Hoofdstuk 18
Eadulf liet Fidelma's hand los en liep naar de plek waar broeder Higbald nog steeds over het lichaam gebogen stond. De apothecaris keek op. Eadulf verbaasde zich over de woede op het gezicht van de monnik. Higbald leek iets tegen hem te willen zeggen, maar wendde zich toen snel af. Eadulf keek omlaag en bekeek het dode meisje aandachtig. Toen ging hij op de snikkende broeder Redwald af, die probeerde een emotie te bedwingen die, zo besefte Eadulf, geen verdriet was.
'Kom hier,' zei Eadulf op een scherpe, bevelende toon, die de mensen om hem heen verbaasde.
De jongen deed automatisch wat hem werd opgedragen. Hij schuifelde naar voren en kwam naast Eadulf staan, met een zenuwtrek op zijn gezicht.
'Je hoeft niet bang te zijn, knul,' zei Eadulf plotseling zachtaardig, maar wel nadrukkelijk. 'Dit lichaam bloedt zo erg dat het geen geest kan zijn. Ik wil dat je naar haar gezicht kijkt.' Broeder Redwald keek hem, met wijdopen ogen, haast smekend aan.
'Dat kan ik niet, broeder...'
'Kijk naar haar!' blafte Eadulf.
De jongen richtte onwillig zijn blik op het lijk.
'Vertel ons of dat Gélgeis is. Je zei dat je haar goed kende. Is zij het?'
Broeder Redwald deed zijn ogen dicht, zonder echt te kijken, en knikte alleen maar heftig, waarna hij vlug een paar passen achteruit deed.
'Beweer je dat dit een vrouw is, die al meer dan een jaar dood is?' gromde Sigeric kwaad. 'Denk na, jongen. Dit is een tastbaar lichaam en geen geest.'
De jongen was nu zo bang, dat hij onsamenhangend begon te schreeuwen.
'Als getuige is die jongen onbruikbaar,' merkte Fidelma op, terwijl ze een stap naar voren deed. Ze keek broeder Willibrod aan.
'Moeten wij zeggen wie dit is, dominus, of doet u het?' Sigeric keek verrast op. 'Jullie weten wie dit is?' Fidelma grimlachte, maar bleef broeder Willibrod aankijken. Hij ging zo op in zijn verdriet, dat hij geen antwoord gaf.
'Dan zal ik het maar uitleggen,' zei Eadulf. 'Dit is een meisje dat in deze omgeving bekend is onder de naam Lioba.'
'Bedoel je dat Gélgeis helemaal niet dood was, maar onder de naam Lioba voortleefde?' vroeg Sigeric snel. 'Je zei tegen mij, dat je een meisje met de naam Lioba ervan verdacht bij een samenzwering betrokken te zijn. Nu ben ik het spoor bijster. Wat heeft dat te maken met Willibrod?'
'Ik had liever dat broeder Willibrod antwoord op die vraag gaf,' antwoordde Eadulf resoluut.
'Ik snap echt niet meer wat er hier aan de hand is,' zuchtte Sigeric. Toen richtte hij zijn blik op Fidelma. Ze had zich over het lijk van het meisje gebogen en leek haar kleren te bekijken. Ze keek op naar Eadulf en schudde snel haar hoofd. Op Sigerics gezicht was achtereenvolgens verwarring, ergernis en tenslotte berusting te zien.
'Laat niemand hier iets aanraken,' zei hij scherp. 'Breng abt Cild naar zijn vertrekken en laat er iemand bij hem blijven. Broeder Willibrod, ben je in staat zelf terug te gaan naar je kamer?' De dominus leek zich te vermannen, toen hij de scherpe, bevelende stem hoorde. Hij stond op, veegde zijn gezicht af met zijn mouw, en boog nederig zijn hoofd.
'Doe dat dan. Neem ook meteen die jongen mee,' zei Sigeric terwijl hij op Redwald wees, 'en zorg voor hem.' Sigeric uitte een stroom bevelen en zette zijn krijgers op wacht rond de kapel. Tenslotte ging hij weer terug naar Fidelma en Eadulf. Hij leek nu moeite te hebben zijn gedachten onder woorden te brengen.
'Ik heb misschien een fout gemaakt,' begon hij aarzelend. 'Mijn vragen werpen alleen maar meer vragen op en nu ziet het eruit, of de abt in deze kapel een vrouw heeft vermoord omdat hij dacht dat het de geest van zijn dode vrouw was. Maar jullie zeggen dat het een meisje uit deze streek is, dat Lioba genoemd wordt. Ik kom er zo niet meer uit.'
Ze wachtten zwijgend tot hij verder ging.
Sigeric was een trots man en hij had er moeite mee ter zake te komen.
'Misschien was het een vergissing van mij jullie op te sluiten, terwijl ik probeerde uit te zoeken of jullie beschuldigingen aan het adres van Cild hout sneden. We hadden deze onnodige dood misschien kunnen voorkomen.' Fidelma wachtte even en gaf toen antwoord.
'U deed wat u juist achtte. Dat kan niemand u verwijten.' Sigeric bleef ongemakkelijk kijken.
'Wat ik probeer te zeggen, is: zie jij een oplossing voor dit raadsel, Fidelma van Cashel? Ik... ik zou je hulp op prijs stellen.' Fidelma keek hem nadenkend aan. De man deed zijn uiterste best over een door zijn cultuur bepaald vooroordeel heen te stappen. Tenslotte glimlachte ze vriendelijk.
'Ik geloof wel dat ik weet hoe de tragedie, waar deze abdij van doortrokken is, in elkaar zit.'
Sigeric keek haar aan, nog steeds wat verlegen.
'Je denkt dat je dit raadsel op kunt lossen?' Fidelma knikte snel. 'Daar ben ik van overtuigd.'
'Leg het me dan eens uit?'
Tot Eadulfs verrassing schudde Fidelma haar hoofd.
'Daar ben ik alleen onder bepaalde voorwaarden toe bereid,' kondigde ze zelfverzekerd aan.
Op Sigerics gezicht verscheen meteen een boze trek.
'Hoe durf je met mij te onderhandelen!' zei hij scherp.
'Ik probeer niet te onderhandelen,' verzekerde ze hem. 'Ik wil u alleen maar vertellen wat ik nodig heb om deze kwestie tot een succesvol einde te brengen.' Sigeric aarzelde en deed een poging zijn ergernis te beheersen. Zijn gezicht gaf blijk van zijn inwendige strijd, maar toen ontspande hij zich en werd weer rustig.
'En wat heb je dan zoal nodig?' vroeg hij zacht.
'Volledige vrijheid en het gezag mijn onderzoek in te stellen op de manier waarop ik het gewend ben. Ik verwacht niet van u dat u een rechtbank opzet, zoals we in de vijf koninkrijken van Éireann gewend zijn, maar wil graag dat u mij toestaat iedereen die ik wil als getuigen op te roepen. Ik wil die getuigen dan kunnen ondervragen, gebruik makend van uw gezag om hen te dwingen antwoord te geven, als ze proberen zich te verschuilen achter uw gebruiken, die vrouwen als onbelangrijk beschouwen.' Sigeric knipperde snel met zijn ogen. 'We beschouwen vrouwen...' Toen zweeg hij en haalde zijn schouders op. 'Dat is nogal wat om te eisen van mijn volk.'
'Als ik klaar ben met mijn ondervragingen,' ging Fidelma verder of hij niets had gezegd, 'en alleen dan, kunt u overgaan tot het vervolgen van de schuldigen. Maar ik wil dat de mensen onbelemmerd deze abdij in en ook weer uit kunnen gaan, als ze niet schuldig zijn aan de gebeurtenissen die we onderzoeken.'
Het bleef even stil, terwijl Sigeric haar voorstel overdacht.
'Dat klinkt boeiend, Fidelma,' zei hij tenslotte. 'Je suggereert dus, dat je mensen op wilt roepen die andere misdaden op hun geweten hebben?'
'Geen misdaden waar ik van op de hoogte ben, maar misschien wel in uw ogen,' verduidelijkte ze.
'Zoals?'
'Ik had Aldhere in gedachten.'
Sigeric was erg verbaasd. 'De vroegere thane van Bretta's Ham?
Die struikrover? Die wil je oproepen? Die heeft genoeg op zijn geweten om nu direct te worden opgehangen.'
'Toch zou ik die hierheen willen laten komen, onder vrijgeleide. En zijn vrouw Bertha ook.'
Sigeric aarzelde opnieuw. Het was duidelijk dat hij de beslissing, die hij moest nemen, erg moeilijk vond. Toen stak hij berustend zijn armen omhoog.
'Je hebt mijn woord. Ik ga akkoord met je voorwaarden.'
'En uiteraard moeten we Gadra en zijn gevolg vragen aanwezig te zijn. Dat is essentieel. Misschien wil uw koning ze wel helemaal niet in zijn koninkrijk hebben, maar ze zijn hier nu eenmaal en moeten ook vrij kunnen komen en gaan.'
'Is er nog iemand anders die je hierheen wilt halen? Sigehere van de Oost-Saksen misschien? Of Wulfhere van Mercië?' vroeg Sigeric sarcastisch. 'Ik neem aan dat je vrijgeleiden wilt voor iedereen die ook maar iets op zijn geweten heeft?'
'Ik moet tegen iedereen kunnen zeggen dat ze vrij zijn om hierheen te komen, maar dat, als bewezen kan worden dat ze verantwoording dragen voor moord of het beramen van een complot tegen dit koninkrijk, ze zullen worden aangehouden. Als ze er dan de voorkeur aan geven weg te blijven, is dat veelzeggend genoeg.' Sigeric kneep zijn ogen een paar tellen samen en begon toen ineens luidkeels te lachen.
'Bij Wodans zwaard, Fidelma, je bent een listige vrouw. Het spijt me dat ik niet eerder naar je geluisterd heb.'
'Heb ik uw toestemming?'
'Ja, die heb je.'
'Dan wil ik graag boodschappers uitsturen naar Aldhere en Gadra.'
Ze keek om zich heen, tot ze achterin de kapel het fronsende gezicht van de apothecaris zag. Ze riep hem naar voren.
'Broeder Higbald, ik wil graag dat u contact opneemt met broeder Laisre's verkenner in de buurt van de abdij...' De mond van de apothecaris viel open.
'Daar weet u van?' hijgde hij.
'Ik weet dat u met tegenzin in contact staat met Gadra, Garb en broeder Laisre. Ik wil graag dat ze morgen bij het begin van de middag hier zijn. Zeg tegen ze dat ik kan garanderen dat hen niets zal overkomen.'
Broeder Higbald aarzelde nog.
Sigeric zat ongetwijfeld vol vragen, maar hij gebaarde alleen maar ongeduldig naar broeder Higbald.
'Doe wat ze zegt. Je mag mijn belofte van een vrijgeleide aan die van zuster Fidelma toevoegen.'
'Zo, en als we nu Mul zouden kunnen vinden...' zei Fidelma, toen de apothecaris snel wegliep.
'Mul, de boer? Die ze hier Malle Mul noemen?' Fidelma keek Sigeric verbaasd aan. 'U kent hem?'
'Mijn mannen hebben hem tegen de avond opgepakt. Hij probeerde de abdij binnen te komen. Ik zal hem direct vrijlaten.' Fidelma keek Eadulf verbijsterd aan.
Sigeric glimlachte. 'Het schijnt dat, toen jullie niet op het afgesproken tijdstip contact met hem opnamen in de smidse, hij bang was dat jullie iets was overkomen. Hij probeerde de abdij binnen te komen om jullie te redden. Een roekeloos man. Maar wel een die jullie erg trouw is, zou je zeggen. Je mag hem de opdrachten geven die je wilt.'
'Dat Mul hier is, komt zeker goed uit,' beaamde Fidelma.
'Morgen rond het middaguur wil ik graag iedereen bij elkaar hebben in de kapel van de abdij, waar ik dan een vreemd complot uit de doeken zal doen. Maar voor ik dat kan, moet ik u nog iets vragen.' De oude man lachte kort.
'Hoe kan ik dat nu weigeren? Vraag maar, Fidelma.'
'Wat is het doel van uw komst naar de abdij? Wat brengt de hofadviseur naar zon uithoek van het koninkrijk?' Sigeric grijnsde. 'Een goede vraag en een die ik al verwacht had.'
'Dan heeft u daar ook een antwoord op klaar?'
'Inderdaad. Ik ben hier als reactie op broeder Botulfs pleidooi aan koning Ealdwulf, waarin hij vroeg Aldhere's vogelvrijverklaring te herroepen.'
'Was het de bedoeling een nieuw onderzoek in te stellen?' Sigeric schudde zijn hoofd. 'Het vonnis blijft onveranderd. Daarnaast waren er verzoekschriften van abt Cild binnengekomen, waarin hij nog eens bepleitte dat hij tot thane van Bretta's Ham benoemd zou moeten worden.'
'En wat ging u hem meedelen?' vroeg Fidelma.
'Ik moest Cild aanraden zich bij de beslissing van de koning neer te leggen. Koning Ealdwulf begon genoeg te krijgen van zijn gezeur.'
'Hij had zich niet neergelegd bij de eerdere beslissing van de koning,' merkte Eadulf op. 'Waarom zou hij dat nu wel doen?'
'Daardoor is hij waarschijnlijk zo zonderling geworden,' zei Sigeric en dacht er een paar ogenblikken over na. 'Ik ben geen christen, maar ik ben oud genoeg om het boze in iemand te herkennen. Ik denk dat het een slechte beslissing van de koning was, om Cild hier tot abt te benoemen. Ik zal hem, als ik terug ben, vragen de kwestie met zijn bisschop te bespreken. Cild kan hier niet langer blijven.'
'Het lijkt me tamelijk vreemd,' zei Eadulf, 'dat de koning zijn hofadviseur helemaal hierheen stuurt om die berichten over te brengen. Dat zou ook een boodschapper met een veel lagere rang wel hebben kunnen doen.'
Sigeric glimlachte en keek hem met zijn heldere ogen aan.
'Goed opgemerkt, Eadulf. Er waren nog meer redenen voor mijn komst. Goed, ik zal het vertellen. Broeder Botulf mag zich dan vergist hebben toen hij Aldhere steunde, maar hij was een goed mens. Hij had gerapporteerd dat er de laatste maanden een toename was geweest van het aantal overvallen, en hij was van mening dat die niet op het conto van Aldhere konden worden geschoven. Hij dacht dat Cild er verantwoordelijk voor was, maar kon dat niet bewijzen. Ik kwam die zaak hier onderzoeken.'
'En wat betreft Aldhere?' vroeg Fidelma.
'Aldhere? Die is morgen in ieder geval veilig. Of de overvallen en plunderingen nu door hem of door zijn broer gepleegd zijn, wat ik hoop uit te zoeken, hij blijft vogelvrijverklaard en hoeft niet op gratie van de koning te rekenen.'
'Denkt u dat het vonnis terecht was?'
Sigeric glimlachte weer even. 'Jullie hebben uiteraard met Aldhere gesproken.'
'Uiteraard.'
'Hij is een sympathiek en overtuigend man. Maar laten we zeggen dat het vonnis van de koning terecht was, op basis van de feiten waar hij over beschikte. Het vonnis zal niet veranderen.' Fidelma knikte peinzend. 'Nou, nu gaan we ons wijden aan ons voornaamste doel, het oplossen van de raadsels in deze abdij.' De kapel zat boordevol, niet alleen met kloosterlingen, maar ook met Gadra, Garb en hun gevolg, met broeder Laisre en zijn monniken, met de cynische Aldhere, zijn vrouw Bertha, en enkele leden van zijn bende die hij beslist mee had willen nemen voor zijn eigen veiligheid. Mul, de Saksische boer, was er ook. Die morgen was hij ondermeer op pad geweest als Fidelma's boodschapper. Heer Sigeric had plaatsgenomen in de zetel die de abt gewoonlijk gebruikte. Hij droeg een ambtsketen en had zijn officiële ambtsstaf in zijn hand.
Toen Fidelma samen met Eadulf de kapel binnen was gegaan, was het haar opgevallen dat abt Cild nergens te zien was en ze had zich direct tot Sigeric gewend.
'De man is krankzinnig, zuster. Hij verkeert niet meer in deze wereld,' had de hofadviseur haar verteld. 'Het afmaken van wat hij aanzag voor de geest van zijn vrouw, die al geruime tijd dood was, heeft zijn geest uit balans gebracht. Hij zit in zijn vertrekken te mompelen en te giechelen, opgesloten in zijn eigen wereldje. Het zou zinloos zijn hem deze vergadering te laten bijwonen.' Het nieuws was geen verrassing voor haar. Ze had gezien hoe abt Cild eraan toe was geweest, toen hij werd weggeleid. Ze had het idee dat hij daar niet zo snel weer uit zou komen, als dat ooit gebeurde. Het was een vorm van gerechtigheid, al zou het beter zijn geweest als hij verantwoording voor dit tribunaal af zou hebben kunnen leggen. Ze keek om zich heen en zag broeder Willibrod op een prominente plaats zitten. Hij zat er erg rustig bij, kaarsrecht overeind, en zijn ene rusteloze oog was nog rood van het huilen. Naast hem zat de kleine Redwald, die nog erg bleek was en af en toe huiverde. Sigeric schraapte zijn keel om de aandacht van Fidelma te trekken en fluisterde: 'Ben je klaar om aan je uitleg te beginnen, zuster?'
'Zeker,' zei ze vastberaden.
Sigeric kwam direct overeind en er viel een afwachtende stilte in de kapel. Hoewel het niet nodig was, klopte hij met het ondereind van zijn ambtsstaf op de grond.
'De meesten van jullie kennen mij,' begon hij op een kille toon, die gezag afdwong. 'Ik ben heer Sigeric, hofadviseur van Ealdwulf, koning van de Oost-Angelen. Ik ben hierheen gekomen om de wet van de Wuffinga's toe te passen. Iedereen hier aanwezig heeft mijn woord dat ze hier veilig zijn en ongehinderd kunnen vertrekken, tenzij ze schuldig zijn aan de misdaden die verband houden met de sterfgevallen in deze abdij, of aan verraad ten opzichte van dit koninkrijk. Ik neem aan dat dit voldoende duidelijk is?' Hij wachtte even en toen niemand reageerde, wees hij met een handgebaar naar Fidelma.
'Velen van jullie weten dat dit Fidelma is, zuster van de koning van Muman in het land Éireann. Ik heb begrepen dat ze als jurist een grote naam heeft in haar eigen land. Buiten de grenzen van haar land, heeft ze diensten verleend aan koning Oswy van Northumberland en aan het hoofd van jullie christelijke geloof in het ver weg gelegen Rome. Ondanks dat ik de wet van de Wuffinga's vertegenwoordig, die vrouwen geen gezag verleent, en ondanks dat ik het oude geloof aanhang, heb ik Fidelma van Cashel toestemming gegeven namens mij naar een verklaring te zoeken van de gebeurtenissen die hier hebben plaatsgevonden. Waag het niet haar gezag in twijfel te trekken, want daarmee twijfelt u aan het mijne en aan dat van jullie koning, die ik vertegenwoordig. Is dat duidelijk?'
Weer bleef het stil. De aanwezigen keken elkaar verrast aan, maar zeiden niets. De Angelen en Saksen waren stomverbaasd over wat Sigeric zojuist had aangekondigd. Dat een vrouw als aanklager op zou treden, hadden ze nog nooit meegemaakt. Sigeric beschouwde hun verbijsterde stilte als een teken van instemming. Hij ging terug naar zijn zetel en gebaarde naar Fidelma dat ze naar voren kon komen om het woord te nemen.
Fidelma had in het verleden al voor veel grotere groepen gepleit en had er geen moeite mee een menigte toe te spreken die zowel verbaasd als vijandig was. Het leek alsof alleen Gadra's groep en de Ierse monniken het niet zonderling vonden dat Fidelma de zaal toe zou spreken. Veel van hen zaten te glimlachen, tevreden dat iemand uit hun eigen juridische systeem deze zitting zou leiden.
'Mijn volk heeft een gezegde,' begon Fidelma, 'dat het kwaad als een naald binnenkomt en groeit als een eik. En binnen deze muren was het kwaad erg groot geworden.'
Haar neutrale openingszin trok ieders aandacht en het gefluister in de rijen van de Angelen en Saksen, dat was begonnen toen ze naar voren was gekomen, stierf langzaam weg. Er viel een stilte, die alleen verbroken werd door het mompelen van broeder Laisre, die de taak op zich had genomen voor Gadra het redelijke Saksisch van Fidelma in het Iers te vertalen. Garb leek de taal voldoende te spreken om haar te kunnen volgen.
'Het is erg passend dat we hier samen zijn, op de dag van de onnozele kinderen. Op deze dag herdenken we de kinderen van Bethlehem, die op bevel van koning Herodes gedood zijn in een poging het kindeke Jezus uit de weg te ruimen. Op deze dag herdenken we het vergieten van onschuldig bloed. Er is geen betere dag om rekenschap te vragen voor het onschuldige bloed dat hier vergoten is.'
Ze pauzeerde even om haar volgende zin te formuleren.
'Er zijn binnen deze muren diverse moorden gepleegd, maar ook diverse sterfgevallen buiten deze muren vinden hier hun oorzaak. De muren hier zijn haast doortrokken van bloed. Dat is niet passend voor een godshuis. Sinds ik hier ben aangekomen, heb ik gehoord hoe de oorspronkelijke broeders zijn weggejaagd en soms zelfs geëxecuteerd. Broeder Pol bijvoorbeeld, is hier als ketter opgehangen. We hebben gehoord dat de vrouw van de abt, die erg alleen en ongelukkig was, aan haar einde is gekomen. Sommigen zeggen dat de abt de hand in haar dood heeft gehad, anderen zeggen dat ze zelf haar dood heeft opgezocht door het moeras in te lopen. We hebben gehoord dat de plaatselijke bevolking het afgelopen halfjaar veel last heeft gehad van overvallen op hun boerderijen en woningen. Mul, een boer uit deze omgeving en aanwezig in deze zaal, verloor zijn vrouw en twee kinderen, die tijdens een dergelijke overval werden doodgestoken.' Ze liet weer even een stilte vallen.
'Broeder Botulf, een oude vriend van broeder Eadulf, vroeg ons hierheen te komen omdat hij hulp nodig had. Hij werd vermoord op de morgen van de dag dat wij zouden arriveren. Twee dagen geleden werden Botulfs neef, een van Aldhere's mannen, en nog diverse anderen van zijn bende vermoord. De bewijzen wezen erop, dat ze waren gedood door broeders van deze abdij, en Mul kan bevestigen dat ook de op zijn boerderij aangetroffen aanwijzingen erop duiden, dat de overvallers broeders van deze abdij zijn.'
Dit veroorzaakte verbaasde reacties bij veel broeders, terwijl de mannen van Aldhere en Gadra boze en dreigende blikken wierpen op de monniken van de abdij.
Fidelma stak haar hand omhoog om tot rust te manen.
'Terwijl die gebeurtenissen zich voordeden, beweerde de abt dat hij werd belaagd door de geest van zijn vrouw Gélgeis.'
'De straf van God!' riep broeder Tola vanuit de rangen van de Ierse geestelijken. 'De schim van een vrouw die onrecht is aangedaan, die vermoord is. Moge zij hem tot in de hel achtervolgen!' Er volgde een ongemakkelijk gemompel en Fidelma moest weer haar hand opsteken om de zaal rustig te krijgen.
'Abt Cild was zo geobsedeerd, dat hij zelfs mij ervan beschuldigde de geest opgeroepen te hebben, die rond leek te spoken in de abdij. Gisteravond liep hij een jonge vrouw tegen het lijf die hij aanzag voor dat spook en in zijn waanzin ging hij haar te lijf met een mes en stak haar dood.'
Ze zag dat broeder Redwald weer begon te trillen.
'Het was haar echt,' fluisterde hij luid genoeg om gehoord te worden. 'Het was vrouwe Gélgeis. Ik heb haar gezien.' Gadra was overeind gesprongen toen hij de vertaling had gehoord. Zijn gezicht was verwrongen van woede.
'Wat is dit voor onzin?' riep hij. 'Mijn dochter is vele maanden geleden al door Cild vermoord. Wie beweert er, dat ze gisteravond is doodgestoken?'
'Rustig, Gadra van Maigh Eo,' zei Fidelma streng. 'Alles zal duidelijk worden, maar in de goede volgorde. Dit raadsel bestaat uit diverse strengen - uiteenlopende strengen, die volgens een vastgelegd patroon in elkaar gevlochten moeten worden en hier op deze sombere plek bij elkaar komen. Ik zal elke streng apart losknopen, of in ieder geval kijken hoe ver ik kan komen. Ik heb de toezegging van hofadviseur Sigeric, dat niemand daar iets van te vrezen heeft, tenzij ze rechtstreeks verbonden zijn met verraad of moord.' Sigeric knikte haar vanuit zijn zetel toe.
'Zoals ik al heb gezegd,' liet hij op luide toon weten. 'Ga verder.'
'Laten we beginnen met een onderwerp waar ik iets van afweet. De troscud van Gadra.' Ze wendde zich tot de Ier. Het oude stamhoofd van Maigh Eo kwam weer overeind.
'U weet heel goed hoe de regels van het rituele vasten zijn, zuster Fidelma. Ik zal mij daar niet vanaf laten brengen.'
'Inderdaad. Maar u bent er inmiddels van op de hoogte gebracht dat abt Cild krankzinnig is. De wet, zoals beschreven in de Do Brethaibh Gaire, die bedoeld is om de samenleving te beschermen tegen waanzinnigen, en overigens ook omgekeerd, zegt dat u niet kunt vasten tegen iemand die krankzinnig is.'
Ze was tegen hem overgegaan in het Iers, dat Eadulf vertaalde voor iedereen die die taal niet meester was.
Gadra leek onverstoorbaar.
'Zou blijken dat Cild inderdaad krankzinnig geworden is, iets dat dan wettelijk bewezen dient te worden, dan verandert dat niets aan mijn voornemen om gerechtigheid te verkrijgen.'
'Waarom niet?' vroeg Fidelma, die het antwoord al kende, maar wilde dat hij het voor de aanwezigen uitlegde.
'Omdat de misdaad tegen mijn dochter Gélgeis gepleegd is toen hij nog niet waanzinnig was. Daarom was hij wettelijk aansprakelijk en dient hij nog steeds schadevergoeding te betalen voor de dood van mijn dochter.'
'Maar een dasachtarch (dat was de wettelijke term voor een krankzinnige die gewelddadige en vernielzuchtige buien heeft) is niet aansprakelijk.'
'Nee, maar zijn familie wel,' antwoordde het oude stamhoofd zuur. 'In dit geval zijn de leden van de abdij zijn familie en dienen zij mij schadeloos te stellen voor de dood van mijn dochter. Doen zij dat niet, dan wordt mijn rituele vasten een vasten tegen deze abdij en zal ik die voortzetten tot de dood.'
Fidelma schudde verdrietig haar hoofd.
'Ik heb nog nooit iemand gekend die zo uit was op de dood, Gadra,' mompelde ze.
Aldhere kwam overeind, met zijn gebruikelijke cynische glimlach op zijn gezicht.
'In ieder geval heeft mijn broer één ding goed gedaan, zuster. Hij is ingetreden in de kerk en toen is de kerk zijn familie geworden. Daardoor ben ik onder jullie wetten niet verplicht schadevergoeding te betalen voor zijn daden.'
'De wet luidt inderdaad zoals Gadra heeft gezegd,' beaamde ze.
'Zo, Gadra, dan bent u dus vastbesloten door te gaan met die troscud en alles wat daarmee verbonden is?' Garb was overeind gekomen om zijn vader bij te staan.
'Mijn vader heeft dat al gezegd,' zei hij kortaf. 'Dat de moordenaar nu zijn toevlucht heeft gezocht in de donkere krochten van zijn geest, ontslaat hem nog niet van zijn verantwoordelijkheid.'
'Maar stel nu eens, dat het meisje dat de abt gisteren in zijn waanzin heeft doodgestoken, toch Gélgeis was, wat dan?' kwam Eadulf tot Fidelma's ongenoegen tussenbeide. 'Dat zou betekenen dat Gélgeis haar eigen dood van een maand of wat geleden in scène heeft gezet en een of ander spelletje speelde.'
Er viel even een geschokte stilte. Toen begon Garb te grinniken.
'Stel dat zo'n bespottelijke veronderstelling juist is, beweert u dan dat Cild daardoor niet wettelijk aansprakelijk zou zijn?' Voor Fidelma kon ingrijpen, nam Eadulf opnieuw het woord, na Fidelma's boze blikken te hebben opgevangen.
'Het was maar een veronderstelling, Garb.'
Er ontstond een boos geroezemoes. Garb riep daar overheen:
'Een wrede veronderstelling, als we de feiten kennen! Maar ik wil daar toch op reageren. Het zou nog steeds betekenen dat Cild mijn zuster vermoord heeft, of dat nu vorig jaar of gisteren gebeurde! En er zou nog steeds sprake zijn van schadevergoeding.' Het werd steeds onrustiger in de zaal.
'Is dat een onderdeel van je verhaal?' vroeg Sigeric aan Fidelma.
'Beweer je dat Gélgeis tot gisteren nog steeds in leven was en betrokken was bij een of ander complot? Wat was dan het doel?
Cild gek maken?'
'Ik zal bewijzen dat er een echt persoon rondspookte in deze abdij, en geen geest,' antwoordde Fidelma rustig. 'Wat ik nog niet kan bewijzen is, wie die persoon was. Ik geloof dat Cild, in zijn waanzin of in werkelijkheid, geloofde dat het zijn vrouw was. De volgende stap is uit te zoeken wie het dode meisje was.' Sigeric keek niet-begrijpend. Fidelma ging verder met haar verhaal.
'De abt zag zeer zeker iemand die hij aanzag voor de geest van zijn vrouw en dat stimuleerde zijn waanzin,' verduidelijkte ze.
'Cild was vanaf zijn geboorte al erg vreemd. Aldhere heeft mij de waarheid verteld, toen hij het over de buien en aanvallen van zijn broer had, die vanaf zijn kinderjaren plaatsvonden en de reden waren waarom zijn vader hem heeft onterfd. Hij wist dat zijn oudste zoon krankzinnig was. Hoe die krankzinnigheid ontstaan is, weet ik niet. Welk kwaad hem in zijn greep had is moeilijk te zeggen. Een eikenblad besluit niet zomaar bruin te worden, af te sterven en af te vallen, hij doet dat in samenspel met de hele boom. Als we de oorzaak van zijn waanzin willen vinden, moeten we naar Cilds familie kijken.'
Aldhere begon te lachen. 'Bij mij zul je geen krankzinnigheid vinden, zuster!'
'Dat zal ik dan maar van je aannemen... voorlopig,' zei Fidelma met een ijzige glimlach. 'Maar goed, dat is nu niet zo van belang. We hebben het over Cilds gedrag. Dat werd naarmate de tijd verstreek steeds zonderlinger. Toen hij de zogenaamde geestverschijning van zijn vrouw begon te zien, duwde dat hem alleen maar verder en sneller over de rand van de waanzin.' Sigeric knikte goedkeurend. 'En toen hij de kans kreeg, stak hij in op het meisje?'
'Dat klopt. Hij kwam Lioba tegen in de kapel en in het donker kreeg de gekte hem in zijn greep. Geschrokken en buiten zichzelf van woede stak hij haar neer.' Ze keek rond in de kapel. 'Maar nu komen we bij het allerbelangrijkste, wat dit betreft.'
'En dat is?' vroeg Sigeric, toen ze niets meer zei.
'Iemand heeft die spookverschijningen op touw gezet. Ik heb begrepen dat in deze tijd van het jaar, die voor de komst van de christelijke feestdagen het midwinterfeest werd genoemd, de doden wraak konden nemen op de levenden. Ik denk dat deze verschijningen juist in deze tijd plaats moesten vinden. Iemand wilde Cild gek maken.'
Er ging een golf van gefluister door de zaal.
Langzaam draaide Fidelma zich om naar de plek waar broeder Higbald zat. Hij merkte dat ze haar ogen op hem liet rusten, zag de flauwe glimlach in haar mondhoeken, en beantwoordde haar blik met een frons op zijn gezicht. Na een kleine minuut begon hij nerveus te kuchen.
'Waarom staat u mij zo aan te staren, zuster?' vroeg hij wat benepen.
'Lioba kwam gisteravond naar de abdij om iemand te ontmoeten,' zei ze. 'Ze kwam voor u, broeder Higbald.' De apothecaris kneep zijn ogen samen. 'Waarom denkt u dat?'
'Dat denk ik niet, Higbald, dat weet ik. U kende Lioba goed...'
'Zoals zoveel mensen,' blafte de apothecaris. 'Veel mensen kenden haar goed. Ze verkocht haar lichaam voor wat ze er maar voor kon krijgen...'
Broeder Willibrod kwam in beweging met een snelheid die wonderbaarlijk was voor iemand met zijn postuur en zijn visuele handicap. Alleen Eadulf was in staat bij hem te komen voor hij de apothecaris kon bereiken. Hij draaide zijn arm op zijn rug en duwde hem terug op zijn plek.
'Beheerst u zich, Willibrod,' siste hij. 'We zijn uit op de waarheid, hoe onverteerbaar die ook mag zijn. Ga zitten en beheers u, anders moeten we u de zaal uitzetten.'
Toen er weer orde heerste in de kapel, ging Fidelma verder.
'Lioba verkocht dan misschien haar lichaam, maar niet aan u, Higbald. Met u scheen ze een andersoortige relatie te hebben. Hoe kwam dat?'
De apothecaris haalde gemaakt onverschillig zijn schouders op.
'Ik weet niet waar u op doelt.'
'Dan zal ik u dat vertellen. U haalde Eadulf en mij over te ontsnappen uit de abdij, door ons wijs te maken dat er een legertje naar de abdij op weg was. Dat was niet waar. Lioba en een groepje krijgers stonden ons op te wachten op de plek waar we de tunnels uit zouden horen te komen. U had ons nauwkeurige aanwijzingen gegeven. Dankzij het feit dat Eadulf in de war raakte, kwamen we op een andere plek de tunnels uit.'
Higbald gaf geen antwoord, maar keek haar wrokkig aan.
'Lioba maakte ook deel uit van uw groep krijgers, toen u eergisteravond op de plek arriveerde waar u met Cild en Willibrod afgesproken dacht te hebben. Maar Cild was alweer vertrokken. Daar maakte u met Lioba de afspraak, dat jullie elkaar gisteravond in de kapel zouden ontmoeten.'
Sigeric leunde naar voren in zijn stoel. 'Dat moet je me uitleggen, Fidelma, want dit gaat mijn verstand te boven, ik kan dit niet meer volgen.'
'Daar kom ik nu aan toe,' verzekerde Fidelma hem. Op dat moment vlogen de deuren van de kapel met een klap open en kwam een van de broeders hijgend naar binnen stormen. Hij zwaaide op een haast komische manier met zijn handen.
'De abt! De abt is weg uit zijn kamer!'