11

‘Ja, ik ben bij hem thuis geweest,’ zei Jitka. ‘Een mooi huis. Leuk ingericht, een beetje ouderwets, met zo’n grote, gezellige bank waar je helemaal in wegzakt.’
    ‘Ik bedoel, is er verder nog iets gebeurd?’ Lisette keek alsof ze een spannend verhaal verwachtte.
    ‘Tja, verder iets gebeurd…?’ Jitka voelde hoe de nieuwsgierigheid van Lisette groeide. Als ze elkaar niet in levenden lijve spraken, belden ze bijna altijd ’s avonds of ze stuurden elkaar sms’jes. Dat was al jaren traditie. Dan namen ze de dag door, en hun liefdes, vooral hun liefdes of wat daarop zou kunnen gaan lijken. Maar ook alles wat kansloos was, maar grappig om over te praten. ‘Wat bedoel je daarmee?’
    Er klonk een giechel van de andere kant van de lijn.
    ‘Hij is in ieder geval best zielig, zo alleen,’ zei Jitka. ‘Ik heb echt met hem te doen.’
    ‘Zoveel dat je… dat je hem wel wilt troosten?’
    ‘Doe niet zo gek. Die man is mijn baas.’
    ‘Ja,’ zei Lisette, ‘maar dat vond je bij Ronald ook geen probleem.’
    ‘Maar het werd wél een probleem.’ De stap van flirten naar seks was maar klein geweest, en Jitka had bijna geen gedachte gewijd aan de consequenties. Toen had ze er in ieder geval niet over wíllen nadenken. ‘Dus zover laat ik het niet meer komen. Bovendien, hij zou mijn vader kunnen zijn.’
    ‘Hij ziet er toch goed uit?’
    ‘Voor zijn leeftijd wel, maar hij is al in de veertig.’
    ‘Maar je hebt al eerder verteld dat je wel een klik met hem hebt,’ zei Lisette.
    ‘O ja, ik kan goed met hem opschieten, maar dat wil niet zeggen dat ik ook meer wil.’
    ‘Heeft híj al iets geprobeerd?’
    ‘Nee, dat durft-ie niet.’ Jitka glimlachte, nu nog bijna vertederd door zijn onhandige manier van doen. ‘Het is overduidelijk dat-ie wat wil. Weet je, hij kan zich nauwelijks inhouden, het ligt er allemaal duimendik bovenop. Nu zijn vrouw verongelukt is bijna nog meer dan daarvoor. Ontzettend sneu voor hem natuurlijk, maar ja, daar kan ik niks aan doen. En hoe is het tussen jou en Jesse?’

‘Maar we hadden toch afgesproken dat wij samen zouden gaan?’ Marit deed haar best om haar ergernis te dempen.
    ‘Volgens mij hadden we helemaal niet zo’n afspraak. Dat heb ik je al eerder gezegd. Ik wou een beetje tempo maken.’
    ‘Tempo,’ herhaalde ze.
    ‘Ik had plotseling zin om te gaan kijken. Daar is toch niks mis mee?’
    ‘Plotseling?’ Ze geloofde er niks van. Het was een vooropgezet plan geweest om haar te passeren. ‘En dus met haar, met dat…’ Marit hield zich in. ‘Met Jitka.’
    ‘Ja,’ zei Niels. ‘Ze had al dat materiaal uitgezocht, dus dat leek me handig. Ze is tenslotte niet voor niks m’n assistente.’
    ‘Vroeger deden we dit soort dingen altijd samen, Niels. Dát was handig, en het ging altijd goed. Jij trouwens nog koffie? Nee?’
    ‘Ik moet zo weer ’s naar beneden,’ zei Niels. ‘Veel te doen. Die nieuwe aanbiedingen, het corporate programma doornemen en…’
    ‘Zullen we samen lunchen? Ik heb nog een paar nieuwtjes.’
    ‘Waarover?’
    ‘Dat zul je wel merken.’ Ze glimlachte toen ze de nieuwsgierigheid in zijn ogen zag doorbreken. ‘Het gaat hier behoorlijk veranderen. Jij en ik, we zullen…’ Ze maakte haar zin niet af. Zij en Niels. Nu waren er kansen, nu Esther er niet meer was. Niels was alleen, zij was alleen. Samen verder werken aan het hotel, hun gezamenlijke ideaal. Jitka leidde alleen maar tijdelijk de aandacht af. Ze zou weer uit beeld raken, daar was Marit van overtuigd. Ze kreeg een vriend, nam een andere baan of wat dan ook. Een enkele keer had ze vanuit het niets een opvlammende moorddadige fantasie gehad over het verdwijnen van de vrouw die ze voor zichzelf meestal ‘Niels z’n charmante assistente’ noemde of ‘Niels z’n sexy assistente’.
    ‘Je maakt me nieuwsgierig,’ zei Niels, terwijl hij weer ging zitten. ‘Waarom vertel je het nu niet?’
    ‘Spanning, spanning… Zoiets moet je opbouwen, net als in een spannende film of een spannend boek. Zie ik je dan straks om… laten we zeggen één uur?’

‘Er is hier iemand voor je,’ zei Fouad, die vanochtend de receptie bemande, ‘ene mevrouw Van Dongen.’
    ‘Nee.’ Uit een ooghoek zag Niels hoe Jitka verbaasd, maar tegelijk nieuwsgierig opkeek.
    ‘Ik kan haar niet ontvangen… ik heb haar niets te zeggen.’
    Niels hoorde dat Fouad tegen mevrouw Van Dongen praatte, maar hij kon niet verstaan wat er werd gezegd. Totdat hij de receptionist hoorde roepen: ‘Nee, daar mag u niet naartoe! Dat is alleen voor personeel!’
    Een paar tellen later werd er op de deur geklopt. Voordat hij had kunnen reageren, werd de deur opengedaan en stapte mevrouw Van Dongen zijn kamer in. Zwijgend keek ze om zich heen. Haar blik bleef even rusten op Jitka, die net deed of ze in enkele papieren iets moest opzoeken.
    ‘Eric,’ zei mevrouw Van Dongen ten slotte. ‘Wilt u me nu eindelijk vertellen wat er met Eric aan de hand was.’

Jasper hoorde gestommel in de gang naast zijn kamer. Twee mensen die met elkaar praatten. Hij meende de stemmen van Liesbeth en Harm te herkennen, maar was er niet zeker van. Toen vanochtend iedereen de deur uit was, had hij uit de keuken een paar boterhammen met kaas en een appel meegenomen. Dat moest voldoende zijn. Verder gaven zijn gedachten hem voldoende voedsel.
    Er werd op de deur geklopt, maar hij reageerde niet. Voor hem bestonden ze niet. Op iets wat niet bestond, hoefde je niet te reageren.
    ‘Jasper.’ Inderdaad, zijn moeder.
    ‘Jasper!’ Veel luider, duidelijk de stem van Harm.
    ‘Doe open!’ schreeuwde Harm.
    Misschien vroegen ze zich af of hij dood was. Ja, ik ben dood, had hij willen roepen, maar hij hield zijn mond.
    ‘Doe open of ik ram de deur in!’
    Onverstaanbaar overleg op de gang. Jasper bleef naar het plafond staren.
    Zijn moeder riep opnieuw: ‘Jasper!’. Eigenlijk was het meer gillen dan roepen. Typisch hysterisch vrouwengegil. Toen klonk er een zware bonk tegen de deur, daarna nog een. De deur begon mee te geven onder het geweld aan de andere kant. Jasper keek zoals hij naar een natuurverschijnsel zou kijken. Het was iets onafwendbaars, iets waartegen je je niet kon verzetten, iets waar je aan ten onder zou kunnen gaan.
    Het hout rond de grendel versplinterde. Zijn blik bleef daarop gefocust. De deur was er niet meer tegen opgewassen en zou gegarandeerd de strijd verliezen, hoezeer die zijn best deed om de menselijke kracht van Harm te weerstaan. Jasper lag op bed. Hij kon niet anders. Straks stonden ze in zijn kamer, ze zouden hem misschien van zijn bed af sleuren. En dan? Ze konden hem niets maken. Hij was Jasper. Hij was zichzelf. Jasmijn zouden ze er niet bij roepen, en als ze dat deden, dan kwam ze niet en liet ze ook dit eigengereid en hooghartig aan zich voorbijgaan.

Gisteren was het woordenboek Italiaans-Nederlands binnengekomen dat Niels via Bol.com had besteld. Het lag op tafel, naast het sectierapport. Nu zou hij in ieder geval kunnen ontcijferen wat erin stond, alsof dan de laatste waarheid over Esther aan het licht zou komen. Esther… alles in huis deed aan haar denken. Ze was er vaak nog, liep door het huis, zong een liedje, repeteerde haar tekst voor De Speelgoedfabriek, schonk een glas wijn in, maakte eten klaar, informeerde naar zijn werk, maakte stekelige opmerkingen over Marit. Soms had hij de neiging om tegen haar te praten en alles nog een keer uit te leggen. Misschien zou hij moeten verhuizen, helemaal opnieuw beginnen, maar tegelijk was het dan net of hij elke herinnering aan Esther zou willen wegvegen. De afgelopen nacht had hij weer over haar gedroomd, maar hij kon zich vrijwel niets van de inhoud herinneren.
    Misschien zou hij vanwege Esther Jitka moeten negeren, maar dat was onmogelijk. Hij wist nog precies wat ze eergisteren gezegd had voor ze bij hem wegging: we moeten niks overhaasten. Dat kon maar één ding betekenen. En ze had hem drie zoenen gegeven; die op zijn mond voelde hij nog altijd, alsof haar lippen op de zijne bleven drukken. Maar op kantoor begroette ze hem alsof er niets was gebeurd, behalve haar blik, die anders was geweest. Als ze wegging, was het weer zoals gewoonlijk: ‘Dag Niels, tot morgen.’ Maar wel met die vrolijk tintelende lach op haar gezicht, die lach die speciaal voor hem leek te zijn bedoeld. Een lach alsof je op een zomerse dag op een mooi Italiaans terras prosecco dronk, terwijl voor je neus het bonte, vrolijke straatleven aan je voorbijtrok.
    Misschien dat ze vond dat hij zich laf had gedragen tegenover mevrouw Van Dongen door Harry erbij te roepen, die de onwelkome gast bijna met harde hand had moeten verwijderen. ‘We willen u hier niet meer zien,’ had Harry gezegd, terwijl hij haar de gang op duwde, ‘anders halen we de politie erbij.’ Dat was een tamelijk loos dreigement, wist Niels. Toen Niels Jitka had uitgelegd wat er aan de hand was, en dat mevrouw Van Dongen hem al eerder op de huid had gezeten, leek ze het te begrijpen. ‘Toch zielig, zo’n vrouw,’ had ze gezegd.
    Hij ging naar zijn werk omdat het moest, omdat hij niet vierentwintig uur per dag hier kon blijven, in het vertrouwde domein van Esther en hemzelf. En weggaan, vakantie nemen was ook onmogelijk. Dan bleef Masthof over. Met Marit. Vanmiddag had hij met haar gepraat. De Grote Verandering, daar ging het om. Marit gedroeg zich bijna alsof ze het vooral voor hem had gedaan, misschien voor hen tweeën. Het lukte hem nauwelijks om naar haar te luisteren. Woorden… woorden, wat deden die ertoe, ze veranderden niets. ‘Ik begrijp het niet,’ had hij uiteindelijk gezegd. Het vakantiepark werd een zelfstandige bv, had ze misschien wel voor de derde keer uitgelegd. Het zou afgesplitst worden van het hotel. Zelfstandig zou het park veel meer kansen hebben om zich te profileren, om zich verder te ontwikkelen. Ze had alles al geregeld. Bas werd de nieuwe directeur van het vakantiepark, dat ook een andere naam zou moeten krijgen. Marit had gevraagd of Niels zich niet gepasseerd voelde. ‘Nee, waarom?’ Daarna had ze hem allerlei plannen met het hotel voorgelegd, plannen die ze samen verder konden uitwerken, zoals ze benadrukte. Maar Niels kon ze zich nu al niet meer voor de geest halen.
    Zijn oog viel weer op het sectierapport. Hij schoof het naar de andere kant van de tafel, alsof hij op die manier de waarheid over Esthers dood ook weg kon schuiven. Minutenlang zat hij voor zich uit te staren, terwijl de beelden terugkwamen. Hoe ze weggleed, bijna stuiterde over de rotsblokken, hoe hij enkele seconden bleef wachten, terwijl ze over die grote, gladde steen hing, waarop ze geen houvast kon krijgen, waarop ze centimeter voor centimeter wegzakte. Nu werden de beelden vertraagd. De hand waar hij vruchteloos naar reikte. Haar woorden echoden door zijn hoofd; hij hoorde haar schreeuw, het doffe geluid weer van haar lichaam dat op de stenen viel van zo’n tien meter hoogte. Ze had op hem vertrouwd, maar dat vertrouwen had hij hopeloos en definitief beschaamd.
    Misschien was het allemaal vanwege Jitka.
    Een gedachte drong zich op: als het niets werd tussen Jitka en hem, was alles voor niets geweest, dan was Esther voor niets gestorven.
    Het was een krankzinnige gedachte, maar hij slaagde er niet in om hem te laten vervliegen.
    De telefoon ging. Op de display zag hij dat het Oldenzaal was. Een flits van de eeuwige angst ging door hem heen. Er was iets ernstigs gebeurd. Isa of Jasper had een ongeluk gehad, anders zou Liesbeth niet zomaar bellen. Eerst Esther, nu zijn kinderen.
    ‘Met Niels.’
    Liesbeth struikelde over haar woorden. Het ging om Jasper, zoveel was duidelijk, en hij had geen ongeluk gehad, was niet gewond of wat dan ook. Het kwam erop neer dat het heel slecht met hem ging. Wat zich een tijdje geleden al had aangediend, had zich nu verergerd. Hij had zich opgesloten in zijn kamer… ging niet meer naar school… kwam niet meer naar buiten. Harm moest de deur inbeuken… een behoorlijke schadepost. Er was niet met hem te praten.
    ‘Moet ik soms weer een keer naar Oldenzaal komen?’
    ‘Ik denk dat het goed is als Jasper een tijdje bij jou komt wonen.’
    ‘Wat?’
    ‘Dat Jasper een tijdje bij jou komt wonen.’
    Niels was sprakeloos.
    ‘Hallo, ben je daar nog?’ vroeg Liesbeth.
    ‘Ja, natuurlijk.’
    ‘Misschien dat hij daarvan opknapt,’ ging Liesbeth door. ‘Verandering van atmosfeer, een nieuwe omgeving. Het zou best kunnen helpen.’
    ‘Ik weet niet of ik…’
    Liesbeth onderbrak hem. ‘Harm trekt het ook niet meer. Dat rotjoch, daar heeft-ie het over… dat soort dingen. Het verpest de hele sfeer hier in huis. Isa lijdt er net zo goed onder, die kan er helemaal niet tegen.’
    ‘En je dacht zeker: Niels is nou toch alleen, dan kan ik Jasper mooi bij hem parkeren?’
    ‘Verdomme Niels, zo bedoel ik het niet, dat weet je best. Het is hier een onmogelijke situatie, ook voor Jasper, vooral voor Jasper. Je wilt toch wel dat je zoon…’
    Niels liet haar niet uitspreken. ‘Jij vond dat de kinderen bij jou hoorden, dat ze bij jou moesten wonen, en ik kreeg een minimale omgangsregeling van één keer in de twee weken, want ik was toch een slechte vader die zijn vrouw en kinderen had verlaten voor een of andere slet.’ Liesbeth wilde hem kennelijk tegenspreken, maar met luide stem drukte hij haar weerwoord weg. ‘En nu het je niet meer uitkomt en je Jasper liever kwijt dan rijk bent, ben ik dus goed genoeg om mijn rol als opvoeder te spelen.’
    ‘Daar gaat het niet om, Niels. Ik wil alleen maar…’
    Hij legde de hoorn op de haak, ging staan en liep de tuin in. Inwendig vloekte en tierde hij, maar hij bleef stil. In de aanpalende tuin was de buurman bezig wat takken op te binden. Niels wilde weer naar binnen gaan, maar de man had hem al opgemerkt en vroeg hoe het met hem ging.
    ‘Ja, gaat wel,’ zei Niels.
    ‘Met dit weer wordt het werken in de tuin.’
    ‘Inderdaad.’ Niels ging naar binnen, nadat hij verontschuldigend had geknikt.
    Hij belde Liesbeth, maar kreeg Harm aan de telefoon. Die verweet hem dat hij Liesbeth had geschoffeerd, en dat ze nu boven lag te huilen.
    Niels gaf toe aan de behoefte om een cynische opmerking te maken. ‘Klaag maar niet. Jij hebt tenminste nog een vrouw. Die van mij is dood.’
    ‘Maar…’
    ‘Jasper is welkom hier. Dat wou ik alleen even laten weten. We moeten natuurlijk iets regelen met school en zo, maar hij kan het aanstaande weekend komen. Moet ik hem ophalen?’
    ‘Nee, maar…’
    ‘Dat is dan afgesproken.’ Niels legde de hoorn op de haak.
    Hij wilde een flesje Leffe uit de ijskast pakken, maar het bier bleek op te zijn. Om die dingen te doen die normaal Esther tot haar taken had gerekend, was hij niet echt gewend. Boodschappen doen, de was, stofzuigen. En de tuin verzorgen en bijhouden. Altijd had hij meegeholpen in het huishouden, maar Esther was degene geweest die alles regelde en organiseerde. Met een glas witte wijn liep hij naar de kamer.
    Hij pakte het Italiaanse sectierapport en liet zijn ogen over de pagina’s gaan. Door dit rapport werd Esther alleen maar meer dood. Het laatste restje leven werd uit haar geperst, tot er niets anders meer overbleef dan kale woorden. Italiaanse woorden, die misschien mooier klonken dan Nederlandse, maar de inhoud bleef hetzelfde. Verongelukt, dood, overleden. Hij had bij haar gezeten toen ze haar laatste adem uitblies, toen ze hem nog iets leek te willen vertellen. Misschien dat ze hem niets kwalijk nam, dat het niet zijn schuld was.
    Met het woordenboek erbij probeerde hij fragmenten van de tekst te begrijpen. Frattura was natuurlijk ‘breuk’. Er waren veel breuken. Zonder enige controle was ze van de ene op de andere steen geduikeld. Het moest verschrikkelijk veel pijn hebben gedaan. Inwendig onderzoek was er ook uitgevoerd, esame interno. Niels begreep niet waar dat voor nodig was geweest. Toen stuitte hij op een woord dat hij niet kon thuisbrengen, maar dat hem op een of andere manier trof: incenta. Hij zocht het op. Bijna had hij het woordenboek woest van zich af gesmeten, alsof alles de schuld was van die rijen Italiaanse woordjes met daarachter de betekenis in het Nederlands.
    Hij kon het niet geloven, maar hier stond het, zwart op wit, niet te negeren of te ontkennen. Zwanger, Esther was zwanger geweest.
    Niels zat met zijn hoofd in zijn handen, zijn ellebogen op de bovenbenen. Hij wiegde zachtjes heen en weer. Esther zwanger. Zo’n sectierapport kon niet liegen. Dat bevatte de harde, medische waarheid. In zijn hoofd keerde hij terug naar Italië en begon alles te reconstrueren. Ze had iets gezegd over een verrassing; als ze in Rome waren, zou hij het wel te weten komen. Rome had ze uitgekozen als de plaats om het hem te vertellen. Vermoedelijk had ze gedacht dat hij zijn bezwaren zou inslikken als hij eenmaal hoorde dat ze samen een kind zouden krijgen. Zou hij dat inderdaad hebben gedaan?
    En toen hij bij haar had gezeten, in de laatste minuut van haar leven, in de laatste seconden, toen had ze het hem willen zeggen. Hij hoefde zijn ogen niet te sluiten om hun tweeën weer voor zich te zien, om haar letterlijk wegstervende stem te horen.
    Hij dronk het glas wijn leeg en ging naar de keuken, maar kon geen andere drank vinden. Nu realiseerde hij zich ook dat Esther in de weken voor hun reis naar Italië en ook in Italië verrassend weinig alcohol had gedronken.
    Misschien moest hij naar buiten gaan, iemand opzoeken, aan iemand vertellen wat hij net ontdekt had, want zo werd hij stapelgek, steeds harder ronddraaiend in een kringetje van zelfverwijt, vragen, angst en pijn. Pure pijn, die fysiek werd, die hij overal in zijn lichaam voelde. Toen hij met zijn jas aan in de gang stond, bedacht hij iets anders. Hij liep naar boven en keek in het medicijnenkastje. Inderdaad, een volle strip met de pil die ze elke dag had genomen. Of had moeten nemen als ze niet zwanger wilde worden. De spullen uit de toilettas op het badkamerkastje in Norcia zag hij weer voor zich. Er was geen strip met pillen bij geweest.
    Het stormde in zijn hoofd.

Niels kon onmogelijk zeggen waar hij was geweest. De ene straat in en de andere straat uit, meer wist hij niet. Sommige straten had hij waarschijnlijk drie, vier keer doorkruist, alsof hij ergens naar op zoek was, naar iets wat per definitie onvindbaar was. Hij ging een café binnen en dronk aan de bar een glas bier. Een man die naast hem stond, begon een verhaal over een dakkapel die hij op zijn huis had gezet en die op last van de gemeente moest worden afgebroken. Of dat niet schandalig was?
    ‘Ja, heel erg.’ Niels rekende af en ging weer de straat op.
    Toen hij voor het flatgebouw stond, twijfelde hij. Zonder doel of bestemming had hij rondgelopen, maar het kon geen toeval zijn dat hij hier terechtgekomen was. Jitka zou hem zeker begrijpen. Als een magneet moest ze hem naar zich toe hebben getrokken. Toch durfde hij niet aan te bellen. Het was te veel, te direct, en vooral te verwarrend: het ging om Esther, waarom moest hij dan naar Jitka toe? Waarom juist zij, terwijl alles misschien wel bij haar begonnen was? Ze zou ook niet weten wat ze ermee aan moest. Hij mocht haar er niet mee belasten, juist haar niet. Alle overwegingen schoten kriskras door zijn hoofd. Daar, op de derde verdieping, het tweede appartement van links, daar woonde ze. Het licht brandde. Hij liep om de flat heen.
    ‘J. Reehorst,’ las hij op het naambordje.
    Hij hield zijn adem in toen hij op de bel drukte.
    ‘Wie is daar?’ klonk haar stem krakerig over de intercom.
    ‘Niels.’
    ‘Niels?’
    ‘Ja. Ik…’ Hij wist dat hij het zo niet kon vertellen. Niet over Jasper en zeker niet over Esthers zwangerschap. ‘Mag ik misschien even boven komen?’
    ‘Eh… ja, dat is goed.’
    Vrijwel meteen klikte de deur open.

‘Ik weet niet wat ik ervan vinden moet,’ zei Niels. ‘Op een bepaalde manier heeft ze me bedonderd, maar zo voelt het niet. Begrijp je?’
    Jitka knikte.
    ‘Ze wou een kind voor ons tweeën, voor ons samen, dus net zo goed voor mij als voor haarzelf. Dat kan ik haar toch niet kwalijk nemen?’
    ‘Nee, lijkt me niet.’ Jitka zat op een wat verschoten bank, haar benen onder zich gevouwen. Ze droeg een rafelige spijkerbroek met waarschijnlijk expres aangebrachte scheuren op het bovenbeen en een veel te groot oud T-shirt waar Russell Athletic op stond. Misschien van Tom geweest, had Niels bedacht. En meteen had hij een rare steek van jaloezie gevoeld.
    ‘Zwanger en verongelukt.’ Niels glimlachte wrang. ‘En dan dat gedonder met Jasper. Het is net of alles tegelijk komt. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik weet het gewoon niet meer.’
    Jitka zweeg.
    Hij keek haar aan en probeerde uit alle macht haar blik te interpreteren. ‘Straks wordt alles anders, als Jasper eenmaal bij me woont. Zo’n jongen, eigenlijk nog een puber. Ik weet niet eens hoe ik hem kan helpen.’ Niels zei het, maar begreep dat hij vooral zelf zou moeten worden geholpen. Jitka zou dat kunnen, maar de vraag was of ze dat doorzag. ‘Ik zal maar ’s gaan. Het is al… even kijken… bijna halftwaalf. Je zult zo wel willen slapen.’
    ‘Ja, morgen weer werken.’
    ‘Natuurlijk, morgen weer werken.’ In zijn fantasie zag hij haar naar bed gaan. Ze trok haar kleren uit, stond naakt of met een slipje en een beha aan voor de spiegel. De beha liet ze op de grond naast zich vallen. Ze overwoog een dun nachthemdje aan te trekken, maar deed het niet. Zelf stond hij nu ook in de kamer en keek naar haar. Ongegeneerd, maar hij wist dat ze dat niet erg vond. Integendeel. Ze sloeg het dekbed weg en ging liggen. Uitnodigend.
    ‘Niels?’ Bezorgd keek ze hem aan.
    ‘Eh… ik was met mijn gedachten ergens anders.’
    ‘Waar?’ Weer die blik waarin hij zou kunnen verdrinken.
    ‘Niks, niet belangrijk.’
    Ze stonden beiden op. Jitka liep met hem naar de deur. Hij keek haar aan en toen pas kwamen de tranen die hij zo lang tegen had kunnen houden. ‘Esther, ze was dus… Zij en ons kind, alle twee…’ Hij kon geen woord meer uitbrengen.
    Ze sloeg haar armen om hem heen. ‘Ik begrijp het. Het is verschrikkelijk voor je.’
    Hij legde zijn handen op haar schouders en trok haar tegen zich aan, zodat hij haar warmte kon voelen. ‘Ik heb je nodig.’ De woorden ontsnapten aan zijn mond zonder dat hij er iets aan kon doen. ‘Ik heb je heel erg nodig.’

Marit opende de buitendeur en stapte naar binnen. Het huis was groot, donker en leeg. Rakker drentelde om haar heen, maar ze had nu even geen zin om hem aan te halen.
    Het was kil in de kamers, een kilte die op haar huid sloeg. Ze streek met een hand over haar arm. Het leek bijna een koortsgevoel. Zonder een lamp aan te doen liep ze door de kamers. Vroeger, toen ze hier met papa had gewoond, was het eigenlijk al veel te groot geweest. Beneden twee kamers en suite en ook nog een serre plus een grote woonkeuken. Boven drie slaapkamers, een werkkamer en een badkamer van wel twintig vierkante meter. Ze nam een keramieken beeldje in handen dat op een piëdestal in de voorkamer stond. Waarom had ze dat in godsnaam gekocht? En waarom al die andere beeldjes, figuurtjes, schilderijtjes? Misschien dat ze een keer schoon schip moest maken, alles opruimen en opnieuw beginnen. Ze had de neiging om het beeldje dat ze in handen had op de grond stuk te laten vallen, maar zette het toch zorgvuldig terug.
    Een ander huis wilde ze, een ander leven.