HOOFDSTUK 13

Brandende pijlen

 

Er veranderde iets in de sfeer, na dat gesprek en de bevelen, die Tulson Ames aan de cowboys gegeven had. De meeste van hen droegen pistolen, hoewel deze in het nu betrekkelijk vredige gebied niet tegen mensen gebruikt werden maar tegen ratelslangen, rovende bergleeuwen of om dodelijk gewonde dieren af te maken. Het bevel, dat alle mannen zich moesten wapenen, bracht spanning en de mannen werden waakzaam tijdens het werk.

Toen de cowboys het nieuws gehoord hadden van het voergebrek aan de grens en van de hoge prijzen, waarvoor gestolen vee verkocht kon worden, begrepen zij allemaal, dat er voldoende reden was om op hun hoede te zijn voor een aanval. Er werden verschillende plannen gemaakt om een aanval tegen te gaan, maar het werd algemeen toegegeven, dat de pistolen van de cowboys niet zoveel kwaad konden doen, ja zelfs minder, dan die van de dieven, als deze op dezelfde manier te werk zouden gaan als de vorige keer.

Het was bijna zeker, dat een eventuele aanval ’s nachts verwacht kon worden, wanneer het vee sliep. De kudde was nu veel groter en liep veel meer verspreid, en kon enkel verdedigd worden door pistoolschoten van de wachten. Deze schoten alleen al zouden voldoende zijn om het vee aan het schrikken te maken en op te jagen. Om deze redenen werd de spanning in het kamp steeds groter en het werk schoot niet meer zo vlug op, omdat een groter aantal mannen des nachts de wacht moest houden en overdag slapen.

Het werk, dat anders in vier dagen klaar geweest zou zijn, duurde nu een hele week. Poco, Seb en Cluny reden het grootste deel van de tijd samen. Poco’s oude vriend had een stel werkkleren geleend. Hij was gevoelig op het punt van zijn pas verkregen trots op zijn kleren en na een tijdje plaagde Poco hem er dan ook niet meer mee. Hij leek nu volgens hem ook veel meer op de Seb, die hij altijd gekend had, met zijn veel gedragen ranchkleren en een vlekkerige Stetsonhoed. Hij droeg ook een pistool opzij en aan zijn zadel hing een Winchestergeweer.

Heimelijk vonden Poco en Cluny al deze voorzorgsmaatregelen prachtig en zij praatten er opgewonden over tegen elkaar maar zij zorgden er wel voor, dat noch Seb, noch iemand anders hen kon horen. Zij wisten maar al te goed, hoe ernstig de toestand kon worden, als zij aangevallen werden. En Cluny was natuurlijk erg bang voor het op hol slaan van de kudde.

Het was ongeveer twee weken na de komst van Seb, dat Tulson Ames en Dashell Bryant zich op een morgen tevreden verklaarden met de kudde, die op de verzamelplaats in verschillende groepen verdeeld was en Ames gaf opdracht de dieren naar de open stallen te drijven om ze te brandmerken.

Een deel van de cowboys, de kantinewagen en de remuda verlieten de verzamelplaats om een nieuw kamp in te richten aan de andere kant van de merkstallen. De wagen van Ames volgde, en spoedig was het hele gebied gehuld in een grote stofwolk, veroorzaakt door de voorttrekkende kudde.

De kudde was verdeeld in drie groepen, die ieder langs een andere weg voortgedreven werden. Een van de groepen ging rechtuit naar de merkstallen, de andere twee gingen elk een kant op, de een links, de ander rechts, om later dezelfde richting als de eerste groep in te slaan. Dit werd gedaan om het vee te doen profiteren van een grotere weide, zodat er geen voergebrek zou ontstaan. Er waren een paar dagen besteed met het laten drinken van de kudde, en dit zou straks een nieuw probleem opleveren, totdat al het vee de merkstallen gepasseerd was.

Poco en Cluny behoefden niet te helpen bij het veedrijven en dus gingen zij een ritje maken; toevallig zagen ze sporen van wilde kalkoenen, toen zij dicht langs een bosje reden. Poco had Cluny over de kalkoenenjacht verteld en hoewel ze daar veel belang in gesteld had, had hij toch gemerkt, dat zij niet helemaal geloofde, dat je een kalkoen op die manier kon braden. Hier had hij nu de kans om het haar te bewijzen; na een hevige worsteling kregen zij een kalkoen te pakken, maar Cluny wilde niet zien, hoe hij dood gemaakt werd. Toen dat gebeurd was, hielp zij hem een gat graven en een vuurtje aansteken; omdat zij toch een paar uur wachten moesten, reden zij om het bosje heen en toen een lange helling op om een kijkje te nemen in het land dat daar achter lag.

Er waren ongeveer twee uur verstreken, toen Poco opkeek van zijn bezigheid — het snijden van een stok in de vorm van een spoor — en opgewonden uitriep; „Kijk daar eens, Cluny!”

Cluny, die bezig was haar paard uit te tekenen op een gladgestreken stuk boombast, een werkje waar ze veel handigheid in bezat, keek op.

„Dat is rook van een kampvuur. Dat is toch niets bijzonders?”

„Het kan een kampvuur zijn, maar ik denk, dat het wat anders is. Dat is een rooksignaal.”

„Bedoel je een Indiaans rooksignaal?” vroeg zij.

„Ja. Zie je die kleine kringetjes, die steeds de lucht ingaan? Dat is absoluut een rooksignaal. Zo rookt een kampvuur niet.”

„Nou, en wat betekent het dan?”

„Dat weet ik niet. Daarginds moet het Ipacaland liggen. Tenminste ergens in die richting. Ik kan hier vandaan niet uitmaken of de rook van deze kant van de grens komt of van de andere kant.”

„Wat moeten we nu doen?”

„Ik moet eens goed nadenken,” zei Poco ernstig. „Meneer Ames en de cowboys weten, dat ik niet gelogen heb, toen ik zei, dat ik Indianen gezien had, maar dat rooksignaal, dat vast uit de buurt van het Ipacaland komt, kan doodgewoon betekenen, dat zij elkaar wat te zeggen hebben. Ik geloof, dat we voorlopig beter onze mond kunnen houden. Maar we zullen goed uitkijken en afwachten of ze ook antwoordsignalen geven!”

„Echte rooksignalen!” zei Cluny en ze grinnikte van plezier. „Wat zal ik een hoop te vertellen hebben, als ik thuis kom!”

„Je gaat zeker gauw weg, als de kudde klaar is voor transport?” zei Poco, met opzet een beetje nors.

„Vader moet weer in de stad zijn. Zul je me missen, Poco?”

Hij had al zijn aandacht nodig voor zijn snijwerk aan de stok. „Ja,” zei hij luchtig, „ik denk het wel.”

„Je lijkt er wel niet erg zeker van te zijn.”

„Hoe kan ik nu weten of ik je missen zal, als je nog niet eens weg bent?” antwoordde hij logisch.

„Je hebt ook gevoel, is het niet?”

„Natuurlijk heb ik gevoel.”

„Nou dan?”

„Nou, niks,” zei Poco knorrig. „Wil je ophouden met dat gevraag? We moeten op de signalen letten.”

Verontwaardigd schudde ze haar hoofd, maar ze antwoordde niet. Zij wachtten een hele poos op nieuwe rooksignalen, maar ze zagen niets meer. Tenslotte zei Poco: „Wil je me een brief schrijven, als je weer thuis bent?”

„Natuurlijk wil ik dat. Zul jij me ook schrijven, Poco?”

„Ja, ik zal jou ook schrijven.”

Zij zwegen weer een hele poos.

„Je kan best eens een keer bij ons komen logeren, denk je niet?” vroeg Cluny. „Ik zou je alles laten zien, zoals je het mij gedaan hebt.”

„Misschien wel,” zei Poco. „Maar misschien zouden je vrienden mij niet mogen.”

„Wat kan het mij schelen wat mijn vrienden zeggen? Ik heb geen enkele vriend, die kan, wat jij allemaal kunt.”

„Hm,” bromde Poco, niet al te enthousiast. „Misschien zou Dan mij toestemming geven om later eens een keer te komen. Maar ik durf wedden, dat je me dadelijk vergeten bent, als je thuis die jongens van de rijschool weer ontmoet.”

„Nee, Poco, ik zal je niet vergeten, eerlijk niet,” zei ze.

„Nou, we zullen zien” zei Poco, alsof hij van het onderwerp af wou stappen.

„Komen Dan en zijn gezin gauw terug?” vroeg ze.

„Ik weet het niet precies. Het is een heel eind van Colorado af, maar daar staat tegenover, dat ze al een hele poos weg zijn. Als ze niet te lang bij Linda’s vader hoefden te blijven, zijn ze alweer op de terugweg, denk ik.”

„Je mist ze, is het niet zo, Poco?”

„Ja.”

„Dan lijkt me een aardige man toe, naar wat jij me verteld hebt.”

„Dat is hij ook.”

„Hoe zijn Tessa en Sue?”

„Gewone meisjes.”

„Kunnen zij goed paardrijden?”

„Tessa kan behoorlijk goed rijden. Sue is nog erg jong.”

„Kan Tessa wel net zo goed rijden als ik?”

„Ze rijdt beter dan jij,” zei Poco. Maar toen hij Cluny’s ogen plotseling woedend zag kijken, voegde hij er snel aan toe: „Maar ik denk, dat je ’t nu wel van haar wint.” Hij krabbelde overeind en stak zijn hand uit om haar op te trekken. „Er komen geen rooksignalen meer, geloof ik,” zei hij. „Laten we gaan kijken, of de kalkoen al gaar is.”

Zij haalden hun paarden en reden naar de plek toe, waar zij de kalkoen begraven hadden. Hij was helemaal gaar en het duurde niet lang, of Cluny proefde voor het eerst dit voor haar op zo’n ongewone manier klaargemaakte vlees. Net als Willie moest ze eerst haar aarzeling overwinnen, maar al gauw smulde ze van het warme, malse vlees. Toen zij genoeg gegeten hadden, smeerden ze zich beiden in met het vet van de kalkoen. Omdat zij stoffig en warm waren, zagen zij er meer uit als Indianen, die zich beschilderd hadden voor de oorlog, dan als een paar blanken.

Zij moesten een heel eind rijden, daarom stegen zij vrij spoedig na hun maaltijd te paard; de zon was al bijna onder, toen zij het nieuwe kamp bereikten. Zij hadden opnieuw honger gekregen, maar zij ontkwamen niet aan Sebs scherpe blik. Hij kende de tekenen van een kalkoenmaal en hij maakte er grapjes over tegen hen. Cluny ging naar de wagen en Seb bleef met Poco zitten praten.

Poco vertelde Seb van de rooksignalen.

„Heb je ze daarna niet meer gezien?” vroeg Seb.

„Nee.”

„We moeten maar eens met Snowbait gaan praten. Hij kent het land beter dan wij — en in ieder geval weet hij wel of het hier gewoon is, dat er rooksignalen gebruikt worden.”

Zij wachtten, totdat Snowbait het kamp binnenreed om te gaan eten. Hij luisterde met een ernstig gezicht naar het nieuws.

„Hier moet ik eerst eens over nadenken,” zei hij. „Laten we gaan eten.”

Na het eten zei hij: „Je zegt, dat die signalen maar één keer gegeven werden, hè, Poco?”

„Ja. Er waren vier rookkringetjes boven elkaar, en ze werden steeds kleiner.”

Snowbait keek Seb aan. „Denk jij hetzelfde als ik, Seb?”

„Dat kon wel eens waar zijn,” gaf Seb toe. „Dat is al een oud signaal.”

„Weet je, wat het betekent, Seb?” vroeg Poco gretig.

„Een kegel van vier kringen betekent meestal, dat degene, die het signaal geeft klaar is.”

„Klaar voor wat?”

Seb haalde zijn schouders op. „Dat hangt ervan af, wat die lui van plan zijn. Het kan betekenen ’klaar om aan te vallen’, ’klaar om weg te rijden’, of ’klaar om je op de afgesproken plaats te ontmoeten’.”

„Als het betekent, dat ze klaar zijn om aan te vallen, dan is er maar één doel, dat ze op het oog kunnen hebben,” zei Snowbait langzaam. „Ik geloof, dat we maar beter naar de baas kunnen gaan om het hem te vertellen.”

„Ik ga met je mee,” zei Poco.

„Jij blijft hier,” zei Seb. „En maak dat je onder de dekens komt! Als er iets gebeurt, zal je die slaap wel nodig hebben.”

„Jij ook, Seb.”

„Sta me daar nou niet tegen te spreken!” antwoordde Seb op zijn oude bevelende toon. „Maak dat je wegkomt!”

Poco wist, dat hij maar beter niet kon tegenstribbelen, wanneer Seb zo begon, daarom grinnikte hij nog eens vrolijk en zei de mannen welterusten. Hij kroop onder de dekens en legde zijn hoofd op zijn zadel, maar het duurde een hele tijd voor hij insliep. Hij vroeg zich af, of Cluny iets zou kunnen horen van wat Snowbait, Seb en Ames tegen elkaar zeiden, of dat ze al in slaap zou zijn. Hij was van plan om Seb ongehoorzaam te zijn, Knoop te zadelen, en aan de cowboys te vragen of hij niet meekon met een verkenningsgroepje om de mannen naar de plek te brengen, waar hij de rooksignalen had zien opstijgen. Terwijl hij aan dit plan dacht, werd hij door de slaap overmand.

Toen hij wakker werd, was het reeds dag en overal in het kamp was al beweging. Hij stond op, tamelijk boos op zichzelf omdat hij zich door de slaap had laten verrassen. Hij zag Seb en overstelpte hem met vragen.

„Je hoeft je nergens bezorgd over te maken, Poco,” zei Seb.

„Maar ik kan helpen, door de plek te wijzen, waar de rooksignalen werden gegeven.”

„Gebruik je verstand, knaap,” antwoordde Seb honend. „Degene, die dat signaal gaf, is allang niet meer op die plek, waarschijnlijk tien minuten later al niet meer. Dit is een zeer uitgestrekt gebied en er zouden heel wat mannen voor nodig zijn om het zorgvuldig te doorzoeken.”

„Maar stuurt meneer Ames dan helemaal geen mannen op onderzoek uit?” vroeg Poco teleurgesteld.

„Hoe zou dat kunnen?” bromde Seb. „Aan een handjevol mannen heb je niets bij zulk werk, en als hij er een heleboel op uit zou sturen, wat gebeurt er dan met het vee? Dit is ongeveer het hachelijkste ogenblik voor een rancheigenaar om een aanval te weerstaan. Hij heeft iedere man nodig bij het vee. Als hij een deel van zijn cowboys uitstuurt om naar eventuele dieven te zoeken, dan krijgt hij het werk niet op tijd klaar. Maar maak je niet bezorgd, jongen, we zullen klaar zijn, als er wat gebeurt.”

En daar moest Poco genoegen mee nemen.

Hij zag Cluny die morgen maar even, voordat zij uitreed met haar vader, die om de een of andere reden beslist had, dat zij nu lang genoeg met Poco door het terrein gezworven had. Dit was weer een nieuwe reden tot ontevredenheid, maar Snowbait fluisterde, dat Cluny het bij haar vader verbruid had omdat ze zich ingesmeerd had met kalkoenvet. Er was praktisch geen gelegenheid in het kamp om je kleren te wassen, en Cluny en haar vader hadden niet zoveel schone kleren meer over, daar ze nu al verscheidene weken hier waren.

Het speet Poco voor Cluny, want hij wist hoe ouders zulke dingen vaak beschouwen. Hij had dezelfde moeilijkheden wel eens met Linda, hoewel Dan hem zoveel mogelijk hielp, als dat tenminste mogelijk was.

Het werk werd die dag in een versneld tempo voortgezet. De middelste kudde bereikte het terrein rond de merkstallen, en terwijl de vuren opvlamden onder de laaiende zon, werden de dieren in lange rijen opgesteld en toen door de open stallen gedreven, waar zij gemerkt werden en geteld. Het lawaai was oorverdovend. Het vee loeide luid als protest tegen het gedwongen verblijf in de nauwe stallen. In de warme, roerloze lucht stegen stof- en rookwolken omhoog.

De hitte was bijna ondraaglijk en niemand had nog een droge draad aan zijn lichaam. Het vee kreeg dorst en dat schiep weer een nieuw probleem: water! Toen bleek weer eens, hoe perfect de organisatie was bij dit werk, want vlak na de middag verschenen er zes waterkarren bij de merkstallen en het vee kreeg te drinken uit draagbare bakken, hoewel er zeer zuinig met het beschikbare water omgesprongen moest worden.

Zelfs toen de zon onder was, werd het werk niet gestaakt. De vuren lichtten hel op in de invallende duisternis. De lucht was nu koeler, maar toch nog drukkend, en het werd donkerder die avond, dan het in weken geweest was. De donderkoppen, die reeds lange tijd dreigend aan de horizon zichtbaar geweest waren, bedekten nu langzaam de hemel met een witte deken. Zij verduisterden de sterren en de maansikkel gaf ook maar weinig licht.

Het vee was onrustig en het duurde lang eer de beide kudden, die links en rechts van de merkstallen graasden, zich neergevlijd hadden. De stieren, die de merkstallen al gepasseerd waren, graasden rustig, maar diegenen, die hun beurt nog niet gehad hadden, waren onrustiger dan ooit.

De mannen, moe van het onafgebroken werken bij de merkstallen, werden humeurig.

Bliksemstralen flikkerden als dansende violette strepen aan de horizon. De lucht werd geëlektriseerd en alle geluiden leken luider te worden. Poco zag voor het eerst in zijn leven het fantastische gezicht van vuurballen, die zich als het ware vastklampten aan de toppen van de horens van het vee.

Er werd een ogenblik gerust en de mannen zaten zacht pratend om de kantinewagen koffie te drinken, toen uit de donkere nacht salvo na salvo van brandende pijlen hoog door de lucht voortjoeg, om met een boog tussen het vee te dalen. Enkele ondraaglijke seconden lang keek iedereen verbijsterd toe.

Toen barstte het lawaai los.