Introductie
Peter Tremayne is het pseudoniem van de Ierse wetenschapper en schrijver Peter Berresford Ellis. Hoewel hij op 10 maart 1943 in Coventry (Engeland) geboren is heeft hij door zijn uit Cork afkomstige Ierse vader sterke banden met Ierland. Zijn moeder is van een oude Saksische familie, zijn grootmoeder is afkomstig uit een Bretons geslacht.
Na zijn studie besloot hij net als zijn vader de journalistiek in te gaan. Hij werkte voor diverse Engelse bladen en begon daarnaast boeken te schrijven. Zijn eerste boek verscheen in 1968 (Wales - A Nation Again) en ging over de strijd om politieke zeggenschap van Wales tegen de regering in Londen.
In 1975 werd hij full-time schrijver. Hij werd bekend door zijn populair wetenschappelijke boeken over de Keltische geschiedenis, die hem een groot aantal bekroningen opleverden. Vanaf 1977 begon hij onder de naam Peter Tremayne ook fictie te schrijven, voornamelijk horror en heroic fantasy. Tussen 1983 en 1993 schreef hij ook acht avonturenthrillers onder de naam Peter MacAlan.
Zuster Fidelma kwam tot leven in 1993, toen Peter een paar korte verhalen over haar schreef om te laten zien hoe de wetten van de Brehons in die tijd in Ierland werkten en hoe een vrouw in die maatschappij als juriste zou kunnen functioneren. De Engelse uitgeverij Headline vroeg hem vervolgens om langere verhalen over Fidelma en deze bleken zo succesvol dat ze keer op keer herdrukt moesten worden, de meest recente zelfs al op de dag van verschijning!
Voor meer informatie kunt u terecht op de site van Uitgeverij De Leeskamer en de zeer uitgebreide Engelstalige Zuster Fidelma-site, waar nog veel meer over de auteur en over Fidelma te vinden is. Ook kunt u zich daar abonneren op de Sister Fidelma-nieuwbrief.
Het adres van de Fidelma-site is: http://www.sisterfïdelma.com
Voornaamste personages in dit verhaal
Edelen van Northumbrië
Oswy, Koning van Northumbrië
Eanflaed, zijn vrouw
Alhfrith, Oswy's zoon bij zijn eerste vrouw Rhiainfellt, onderkoning van Deira
Cyneburh, zijn vrouw, dochter van Penda van Mercia
Wulfric, thane van Frihop, hoofd van de garde van Alhfrith
Ahlflaed, dochter van Oswy en Rhiainfellt
Ecgfrith, zoon van Oswy en zijn tweede vrouw Eanflaed
Aelflaed, dochter van Oswy en Eanflaed
In de Abdij van Streoneshalh
Hilda, Abdis van Streoneshalh, nicht van Oswy
Zuster Athelswith, domina van Streoneshalh
Canna, zoon van Canna, een Ierse astroloog
Aanhangers van de Kerk van Columba
Colman, Bisschop van Northumbrië en Abt van Lindisfarne
Étain, Abdis van Kildare
Cedd, Bisschop van de Oostsaksen
Cuthbert, Abt van Melrose, broer van Cedd
Chad, Abt van Lastingham, broer van Cedd en Cuthbert
Abbe, Abdis van Coldingham en zus van Oswy
Zuster Fidelma van Kildare, een dalaigh (functionaris) van het gerecht
Broeder Taran, uit het land van de Picten
Zuster Gwid, uit het land van de Picten
Aanhangers van de Kerk van Rome
Deusdedit, Aartsbisschop van Canterbury
Broeder Wighard, secretaris van Deusdedit
James, ook wel Jacobus genoemd, tachtig jaar oude Roomse missionaris in Northumbrië
Wilfrid, Abt van Ripon en voornaamste woordvoerder voor de Roomse afvaardiging
Broeder Seaxwulf, secretaris van Wilfrid
Agilbert, een Frank, Bisschop van Westsaksen (Wessex)
Broeder Agatho, priester in dienst van de Abt van Icanho
Broeder Athelnoth, priester
Broeder Eadulf, een Saksische monnik uit het zuiden van het land
Romanus, kapelaan van Koningin Eanflaed van Northumbrië
De wereld in Fidelma's tijd
De detectiveromans over Zuster Fidelma spelen in het midden van de zevende eeuw van onze jaartelling.
Zuster Fidelma is niet zomaar een non, een lid van de kloostergemeenschap van Sint Brigid in Kildare. Ze is ook een gediplomeerd dalaigh, een functionaris van de zeer oude Ierse rechtbank. Aangezien maar weinig lezers iets af zullen weten van de achtergronden van de Fidelma-verhalen is in dit voorwoord een toelichting te vinden, die de lezers zal helpen de verhalen beter te begrijpen.
Ierland bestond in de zevende eeuw uit vijf belangrijke provinciale koninkrijken; het huidige Ierse woord voor provincie is nog altijd cüige, letterlijk 'een vijfde deel'. Vier provinciekoningen -van Ulaidh (Ulster), van Connacht, van Muman (Munster) en van Laigin (Leinster) - waren trouw verschuldigd aan de Ard Ri of Opperkoning, die regeerde vanuit Tara in de 'koninklijke' vijfde provincie Midhe (Meath), wat 'middelste provincie' betekent. Binnen deze provinciekoninkrijken was de macht nog weer verder gedecentraliseerd naar onderkoninkrijkjes en clangebieden. De gewoonte van het eerstgeboorterecht, waarbij de oudste zoon of dochter de titel erfde, was in Ierland ongebruikelijk. Het koningschap, of het nu een onbetekenend stamhoofd of de Opperkoning betrof, was maar gedeeltelijk erfelijk en werd voornamelijk door verkiezingen beslist. Elke heerser moest bewijzen dat hij of zij het waard was om die functie te bekleden en werd gekozen door de derbjhine van hun familie, drie generaties die in vergadering bijeenkwamen. Als uit de daden van een heerser niet bleek dat hij het welzijn van het volk bevorderde werd hij uit zijn ambt gezet. Het systeem van koningschappen zoals dat in het oude Ierland in gebruik was leek meer op de tegenwoordige republieken dan op de feodale koningschappen van middeleeuws Europa. In het Ierland van de zevende eeuw bestond een systeem van doortimmerde wetten die de Wetten van de Fénechas (landbouwers) genoemd werden, maar in het dagelijks leven bekend stonden als de Wetten van de Brehons, een woord dat afgeleid was van breitheamh - rechter. Men zegt dat deze wetten voor het eerst opgesteld werden in het jaar 714 voor Christus, op bevel van Opperkoning Ollamh Fódhla. In 438 na Christus benoemde Opperkoning Laoghaire een commissie van negen geleerden die de wetten moesten bestuderen, herzien en vastleggen in het nieuwe uit Latijnse letters bestaande schrift. Een van de leden van de commissie was Patrick, die later als Sint Patrick de beschermheilige van Ierland zou worden. Na drie jaar werk leverde de commissie een op schrift vastgelegde versie van de Wetten af, de eerste codificatie die we kennen. De oudste complete versie van de oude wetten van Ierland die we hebben zijn bewaard gebleven in een manuscript uit de elfde eeuw. Pas in de zeventiende eeuw werd door het Engelse koloniale bestuur in Ierland het op de Wetten van de Brehons gebaseerde rechtssysteem afgeschaft. Zelfs het in bezit hebben van de wetboeken werd bestraft, vaak met de doodstraf of deportatie. Het rechtssysteem was niet statisch en eens per driejaar kwamen tijdens het Féis Temhrach (Festival van Tara) de juristen en regeringsleiders bij elkaar om de wetten te bespreken en aan te passen aan de veranderende maatschappij en de daarmee gepaard gaande behoeften. De manier waarop deze wetten omgingen met de positie van vrouwen was uniek. De Ierse wetten gaven vrouwen meer rechten en bescherming dan welk ander westers rechtssysteem van toen of later dan ook. Vrouwen konden als gelijken van de man elk beroep uitoefenen en ieder ambt bekleden dat ze wilden en deden dat ook. Ze konden politiek leiders zijn, hun volk als krijgers aanvoeren in de strijd, konden als dokter, dorpshoofd, dichter, handwerksman, advocaat of rechter werkzaam zijn. We kennen heel wat namen van vrouwelijke rechters uit Fidelma's tijd Brig Briugaid, Aine Ingine Iugaire en Dari zijn er maar een paar voorbeelden van. Zo was Dari bijvoorbeeld niet alleen rechter, maar ook de auteur van een bekende wetstekst uit de zesde eeuw. Vrouwen werden door de wetten beschermd tegen seksuele intimidatie, tegen discriminatie, tegen verkrachting, ze hadden het recht om op gelijke termen te scheiden van hun echtgenoot en konden een deel van het bezit van hun echtgenoot opeisen als onderdeel van de scheidingsovereenkomst, ze konden zelf erven en hadden recht op ziekengeld. Vanuit hedendaags perspectief gezien zorgden de Wetten van de Brehons zowat voor een feministisch paradijs.
Om Fidelma's rol in deze verhalen te kunnen begrijpen is het wel nodig om iets te weten van deze achtergrond en het sterke contrast met de buren van Ierland.
Fidelma werd in 636 geboren in Cashel, de hoofdstad van het koninkrijk Muman (Munster) in zuidwest-Ierland. Ze was de jongste dochter van koning Failbe Fland, die een jaar na haar geboorte overleed. Ze werd opgevoed onder leiding van een verre neef, Abt Laisran van Durrow. Toen ze de 'keuzeleeftijd' bereikte (veertien jaar) ging ze net als veel andere jonge Ierse meisjes naar de school van Brehon Morann van Tara. Acht jaar studie leverde Fidelma de titel van Anruth op, maar één rang onder de hoogst haalbare titel op zowel de wereldse als kerkelijke universiteiten van het oude Ierland. De hoogste titel was Ollamh, wat nog steeds het Ierse woord voor professor is. Fidelma had rechten gestudeerd, waarbij ze zich zowel de strafwetten van de Senchus Mór als de civiele wetten van de Leabhar Acaill eigen had gemaakt. Vervolgens werd ze een dalaigh, een functionaris van de rechtbank. Haar functie kan worden vergeleken met die van een hedendaagse Schotse 'sheriff-substitute', wiens rol het is om onafhankelijk van de politie gegevens en bewijzen te verzamelen en te onderzoeken, om daarna vast te stellen of er vervolging ingesteld dient te worden. De tegenwoordige Franse juge d'instruction heeft ongeveer dezelfde functie. In Fidelma's tijd was vrijwel iedereen die doorgeleerd had lid van de nieuwe christelijke kerkgenootschappen, die in de plaats waren gekomen van de druïden van de eeuwen daarvoor. Fidelma werd lid van de kerkgemeenschap van Kildare, die tegen het eind van de vijfde eeuw door Sint Brigid gesticht was.
Hoewel de zevende eeuw in Europa deel uitmaakt van de door verval gekenmerkte Middeleeuwen was het voor Ierland een periode van grote bloei. Studenten uit alle hoeken van Europa, met inbegrip van de zonen van Anglo-Saksische koningen, kwamen in groten getale naar Ierse universiteiten om daar opgeleid te worden. Zo was Aldfrith, die van 685 tot 705 koning van Northumbrië was, opgeleid in Bangor en wist hij in Ierland naam te maken als dichter in de Ierse taal. Drie van zijn gedichten zijn in oude geschriften overgeleverd. Het staat vast dat er in die tijd aan de grote kerkelijke universiteit van Durrow studenten uit maar liefst achttien landen studeerden. Tegelijkertijd gingen talloze mannelijke en vrouwelijke Ierse zendelingen op pad om een heidens Europa tot het christendom te bekeren, waarbij ze kerken, kloosters en leercentra stichtten in een gebied dat heel Europa besloeg, in het oosten tot Kiev (in de Oekraïne) reikte, in het noorden tot de Faeröer-eilanden en in het zuiden tot Taranto, Zuid-Italië. Ierland was een ander woord voor onderwijs, voor kunnen lezen en schrijven. Het was overigens wel zo dat de Keltische Kerk van Ierland voortdurend met Rome overhoop lag over de liturgie en de kerkelijke rituelen. Rome was in de vierde eeuw begonnen hervormingen door te voeren, waarbij ondermeer het tijdstip waarop Pasen viel en bepaalde aspecten van de liturgie veranderd werden. De Keltische Kerk en de Grieks-Katholieke Kerk weigerden Rome te volgen, maar de Keltische Kerk ging tussen de negende en elfde eeuw langzaam maar zeker op in die van Rome, terwijl de Grieks-Katholieke Kerk altijd los van Rome gebleven is. De Keltische Kerk maakte zich in Fidelma's tijd ernstige zorgen over dit conflict.
Het eerste Fidelma-verhaal, Absolutie voor Moord, speelt tegen de achtergrond van het beroemdste debat tussen de Keltische en Roomse Kerk, dat in 664 in Whitby plaatsvond.
Een aspect dat kenmerkend was voor zowel de Keltische als de Roomse Kerk in de zevende eeuw was dat het celibaat niet algemeen werd aanvaard. In beide kerken waren er altijd asceten geweest die de lichamelijke liefde sublimeerden tot absolute toewijding aan de Heer, maar pas bij het concilie van Nice in 325 AD werden huwelijken binnen de kerk veroordeeld; verboden werden ze echter niet. Het beginsel van het celibaat in de Kerk van Rome stamde af van de gebruiken van de heidense priesteressen van Vesta en de priesters van Diana. Vanaf de vijfde eeuw verbood Rome alle geestelijken vanaf de rang van abt en bisschop om met hun vrouwen te slapen en kort daarna werd het hen ook verboden om te trouwen. De overige geestelijken kregen te horen dat Rome liever niet wilde dat ze trouwden, maar het werd hen niet verboden. Pas tijdens de grote hervormingen die Paus Leo IX (1049-1054) liet doorvoeren werd er een serieuze poging gedaan de westerse geestelijken ertoe te brengen een algemeen celibaat te aanvaarden. In de Grieks-Katholieke Kerk hebben alle geestelijken met rangen lager dan abt of bisschop hun recht om te trouwen tot op de dag van vandaag behouden.
Het veroordelen van de 'zonde van het vlees' werd in de Keltische Kerk nog lange tijd nadat Rome het tot een dogma verheven had afgewezen. In Fidelma's wereld woonden beide seksen gemengd in abdijen en kloostergemeenschappen die conhospitae (dubbele huizen) genoemd werden, waar mannen en vrouwen hun kinderen in dienst van God opvoedden. Het huis waar Fidelma vandaan komt, Sint Brigid van Kildare, was zo'n gemengde gemeenschap. Toen Brigid haar gemeenschap stichtte in Kildare (Cill-Dara, ofwel de kerk van de eiken) nodigde ze bisschop Conlead uit toe te treden. Haar eerste levensbeschrijving, die in 650, in Fidelma's tijd, geschreven is, werd op schrift gezet door een monnik uit Kildare die Cogitosus genoemd werd, waaruit blijkt dat het inderdaad een gemengde gemeenschap was.
Ook dient nog vermeld te worden dat, een verder bewijs van de gelijkheid tussen man en vrouw, vrouwen benoemd konden worden tot priester van de Keltische Kerk. Brigid zelf werd door Patricks neef Mei tot bisschop benoemd en zij was zeker de enige niet. In de zesde eeuw protesteerden Roomse geestelijken zelfs op schrift tegen het Keltische gebruik om vrouwen toe te staan de mis op te dragen. Gewapend met deze kennis van de achtergronden kunnen we nu Fidelma's wereld betreden. Dit verhaal speelt in het jaar 664 na Christus.
Geen enkel wild beest gedraagt zich zo wreed als christenen onder elkaar.
- Ammianus Marcellinus (ca. 330-395 AD)
Voor Dorothea
Peter Tremayne