Hoofdstuk acht

 

Fidelma stapte de kamer van Abdis Hilda binnen, op de voet gevolgd door Eadulf. Voor de zittende abdis stond een lange jongeman met blond haar en een litteken op zijn gezicht. Fidelma herkende hem onmiddellijk als de man waarvan Broeder Taran in het sacrarium had gezegd dat het Oswy's oudste zoon Alhfrith was. Nu ze hem van dichtbij kon bekijken was haar eerste indruk dat het litteken hem goed stond, want zijn knappe uiterlijk had onmiskenbaar iets wreeds - misschien doordat zijn lippen erg dun waren en zijn ogen ijsblauw, zo kil en doods als die van een lijk.

'Dit is Alhfrith van Deira,' deelde de abdis mee. Broeder Eadulf maakte meteen een diepe buiging op de manier waarop de Saksen altijd hun prinsen begroeten, maar Fidelma bleef staan en gaf nauwelijks meer dan de indruk van een hoofdknik als blijk van respect. Zelfs een provinciekoning van Ierland zou door haar op een dergelijke manier worden begroet, aangezien ze door haar rang op gelijk niveau stond met koningen. Alhfrith, zoon van Oswy, keek Zuster Fidelma even onverschillig aan en richtte zich toen in het Saksisch tot Eadulf. Fidelma kon daar wel iets van verstaan, maar hij praatte voor haar te snel en met een te zwaar accent om alles te kunnen begrijpen. Ze stak haar hand op en onderbrak de troonpretendent van Northumbrië.

'Het zou beter zijn,' zei ze in het Latijn, 'als we een taal zouden kiezen die we allemaal spreken. Ik spreek geen Saksisch. Als er geen gemeenschappelijk taal is verzoek ik je als tolk te willen fungeren, Eadulf.' Alhfrith onderbrak zijn verhaal en maakte een geluid waaruit zijn ergernis over de interruptie bleek.

Abdis Hilda onderdrukte een glimlach.

'Aangezien Alhfrith geen Latijn spreekt stel ik voor dat we voor Iers kiezen als gemeenschappelijke taal,' zei ze in die taal. Alhfrith keek Fidelma verstoord aan.

'Ik spreek wat Iers, geleerd van de monniken van Columba toen ze dit land kerstenden. Als u geen Saksisch spreekt zal ik deze taal gebruiken.' De woorden kwamen er langzaam en met een zwaar accent uit, maar hij beheerste de taal voldoende.

Fidelma maakte een gebaar waarmee ze hem uitnodigde door te gaan. Tot haar ergernis richtte hij zich weer tot Eadulf en bleef tegen hèm praten.

'Het is zinloos nog verder te gaan met uw onderzoek. We hebben de dader al achter slot.' Broeder Eadulf stond op het punt iets te zeggen toen Zuster Fidelma hem onderbrak.

'Krijgen we nog te horen wie de dader is?' Alhfrith knipperde van verbazing met zijn ogen. Saksische vrouwen kenden hun plaats. Maar hij had wel enige ervaring met de brutaliteit van Ierse vrouwen en had van zijn stiefmoeder Fin het een en ander meegekregen over hun arrogante gedrag om zich te beschouwen als gelijk aan de man. Hij slikte de harde terechtwijzing die in hem opkwam in en kneep zijn ogen half dicht terwijl hij naar Fidelma keek.

'Zeker. Een bedelaar uit Ierland, ene Canna, zoon van Canna. Fidelma trok vragend een wenkbrauw op.

'Hoe is hij opgespoord?'

Broeder Eadulf voelde zich ongemakkelijk bij de uitdagende toon in de stem van zijn collega. Hij was gewend aan de manieren en gewoonten van Ierse vrouwen in hun eigen land, maar werd er ongemakkelijk van als ze zich tegenover zijn landgenoten ook zo gedroegen.

'Het was niet moeilijk hem op te sporen,' zei Alhfrith kil. 'De man heeft de dag en het tijdstip van de dood van Abdis Étain staan rondbazuinen. Hij is óf een groot tovenaar, óf de moordenaar. Als Christenkoning die een volgeling is van Rome,' zei hij nadrukkelijk, 'geloof ik niet in tovenarij. Daarom is de enige manier waarop de man de dag en de tijd van de dood van de abdis heeft kunnen voorspellen dat hij de dader is.'

Eadulf knikte langzaam terwijl hij de redenering volgde, maar Fidelma glimlachte sceptisch naar de Saksische prins.

'Zijn er getuigen van het feit dat hij nauwkeurig heeft voorspeld wanneer en hoe Abdis Étain zou sterven?'

Alhfrith gebaarde enigszins dramatisch naar Abdis Hilda.

'Er is een getuige, een die boven elke twijfel verheven is.' Zuster Fidelma keek de abdis vragend aan.

Hilda reageerde verrast en wat zenuwachtig.

'Het klopt dat ik die bedelaar gesproken heb en dat hij me voorspeld heeft dat er die dag bloed zou vloeien.'

'Was hij nauwkeurig in wat hij zei?'

Alhfrith siste van ergernis toen Hilda met haar hoofd schudde.

'In feite was het enige wat hij zei dat er bloed zou vloeien op de dag dat de zon uit de hemel verdween. Een geleerde broeder uit Iona heeft me verteld dat dit vanmiddag inderdaad gebeurd is, doordat de maan tussen ons en de zon kwam te staan.' Fidelma begon nog sceptischer te kijken.

'Maar noemde hij Abdis Étain en het exacte tijdstip?' drong ze aan.

'Niet tegen mij...', begon Hilda.

'Maar er zijn genoeg andere getuigen die kunnen zweren dat hij dat tegen hen wel gedaan heeft,' onderbrak Alhfrith. 'Waarom zijn we hier zoveel tijd aan het verspillen? Trekt u mijn woord in twijfel?'

Zuster Fidelma keek de Saks met een ontwapenende glimlach aan. Alleen iemand die heel goed keek zou hebben kunnen zien hoe vals die glimlach was.

'Uw woord is geen bewijs in wettelijke zin, Alhfrith van Deira. Zelfs volgens de Saksische wetten moet er direct bewijs zijn van de misdaad en niet alleen maar geruchten en vermoedens. Als ik het goed begrijp geeft u een verslag van wat iemand anders u verteld heeft. U hebt het deze man niet zelf horen zeggen.' AJhfriths gezicht werd rood van ergernis.

Plotseling mengde Broeder Eadulf zich voor het eerst in het gesprek.

'Zuster Fidelma heeft gelijk. Aan uw woord wordt niet getwijfeld, aangezien u geen getuige bent en dus niet kunt getuigen wat deze man gezegd heeft.'

Fidelma verborg haar verbazing over de steun die de Saksische broeder haar gaf. Ze richtte zich weer tot Abdis Hilda.

'Dit verandert onze opdracht om deze kwestie te onderzoeken niet, Moeder Abdis, het enige verschil is dat we nu een verdachte hebben. Bent u dat met mij eens?'

Abdis Hilda was het er mee eens, al leek ze er erg ongemakkelijk onder te zijn tegen haar jonge landgenoot in te moeten gaan. Alhfrith blies van kwaadheid.

'Dit is tijdverspilling. De Ierse vrouw is gedood door een van haar landgenoten. Hoe sneller dat nieuws bekendgemaakt wordt, hoe beter het is. Dat maakt tenminste een einde aan de geruchten en onterechte beschuldigingen dat ze door iemand van de proRoomse kant gedood is om haar te beletten het woord te voeren tijdens het debat.'

'Als dat de waarheid is, zullen we dat bekendmaken,' verzekerde Fidelma hem. 'We moeten alleen nog wel vaststellen of dat de waarheid is.'

'Misschien,' zei Broeder Eadulf haastig toen hij de diepe frons op het voorhoofd van de Saksische prins zag, 'kunt u ons vertellen wie de getuigen tegen deze man zijn en hoe hij gearresteerd is?'

Alhfrith aarzelde.

'Wulfric, een van mijn thanes, hoorde de man op de markt opscheppen dat hij de dood van Étain voorspeld had. Hij vond drie personen die bereid zijn er op te zweren dat ze de bedelaar dat hebben horen roepen vóór de dood van de abdis ontdekt werd. Op dit moment bewaakt hij de gevangene zelf. Morgen zal de man op de brandstapel worden gezet als straf omdat hij de wetten van God belachelijk heeft gemaakt door te beweren over voorkennis te beschikken.'

Fidelma keek Alhfrith van Deira recht aan.

'U hebt de man al veroordeeld voor hij verhoord is?'

'Ik heb 'm verhoord en heb hem veroordeeld tot de brandstapel!' beet Alhfrith haar toe. Zuster Fidelma deed haar mond open om te protesteren, maar Eadulf kapte haar af.

'Dat is in overeenstemming met onze wetten en gewoonten, Fidelma,' zei hij haastig.

Fidelma keek uiterst koel.

'Die Wulfric,' zei ze langzaam ademend. 'Die Wulfric van Frihop ben ik onderweg hierheen al tegengekomen. Wulfric, de thane van Frihop, die gewoon voor de lol een broeder van Columba heeft opgehangen aan een boom langs de kant van de weg. Dat zou een fijne getuige zijn tegen iemand van ons land en ons geloof.'

Alhfrith sperde zijn ogen en zijn mond wijd open, maar hij was zo geschokt door haar onbeschaamdheid dat hij geen woorden kon vinden.

Abdis Hilda was zenuwachtig overeind gekomen. Zelfs Broeder Eadulf keek stomverbaasd.

'Zuster Fidelma!' Hilda was als eerste weer bekomen van haar verrassing over de beschuldiging en zei scherp: 'Ik heb er begrip voor dat je van slag was door het zien van het lichaam van Broeder Aelfric van Lindisfarne, maar zoals ik je heb verteld wordt die kwestie onderzocht.'

'Precies,' reageerde Fidelma kortaf. 'En het onderzoek betreft met name de geloofwaardigheid van Wulfric als getuige. De thane van Frihop kan in deze zaak moeilijk als een serieuze getuige worden beschouwd. U noemt nog drie anderen. Zijn die onafhankelijk of is het mogelijk dat die thane ze met bedreigingen of steekpenningen onder controle houdt?' De betekenis van de vraag drong tot Alhfrith door en zijn woedende gezicht kreeg een verbeten uitdrukking.

'Ik ben niet van plan me hier nog langer te laten beledigen door een... een vrouw, welke rang die ook mag hebben,' blafte hij. 'Het is dat ze onder bescherming van mijn vader staat, anders had ik haar laten afranselen voor haar onbeschaamde gedrag. En wat mij betreft wordt die bedelaar morgenochtend vroeg gewoon op de brandstapel gezet.'

'Of hij nu schuldig is of niet?' zei Fidelma verhit.

'Hij is schuldig.'

'Hoogheid.' Broeder Eadulfs rustige stem bracht de onderkoning van Deira, die al onderweg was naar de deur, tot staan.

'Hoogheid, het is mogelijk dat het is zoals u zegt - dat de bedelaar schuldig is. Maar het is hoogst noodzakelijk dat we doorgaan met ons onderzoek, want er staat hier veel op het spel. Onze opdracht komt rechtstreeks van de koning, uw vader. De ogen van het hele christendom zijn gericht op deze kleine abdij in Witebia en de inzet is hoog. Als er ook maar iemand nog twijfelt aan de oplossing van dit raadsel zou er heel goed oorlog in dit koninkrijk uit kunnen breken en dan zal niet alleen Northumbrië verduisterd worden door de bloederige vleugel van de raaf. We hebben een heilige plicht om de koning te gehoorzamen.

De laatste zin werd met zware nadruk uitgesproken.

Alhfrith zweeg een paar tellen en keek van Broeder Eadulf naar Abdis Hilda, waarbij hij Zuster Fidelma bewust negeerde.

'Je hebt tot morgenochtend om te bewijzen dat die bedelaar volmaakt onschuldig is... anders gaat hij op de brandstapel. En hou die vrouw in toom!' Hij gebaarde naar Fidelma zonder haar aan te kijken. 'Er is een grens aan wat ik nog bereid ben te slikken.' De deur sloeg dicht achter de lange gestalte van de zoon van Oswy.

Abdis Hilda keek Fidelma verwijtend aan.

'Zuster, u schijnt te vergeten dat u hier niet in uw eigen land bent en dat onze wetten en gebruiken anders zijn.' Zuster Fidelma boog haar hoofd.

'Ik zal mijn best doen daar aan te denken en hoop dat Broeder Eadulf hier 't me zal zeggen als ik fouten maak. Maar mijn voornaamste doel is nu eenmaal om de waarheid bloot te leggen en de waarheid gaat boven welke prins dan ook.'

De abdis zuchtte diep.

'Ik zal Koning Oswy van deze ontwikkelingen op de hoogte brengen. In de tussentijd mogen jullie doorgaan met jullie onderzoek. Maar vergeet niet dat Alhfrith het voor het zeggen heeft in Deira, de provincie waarin deze abdij staat, en dat het woord van de koning wet is.'

Buiten in de gang bleef Broeder Eadulf staan en glimlachte min of meer bewonderend naar Fidelma.

'Abdis Hilda heeft gelijk, zuster. Je zult weinig vooruitgang boeken bij onze Saksische prinsen als je hun status niet erkent. Ik weet dat het in Ierland anders is, maar je bent nu in Northumbrië. Maar je hebt die jonge Alhfrith niettemin stof tot overdenken gegeven. Het lijkt me een haatdragende jongeman, dus moet ik je wel aanraden goed op te passen.'

Fidelma merkte dat ze zijn glimlach beantwoordde.

'Blijf me erop wijzen als ik iets fout doe, Broeder Eadulf. Maar het is moeilijk om sympathie op te brengen voor iemand als Alhfrith.'

'Koningen en prinsen zitten niet op tronen omdat ze sympathiek zijn,' reageerde Eadulf. 'Wat is je volgende stap?'

'De bedelaar ondervragen,' zei ze prompt. 'Wil jij naar Edgar de heelmeester, om te horen wat hij over de lijkschouwing te melden heeft, of kom je met mij mee?'

'Ik vermoed dat je mij wel eens nodig zou kunnen hebben,' zei Eadulf ernstig. 'Ik zou Alhfrith niet vertrouwen als ik jou was.' Vlak daarna liepen ze evenwel Zuster Athelswith tegen het lijf, die hen vertelde dat Broeder Edgar al klaar was met het onderzoek van het lichaam, niets gevonden had dat vreemd was, en dat het lichaam al voor de begrafenis was overgebracht naar de catacomben van de abdij. Zuster Athelswith wees hen ook de weg naar het hypogeum van de abdij, de naam die zij gebruikte voor de ruime ondergrondse kelders van de kloostergebouwen. Via een rondlopende stenen trap kwamen ze terecht in een twintig voet onder de kloostervloer liggende en met grote stenen betegelde ruimte. In alle richtingen liepen gangen die uitkwamen in grotachtige ruimten met hoge koepelvormige daken. Bovenaan de trap had ze een olielamp aangestoken en in het licht daarvan leidde ze hen door een complex van muffe gangen tot ze in de catacomben kwamen, waar de doden van de abdij in rijen stenen tombes hun laatste rustplaats kregen. In de ruimte hing de vreemde en niet te beschrijven geur van de dood.

Zuster Athelswith liep vrij gejaagd voorop door de vochtige catacomben, maar bleef abrupt staan toen ze een weeklagend geluid hoorde. De lamp in haar hand trilde hevig en ze sloeg overhaast een kruis. Zuster Fidelma legde haar hand op de arm van de zenuwachtige domina. 'Het is alleen maar iemand die aan het snikken is,' stelde ze haar gerust. Zuster Athelswith hield de lamp omhoog en ging hen weer voor. De bron van het gesnik kwam bijna onmiddellijk in zicht. Achterin de catacomben bevond zich een kleine nis met daarin twee brandende kaarsen. Het lichaam van Abdis Étain was voor de begrafenis hierheen overgebracht. Het lag in een lijkkleed op een stenen plaat en de kaarsen stonden bij haar hoofd. Bij het voeteneind lag de gestalte van een zuster in de flecto-houding voorover op de grond bij het lijk. Het was Zuster Gwid. Het meisje kwam half overeind, nog steeds snikkend, gaf een klap op de grond en schreeuwde: 'Domine miserere peccatrice!' Zuster Athelswith wilde op haar af lopen, maar Fidelma hield haar tegen.

'Laat haar maar even alleen met haar verdriet.' De domina boog instemmend en liep weer door.

'De arme zuster is helemaal van slag af. Schijnbaar was ze erg aan de abdis gehecht,' merkte ze op terwijl ze verder liepen.

'We hebben allemaal onze eigen manier om met verdriet om te gaan,' zei Fidelma.

Aan de andere kant van de catacomben bevonden zich een aantal voorraadkamers en daar weer naast lag de apotheca, de wijnkelder, met daarin grote vaten wijn uit Frankenland, Gallië en Iberië. Hier bleef Fidelma even staan om de geur op te snuiven. De wijn rook vrij sterk, maar de ondergrondse ruimten leken daarnaast doortrokken van een bitterzoete geur, een vreemde lucht waarvoor ze haar neus optrok.

'We zitten hier onder de abdijkeukens, zuster,' zei Athelswith haast verontschuldigend. 'In deze buurt hangen altijd allerlei geuren.'

Fidelma zei niets, maar gebaarde naar de domina dat ze door kon lopen. Een eindje verderop kwamen ze bij een rij cellen, die volgens Zuster Athelswith doorgaans gebruikt werden voor opslag, maar een enkele keer ook wel dienden om misdadigers in op te sluiten. De grijze, koude ondergrondse kamers werden verlicht met behulp van fakkels. In het halfduister zaten twee mannen te dobbelen.

Zuster Athelswith meldde hun komst in scherpe Saksische klanken vol gezag.

De twee mannen stonden mopperend op en een van hen pakte een sleutel van een haak naast een stevige eiken deur. Zuster Athelswith, die haar taak had volbracht, draaide zich om en verdween in het donker.

De man wilde de sleutel net aan Eadulf geven toen hij Fidelma in de gaten kreeg. Hij grijnsde schunnig en zei iets waar zijn maat om moest lachen.

Eadulf zei iets, op scherpe toon. De twee mannen haalden hun schouders op en de eerste gooide de sleutel op tafel. Fidelma sprak genoeg Saksisch om te kunnen vatten dat Eadulf vroeg naar de namen van de mannen die tegen de gevangene getuigd hadden. De eerste man bromde wat namen, onder andere die van Wulfric van Frihop. Vervolgens gingen ze weer verder met hun dobbelspelletje en negeerden hen verder.

'Wat zei hij?' fluisterde Fidelma.

'Ik vroeg naar de namen van de getuigen.'

'Dat deel kon ik verstaan. Maar wat zei hij daarvoor?' Eadulf keek wat opgelaten. 'Gewoon wat domme praat,' zei hij ontwijkend.

Fidelma ging er niet verder op door en keek toe hoe hij de deur ontgrendelde.

Het was volkomen donker in het kleine stinkende celletje. Op het stro, in een hoek, zat een man met een onverzorgde baard en lange haren. Hij was kennelijk mishandeld, want zijn gezicht zat vol kneuzingen en zijn versleten kleren zaten onder het bloed.

Met donkere, holle ogen keek hij Fidelma aan en iets wat op een grinnik leek kwam uit zijn keel opborrelen.

'Honderdduizendmaal welkom in dit huis!' hij probeerde zijn stem een klank van sarcastisch zelfvertrouwen mee te geven, maar er klonk een nerveuze trilling in door.

'Ben jij Canna?' vroeg Fidelma.

'Canna, zoon van Canna van Ard Macha,' bevestigde de bedelaar nonchalant. 'Krijg ik nu de laatste sacramenten?'

'Daarvoor zijn wij niet hierheen gekomen,' zei Broeder Eadulf scherp.

De bedelaar keek hem nu voor het eerst aan.

'Zo? Een Saksische broeder, eentje die een volgeling is van Rome. Het heeft geen zin om me te vragen om te bekennen. Ik heb Abdis Étain van Kildare niet vermoord.'

Fidelma keek neer op de verlopen bedelaar.

'Waarom denk je dat je daarvan beschuldigd bent?' Canna keek omhoog. Hij sperde zijn ogen open toen hij zag hoe jong de non was en bovendien een van zijn landgenoten.

'Omdat ik goed ben in mijn vak.'

'En wat is dat vak dan wel?'

'Ik ben astroloog. Ik kan gebeurtenissen voorspellen aan de hand van studie van de sterren.'

Eadulf maakte een ongelovig geluid.

'Geef je toe dat je de dood van de abdis hebt voorspeld?' De man knikte zelfvoldaan.

'Zo vreemd is dat niet. Ons vak bestaat in Ierland al heel lang, zoals die brave zuster zal kunnen bevestigen.'

Fidelma knikte instemmend.

'Het is juist dat astrologen over die gave beschikken...'

'Geen gave,' verbeterde de bedelaar. 'Voor astrologie moet je studeren, net als voor elke andere wetenschap of vorm van kunst. Ik heb vele jaren gestudeerd.'

'Inderdaad,' beaamde Fidelma. 'In Ierland komen astrologen al heel lang voor. Vroeger was het voorbehouden aan de druïden, maar het leeft nog altijd voort en heel wat koningen en dorpshoofden piekeren er niet over om een huis te laten bouwen voor er een horoscoop is getrokken en duidelijk is geworden wanneer het beste met de bouw begonnen kan worden.'

Eadulf snoof afkeurend.

'En je beweert dus dat je een horoscoop getrokken hebt en de dood van Étain voorzien hebt?'

'Dat is juist.'

'En je hebt haar naam en het tijdstip van haar dood genoemd?'

'Dat is juist.'

'En zijn er mensen die jou dat vóór het tijdstip van haar dood hebben horen zeggen?'

'Dat klopt.'

Eadulf staarde de man ongelovig aan.

'En toch wil je beweren dat je haar niet gedood hebt of enige rol gespeeld hebt bij haar dood?'

Canna schudde zijn hoofd.

'Ik heb haar bloed niet aan mijn handen. Dat zweer ik.' Eadulf keek Fidelma aan.

'Ik ben maar een gewone man, die gelooft in gewone dingen. Ik denk dat Canna voorkennis moet hebben gehad van deze gebeurtenis. Niemand kan in de toekomst kijken.' Zuster Fidelma schudde krachtig haar hoofd.

'Bij ons volk is de kunst van de astrologie vergevorderd. Zelfs de eenvoudigste mensen krijgen les hoe ze de hemel moeten lezen en eenvoudige astronomische waarnemingen moeten doen in het dagelijkse leven. De meeste mensen kunnen door het jaar heen aan de sterrenstand zien hoe laat het ongeveer is.'

'Maar om op de minuut af te kunnen voorspellen dat de zon uit de hemel zal verdwijnen...' begon Eadulf.

'Doodeenvoudig te doen,' onderbrak Canna hem, die zich ergerde aan de manier waarop de Saks dat zei. 'Ik heb daar vele jaren voor geleerd!'

'Bij ons volk zou niemand daar van opkijken,' beaamde Fidelma.

'En voorspellen dat iemand vermoord zal worden?' vroeg Eadulf door. 'Is dat ook doodeenvoudig?'

Fidelma aarzelde.

'Moeilijker. Maar ik weet dat dergelijke mensen daar soms toe in staat zijn.'

Canna onderbrak hen met een piepende lach.

'Willen jullie weten hoe je dat doet?'

Zuster Fidelma knikte de bedelaar aanmoedigend toe.

'Leg ons eens uit hoe je tot die conclusie bent gekomen,' zei ze uitnodigend.

Canna snoof luid, stak een hand in zijn vodden en haalde een vel perkament te yoorschijn waarop lijnen en berekeningen stonden. Hij hield het voor hun neus omhoog.

'Het is eenvoudig uit te leggen. Op de eerste dag van deze maand, die in Ierland gewijd is aan de heilige vuren van Bel, staat de maan voor de zon op het zeventiende uur van de dag, misschien een paar minuten na het hele uur, aangezien we niet op de minuut of de seconde nauwkeurig kunnen zijn. Hier, in het achtste huis, staat Taurus. Het achtste huis is het huis van de dood. Taurus staat voor Ierland, maar is ook het teken dat over de keel gaat. Alles wijst op dood door wurging of het doorsnijden van de keel, maar ophanging kan ook nog. En uit Taurus heb ik afgeleid dat een kind van Éireann dit zal overkomen.'

Eadulf keek sceptisch, maar Zuster Fidelma leek de logica van de astroloog te volgen, knikte alleen maar en gebaarde naar Canna dat hij door moest gaan.

'Kijk hier maar eens.' Canna wees op zijn berekeningen.

'Momenteel staat Mercurius in wederzijds contact met Venus. Mercurius regeert het twaalfde huis, dat staat voor moord, geheimzinnigheid en bedrog. En is Venus niet baas over het achtste huis van de dood, dat ook staat voor het vrouwelijke? Venus zit in het negende huis dat ook door Mercurius geregeerd wordt en die in dit geval ook regeert over het geloof. En alsof al die tekenen nog niet genoeg waren komt Mercurius ook nog in conjunctie te staan met de verduisterde zon.' Canna leunde achterover en keek hen triomfantelijk aan.

'Het kleinste kind kan nog met astrologie overweg.' Om zijn onwetendheid te verbergen reageerde Eadulf spottend.

'Nou, ik ben geen kind. Leg me in simpele termen uit wat dit allemaal betekent!'

'Simpel, hoe simpel kan het zijn!? De zonsverduistering begon net na vijf uur in de middag. De planeten gaven aan dat er iemand gewurgd of gekeeld zou worden; dat het slachtoffer een vrouw zou zijn, iemand uit Ierland en bovendien een geestelijke. De planeten lieten ook zien dat er sprake was van moord. Is het zo duidelijk genoeg?' Eadulf keek de bedelaar een hele tijd aan en draaide zich toen om naar Fidelma.

'Hoewel ik lang in jouw land gestudeerd heb, zuster, is deze wetenschap aan mij voorbijgegaan. Weet jij er iets van?' Fidelma spitste haar lippen.

'Erg weinig. Maar genoeg om te weten dat Canna de regels van zijn kunst logisch toepast.'

Eadulf schudde twijfelend zijn hoofd.

'Maar ik zie niet in hoe we hem morgen uit het vuur van Alhfrith kunnen houden. Zelfs als wat hij zegt waar is en hij Étain niet heeft gedood, dan zullen mijn mede-Saksen als de dood zijn voor iemand die zo goed de voortekenen in de hemel kan lezen.' Zuster Fidelma slaakte een diepe zucht.

'Ik begin steeds meer te begrijpen van jullie Saksische cultuur. Maar mijn doel is en blijft dat ik de moordenaar moet vinden, het is niet mijn taak jullie bijgeloof te bestrijden. Canna geeft toe dat hij de dood van Étain voorspeld heeft. Nu moeten we de getuigen zien te vinden die gehoord hebben dat hij haar naam noemde en het exacte tijdstip. In het kort moeten we er achter zien te komen wat hij precies zei. Ik ben bang dat hij nogal ijdel is.' Canna spuwde kwaad in het stro.

'Ik heb jullie verteld wat ik gezegd heb en waarom ik dat zei. Ik ben niet bang voor die Saksen en hun straffen, want ik zal door deze voorspelling uit de sterren de eeuwigheid ingaan als de grootste ziener van mijn tijd.'

Zuster Fidelma trok minachtend een wenkbrauw op.

'Is dat waar je op uit bent, Canna? Wil je als naartelaar sterven en zo een plekje in de geschiedenis verwerven?' Canna gniffelde piepend.

'Laat de mensen na ons maar over mij oordelen.' Zuster Fidelma wenkte Eadulf mee te komen naar de deur van de cel en draaide zich toen abrupt weer om.

'Waarom ben je vandaag bij Abdis Étain op bezoek geweest?' Canna schrok. 'Waarom... om haar te waarschuwen, natuurlijk.'

'Om haar te waarschuwen voor haar eigen moord?'

'Nee...' Canna stak zijn kin vooruit. 'Ja. Waar anders voor?' Toen ze de cel eenmaal uit waren keek Eadulf Fidelma aan.

'Zou deze man Étain gedood kunnen hebben om zijn voorspelling uit te laten komen?' suggereerde hij. 'Hij geeft toe dat hij haar gewaarschuwd heeft en Zuster Athelswith is daar getuige van geweest.'

Eadulf was feitelijk helemaal vergeten dat Zuster Athelswith gezegd had dat er voor haar dood een bedelaar bij de abdis op bezoek was geweest. Hij vond het knap dat Fidelma het verband gezien had.

'Dat lijkt me sterk. Ik heb eerbied voor het vak dat hij beoefent, omdat het in mijn land een eerzaam beroep is met een lange traditie. Niemand kan de sterren zo mooi naar zijn hand zetten. Nee, ik heb het gevoel dat Canna wel degelijk iets in de sterren gezien heeft. Maar de echte vraag is: was hij werkelijk zo nauwkeurig over wie het slachtoffer zou zijn? Denk eraan dat Abdis Hilda gezegd heeft dat hij helemaal niet zo nauwkeurig was toen hij haar kwam waarschuwen dat er bloed zou vloeien ten tijde van de zonsverduistering.'

'Maar als Canna helemaal niet wist wie het slachtoffer zou zijn, waarom is hij dan speciaal Abdis Étain komen waarschuwen?'

'Het wordt al laat. Maar als Alhfrith die man morgen op de brandstapel wil zetten hebben we maar weinig tijd. Laten we die getuigen maar gaan opzoeken en ondervragen om er achter te komen wat Canna volgens hen precies gezegd heeft. Als jij achter, die drie Saksen en de thane van Frihop aan gaat en hun getuigenis opneemt ga ik nog eens met Zuster Athelswith praten over Canna's bezoek aan Étain. Zullen we om middernacht afspreken in het domus hospitale?'

Zuster Fidelma zocht vanuit het hypogeum de weg terug naar de abdij. Ze was er van overtuigd dat Canna zich als een willig slachtoffer voor de vlammen van de Saksen gedroeg. Ze wist zeker dat hij de moord op Étain niet op zijn geweten had. Zijn schuld lag in zijn eindeloze verwaandheid, want ze was er zeker van dat hij onsterfelijk wilde worden via één grote voorspelling, waar de kroniekschrijvers van de komende generaties nog lang over zouden schrijven. Ze was boos op hem, aangezien ze door zijn voorspelling, hoe indrukwekkend die ook was, vertraging opliepen bij hun speurtocht naar de echte dader, de echte moordenaar van haar vriendin en Moeder, Abdis Étain van Kildare. Het hield hen onnodig af van het goede spoor.

Ze besefte wel dat een groot aantal deelnemers aan het debat kennelijk bang waren voor de redenaarstalenten van Abdis Étain. Zouden ze zó bang voor haar gaven geweest kunnen zijn dat ze haar voorgoed het zwijgen op wilden leggen? Ze had genoeg conflicten tussen de Roomse en Columbaanse aanhangers gezien om te beseffen dat de afkeer en haat erg diep zaten. Misschien zelfs wel diep genoeg om Étains dood te veroorzaken.