Hoofdstuk zeven
Fidelma hield even halt voor de deur van het cubiculum hospitale dat toegewezen was aan Abdis Étain. Fidelma had nog geen woord rechtstreeks tot de Saksische monnik gericht vanaf het moment dat ze Abdis Hilda's kamer hadden verlaten en door de sombere kloostergangen en galerijen naar de gastenverblijven waren gelopen. Ze merkte dat ze het moeilijk vond om de moed te verzamelen haar cel binnen te gaan. Maar terwijl Broeder Eadulf had aangenomen dat haar zwijgzaamheid en stugheid te wijten waren aan ergernis over het feit dat ze bij het oplossen van deze zaak met hem samen moest werken en het wel best vond om alles op z'n beloop te laten, constateerde Fidelma bij zichzelf dat ze met dit ogenblik aan het worstelen was. Het ogenblik waarop ze het lijk van haar goede vriendin Étain zou moeten bekijken.
De persoonlijke schok van Étains moord had ze nog niet verwerkt. Étain was een goeie vriendin geweest. Geen boezemvriendin, maar toch een vriendin. Fidelma dacht even terug aan hun ontmoeting van de vorige avond, toen Étain haar in vertrouwen verteld had dat ze haar werk als abt van Kildare op zou geven om te kunnen trouwen, dat ze voor haar persoonlijke geluk gekozen had. Fidelma fronste. Trouwen met wie? Hoe kon ze met Étains aanstaande man in contact komen en hem het droevige nieuws vertellen? Was hij een leider van de Eoghanacht of een of andere geestelijke die ze in Ierland had ontmoet? Nou ja, dat moest ze maar uitzoeken als ze terug in Ierland was.
Ze haalde even diep adem en probeerde zich te vermannen.
'Als je het lichaam liever niet wilt zien, zuster, kan ik die taak wel van je overnemen.' Eadulf sprak op verzoenende toon en kennelijk begreep hij haar aarzeling ten oprechte als tegenzin om naar een lijk te moeten kijken. Het waren de eerste woorden die de Saksische monnik rechtstreeks tot haar gericht had. Fidelma aarzelde tussen twee reacties. De ene was verbazing over hoe vloeiend hij Iers sprak en het feit dat hij die taal gekozen had om haar met zijn warme stem aan te spreken. De andere was irritatie over zijn enigszins kleinerende toon, waaruit duidelijk bleek wat hij dacht.
De irritatie won het en gaf haar de kracht die ze nodig had.
'Étain was abdis van mijn huis in Kildare, Broeder Eadulf,' zei ze ferm. 'Ik kende haar goed. Dat was de enige reden waarom ik even wachtte, zoals elk beschaafd persoon gedaan zou hebben.' Broeder Eadulf beet op zijn lippen. Hij bedacht dat de Ierse een kortaangebonden en gevoelige vrouw was; haar groene ogen leken wel vuurpoelen.
'Des te meer reden om je die taak uit handen te nemen,' zei hij sussend. 'Ik weet het nodige van geneeskunst af, want ik heb aan jullie beroemde medische school van Tuaim Brecain gestudeerd.' Maar zijn woorden wisten haar niet te kalmeren en versterkten haar irritatie alleen maar.
'En ik ben dalaigh van de Brehons,' zei ze stijfjes. 'Ik neem aan dat ik je niet hoef uit te leggen welke verplichtingen die functie met zich meebrengt?'
Voor hij antwoord kon geven had ze de deur van het cubiculum al opengeduwd.
Ondanks dat het buiten nog licht was, was het halfdonker in de cellen. Het was nog twee uur voor de zon onder zou gaan, maar door de grijze lucht was het al zo schemerig dat het onmogelijk was om veel details te zien. Het raampje van de cel was maar klein en zat hoog in de beschaduwde stenen muur.
'Zoek eens een lamp, broeder,' zei ze gebiedend. Eadulf aarzelde. Hij was niet gewend bevelen te krijgen van een vrouw. Toen haalde hij zijn schouders op en liep naar een olielamp die aan de muur hing, klaar om te gebruiken als het donker zou worden. Hij was even in de weer met het slaan van een vonk en het op de juiste lengte brengen van de lont.
Hij hield de brandende lamp omhoog en stapte achter Fidelma het kamertje in.
Het lichaam v$m Abdis Étain was nog niet verplaatst maar lag nog achterover op de houten krib die als bed gediend had, precies zoals het was neergekomen toen de dood was ingetreden. Ze was geheel gekleed, op haar kapje na. Haar haren, die lang en blond waren als gesponnen goud, lagen in strengen om haar hoofd. Haar ogen stonden wijd open en staarden naar de zoldering. Haar mond stond open en was verwrongen in een lelijke grimas. De onderkant van haar gezicht en haar nek en schouders waren overdekt met bloed. Zuster Fidelma slikte, deed een stap naar voren en dwong zichzelf naar beneden te kijken, waarbij ze de opengesperde ogen van de dode vermeed. Ze maakte een revérence en mompelde een gebed voor de dode abdis. 'Sancta Brigita intercedat pro amic mea...' fluisterde ze. Daarna stak ze haar hand uit, sloot de ogen en voegde er het gebed voor de doden aan toe, 'Requiem aeternam dona ei Domine...' Toen ze klaar was draaide ze zich om naar haar metgezel, die net binnen de deur stond te wachten.
'Aangezien we zullen moeten samenwerken, broeder,' zei ze kil, 'zullen we het eerst eens moeten worden over wat we zien.' Broeder Eadulf kwam naast haar staan en bleef de lamp omhoog houden. Fidelma zei met onbewogen stem: 'We zien een rafelige snee, haast een scheur, die van het linkeroor naar het midden van de nek loopt, en een tweede snee vanaf het rechteroor ook naar het midden. Samen vormen ze haast een 'v' onder de kin. Mee eens?'
Eadulf knikte langzaam.
'Mee eens, zuster. Duidelijk twee aparte sneden.'
'Ik zie op het eerste gezicht geen andere verwondingen.'
'Om zulke sneden aan te kunnen brengen heeft de aanvaller het hoofd van de abdis naar achteren moeten trekken, misschien door haar vast te houden aan haar haren, om dan bij de nek toe te steken en dat aan de andere kant nog een keer te herhalen.' Zuster Fidelma dacht na.
'Het mes was niet erg scherp. Het vlees is eerder stukgescheurd dan doorgesneden. Dat betekent dat de dader redelijk sterk moet zijn geweest.'
Broeder Eadulf glimlachte zuinig.
'Dan kunnen we de zusters als verdachten uitschakelen.' Fidelma trok cynisch een wenkbrauw op.
'Op dit moment kunnen we nog niemand uitschakelen. Kracht is, net als intelligentie, niet uitsluitend voorbehouden aan mannen.'
'Ook goed. Maar de abdis moet haar aanvaller gekend hebben.'
'Waar maak je dat uit op?'
'Er zijn geen sporen van een worsteling. Kijk maar eens rond in de kamer. Alles lijkt nog op zijn plek te staan. En haar kapje hangt nog netjes aan de pin die bedoeld is voor haar kleren. Zoals je weet dragen zusters gewoonlijk hun sluier als ze met vreemden praten.'
Zuster Fidelma moest toegeven dat Broeder Eadulf een goed oog voor details had.
'Je denkt dat Abdis Étain haar kap had afgezet voor of toen de aanvaller haar in haar cel kwam opzoeken. Je bedoelt dat ze de aanvaller zo goed kende dat ze het niet nodig vond haar sluier weer om te doen?'
'Precies.'
'Maar als de aanvaller nu eens de cel was binnengekomen voor ze wist wie het was, en ze geen tijd had om haar sluier weer om te doen voor ze aangevallen werd?'
'Die mogelijkheid heb ik uitgesloten.'
'Hoezo?'
'Omdat daar dan toch sporen van te zien zouden moeten zijn. Als de abdis geschrokken was van de binnenkomst van een vreemde zou ze geprobeerd hebben haar kapje te pakken of de indringer te lijf te gaan. Nee, alles is netjes en opgeruimd, zelfs de sprei ligt nog recht. Het enige wat de rust verstoort is de abdis zelf, die met doorgesneden keel schuin over haar bed ligt.' Zuster Fidelma keek zuinig. Eadulf had gelijk. Hij kon goed observeren.
'Het klinkt logisch,' gaf ze na enig nadenken toe. 'Maar helemaal beslissend is het niet. Ik denk dat ik mijn oordeel of ze de aanvaller al dan niet kende nog even voor me houd. Maar ik neig ernaar je gelijk te geven.' ze draaide zich om en keek Eadulf plotseling onderzoekend aan. 'Je zei dat je heelmeester was?' Eadulf schudde zijn hoofd.
'Nee. Hoewel ik zoals ik zei aan de medische school van Tuaim Brecain gestudeerd heb en daar veel heb opgestoken, ben ik geen volleerd heelmeester.'
'Ik begrijp het. Dan zal je er wel geen bezwaar tegen hebben dat we Abdis Hilda vragen Étains lichaam over te laten brengen naar het mortuarium om het daar door de heelmeester van de abdij te laten onderzoeken op andere verwondingen die we misschien over het hoofd hebben gezien?'
'Daar heb ik geen bezwaar tegen,' bevestigde Eadulf. Fidelma knikte langzaam. 'Ik vraag me af of we nog iets meer kunnen ontdekken in deze armzalige cel...'
Ze hield abrupt op met praten en knielde, om daarna weer langzaam overeind te komen met iets in haar hand. Het was een strengetje gouden haren.
'Wat is dat?' vroeg Eadulf.
De bevestiging van je theorie,' zei Fidelma kortaf. 'Je zei dat de aanvaller Étains haar van achteren moet hebben vastgepakt om haar hoofd naar achteren te trekken tijdens het doorsnijden van haar keel. Als dat hardhandig gebeurde zouden er wat haren uit haar hoofd getrokken zijn. En hier hebben we die haren, die de aanvaller heeft laten vallen toen hij of zij de cel uitging.' Zuster Fidelma bleef doodstil staan en keek rond in het kleine kamertje. Ze liet haar ogen zorgvuldig rondgaan om niets van belang of betekenis te missen. Ze had het eigenaardige gevoel in haar achterhoofd dat ze iets over het hoofd zag. Ze liep naar het bijzettafeltje en bekeek de weinige toiletartikelen en persoonlijke bezittingen die daar lagen. Er lag ook een zakmissaaltje bij. Étains crucifix was het enige sieraad. Het was Fidelma al opgevallen dat ze haar abdissenring nog om had. Waarom had ze dan het gevoel dat er iets ontbrak?'
'Er is weinig te vinden waar we aan af zouden kunnen leiden wie de misdadiger zou kunnen zijn, zuster,' onderbrak Eadulf haar gedachten. 'We kunnen roof als motief uitsluiten,' voegde hij eraan toe, op het crucifix en de ring wijzend.
'Roof?' Ze moest bekennen dat die mogelijkheid absoluut niet bij haar was opgekomen. 'In een Godshuis?'
'Het zou niet de eerste keer zijn dat bedelaars en dieven kloosters en kerken beroofd hadden,' verduidelijkte Eadulf.
'Maar hier niet. Er is niets dat daar op wijst.'
'De plaats van de misdaad is als een stuk perkament waarop de dader een spoor achterlaat,' zei Fidelma. 'Het spoor is er wel degelijk, alleen moeten wij het nog vinden en er de juiste uitleg aan geven.'
Eadulf keek haar met verbazing aan.
'Het enige spoor hier is het lichaam van de abdis,' zei hij zacht. Fidelma wierp hem een verzengende blik toe.
'Daarmee bevestig je dus zelf dat er een spoor is en dat het moet worden verklaard.'
Broeder Eadulf klemde zijn kaken op elkaar bij het incasseren van deze terechtwijzing.
Hij vroeg zich af of de Ierse non altijd zo fel reageerde, of dat het een of andere reactie op hem was.
Merkwaardig genoeg had hij de vorige middag, toen hij per ongeluk in de kloostergangen tegen haar opgelopen was, durven zweren dat er iets van begrip en contact tussen hen was geweest een soort chemische reactie. Maar nu was het alsof dat voorval nooit had plaatsgevonden en gedroeg de vrouw zich als een vijandige vreemdeling. Nou ja, die vijandigheid was niet zo vreemd. Zij was een aanhanger van Columba's leer, terwijl hij alleen al met zijn corona spirea bewees tot het Roomse kamp te behoren. En het was zelfs de allerongevoeligste zielen opgevallen dat beide groepen erg vijandig tegenover elkaar stonden. Zijn gedachten werden onderbroken door een holle schrapende kuch vanuit de deuropening. Fidelma en Eadulf draaiden zich tegelijk om naar een wat oudere non die op de drempel stond.
'Pax vobiscum,' begroette ze hen. 'Bent u Fidelma van Kildare?'
Fidelma bevestigde dat zij dat was.
'Ik ben Zuster Athelswith, Domina van de domus hospitale van Streoneshalh.' Ze hield haar ogen op Fidelma gevestigd en deed haar best ze niet af te laten dwalen naar het bed waar het lichaam van Étain op lag. 'Abdis Hilda dacht dat u mij misschien wilde spreken, aangezien het mijn taak is tijdens de synode voor onderdak te zorgen voor onze broeders en zusters.'
'Uitstekend,' stemde Broeder Eadulf in, waarmee hij weer een afkeurende blik van Fidelma oogstte. 'We willen inderdaad graag met u praten....'
'Maar niet nu,' beet Fidelma hem geïrriteerd toe. 'Eerst, Zuster Athelswith, zouden we graag zo snel mogelijk het lichaam van onze arme zuster door de heelmeester van deze abdij laten onderzoeken. En zodra hij daarmee klaar is willen we hem graag spreken.' Zuster Athelswith keek nerveus van Fidelma naar Broeder Eadulf en terug.
'Zoals u wilt,' zei ze met tegenzin. 'Ik zal het Broeder Edgar, onze heelmeester, gaan zeggen.'
'Dan ontmoeten we u daarna bij de noordelijke poort van de abdij, zodra we hier klaar zijn.'
Weer zwierven de zorgelijke ogen van de oudere zuster van Fidelma's gezicht naar dat van de jonge Saksische monnik. Fidelma stoorde zich aan haar aarzeling.
'Het is dringend, Zuster Athelswith,' zei ze scherp. Het hoofd van de gastenverblijven knikte onzeker en vertrok haastig om te doen wat haar was opgedragen.
Zuster Fidelma keek Eadulf aan. Ze beheerste zich, maar haar groene ogen vonkten van ergernis.
'Ik ben niet gewend...' begon ze, maar Eadulf ontwapende haar met een grijns.
'...om met iemand samen te werken? Ja, dat kan ik begrijpen. Ik ook niet. Ik denk dat we een of ander plan moeten bedenken om dit onderzoek zonder ruzie voort te kunnen zetten. We moeten beslissen wie de leiding van het onderzoek heeft.' Fidelma keek de Saks verrast aan. Ze zocht een paar tellen naar woorden om haar ergernis mee uit te drukken, maar die kwamen zo ongestructureerd bij haar op dat ze die maar voor zich hield.
'Aangezien we hier in het land van de Saksen zijn kan ik misschien het beste de leiding in handen nemen,' ging Eadulf door, waarbij hij de storm negeerde die op het punt stond los te barsten. 'Tenslotte ken ik de wetten, gewoonten en taal van dit land.' Fidelma hield haar gezicht in de plooi terwijl ze naar de juiste woorden zocht.
'Ik geef toe dat het een feit is dat je over die kennis beschikt. Maar dat neemt niet weg dat Koning Oswy, met steun van Abdis Hilda van dit huis en Colman, Bisschop van Northumbrië, mij hebben gevraagd dit onderzoek op me te nemen vanwege mijn ervaring op dit gebied. Jij bent uit politieke noodzaak benoemd omdat het onderzoek anders mogelijk als partijdig zou kunnen worden beschouwd.'
Broeder Eadulf weigerde kennelijk boos te worden en grinnikte alleen maar.
'Welke reden ze ook hadden om me te benoemen, zuster, ik ben er nu eenmaal.'
'Aangezien we dan kennelijk van mening verschillen lijkt het me het beste dat we naar Abdis Hilda gaan met de vraag wie de leiding van het onderzoek moet krijgen.'
De warmbruine ogen van Eadulf vonden de felle groene ogen van Fidelma en een paar lange seconden keken ze elkaar uitdagend aan.
'Misschien,' zei Eadulf langzaam, 'en misschien ook niet.' Plotseling begon hij te grijnzen. 'Waarom zouden we dat niet onder mekaar uit kunnen maken?'
'Zo te horen heb je al besloten dat jij de leiding krijgt,' zei Fidelma ijzig.
'Ik ben bereid tot een compromis. We hebben allebei verschillende gaven en talenten. Als niemand nu eens de leiding zou hebben?' Het drong ineens tot Fidelma door dat de man haar misschien wel op de proef stelde en aan het uittesten was hoe ver haar zelfvertrouwen en haar koppigheid gingen.
'Dat zou een logische oplossing zijn,' gaf ze met tegenzin toe.
'Maar als we willen samenwerken moeten we elkaar begrijpen en weten hoe de ander denkt.'
'En daar kunnen we toch het beste achter komen door samen te werken en van elkaar te leren? Zullen we het proberen?' Zuster Fidelma keek in de diepe bruine ogen van de Saksische monnik en merite dat ze een kleur kreeg. Weer voelde ze die vreemde chemische reactie die ze de dag daarvoor voor het eerst bespeurd had.
'Mij best,' zei ze afstandelijk, 'we zullen het proberen. We delen al onze ideeën en kennis in deze zaak. Zullen we dan nu naar Zuster Athelswith gaan, die bij de noordpoort van de abdij op ons wacht? Ik vind dit gebouw merkwaardig naargeestig en zou graag even in de buitenlucht willen lopen en de zeewind op mijn gezicht voelen.'
Ze draaide zich om zonder verder nog naar de cel of naar het lijk van Abdis Étain te kijken. Door zich te concentreren op de oplossing van de moord was ze al begonnen haar persoonlijke verdriet te verwerken.
Fidelma en Eadulf stonden aan de rand van een menigte die zich aan de noordkant van de abdij had verzameld. Er werd daar een markt en kermis gehouden waar de plaatselijke handelaars probeerden een graantje mee te pikken van de aanwezigheid van zoveel illustere geestelijken en prinsen uit de koninkrijken van de Angelen en Saksen.
Bij de noordpoort hadden ze een geamuseerde menigte aangetroffen die om een bedelaar heen stond, die aan zijn stem en uiterlijk te oordelen uit Ierland kwam. De menigte zat hem op te jutten terwijl hij maar steeds liep te roepen over dood en verderf. Fidelma schudde haar hoofd toen het tot haar doordrong dat het dezelfde man was die ze de middag daarvoor vanuit het raam had gezien.
Tegenwoordig kwam je overal waar je heen ging profeten en waarzeggers tegen, die altijd rampspoed en ellende verkondigden. Maar de mensen geloofden ook alleen maar in voorspellingen die angst inboezemden en rampen en verdoemenis aankondigden. De menselijke geest zat raar in elkaar.
Fidelma en Eadulf bleven even staan luisteren, maar werden toen aangelokt door de kraampjes en tenten en zonder er verder over na te denken dwaalden ze weg van de poort en liepen ze op het kleurige gewoel af. Ze slenterden tussen de tenten en kermisstalletjes door die buiten de hoog oprijzende zandstenen muren van Streoneshalh waren opgezet.
Er hing een pittige geur van zeezout in de lucht. Ondanks dat het al tamelijk laat in de middag was liepen de zaken van de handelaars nog gesmeerd. Ze zagen rijk uitziende groepjes edelen, thanes, prinsen en onderkoningen met statige arrogantie over de kermis lopen. Verder weg, aan beide kanten van het dal waardoor een brede rivier naar de zee liep, waren donkere heuvels te zien en op die heuvels stonden talloze tenten met wimpels die aangaven dat de bewoners van adel waren.
Fidelma herinnerde zich dat Broeder Taran had verteld dat de synode niet alleen koninklijke afgezanten uit de koninkrijken van de Angelen en de Saksen had getrokken, maar zelfs uit de koninkrijken van de Britten, waarmee de Saksen voortdurend in oorlog waren. Eadulf kon aanwijzen welke wimpels van Frankische koningen waren, die vanuit Frankenland de zee waren overgestoken. Ze herkende diverse wimpels uit Dal Riada en uit het land van de Cruthin, die de Saksen Picten noemden. Als het debat zoveel landen wist te trekken moest het wel van groot belang zijn. Oswy had gelijk - de beslissing van Streoneshalh zou de loop van het christendom voor eeuwen bepalen, niet alleen in Northumbrië maar in alle Saksische koninkrijken.
Het leek wel of het in het hele dorp Witebia carnaval was. Rondzwervende minstrelen, allerlei potsenmakers, handelaars en sjacheraars, het dorp puilde er van uit. Broeder Eadulf legde Fidelma desgevraagd uit dat de prijzen schandalig waren en dat ze wel een dankgebedje mochten doen dat zij in de abdij onderdak hadden gekregen. In de kraampjes verwisselden in hoog tempo allerlei gouden en zilveren munten van eigenaar. Een Friese handelaar nam de gelegenheid van een zó bemiddelde klantenkring van thanes en edellieden met hun gevolg te baat om een scheepslading slaven te veilen. Het gebeuren werd niet alleen gevolgd door de potentiële kopers, maar ook door een grote groep boerenkinkels, armelijke vrije burgers die alles met ziekelijke nieuwsgierigheid volgden. Het kon in tijden van oorlog of oproer maar zo gebeuren dat je hele familie gevangen werd genomen en als slaven verkocht door de veroveraars.
Fidelma volgde de gebeurtenissen met openlijke walging.
'Ik vind het buitengewoon onprettig om mensen als beesten te koop te zien staan.'
Voor het eerst was Eadulf het helemaal met haar eens.
'Wij christenen beweren al heel lang dat het verkeerd is dat iemand een ander individu in zijn bezit kan hebben. We hebben zelfs geld opzij gezet om slaven mee los te kopen waarvan we weten dat het christenen zijn. Maar veel zogenaamde christenen staan niet achter de afschaffing van de slavernij en de kerk heeft geen duidelijke politiek of een programma dat erop gericht is de slavernij af te schaffen.'
Fidelma was blij te horen dat hij het met haar eens was.
'Ik heb zelfs gehoord dat jullie Aartsbisschop Deusdedit van Canterbury gezegd heeft dat slaven in goede tehuizen beter gevoed en gehuisvest worden dan vrije mensen en dat de vrijheid van een armoedzaaier maar betrekkelijk is. Zo'n zienswijze zou een bisschop er in Ierland niet op na kunnen houden, want daar is slavernij bij de wet verboden.'
'En toch houden jullie er gijzelaars op na en mensen die jullie 'onvrij' noemen,' zei Eadulf. Hij voelde plotseling de behoefte in zich opkomen het Saksische slavensysteem te verdedigen, ondanks zijn afkeer daarvan, om de simpele reden dat het Saksisch was. Hij vond het vervelend dat een vreemdeling er zo superieur en afkeurend over praatte.
Fidelma kreeg een kleur van ergernis.
'Je hebt in Ierland gestudeerd, Broeder Eadulf. Je kent ons systeem. Wij hebben geen slaven. Wie de wet overtreedt kan voor wisselende periodes zijn rechten verliezen, maar ze blijven wel deel van de gemeenschap uitmaken. Ze moeten bijdragen leveren aan het welzijn van de mensen tot ze de straf voor hun misdaden hebben ondergaan. Sommige onvrijen mogen hun eigen land bewerken en belasting betalen. Gijzelaars en krijgsgevangenen moeten hun bijdrage aan de samenleving leveren tot er een boete of een losgeld is betaald. Maar je weet net zo goed als ik, Eadulf, dat zelfs de laagste onvrije als een denkend mens behandeld wordt, als een mens met eigen rechten, en niet als goederen, zoals de Saksen met hun slaven omgaan.'
Broeder Eadulf deed zijn mond open om een boos antwoord te geven en op emotionele gronden het systeem te gaan verdedigen, helemaal vergetend dat hij het op verstandelijke gronden totaal veroordeelde.
'Broeder Eadulf! Zuster Fidelma!'
Een buiten adem klinkende stem onderbrak hem.
Ze draaiden zich om. Zuster Fidelma voelde zich ineens schuldig, toen ze de al tamelijk op leeftijd zijnde Zuster Athelswith achter hen aan zag komen rennen.
'Ik dacht dat u gezegd had dat we elkaar bij de noordpoort zouden ontmoeten,' protesteerde de zuster buiten adem.
'Het spijt me,' zei Fidelma berouwvol. 'We werden afgeleid door wat er op de markt te horen en te zien was.' Zuster Athelswith trok een vies gezicht.
'Dergelijke poelen des verderfs kunt u maar beter vermijden, zuster. Maar ik kan me voorstellen dat onze markten in Northumbrië voor een vreemdeling als u boeiend kunnen zijn.' Ze draaide zich om en leidde hen weg van het deel van het kloosterterrein dat door de kraampjes en stalletjes van de markt gebruikt werd. Ze sloeg linksaf naar een pad dat over de bovenkant liep van de zwarte rotsen die uitkeken op de haven van Witebia. De zon stond in het westen al laag aan de hemel en bezorgde hen lange schaduwen.
'Eh, Zuster Athelswith...' begon Fidelma. Maar de domina van het gastenverblijf onderbrak haar ademloos.
'Ik heb Broeder Edgar gesproken, onze heelmeester. Hij zal het komende uur meteen lijkschouwing verrichten.'
'Mooi,' zei Broeder Eadulf goedkeurend. 'Ik denk niet dat we er veel nieuws van te weten zullen komen, maar het is heel goed dat het lijk grondig onderzocht wordt.'
'U bent beheerder van het gastenverblijf,' ging Fidelma verder,
'Hoe wijst u cubicula toe aan de bezoekers?'
'Veel van de gasten hebben rond ons huis hun tenten opgeslagen. En er zijn zoveel deelnemers aan het debat dat onze slaapzalen propvol zitten. De cubicula zijn voorbehouden aan speciale gasten.'
'Heeft u de kamer van Abdis Étain zelf aan haar toegewezen?'
'Dat klopt.' ,
'Op welke basis?'
Zuster Athelswith fronste.
'Ik begrijp het niet.'
'Was er een speciale reden om Étain van Kildare juist dat cubiculum toe te kennen?'
'Nee. De gastenkamers worden op basis van rang verdeeld. Bisschop Colman bijvoorbeeld heeft gevraagd om u vanwege uw rang een cubiculum toe te kennen.'
'Ik snap het. En wie kregen de kamers aan weerskanten van de abdis?'
Zuster Athelswith had haar antwoord meteen klaar.
'Oh, dat was aan de ene kant Abdis Abbe van Coldingham en aan de andere kant Bisschop Agilbert, de Frank.'
'De ene een trouw volgeling van de kerk van Columba,' onderbrak Broeder Eadulf haar, 'de ander net zo trouw aan Rome.' Fidelma trok een wenkbrauw op en keek hem vragend aan. Eadulf beantwoordde haar overduidelijke vraag met een onverschillig ophalen van zijn schouders.
'Ik breng dat onder de aandacht, Zuster Fidelma, voor het geval je op zoek bent naar pro-Roomse daders.'
Fidelma beet geïrriteerd op haar lip.
'Ik ben uitsluitend op zoek naar de waarheid, broeder.' Ze draaide zich weer om naar de verwonderd kijkende Zuster Athelswith en ging verder: 'Is er iemand die bijhoudt wie in de cubicula van uw gasten op bezoek komt? Of kan iedereen vrij het gastenverblijf in en uit lopen?'
Zuster Athelswith haalde haar schouders op en liet ze met nadruk weer zakken.
'Waarom zou iemand dat moeten bijhouden, zuster? De mensen mogen vrij komen en gaan in het huis van God.'
'Mannen zowel als vrouwen?'
Streoneshalh is een gemengd huis. Mannen en vrouwen mogen elkaars cubicula bezoeken wanneer ze dat maar willen.'
'Dus hebt u er geen idee van wie er bij Abdis Étain op bezoek geweest zijn.'
'Wat vandaag betreft kan ik maar zeven bezoekers noemen,' zei de oude non behulpzaam.
Zuster Fidelma probeerde haar ongeduld te verbergen.
'En dat waren?' probeerde ze haar aan te sporen.
'Broeder Taran de Pict en Zuster Gwid, die voor de abdis werkt, zijn 's morgens op bezoek geweest. Daarna zijn Abdis Hilda zelf en Bisschop Colman nog bij haar geweest, rond het middaguur. Toen kwam er nog een bedelaar - een van uw landgenoten, zuster - vragen of hij haar te spreken kon krijgen. Hij schopte zo'n heibel dat hij verwijderd moest worden. Dat was trouwens dezelfde bedelaar die gistermorgen in opdracht van Abdis Hilda afgeranseld is omdat hij de rust van ons huis verstoord had.' Ze zweeg even.
'U zei zeven personen,' spoorde Zuster Fidelma haar weer voorzichtig aan.
'Broeders Seaxwulf en Agatho. Seaxwulf is de secretaris van Wilfrid van Ripon.'
'En wie is die Agatho?'
Eadulf gaf antwoord.
'Agatho is de priester van de Abt van Icanho. Ik hoorde vanmorgen toevallig dat het een nogal excentriek figuur was.' Eentje van de Roomse groep, begrijp ik?' vroeg ze onschuldig. Eadulf knikte kort.
'En kunt u een schatting maken van wanneer die bezoekers bij de abdis geweest zijn? Wie was bijvoorbeeld de laatste die haar heeft gesproken?'
Zuster Athelswith krabde aan haar neus, alsof ze daardoor beter kon nadenken.
'Zuster Gwid kwam al vroeg in de morgen. Dat herinner ik me nog goed, omdat ze een tijdje fel hebben staan discussiëren in de deuropening van het cubiculum. Toen begon Zuster Gwid te huilen en is ze langs me heen de gang ingerend naar haar dormitorium. Het is een nogal emotioneel meisje. Ik begreep dat de abdis een goede reden had om haar bestraffend toe te spreken. Daarna kwam Broeder Taran haar opzoeken. Abdis Hilda en Bisschop Colman kwamen samen, zoals ik al gezegd heb, en toen zijn ze met z'n allen naar de refter gelopen, toen de klok luidde voor het prandium. De bedelaar kwam na het middageten. Broeder Seaxwulf is ook rond die tijd gekomen, maar ik weet niet zeker meer of dat voor of na het middageten was. De laatste bezoeker die ik me herinner was Agatho de priester, die vroeg in de middag kwam.'
Fidelma had geamuseerd naar de opsomming van Athelswith geluisterd. De oude vrouw was duidelijk erg nieuwsgierig, aangezien ze precies bijhield wie er allemaal in haar gastenverblijf op bezoek kwam en ook wat ze er kwamen doen.
'Zo? Dus die Agatho was, voor zover u weet, de laatste die Abdis Étain gezien heeft toen ze nog leefde?'
'Maar hij is misschien helemaal niet de laatste geweest,' zei Eadulf haastig en met een verdedigende klank in zijn stem. Zuster Fidelma glimlachte flauw.
'Inderdaad.'
Zuster Athelswith keek Ongelukkig van de een naar de ander.
'Na Broeder Agatho heb ik geen bezoekers meer gezien,' voegde ze er beslist aan toe.
'En kunt u over het algemeen alle bezoekers zien komen?' vroeg Eadulf.
'Alleen als ik in mijn officium ben,' zei ze, terwijl ze een kleur kreeg. 'Ik heb 't druk. Domina van de gastenverblijven zijn is een grote verantwoordelijkheid. In normale tijden kunnen we veertig pelgrims tegelijk onderdak bieden. Ik heb een broeder en drie zusters om me te helpen bij mijn taken. De dormitoria en cubicula moeten schoongemaakt worden, de bedden moeten bijgehouden worden en voorname gasten hebben vaak speciale wensen. Daarom ben ik vaak in de zalen, om ervoor te zorgen dat onze taken correct uitgevoerd worden. Maar als ik in mijn officium ben zie ik automatisch wie er naar de gastenverblijven gaan en er weer vandaan komen.'
Fidelma glimlachte om haar gerust te stellen. 'En we boffen dat u dat allemaal gezien heeft.'
'Zoudt u er op durven zweren, zuster,' drong Eadulf enigszins agressief aan, 'dat niemand anders Abdis Étain meer heeft opgezocht, tot haar lijk werd ontdekt?' Zuster Athelswith stak koppig haar kin vooruit.
'Natuurlijk niet. Zoals ik in het begin al zei is iedereen vrij om in en uit te lopen. Ik weet alleen van deze mensen zeker dat ze het cubiculum van de Abdis van Kildare binnen zijn gegaan.'
'En wanneer is het lijk ontdekt en door wie?'
'Ik heb het zelf gevonden, een half uur na vijven vanmiddag.' Fidelma was verbaasd en liet dat blijken.
'Hoe kunt u zo zeker zijn van het tijdstip?' Zuster Athelswith was er zichtbaar trots op.
'Een van de taken van de domina van het domus hospitale van Streoneshalh is het bijhouden van de tijd. Het is mijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat onze clepsydra goed blijft werken.'
Broeder Eadulf keek verward.
'Uw.... wat?'
'Clepsydra is een Grieks woord,' verklaarde Fidelma met iets van betweterigheid in haar stem.
'Een van onze broeders heeft hem mee teruggenomen uit het Oosten,' zei Zuster Athelswith trots. 'Het is een apparaat waarmee de tijd wordt bijgehouden door middel van het wegstromen van water.'
'En hoe heeft u vastgesteld wanneer de ontdekking is gedaan?' vroeg Eadulf met nadruk.
'Ik had net de clepsydra gecontroleerd toen een boodschapper van het sacrarium arriveerde met het bericht dat het debat van start was gegaan, maar dat de Abdis van Kildare ontbrak. Ik ben toen naar haar cubiculum gegaan om haar te waarschuwen. Daar heb ik haar toen gevonden en meteen een boodschapper naar Abdis Hilda gestuurd. Volgens onze clepsydra was het nog een half uur vóór het avond-Angelus geluid moest worden, overigens ook een taak van de tijdbewaker van Streoneshalh.
'Dat komt overeen met het tijdstip waarop de boodschapper in de grote vergaderzaal arriveerde en Abdis Hilda op de hoogte stelde,' bevestigde Eadulf.
'Ik was daar ook,' beaamde Fidelma. 'En u, Zuster Athelswith, heeft niets verstoord? U heeft in de cel van Étain alles precies zo gelaten als het was?'
De domina van de domus hospitale knikte nadrukkelijk.
'Ik heb niets aangeraakt.'
Zuster Fidelma zoog nadenkend op haar lip.
'Goed, de schaduwen worden steeds langer. We kunnen beter teruglopen naar de abdij,' zei ze na een paar tellen. 'We moeten nu eerst die priester Agatho zien te vinden en horen wat hij te zeggen heeft.' Van de kant van de toegangspoort tot de abdij kwam door de schemering iemand op hen af rennen. Het was een van de broeders, een korte dikke man met een vollemaansgezicht.
'Ah, broeder, zusters. Abdis Hilda heeft me eropuit gestuurd om u zo snel mogelijk op te sporen!'
Hij stopte even om uit te hijgen.
'Hoezo?' vroeg Fidelma.
'Ik moest tegen u zeggen dat de moordenaar van Abdis Étain ontmaskerd is en inmiddels in de abdij achter slot en grendel zit!'