13 Misleiding

 

Robert bleef staan.

Even keek hij omhoog naar de lucht, toen draaide hij zich om naar Jazhara en de anderen, die hem inhaalden. 'Ligt het aan mij, of wordt het donkerder?'

Kendaric wierp een blik op de westelijke horizon. 'Er nadert geen weerfront, en ik zie geen wolken.'

Ook Solon staarde omhoog en zei even later: 'Nee, het ligt niet aan jou. Het is inderdaad donker aan het worden.'

Jazhara keek naar het oosten en wees. 'Kijk de zon eens!'

Ze draaiden zich allemaal naar de zonsopgang, en met een fascinatie die al gauw omsloeg in afgrijzen zagen ze de zon versomberen. Het felle wit was nu verduisterd tot een dofgeel.

'Ik voel de warmte op mijn gezicht,' zei Jazhara, 'maar het licht neemt af!'

'Ja, daar heb je gelijk in,' zei Solon. 'Het licht wordt aan de lucht onttrokken!'

Wat betekent dat?' vroeg Kendaric bekommerd.

'Dat weet ik niet,' antwoordde Jazhara. 'Ik ken geen magie die daartoe in staat is.'

'Maar wat betekent het?' herhaalde Kendaric hardnekkig.

Robert ging vlak voor de nu doodsbange berger staan. 'Hou jezelf een beetje in de hand! Wat het betekent is toch duidelijk, mag ik aannemen?'

'Maar wat betekent het dan?' eiste Kendaric.

'Het betekent dat onze vrienden van vannacht straks overdag ook gewoon rond kunnen lopen.'

Er renden mensen langs, en Robert hoorde iemand zeggen: 'Pater Rowland zal wel weten wat we moeten doen!'

De man met het rode gezicht, die de anderen voor Merricks huis had opgestookt, kwam naderbij. 'Als u een dienaar van de prins bent, zoals u beweert, ga dan die heks nu meteen uitbranden!'

'En wie bent u?' vroeg Robert.

'Mijn naam is Alton. Nadat ik me op een dorpsvergadering tegen die vrouw heb uitgesproken, heeft ze mijn koeien het boze oog gegeven, zodat ze nu staan weg te kwijnen. Vraag mijn buren maar. Die hebben mijn koeien dood zien gaan. En ze heeft nog veel ergere dingen gedaan.'

'Zoals?' vroeg Robert ongeduldig.

'Nou, neem de houthakker en zijn gezin. Dat waren aardige, normale mensen, en ineens waren ze verdwenen. Toen kwamen de bloeddrinkers. En Remy's kleine jongen. Die werd ziek nadat hij haar op een dag op Weduwpunt had bespied. Stierf twee weken later.'

'Jullie burgemeester schijnt anders te denken dat zij niet de oorzaak van die ziekten is,' merkte Robert op.

'Toddy is een fantastisch aardige man, maar hij kan soms een beetje dom zijn.'

Robert schudde zijn hoofd en keek naar enkele andere voorbij rennende dorpsbewontjrs. 'Waar is pater Rowland?' vroeg hij Alton.

'Loop maar gewoon met de anderen mee naar de kerk tegenover het plein. Daar gaan ze allemaal naar toe.' Plotseling snakte hij naar adem. 'Kijk!' Hij wees naar het oosten, en ze zagen dat de zon nu werd verduisterd tot een oranje kleur, alsof er dikke rook voor de bol langs trok.

Toen de boer wees, ving Robert een glimp op van metaal rond zijn hals, een ketting die bewoog door het schuiven van zijn tuniek. Onder aan de ketting zag hij heel even iets zwarts.

In zijn jeugd was Robert niet voor niets 'Robbie de Hand' genoemd. Met verbazingwekkende snelheid greep hij de ketting beet en hield hem hoog genoeg om een metalen hand met een zwarte parel als hanger te ontbloten. 'Hoe kom je hieraan?'

De ogen van de boer werden groot en hij deed een stap terug. Robert liet de ketting los. 'Die... die heb ik gevonden.'

'Waar?'

'Eh... '

'Wij hebben ook zo'n ketting gevonden,' zei Jazhara, 'rond Merricks dochters hals.'

'Het is gewoon een sieraad,' zei boer Alton.

Veel sneller dan verwacht voor iemand van zijn omvang ging Solon vlak achter Alton staan. 'Denk maar niet dat je voorlopig ergens heen gaat, mijn vriend.'

Voor het dramatische effect trok Robert langzaam zijn zwaard. Erg gevaarlijk zou deze brallende boer niet zijn, maar de tijd begon te dringen en Robert zat om antwoorden verlegen. 'Nogmaals: van wie heb je dat ding?'

Alton probeerde ervandoor te gaan, maar Solon greep hem bij een arm en hield hem op zijn plaats. 'Ik denk dat je die jongen maar beter kunt antwoorden. Hij lijkt me niet in de stemming voor onbezonnenheden.'

Alton wierp een blik op Jazhara, wier gezicht ijskoud stond, en vervolgens op Kendaric, die eveneens keek alsof zijn geduld opraakte. 'Ik zal jullie alles vertellen!' flapte de boer er plotseling uit. 'Het was niet mijn idee. Ik was gewoon een eerlijke boer die zich met zijn eigen zaken bemoeide toen hij bij me kwam. Ik vertrouwde hem. Iedereen doet dat. Hij bood me goud, heel veel goud, om mijn eigen koeien te vergiftigen en die heks de schuld te geven, dus deed ik dat. Het is gewoon een oud vrouwtje dat binnenkort toch doodgaat. Maar ik wist niet wat hij werkelijk was. Ik dacht dat hij mens was toen ik akkoord ging om voor hem te werken. Ik wist niet -' Ineens werd zijn woordenstroom afgesneden door een gesmoord, gorgelend geluid toen de ketting rond zijn hals plotseling verstrakte. Alton wankelde achteruit. Zijn ogen puilden uit, zijn gezicht werd zo mogelijk nog roder en hij greep naar zijn hals. Solon moest de man overeind houden toen zijn knieën knikten, en langzaam liet hij de boer naar de grond zakken. Er begon bloed te vloeien uit de wond in Altons hals. Terwijl zijn ogen omhoog in de kassen rolden, klonken de geluiden van scheurende spieren en brekende botten. Een ogenblik later rolde Altons hoofd van zijn romp en viel op de grond. Solon liet boer Altons arm los, en zijn lichaam zakte in het stof.

Robert staarde naar het lijk en toen naar de donker wordende zon. Hij beduidde de anderen hem te volgen en rende naar een klein gebouw aan de rand van de dorpskern. Bij aankomst zagen ze dat het een eenvoudig kerkje was met een grote, openstaande ingang. Banken waren er niet, en daarom stond de goegemeente, luisterend naar een man in een wit gewaad, die niemand anders dan pater Rowland kon zijn.

'Nogmaals zeg ik, als we nog langer wachten, worden we weggevaagd door het tij van kwaad. En waar, moet ik vragen, ligt de gerechtigheid in deze? Ik zal u vertellen waar gerechtigheid ligt. Die ligt in de kracht van uw armen, in de reinheid van uw ziel en in de verbranding die de wereld zal bevrijden van het kwaad van deze heks!'

Verscheidene dorpsbewoners riepen instemmend.

'Klinkt best een beetje hardvochtig voor een priester van Sung,' vond Solon.

Robert knikte. 'Hij schijnt er nogal haast mee te hebben om de "heks" uit de weg te ruimen.'

'En om anderen dat voor hem te laten doen,' voegde Jazhara eraan toe.

De priester verhief zijn stem. 'Sommige mensen zeggen dat deze heks wolven heeft opgeroepen die 's nachts als mensen rondwaren, bloeddrinkers die de zielen der onschuldigen verslinden en hen veranderen in monsters als zijzelf! Ik zeg dat ze vleesgeworden duisternis heeft opgeroepen - geesten, zo slecht dat ze het leven wegzuigen uit goede mensen als u en ik. Maar hoe dan ook, de schuld hiervan ligt op haar drempel. Deze invallende duisternis is de aankondiging van de definitieve aanval! We moeten nu iets doen! 

Enkele mannen juichten en schreeuwden bedreigingen, maar Robert kon hun angst horen, want veel van de reacties klonken halfhartig en zwak. Hij drong zich tussen de dorpelingen door om vlak voor de priester te blijven staan.

'Welkom, vreemdeling,' sprak pater Rowland. Hij was een man van gemiddeld postuur, met donker haar en een klein puntbaardje. Rond zijn hals hing een eenvoudige amulet van de Orde van Sung. Op zijn witte gewaad zaten vage vlekken en vuil, alsof het oud en vaak gewassen was. 'Komt u ons helpen dit verderf uit te roeien?'

Robert keek hem strak aan. 'Jazeker, maar ik betwijfel of het verderf is wat u zegt.'

Door de spleetjes van zijn toegeknepen ogen keek de priester hem aan. 'Hoe bedoelt u?'

'Alton is dood,' zei Robert.

De priester keek geschokt. 'Boer Alton is dood? Nog een slachtoffer van die ontaarde vrouw!' Langs Robert heen kijkend riep de priester: 'Is het nu nog niet genoeg? Wordt het niet tijd dat we iets doen?'

Er klonken nu meer bevestigende stemmen, maar Robert hoorde Jazhara roepen: 'Robert, kijk uit! Er klopt hier iets niet!'

Robert keek om en zag dat sommigen van de mensen die schreeuwden een lege blik in de ogen hadden, starend en levenloos. Robert draaide zich weer terug naar de priester en met verrassende snelheid greep hij de amulet rond 's mans hals. Met een enkele ruk trok hij hem los en hield hem omhoog. Voor zijn ogen veranderde het ding van het goedaardige embleem van Sung in een hand met een zwarte parel.

'Het zijn dienaren van het Kwaad!' schreeuwde de priester. 'Ze moeten dood!' Zijn handen grepen naar Roberts keel, de vingers gekromd als klauwen.

Robert probeerde achteruit te springen, maar werd plotseling gegrepen door sterke handen die hem op zijn plaats hielden. 'De mensen zijn onschuldig!' hoorde hij Jazhara roepen. 'Ze zijn bezeten! Probeer hen niet te verwonden!'

Robert voelde de vingers van de priester rond zijn keel. 'Ik zal eraan denken!' Hij liet zich helemaal slap worden en viel weg, zodat de vingers van de priester over zijn hoofd heen gleden. liggend op de vloer kon Robert zijn zwaard niet trekken, maar hij kon wel bij de dolk in zijn rechterlaars. Die trok hij en stak omhoog, in het been van de priester.

Pater Rowland schreeuwde van de pijn en deinsde terug, en Robert ging hurkend door de knieën terwijl de handen hem vast probeerden te houden. Toen sprong hij uit alle macht naar voren, en zoals hij had gehoopt, verloren de handen hun greep op hem.

Verscheidene dorpsbewoners struikelden met hem mee, en hij wist ternauwernood te voorkomen dat hij van achteren omlaag werd getrokken. De priester deinsde verder terug. Robert keek vlug van links naar rechts. Jazhara zwaaide met haar staf om de dorpelingen op afstand te houden. Kendaric werd tegen de grond gedrukt, vastgehouden door twee sterke boeren, terwijl een derde hem tegen het hoofd probeerde te schoppen. Broeder Solon gebruikte zijn strijdhamer om mensen weg te duwen of anders te slaan in zijn poging de berger te bereiken om hem te helpen.

Robert gooide zijn dolk van zijn rechter- naar zijn linkerhand en trok zijn zwaard in één vloeiende beweging. Hij draaide de kling en sloeg de man die het dichtst bij hem stond met de platte kant tegen het hoofd. Desondanks werd de man door de dunne kling gesneden, maar het was geen diepe wond.

Door de klap wankelde de man een stap achteruit, waardoor hij degenen achter hem de weg blokkeerde. Dat korte moment was al wat Robert nodig had. Hij dook naar voren terwijl pater Rowland begon aan een magische bezwering. Voordat de priester zijn spreuk had voltooid, had Robert hem in de buik gestoken.

Verbluft keek de man omlaag, en zijn ogen werden groot van pijn toen Robert zijn zwaard lostrok. Toen rolden de ogen van de priester omhoog. Maar in plaats van te vallen, bleef hij staan. Zijn hoofd bungelde achterover en zijn mond hing open, maar daaruit verkondigde een zware, vreemde stem: 'Al zijn onze dienaren verslagen, onze macht blijft onverminderd. Proef de bittere smaak van het kwaad ... en wanhoop.'

De priester zeeg neer op de vloer en met een ruk draaide Robert zich om, klaar voor de volgende aanval, maar in plaats van te worden belaagd, werd Robert onthaald op de aanblik van de dorps bewoners, die verward knipperend met de ogen bleven staan. Sommigen keken elkaar aan of naar Kendaric en Solon, of naar Jazhara, en toen begonnen ze allemaal door elkaar te praten.

Wat is er gebeurd?'

'Waarvoor zijn we hier?'

'Hoe komt het dat jij bloedt?'

Robert hief zijn hand op en riep: 'Stilte!' De stemmen verstomden. 'Deze man was geen priester van Sung,' vervolgde Robert. 'Hij was een knecht van hetzelfde duister dat hij beweerde te bestrijden. Hij leidde jullie aandacht af van de ware bron van het kwaad.'

Een van de vrouwen in de groep begon te gillen. 'De zon!' krijste ze, wijzend naar de ochtendzon.

Robert keek om. De zon was nog donkerder geworden. 'De nacht valt in,' zei hij, zonder een poging te doen om uit te leggen wat hij zelf niet begreep. 'Ga naar huis en barricadeer de deur. Wij gaan wel kijken waarom dit gebeurt.'

De dorpsbewoners vluchtten. Sommigen moesten worden geholpen door vrienden vanwege het pak slaag dat ze van Jazhara's staf of Solons strijdhamer hadden gekregen, maar Robert was opgelucht om te zien dat het enige lijk in het kerkje dat van Rowland was.

Kendaric keek angstig, maar ook hij scheen zich in de hand te hebben gehouden. Hij klopte het stof van zijn kleren en kwam bij Robert staan.

'Hebben jullie gehoord wat hij zei?' vroeg Robert.

'Nee,' zei Kendaric. 'Ik had het even te druk.'

'Ik heb hem wel horen praten,' zei Jazhara, 'maar niet verstaan.'

'Ik wel,' zei broeder Solon. 'Hij was een knecht van het duister, dat staat buiten kijf. Dat hij zich kon vermommen als een dienaar van de Reine is verontrustend. Zelfs een vals embleem zoals hij droeg zou door een dienaar van het kwaad moeilijk te verdragen moeten zijn.'

'Dit zijn erg machtige vijanden,' wist Robert. 'Ik heb die stem al eens eerder gehoord.'

'Wanneer?' vroeg Jazhara.

'Jaren geleden, uit de mond van een Zwarte Slachter. De dienaren van Murmandamus.'

'Maar Murmandamus is verslagen,' zei Jazhara. Toen wierp ze een blik op Solon en Kendaric, onzeker wat ze verder nog kon zeggen. Als Arutha's hofmagiër was haar door Robert verteld over de ware toedracht achter Arutha's gevecht met de valse moredhel-profeet en de recente problemen in het Schemerwoud, want er gingen geruchten dat hij nog steeds leefde.

Robert knikte. 'Dat is hij, ja, maar al zullen we niet met die snoodaard te maken hebben, onze tegenstander is in ieder geval iemand die bijna even machtig is als hij. En dat betekent dat we ons teweer moeten stellen tegen een veel groter gevaar dan we dachten.'

'Je wist dat het gevaarlijk was toen we je vertelden over ons schip dat was overvallen,' zei Solon. 'Je ziet er nu toch niet van af, hè?'

'Nee.' Robert wierp een blik op de donker wordende zon. 'Juist nu niet. Ik voel dat we in een stroomversnelling raken, en als we aarzelen, zijn we verloren.' Hij besefte dat hij zijn wapens nog steeds in de handen hield en borg ze weg. 'We hebben geen tijd om versterking te laten komen, en we weten niet in hoeverre Wiliam erin blijft slagen Beer hiervandaan te houden. Ik denk dat dit over hooguit twee dagen allemaal is afgelopen, ongeacht de uitkomst.'

'En nu?' vroeg Kendaric, zijn armen over elkaar geslagen alsof hij het koud had.

Robert slaakte een langgerekte zucht. 'Als het uiteindelijk donker is, komen die bloeddrinkers terug, en ik denk dat ze hier alleen maar zijn om ons bezig te houden. Dus wat we ook doen, we moeten er snel mee zijn.' Hij keek Jazhara aan. 'Eén ding valt me op. Rowland en Alton waren er zo op gebrand om die heks uit de weg te ruimen dat er meer achter moet zitten dan het vinden van een zondebok. Om een of andere reden waren ze bang voor haar.'

'Dan moeten we met haar gaan praten,' zei Jazhara, een blik op de zon werpend. 'En vlug ook. Volgens mij hebben we nog geen twee uur voordat de avond weer valt.'

Robert knikte en liep langs Jazhara heen. 'Laten we maar eens een bezoekje gaan brengen aan de heks op Weduwpunt.'

 

Terwijl ze de heuvel naar Weduwpunt beklommen, werden de bossen onheilspellend donker. De verzwakkende zon wierp donkerder schaduwen over het pad dan normaal. 'Het is alsof het al schemert,' fluisterde Solon.

Robert moest erom lachen. 'Ik heb ook het gevoel alsof ik zachtjes moet praten.'

'Voorzichtigheid is misschien best geboden,' zei Jazhara, 'maar de tijd vliegt.'

Toen ze een bocht in het pad rondden, hield Robert een hand omhoog. 'Daar is iemand,' fluisterde hij.

Ze liepen verder, en al gauw zag Robert iemand in de schemering gehurkt zitten, met zijn rug naar hen gekeerd. Het was een jongen van hooguit negen jaar. Zonder zich stil te houden liep Robert naar hem toe, maar het kind hield zijn aandacht strak gericht op een kleine hut nabij het klif. Toen Robert een hand op zijn schouder legde, slaakte de jongen een kreet en viel bijna om van schrik.

'Niet bang zijn,' zei Jazhara. 'We doen je niets.'

De ogen van de jongen waren groot van angst. 'Wie zijn jullie?' vroeg hij.

'Ik ben Jazhara, en dit is jonker Robert van Krondor. Dat zijn broeder Solon en Kendaric. Wie ben jij?'

Zijn stem trilde niet langer, maar de jongen bleef angstig kijken. 'Ik ben Alarie. Ik kom naar de heks kijken. Pa zegt dat ze haar binnenkort gaan verbranden, dus wilde ik haar eens wat zwarte magie zien doen voordat ze haar te pakken kregen.'

'Ik denk dat je maar beter vlug naar huis kunt gaan voordat het nog donkerder wordt,' raadde Robert hem aan.

'Is ze nu in de hut?' vroeg Jazhara.

'Ik heb haar niet gezien. Soms dwaalt ze over het strand onder Weduwpunt. Ik zou maar uitkijken. Ze is echt heel gevaarlijk.'

'Dank je,' zei Robert. 'En nu naar huis, jij. Je ouders maken zich vast zorgen.'

De jongen had geen verdere aansporingen nodig en verdween op een holletje over het pad.

Ze liepen verder naar het onderkomen. 'Hallo, daarbinnen!' riep Robert.

Er kwam geen antwoord.

Robert ging naderbij en beklom de enkele tree naar een houten veranda.

Het kleine bordes had een afdak waaraan een verscheidenheid aan kalebassen hing. Jazhara bekeek de kadavers van een paar kleine dieren die daar hingen te drogen, en nam vervolgens een assortiment aan kruiden in ogenschouw; 'Deze "heks" is ofwel een magiebeoefenaar ofwel gewoon een oude vrouw die goed thuis is in geneeskunsten. Verscheidene planten die hier hangen worden gebruikt voor kompressen of kruidenthee.'

De hut was gebouwd op een houten platform, dat als bordes een paar voet onder de voorgevel uitstak. 'In ieder geval houdt ze het droog als het regent,' zei Solon, omlaag kijkend.

'En het regent veel langs dit deel van de kust,' wist Kendaric. Hij sloeg zijn armen rond zijn ribbenkast alsof hij kou leed. 'Niet alleen wordt het donker, maar zo te voelen krijgen we ook regen.'

'Net wat we nodig hebben,' merkte Robert op. Hij duwde een stuk huid opzij dat bij wijze van deur aan de latei was bevestigd. In de hut stonden een primitieve tafel en een enkel krukje. Voor een vuur pruttelde een ketel.

Kendaric keek naar het bruine brouwsel. 'Geen heks? En wat is dit dan?'

Robert liep ernaar toe en wierp een blik op de borrelende vloeistof. Hij nam een pollepel van een haak boven de haard, stak hem in de ketel en haalde hem omhoog. Hij rook even, proefde en draaide zich om naar Kendaric. 'Soep. En erg lekkere ook nog.'

Hij hing net de lepel terug toen er bij de deur een stem klonk: 'Komen jullie me verbranden?'

Robert keek om en zag een broos oud vrouwtje in de opening staan, met een bundel takken.

'Nou, sta daar niet zo te staren. Moet een oude vrouw soms zelf al het hout voor haar eigen verbranding sprokkelen?'

De oude vrouw oogde nauwelijks groter dan het kind dat ze zojuist naar huis hadden gestuurd. Haar huid was bijna doorschijnend van ouderdom, en haar haar spierwit. Haar kleine vingertjes zagen eruit als vel over been, maar ze had al haar tanden nog en haar fonkelende ogen stonden helder.

Robert glimlachte. 'We zijn hier niet om u te verbranden.'

'O, dat zeggen ze allemaal,' zei ze, liep Kendaric straal voorbij en gooide de takkenbos bij de haard neer.

'Beoefent u magie?' vroeg Jazhara.

De oude vrouw nam plaats op haar krukje en trok haar schouders op. 'Ik kan een paar dingen. Maar voornamelijk meng ik geneesmiddelen voor de mensen, of voorspel ik hun toekomst.' Er verscheen een dromerige blik in haar ogen. 'Soms zie ik dingen, maar dat gaat... moeizaam. En het is zelden prettig.'

'Ik ben van het Bergersgilde in Krondor en ik heb geprobeerd een schip te lichten dat kort geleden voor de Punt is gezonken,' zei Kendaric. 'Maar er is iets wat mijn magie blokkeert. Het is krachtig, en ik moet weten wat het is.'

De oude vrouw keek Kendaric een tijdlang aan en wendde zich tot Jazhara. 'Bedrijft u het ambacht?'

'Ik ben de hofmagiër van prins Arutha,' antwoordde Jazhara.

'Ah,' zei de oude vrouw met een verstrooide glimlach op het gezicht. 'Een vrouwelijke magiër. Er is een tijd geweest dat je in Krondor ter dood werd gebracht wanneer je alleen maar beweerde de kunsten te verstaan.'

'De tijden veranderen,' zei Robert.

'In sommige opzichten misschien,' reageerde het vrouwtje. 'Maar in andere hoegenaamd niet.'

'Nou, misschien kunnen we daar op een dag in wat gemakkelijker omstandigheden eens over praten,' zei Robert. 'Maar op dit moment hebben we andere dingen aan ons hoofd.' Hij gebaarde naar de uitdovende zon buiten.

'Ik heb het gezien,' zei het vrouwtje. 'Daarom dacht ik dat jullie misschien uit het dorp kwamen om me te verbranden.'

'Dat was "pater" Rowland,' zei Jazhara. 'Die stookte de dorpelingen op om dat inderdaad te komen doen.'

'Hoe hebben jullie hem daarvan af weten te houden?' vroeg de vrouw;

'Met mijn rapier,' antwoordde Robert. 'Hij was helemaal geen priester van Sung.'

'Dat had ik jullie ook wel kunnen vertellen,' zei de oude vrouw; 'Het kwaad sijpelde gewoon uit zijn poriën. Volgens mij was dat een van de redenen dat hij me uit de weg wilde hebben, de charlatan. Hij wist dat ik hem doorhad.'

'Er moet ook een andere reden zijn geweest,' zei Solon. 'U zou nauwelijks een betrouwbaar getuige tegen hem kunnen zijn omdat u het kwaad in hem voelde.'

De vrouw knikte. 'Het is omdat ik het geheim van Haldenhoofd en Weduwpunt ken.'

'Is dat geheim ook de verklaring voor de gebeurtenissen hier en het feit dat we dat schip niet kunnen lichten?' vroeg Robert.

'Ongetwijfeld,' zei de oude vrouw;

'Hoe is uw naam?' vroeg Jazhara.

Het oude besje zweeg even en begon toen te lachen. 'Het is zo lang geleden dat iemand iets anders tegen me heeft gezegd dan "heks" of "oude vrouw" dat ik het me nauwelijks kan herinneren.' Ze slaakte een zucht. 'Noem me maar Hilda.'

'Hilda,' vroeg Robert, 'wat is het geheim waar u over sprak?'

De oude vrouw keek rond, alsof ze bang was te worden afgeluisterd. 'Onder de kliffen, diep onder de rotsen, ligt een eeuwenoude grot. Het is een tempel van het kwaad, ouder dan de herinneringen van de oudste levende mens teruggaan.'

'Wat voor een tempel?' vroeg Solon. Zijn hand ging automatisch naar de steel van zijn strijdhamer.

Langzaam stond Hilda op en liep naar een oude houten kist, die ze openmaakte om er een linnen buideltje uit te halen. Dat gaf ze aan Solon. 'Maak maar open.'

Dat deed de monnik, en toen hij zag wat erin zat, scheen hij het niet aan te willen raken. 'Precies die andere dingen,' fluisterde hij, schudde de inhoud uit het buideltje en hield hét ding omhoog. Op zijn handpalm lag een gesneden metalen hand van tin of ijzer, met daarin een zwarte bol, gemaakt van een steensoort als obsidiaan. Doch in tegenstelling tot obsidiaan werd het licht van het vuur er niet in weerkaatst.

'Ik weet niet wie de Zwarte-Pareltempel oorspronkelijk hebben gebouwd,' zei de oude vrouw, 'maar het waren geen mensen.'

Solon stopte het voorwerp terug in de buidel. 'Mijn orde heeft een gids met alle sekten en geloofsbewegingen die in het Koninkrijk, het Oosten en in heel Kesh bekend zijn. Als Verdediger van de Gelovigen heb ik die documenten bestudeerd, maar ik heb nog nooit gehoord van een orde als de Zwarte Parel.'

De oude vrouw zuchtte nogmaals. 'En toch bestaat die.' Ze nam het buideltje van Solon over. 'Wat daar onder het klif ligt, is een woekerend kwaad. Het is gedeeltelijk daaraan te wijten dat er zo veel schepen beneden op de rotsen naar hun ondergang worden getrokken. Het is de reden waarom maar weinigen de vruchtbare grond tussen het dorp en mijn hut verbouwen. Wie het wel doet, wordt rusteloos of angstig en vertrekt na een seizoen of twee. Zelfs de jagers mijden de bossen hier.'

'Hoe komt het dan dat u hier woont?' vroeg Kendaric.

'Dit,' antwoordde de oude vrouwen hield het buideltje omhoog. 'Het is een talisman die me tegen hun kwaad beschermt, alsof ik reeds een van hen was. Ik wil hem jullie geven, want jullie gaan een ernstig gevaar tegemoet.' Ze keek elk van haar gasten in de ogen alvorens de buidel te overhandigen aan Solon, die het geschenk in ontvangst nam met een hoofdknik ten dank. Ze ging weer zitten. 'En het is nog meer.'

'Wat dan?' vroeg Robert.

'Het is een sleutel. Aan de kant van het pad omlaag naar de rotsen beneden is een kleine nis die door de zee in de rotsen is gesleten. Daar vinden jullie een klein, vaag symbool in de rotsen, op mijn ooghoogte. Met deze sleutel kan er een deur in de rotsen worden geopend.'

'Hebt u dat gezien?' vroeg Jazhara.

'Ja,' antwoordde Hilda. 'Menigmaal heb ik degenen die hier beneden komen en gaan bespioneerd. Een van mijn talenten is onzichtbaar blijven. Ik stond maar een paar voet van de veranda verwijderd toen jullie langskwamen, maar jullie hadden geen flauw vermoeden, toch?'

Jazhara glimlachte en knikte. 'Dat klopt.'

'Hebt u al geprobeerd hiermee binnen te komen?' vroeg Robert.

'Ja,' bevestigde Hilda. 'Dat heb ik geprobeerd. Maar ik kwam er niet in.'

'Waarom niet?' vroeg Kendaric.

'Omdat alleen gezworen dienaren van die zwarte krachten in de tempel hem kunnen gebruiken. Ik heb het geprobeerd, maar de deur ging niet open.'

'Maar hoe kunnen wij deze sleutel dan gebruiken?' informeerde Robert.

'Ik geloof dat jullie maar één keus hebben,' zei de vrouw; 'In het dorp houdt zich een wezen verborgen. Ik weet niet wie hij is of hoe zijn naam luidt, maar dat hij er is, is zeker. Hij is degene die is begonnen met het besmetten van de mensen die bloeddrinkers zijn geworden. Hij is een dienaar van die duistere krachten beneden. Ik weet niet waarom hij er is, want het is slechts een kwestie van tijd voordat de prins met zijn leger naar Haldenhoofd komt om orde op zaken te stellen.'

'Wij weten wel waarom hij er is,' zei Robert. 'Om ons bezig en uit de buurt van de Punt te houden.'

'Zodat zijn meester het schip kan lichten,' voegde Kendaric eraan toe.

'Hoe kunnen we deze kennis benutten om de tempel in te komen?' wilde Robert nog weten.

'Zoek het monster dat al zo velen heeft gedood. Dood hem en haal zijn hand er bij de pols af. Bind de talisman aan de hand vast. Zo moet de deur te openen zijn.'

'Waar vinden we dat monster?' vroeg Robert.

De oude vrouw keek hem indringend aan. 'Op de begraafplaats staat een oude crypte, gebouwd door de oudste familie van deze streek, de Haldens. Van hen leeft niemand meer, maar de crypte wordt bewaard uit eerbied voor de stichter van de stad. In die crypte kunnen jullie volgens mij het monster vinden. En als je hem vindt, vind je ook de oorzaak van deze duisternis. En als het zover is, kom dan alsjeblieft terug, opdat ik zal weten dat ik jullie niet de dood in heb gestuurd.'

'We moeten gaan,' zei Robert. 'Want tegen de tijd dat we op de begraafplaats zijn, worden die wezens weer wakker, en ik heb hier liever een eind aan gemaakt voordat we het met hen aan de stok krijgen.'

Ze repten zich de hut uit, en de oude vrouw liep naar de deur en bleef daar staan, kijkend hoe ze het pad naar het stadje afrenden. 'Mogen de goden over jullie waken, kinderen,' zei ze zachtjes, en hobbelde langzaam terug naar haar kruk om af te wachten.