HOOFDSTUK 9

Elmer schreeuwde iets, terwijl Poco Sand naar hem toe dreef, maar de regen en het gesnuif en geblaas van de hengst deden de woorden verloren gaan. Maar Poco zag, dat Elmer hem zijn lasso toestak. Hij greep ernaar, liet zijn paard keren, maakte de lus klaar en met al de kracht en bedrevenheid, die hij op kon brengen, gooide hij de lasso suizend over de kop van de hengst. Hij had er geen beter ogenblik voor kunnen kiezen, want Poco maakte het tweede touw aan zijn zadelknop vast op het moment, dat de Zwarte Wilde achteruit liep om zich met zijn voorpoten op Elmer en Buster te storten. In die spannende ogenblikken ontkwamen ze ternauwernood aan de dood, of tenminste een ernstig ongeluk. Het touw trok strak, toen Poco Sand achteruit dreef. Gelukkig was het paard voor lassowerk getraind en het gedroeg zich zoals het een goed gedisciplineerde pony betaamt. De Zwarte Wilde stond een poosje op zijn achterpoten in evenwicht, voordat hij neerviel.

Hij deed wanhopige pogingen om overeind te komen en modder en water vlogen naar alle kanten. Zowel het paard van Elmer als dat van Poco zetten zich schrap om het touw gespannen te houden. Doordat de touwen aan beide kanten van de hals van de hengst naar boven gingen werd zijn kop rechtop gehouden. Het lag voor de hand, dat de Zwarte Wilde dit niet prettig vond, maar daardoor kon hij met minder vaart overeind komen dan wanneer hij vrijer was geweest in zijn bewegingen. Met modder besmeurd en over zijn hele lijf trillend van woede draaide de hengst zich om en stormde op Poco af.

Het touw van Elmer stuitte hem in zijn vaart. Ondanks de drassige bodem wendde hij zich met een ongelofelijke snelheid om en rende hij op Elmers paard af, maar nu trok hij Poco’s touw strak, zodat hij halverwege tot staan werd gebracht.

Een ogenblik stond hij daar te blazen en zijn kop te schudden, terwijl hij met zijn voorpoten op de omgewoelde modder stampte, zodat grote hopen modder en water als miniatuurfonteinen aan beide kanten van hem opspoten; toen sprong hij weer naar voren.

Nu ging het erom spannen. De touwen werden met een ruk strak getrokken. De zadels kraakten en gleden door de hevigheid van de schok een eindje van hun plaats. Zowel Sand als Buster kwamen een paar meter van hun plaats, ook al hadden zij zich stevig schrap gezet. Door de geweldige kracht van de Zwarte Wilde werden ze een eindje meegetrokken totdat de druk van de touwen om zijn hals de hengst tot staan bracht.

Het was een bewijs voor de slimheid van het dier, dat hij niet weer op die manier probeerde te vluchten. Een paard met minder hersens zou ondanks die gespannen touwen blijven trekken, maar de Zwarte Wilde niet. Het leek wel, of hij overwoog wat hij nu doen zou.

Het regende niet meer zo hard en Poco kon zien, dat sommige paarden van de kudde naar de hengst stonden te kijken. Toen de regen minderde, nam ook het lawaai af, totdat geleidelijk de laatste grote droppels op ruiters, paarden en de weke grond uiteenspatten.

Poco zag Elmer tekens geven. Hij volgde die prompt op en dreef Sand naar voren. Elmer deed hetzelfde met zijn paard totdat ze op een afstand van een paar meter achter de hengst gekomen waren die doodstil in gespannen houding bleef staan.

„Als hij zich omdraait en op ons afstormt, ga dan snel achteruit,” zei Elmer. „Maar ik geloof niet, dat hij dat nu direct doen zal. Hij denkt nog iets uit. Een van ons moet die extra lasso zien te krijgen van het lastpaard. Ga jij voorzichtig terug, Poco en ik zal zorgen dat Buster blijft staan, terwijl ik het touw grijp.”

„Waar hebben we dat andere touw voor nodig?” vroeg Poco.

„Dat zal ik je laten zien, als we tenminste dicht genoeg bij hem kunnen komen,” grinnikte Elmer. „Let nu goed op,” zei hij, terwijl hij van het zadel gleed. Hij mompelde een paar woorden tegen Buster, en het paard week even achteruit en behield de spanning op het touw. De Zwarte Wilde koos dat ogenblik uit om zich snel om te draaien en op hen af te stormen. Maar een van de touwen raakte om zijn schoften gewikkeld. Hij werd wild toen hij dat touw voelde en in plaats van hun richting uit te blijven gaan begon hij met zijn achterpoten te slaan, omdat hij ongetwijfeld dacht, dat hij van achteren belaagd werd.

Hierdoor kreeg Elmer voldoende tijd om bij het lastpaard te komen en een touw tevoorschijn te halen. Hij keerde naar Poco terug, terwijl hij onder het lopen aan het touw manipuleerde. „Je houdt het touw zo — zie je?” Hij stak de lus toe, die eruit zag als een mastworpknoop. „Het gaat er nu maar om, zo dicht bij hem te komen, dat je hem dit over zijn snoet en kop kunt laten glijden,” ging Elmer voort. „Als ik het over zijn snoet krijgen kan, zal het voldoende zijn, maar als ik de grotere lus bovendien over zijn kop kan halen, dan hebben we hem beslist.”

„Waarmee kan ik je helpen?” vroeg Poco.

„Blijf stevig in het zadel zitten en als hij me wil aanvallen trek hem dan terug door om te draaien en de andere richting uit te rijden. Je moet natuurlijk watervlug zijn.”

„Ik zal goed opletten,” zei Poco.

Voorzichtig liep Elmer naar voren. De hengst had het zo druk met het touw om zijn schoft, dat hij Elmer pas zag aankomen toen die zijn lange armen reeds uitstrekte en de lus om de snoet van de Zwarte Wilde legde.

Maar het lukte Elmer niet om de hengst de tweede lus over de kop te gooien.

De Zwarte Wilde staakte zijn geschop en stormde op Elmer af. Poco keerde Sand en trok het touw om de kop vast aan, terwijl Elmer opzij sprong. De Zwarte Wilde gaf een gedempte schreeuw en kwam tot staan, met gebogen hals en omlaaggetrokken kop.

„Nu hebben we hem, Poco!” riep Elmer. „Spring van je paard af en kom met hem praten.”

Poco gooide zijn been over het zadel en merkte tot zijn verbazing, dat dit niet zo gemakkelijk ging, zo stijf was hij geworden. Hij stampte en sprong in het rond om zijn benen te strekken, toen pas kon hij behoorlijk naar Elmer en de hengst toe lopen.

De Zwarte Wilde rolde met zijn ogen toen hij dichterbij kwam.

„Dat had je niet gedacht, dat we elkaar zo gauw weer zouden ontmoeten, hé?” zei Poco. „Het spijt me ontzettend, dat we zo aan je hebben moeten trekken, maar je wilde niet stil blijven staan, toen we het je vroegen, nietwaar?”

De hengst bleef van woede met zijn ogen rollen en hij trilde nog steeds met zijn neusvleugels, maar zijn oren gingen een beetje schuin staan.

Toen deed Poco iets, waar Elmer versteld van stond. Hij strekte zijn hand uit en streelde de neusvleugels van het paard, waarna hij zijn hand over de kop liet glijden tot aan de nek. Elmer trok aan het touw en Poco’s hand gleed van de nek van de hengst af.

„Wil je me een hartaanval bezorgen?” viel Elmer uit. „We hebben hem weliswaar in de Spaanse greep te pakken, maar dat neemt niet weg, dat hij zijn voorpoten kan uitslaan.”

„Hij vindt het niets erg nietwaar, ouwe jongen?” zei Poco en hij vroeg: „Wat is dat, een Spaanse greep?”

„Wat hij om zijn snoet voelt,” legde Elmer uit. „Hoe meer hij trekt des te steviger raakt hij vast; hoe minder hij trekt des te beter is het voor hem. Als hij zo slim is als ik denk, zal hij er gauw achterkomen dat hij, wanneer hij met al die geintjes ophoudt, nauwelijks meer iets voelt.”

„Is dat niet wreed?”

„Het is altijd wreed wanneer je een wild beest vangt en het een zadel opdoet, is het niet?” zei Elmer botweg.

„Ja, dat is zo,” gaf Poco toe. Hij keek naar de hemel, die nu snel opklaarde. De laaghangende grauwe wolken maakten plaats voor een hoog dun wit vlies, dat op zijn beurt uiteen rafelde, zodat tenslotte de hemel helemaal blauw werd. Het was al veel warmer en de grond dampte.

„De zon zal ons gauw warmen,” zei Elmer. „Trek je overjas uit, dan kun je daarna het touw vasthouden, terwijl ik de mijne uittrek en dan zullen we een manier bedenken om de hengst vast te binden.”

Poco trok zijn regenjas uit en wrong het water uit zijn haar. Hij was al eens meer zo drijfnat geworden en beging niet de fout, dat hij zijn laarzen uittrok om ze leeg te schudden. Had hij dat gedaan dan zou het verscheidene uren hebben geduurd eer hij ze weer had kunnen aantrekken. In plaats daarvan spreidde hij zijn jas op de grond uit, ging erop liggen en tilde zijn benen hoog in de lucht, waardoor het water uit de laarzen liep en op zijn gezicht viel, waar hij zelf om moest lachen.

Hij sprong overeind en legde zijn jas over het zadel van zijn paard. Toen hij terugkwam reikte Elmer hem het touw aan en zei waarschuwend: „Houd het stevig vast en als hij zich verroert, trek dan maar. Dat zal hem koest houden.”

Poco nam het touw aan en terwijl Elmer naar Buster toeliep, begon hij weer tegen de Zwarte Wilde te praten. De hengst stond met wijdopen ogen in Poco’s richting te snuffelen, maar hij deed geen uitval. Hij was zenuwachtig en nog erg boos. Hij bleef met zijn poot op en neer stampen, alsof hij ieder ogenblik zou weggalopperen. Maar nu was aan beide zijden van zijn hals een touw strak gespannen en hij had de Spaanse greep om zijn snoet, zodat hij onmogelijk weg kon. Daar Buster en Sand gedwee de touwen aan hun zadel strak hielden en Poco de lijn van de Spaanse greep vasthield, was de Zwarte Wilde hun gevangene.

De laatste wolk dreef weg en de zon scheen nu met volle kracht. Bijna onmiddellijk steeg overal damp op; van hun eigen kleren, hun haar en de huid van de paarden. De Zwarte Wilde was een met modder besmeurde reus, waar de damp van alle kanten uitsloeg.

Elmer kwam terug en Poco zag, dat hij vier paaltjes bij zich had. Hij zocht de grond af totdat hij een stevig vastzittend rotsblok vond. Vlak ernaast drukte hij de paaltjes in de grond naast de rots tot ze stevig vaststonden, liep naar het lastpaard en kwam terug met een paar korte stukken touw en een halsdoek.

„Houd dat touw stevig vast, terwijl ik de poten van het paard vastbind aan die keien,” waarschuwde hij Poco.

Het vastbinden van de voorpoten van de hengst was een hachelijk werkje. Zodra hij bij de kop van de Zwarte Wilde was bond hij onmiddellijk de doek voor de ogen van de hengst. Nadat hij die stevig had vastgeknoopt, bond hij een kort stukje touw om de voorpoten van de hengst. Hij ging weg, rekte zich langzaam uit met zijn handen op het smalle van zijn rug geplaatst, waar het hem kennelijk pijn deed, en grinnikte vrolijk tegen Poco.

„Nu zal hij wel niet meer weglopen,” verklaarde hij. „Maak die twee touwen om zijn hals los, jongen en we zullen een behoorlijk bit en hoofdstel voor hem maken.”

Poco deed wat hem was opgedragen en trok ook de doek voor de ogen van het paard weg. Hij begon nu tegen de hengst te praten, totdat Elmer hem in de rede viel:

„Wat denk je nu als goede bewoner van de vlakten te doen?” vroeg hij.

Poco keek naar de blauwe hemel en hief zijn gezicht op naar de felle stralen van de hete zon. „De paarden ontzadelen en ze goed roskammen, opdat ze geen kou vatten op de nieren door te snel opdrogen,” antwoordde hij.

„Bijna goed. Maar waarom borstel je de Zwarte Wilde niet af?”

„Onder andere omdat hij er niet tegen kan,” grinnikte Poco. „Maar ook omdat hij geen deken over zijn rug heeft gehad. Hij kan ertegen om zo snel op te drogen.”

„Heel goed. Laten we aan het werk gaan.”

„Trek eerst je kleren uit en neem een droog hemd,” zei Poco, „anders word je nog stijver. Ik zal wel voor de paarden zorgen.”

„Je bent een goede jongen,” zei Elmer. „Ik zal je raad opvolgen.”

Ze gingen eerst naar het lastpaard en tilden samen de spullen van zijn rug waarna Poco de andere paarden afborstelde, Elmer haalde een droog overhemd en een paar sokken uit zijn ransel. Hij liep met blote voeten over de kleverige grond, die nu snel droogde in de zengende hitte, naar een kreupelbosje dat vlak in de buurt was. Hij spreidde zijn broek, hemd en sokken uit op de doornige struiken, sloeg de randen van zijn zachtleren kaplaarzen zo ver mogelijk naar beneden en hing ze op stokken, die hij in de grond duwde.

Poco borstelde vlug de paarden en legde de zadels zo neer, dat de onderkant het eerst droogde. Ook haalde hij een droog hemd en een paar sokken uit zijn tas en ging naar Elmer toe. Het was op dat ogenblik dat Elmer iets verrassends deed.

Hij had grote pollen gras van een speciaal soort uit de grond getrokken en ze aan elkaar gebonden tot bezempjes ter dikte van een pols. Grinnikend legde hij uit:

„Ik heb weliswaar een hoop gebroken botten en ik ben misschien erg stijf, maar op deze manier kan je fit blijven nadat je eerst drijfnat bent geworden en daarna snel opgedroogd. Het is grappig, hè Poco, dat snelle drogen in de zon. Pas na een hele poos merk je de uitwerking ervan. Natuurlijk kun je dit niet altijd doen, omdat je ’s nachts nat wordt en in de regentijd ben je het dan de volgende dag nog, maar dat is nog niet zo nadelig als dit snelle drogen. Neem nu deze borstel.” Hij gaf Poco een van de bezempjes. „Ga me er nu flink mee slaan,” zei hij. „Toe maar, wees maar niet bang,” — hij zag Poco aarzelen — „en trek je er maar niets van aan als ik begin te brullen. Het is geweldig goed voor me.”

„Nou, als jij het zegt,” zei Poco twijfelend, en sloeg met het bezempje op Elmers schouders en rug.

„Harder, jongen, veel harder! En doe het nog eens helemaal over!”

Toen sloeg Poco zo hard op Elmers gespierde lichaam dat het rood ging gloeien. Toen liet Elmer hem ermee ophouden en hij trok vlug zijn droge hemd en sokken aan. Terwijl hij het bezempje aanpakte, zei hij:

„Je bent er lekker warm van geworden; nu ga ik wat damp uit je lichaam ranselen.”

Hij sloeg flink hard en Poco voelde de striemende pijn in zijn rug steken. Maar nadat Elmer hem een poosje geslagen had, begon Poco’s huid te tintelen van een aangename droge hitte. Het deed tenslotte helemaal geen pijn meer, en die keren, dat Poco het uitbrulde, was het van louter pret. Tenslotte gooide Elmer zijn bezempje weg en zei tegen Poco, dat hij zich moest aankleden. Ze lachten tegen elkaar nu ze zich weer volkomen fit voelden; bovendien waren ze erg trots op hun werk.

Poco had honger gekregen, hij at dus wat, terwijl Elmer vredig een pijpje rookte.

Het duurde niet lang of de zadels en laarzen waren droog. Elmer stelde toen voor om dichter naar de kudde toe te rijden en eens te kijken hoe het daarmee stond. Toen ze dat deden hoorden ze de Zwarte Wilde een waarschuwend geluid voortbrengen waardoor de kudde wegtrok.

„We zullen ze nu maar met rust laten,” zei Elmer. „Zonder de hengst zullen ze toch niet ver weg gaan.”

Toen hij geen antwoord kreeg keek hij naar Poco en zag verbaasd dat de vrolijke ogen en het vrolijke gezicht van de jongen vol aandacht ergens naar keken. Hij volgde Poco’s blik.

„Is dat niet het prachtigste paard, dat je ooit hebt gezien, Elmer?”

„Ja, beslist,” antwoordde Elmer. „Hoewel een hoop mensen niet veel geven om een palomino.”

„Ik geloof wel, dat het een palomino is. Maar zie hem daar eens staan, zo trots en sierlijk.”

„Nou, je bent er wel erg gek op, hè? Kom, laten we dichterbij rijden en hem beter bekijken.”

Ze reden nu naar een kleine verhoging op de bodem in de buurt van de kudde, hielden er stil en keken naar beneden. De palomino, een nogal zeldzaam paard, dat men zelden buiten de echte fokkerijen vindt, stond apart van de grote kudde. Het was een klein, prachtig gebouwd paard, met afhangende schoften en fijne, maar stevig gespierde poten. Men vindt over de hele wereld vele soorten palomino’s, variërend van het stevige, krachtige en schrandere soort dat men in de heuvels van Wales aantreft tot de dikbuikige, met dikke poten, die directe afstammelingen zijn van een Arabisch ras.

Soms gaat hij in wilde kudden mee met de rest van de hengstveulens, maar blijft vaak niet lang in leven, omdat de andere paarden hem niet mogen. Dit is typerend voor de kudden wilde paarden in het Verre Westen, en velen beweren, dat de palomino alleen maar een paradepaardje is en niet getraind kan worden voor de normale harde karweitjes op een ranch. Desondanks zijn er velen, die een groot bedrag voor een palomino over hebben, ook al zijn ze van gemengd bloed.

Het paard stond op een afstand, trots, terwijl de zon op zijn gouden huid scheen. Zijn lange, zilveren manen glinsterden toen hij met zijn kop schudde. Zijn staart was als een veren pluim. Toen ze ernaar keken moest iets hem hebben opgeschrikt, want hij rende plotseling weg naar de andere kant van de kudde.

„Zie hem eens gaan met dat zonlicht op zijn rug,” zei Poco vol ontzag. „Net een gouden flits.”

Elmer keek Poco nadenkend aan, wiens belangstelling geheel geconcentreerd was op de palomino.

„Je zou graag zo’n paard willen hebben, hè Poco?” vroeg hij kalm.

„Nou, en of! Wat zou ik er gelukkig mee zijn!”

„Je hebt ’em al een naam gegeven,” zei Elmer. „Goudflits past beter bij hem dan welke naam ook.”

„Waarvoor zou ik hem een naam geven?” zei Poco verdrietig. „Hij is toch niet van mij.”

„Het is een wilde kudde, jongen. Je kunt hem vangen. Haal hem maar.”

Poco draaide zich om en keek Elmer verrast aan.

„Meen je dat, Elmer?” vroeg hij geestdriftig.

Elmer knikte langzaam. „Wat je gedaan hebt en wat je gaat doen met deze kudde geeft jou het recht je eigen paard uit te kiezen, jongen. Haal je lasso, rijd om de kudde heen en vang die Goudflits. Vanaf dit ogenblik is hij van jou. Je zult er een karwei aan hebben om hem te vangen en te temmen, en dan zal hij misschien een onhandelbaar paard blijken te zijn. Wil je dat risico nemen?”

„Hij wordt vast geen onhandelbaar paard. Hij zal het mooiste paard van de vlakten worden.”

Goudflits, de palomino! Poco draaide zich om en rende naar het lastpaard.