Hoofdstuk veertien
Zuster Fidelma was aan het zwemmen in kristalhelder water en voelde de warme golven om haar lichaam spoelen terwijl ze zich lui liet drijven. De lucht boven haar was azuurblauw en de gouden cirkel van de zon stond hoog en helder aan de hemel. De zonnestralen verwarmden het water. Ze kon de vogels horen fluiten op de groene beboste waterkant. Ze voelde zich vredig en tevreden met de wereld. Toen trok er plotseling iets aan haar been. Een sliert wier, dacht ze, die zich om haar enkel geslagen had. Ze probeerde zichzelf los te trappen, maar haar benen raakten nog verder verstrikt en ze werd naar beneden getrokken. Het werd donkerder om haar heen. Ze werd naar de bodem getrokken, steeds verder naar beneden. Ze vocht, hapte naar adem, vocht...
Ze werd nat van het zweet wakker. Iemand stond aan haar te rukken en ze vocht tegen dat onophoudelijke trekken. Zuster Athelswith stond met een brandende kaars in een kandelaar over haar heen gebogen. Fidelma knipperde met haar ogen. Ze had even tijd nodig om bij haar positieven te komen en veegde toen met haar hand het zweet van haar gezicht.
'U had een nachtmerrie, zuster,' zei de bejaarde domina van het domus hospitale afkeurend.
Zuster Fidelma merkte dat ze moest gapen en zag dat ze in het flakkerende licht haar eigen adem kon zien. Het was nog donker en ze huiverde in de vrieskou van de vroege morgen.
'Hadden de gasten last van mijn droom?' vroeg ze. Toen realiseerde ze zich dat de bezorgde domina haar cubiculum niet alleen binnengekomen kon zijn omdat ze aan het dromen was en voegde er aan toe: 'Wat is er aan de hand?' Het was moeilijk om in het zwakke licht de uitdrukking op het gezicht van Zuster Athelswith te zien.
'U moet meteen met me meekomen, zuster.' . De domina fluisterde. Haar stem klonk gespannen, alsof ze een brok in haar keel had.
Fidelma fronste, schoof de deken van zich af en voelde de ijzige morgenkou over haar hele lichaam.
'Heb ik nog tijd om me aan te kleden?' vroeg ze, terwijl ze haar kleren naar zich toetrok.
'U kunt maar beter zo snel mogelijk meekomen. Abdis Hilda staat op u te wachten en ik heb Broeder Eadulf ook al laten waarschuwen.' Fidelma's hersenen waren nu op toeren gekomen.
'Is er weer iemand gestorven aan de Gele Pest?'
'Niet aan de Gele Pest, zuster,' zei de domina. Nieuwsgierig besloot Fidelma haar pij en sluier snel over haar nachtgoed aan te trekken en ging toen haastig achter de opgewonden Zuster Athelswith aan, die haar terwijl ze de kandelaar omhoog hield de weg wees.
Tot haar verrassing ging de zuster niet op weg naar de kamer van Abdis Hilda, maar naar het dormitorium van de mannen, waar ze bleef staan voor een cubiculum. Ze duwde de deur open, met haar gezicht vreemd afgewend, en gebaarde fiaar Fidelma dat ze naar binnen moest gaan. Terwijl ze dat deed realiseerde Fidelma zich dat ze al eerder in deze kamer geweest was. De cel werd verlicht met twee kaarsen.
De eerste die Fidelma zag was een slordig uitziende Eadulf, met zijn haar in de war en een uitdrukking van slaperige verbazing op zijn gezicht. Achter hem stond de magere gestalte van Abdis Hilda, met haar handen gevouwen in haar pij en haar hoofd omlaag.
'Wat is er?' vroeg Fidelma terwijl ze nog een stap het cubiculum in zette.
Eadulf zei niets maar duwde de deur dicht met de punt van zijn sandaal.
Hij knikte zwijgend naar de achterkant van de deur.
Fidelma keek om en onwillekeurig viel haar mond open. Het lichaam van Athelnoth hing aan de muur achter de deur, aan de haken waaraan normaal gesproken zijn kleren en pera hingen. Uiteraard kwam dit cubiculum haar bekend voor. Dit was de kamer van Athelnoth.
Fidelma deed een stap achteruit en kneep haar ogen tot spleetjes terwijl ze probeerde haar verrassing te verwerken. Athelnoth had zijn nachtgewaad aan. Het sterke koord van zijn habijt was om zijn nek geslagen en vastgemaakt aan een van de houten pinnen in de muur, die zich een kleine twee meter boven de grond bevonden. De ongeschoeide voeten van Athelnoth raakten de grond nog net met de toppen van zijn tenen. In de buurt lag een omgevallen krukje. Athelnoths gezicht zag er zwartig uit en zijn tong stak naar voren.
'Een zelfmoord, hier in Streoneshalh!'
'Abdis Hilda verbrak de stilte. Ze klonk geschokt en afkeurend.
'Wanneer is dit ontdekt?' vroeg Fidelma met kalme stem.
'Nog geen half uur geleden,' zei Eadulf. 'Het schijnt dat Athelnoth pas na zonsondergang weer naar de abdij teruggekeerd is. Je zult wel gezien hebben dat de clepsydra, de waterklok die het troetelkindje van de domina is, aan het eind van de gang staat waaraan deze kamer ligt. Zuster Athelswith was net op weg naar de klok toen ze geluid hoorde uit dit cubiculum. Dat moet haast wel het omvallen van dat krukje geweest zijn, toen Athelnoth het wegschopte. Ze hoorde wat vreemde geluiden, die ongetwijfeld gemaakt werden door die arme stakker toen hij aan het stikken was. Ze klopte op de deur van het cubiculum om te vragen wat er aan de hand was. Ze kreeg geen antwoord. Tenslotte maakte ze de deur open en zag ze Athelnoth daar hangen. Ze is meteen naar Abdis Hilda gegaan en de abdis vond dat we direct gewaarschuwd moesten worden.'
Abdis Hilda knikte langzaam, ter bevestiging.
'Jullie hebben Athelnoth ondervraagd over de dood van Étain, als ik me niet vergis? Broeder Eadulf heeft me verteld dat jullie hem nog een keer wilden ondervragen omdat hij bij jullie beiden onder zware verdenking stond. Broeder Eadulf zei dat Athelnoth tegen jullie gelogen had.'
Zuster Fidelma knikte afwezig en keek weer naar de gehangene. Ze pakte een kaars van een tafel en hield hem omhoog om de man beter te kunnen bekijken. Met haar heldere groene ogen bekeek ze het lichaam nauwkeurig, om daarna het omgevallen driepotige krukje te gaan bekijken. Toen deed ze een stap dichterbij, pakte het krukje op, zette het vlakbij het lichaam en klom er voorzichtig op. Vanuit die positie bekeek ze de achterkant van het hoofd van de dode. Ze stapte er weer af en tuitte haar lippen terwijl ze even na stond te denken. Toen draaide ze zich om naar de abdis.
'Moeder Abdis, mogen we later vanmorgen verslag komen doen? Ik denk dat deze dood van Broeder Athelnoth inderdaad iets te maken heeft met de moord op Abdis Étain. Hoeveel hij ermee te maken heeft moeten we nog zien uit te maken.' Abdis Hilda aarzelde, fronste naar Eadulf en knikte toen.
'Uitstekend. Maar jullie moeten nu snel met een oplossing voor dit raadsel komen. Er staat veel op het spel.'
Fidelma zei niets tot de abdis de kamer uit was gegaan. Ze merkte dat Eadulf haar verwonderd aan stond te kijken.
'Het is toch overduidelijk, zuster?' begon hij. 'We hadden het goed dat Athelnoth Étain gedood heeft omdat ze zijn losbandige avances afwees. Toen hij na onze ondervraging besefte dat we hem doorhadden werd hij door wroeging overmand en besloot hij een eind aan zijn leven te maken.'
Fidelma keek met op elkaar geknepen lippen naar het aan de muur hangende lichaam.
'Het lijkt overduidelijk,' zei ze naar een paar tellen. Toen deed ze een stap naar de deur van de cel en trok hem open. Zuster Athelswith stond buiten te wachten.
'Vertelt u mij eens, zuster, waar bevond u zich precies toen u geluid uit deze cel hoorde komen?'
De oude domina knikte.
'Ik stond aan het einde van de gang het mechanisme van de clepsydra af te stellen.'
'Heeft u, vanaf het moment dat u het lawaai hoorde totdat u het lichaam vond, de deur van dit cubiculum steeds kunnen zien?' De domina fronste terwijl ze probeerde de vraag te begrijpen.
'Ik hoorde dat geluid en bleef stil staan luisteren om te proberen er achter te komen waar het vandaan kwam. Het kostte me een paar tellen om het cubiculum te vinden. Ik ben langzaam door de gang gelopen en toen ik hier in de buurt kwam hoorde ik weer een geluid. Toen heb ik aangeklopt en geroepen: 'Is er iets mis?' Ik kreeg geen antwoord en toen ben ik de cel binnengegaan.' Fidelma keek nadenkend.
'Ik snap 't. Dus u kon de deur de hele tijd zien?' Ja.'
'Dank u. U kunt nu wel weer terug naar uw gewone werk. Als ik u nog nodig heb zoek ik u wel op.'
Zuster Athelswith neeg haar hoofd weer en ging er als een haas vandoor.
Eadulf stond nog steeds in dezelfde houding, met een verbijsterde uitdrukking op zijn gezicht. Fidelma negeerde hem.
Ze ging achter de gesloten deur staan en bekeek het cubiculum. Het zag er net zo uit als alle andere, een kleine cel met daarin een smalle houten brits, met een ingedeukt kussen en wat op een hoopje liggende dekens waaronder Athelnoth kennelijk had liggen slapen. Verder was er alleen nog een tafel en het krukje. Ze liet haar ogen rondgaan door de kamer. Het raampje was klein en getralied en zat ongeveer twee meter hoog.
Tot Eadulfs verbijstering ging Fidelma plotseling op haar hurken zitten en keek onder de houten brits. De ruimte eronder was ongeveer twee handen hoog. Ze stak een hand omhoog, pakte een kaars en hield die vlak boven de grond.
Ze zag het laagje stof onder de brits, maar zag ook dat het verstoord was. Iets verderop zag ze een paar bloeddruppels liggen. Ze keek met een triomfantelijke grijns omhoog.
'Het is maar goed dat ze er in het gastenverblijf van Athelswith wat het schoonmaken betreft met de pet naar gooien. We mogen wel blij zijn dat onze zusters de gewoonte hebben bij het vegen de ruimte onder de bedden over te slaan.'
'Ik begrijp 't niet,' reageerde Eadulf. 'Stof? Waarom moeten we daar blij om zijn?'
Maar Fidelma was al bezig iets anders te onderzoeken - een houtsplinter aan een van de poten van het bed. Ze trok er een paar draadjes grove wol af.
Ze zuchtte en kwam overeind.
'Nou?' drong Eadulf aan.
Fidelma lachte hem toe.
'Wat denk jij dat hier gebeurd is?'
Eadulf haalde zijn schouders op.
'Zoals ik al zei. Athelnoth pleegde uit wroeging zelfmoord toen hij in de gaten kreeg dat hij ontmaskerd was.'
Fidelma schudde haar hoofd om aan te geven dat zij het daar niet mee eens was.
'Vind je het niet vreemd dat Athelnoth geen spoor van wroeging vertoonde toen we hem eergisteren spraken?'
'Nee. Wroeging heeft vaak wat tijd nodig om te ontstaan.'
'Dat is waar. Maar vind je het dan niet vreemd dat Athelnoth daarna gistermorgen weggereden is uit de abdij om pas laat in de avond terug te keren? Waar is hij geweest? Wat heeft hij daar gedaan? Daarna is hij, nadat hij klaar was met zijn geheimzinnige opdracht, teruggekeerd naar het klooster. Hij trekt zijn nachtgoed aan en gaat naar bed. Je ziet dat het bed beslapen is. Hij wordt vlak voor de ochtend wakker en dan, pas dan, wordt hij gegrepen door wroeging en besluit hij zich te verhangen?' Eadulf keek verdedigend.
'Ik moet toegeven dat het tamelijk vreemd is. Ik zou in ieder geval willen weten waar hij geweest is. Maar verder klopt alles. Wroeging haalt rare dingen uit met het lot.'
'Maar wroeging is niet in staat iemand een klap op zijn hoofd te geven voor hij zich verhangt.'
Eadulf keek haar met grote ogen van verbazing aan.
Fidelma overhandigde hem de kaars.
'Kijk zelf maar.'
De Saksische monnik draaide zich om en klom op het krukje, dat Fidelma bij de muur had laten staan. Hij hield de kandelaar omhoog en zag de donkere plek op het achterhoofd van de gehangene. Zijn haar was nat van het bloed.
'Dat is geen bewijs,' pruttelde Eadulf aarzelend. 'Tijdens zijn doodsstrijd kan hij wel met zijn hoofd tegen de muur gebonkt hebben.'
'Als dat zo is, moet er ook bloed op de muur zitten waar hij die geraakt heeft. Wijs maar aan.'
Eadulf speurde de muur af. Hij kon geen enkele bloedvlek vinden. Hij draaide zich verbijsterd om.
'fiedoel je dat hij door iemand is neergeslagen en dat hij daarna aan de muur opgehangen is om 'm te laten stikken?'
'Neergeslagen met een knuppel of zoiets,' knikte ze.
'Bedoel je dat degene die hem neergeslagen heeft hem daarna heeft opgehangen om het op zelfmoord te laten lijken?'
'Ja, dat is precies wat ik bedoel.'
'Hoe dan?'
'Onze moordenaar gaat de cel binnen, geeft Athelnoth een klap op zijn hoofd en ziet kans hem als hij nog bewusteloos is aan die muurpin te hangen.'
'En toen is hij weggegaan?'
'Hij of zij,' corrigeerde Fidelma.
'Je vergeet iets, zuster. Je kunt je hier nergens verstoppen en Zuster Athelswith stond in de gang toen ze hoorde hoe Athelnoth opgehangen werd. Ze had de deur de hele tijd in zicht en er is niemand dit cubiculum uitgekomen.' Fidelma snoof om de sarcastische klank in zijn stem.
'Integendeel, dat ben ik absoluut niet vergeten. Zuster Athelswith hoorde de moord inderdaad begaan. Ze vroeg op luide toon wat er aan de hand was. Daardoor werd de moordenaar gewaarschuwd. De moordenaar nam de knuppel mee en verstopte zich op de enig mogelijke plek, onder het bed. Een paar draadjes van de kleren van de moordenaar bleven haken aan de splinterige poot van de brits en van de knuppel zijn een paar druppels bloed afgelekt. Kijk zelf maar. Toen Zuster Athelswith binnenkwam had ze alleen oog voor het lichaam van Athelnoth. Toen ze wegrende om Abdis Hilda te gaan halen had de moordenaar alle tijd om op zijn gemak de benen te nemen.'
Eadulf voelde dat hij begon te blozen. Als Fidelma het uitlegde leek het allemaal zo kinderlijk eenvoudig.
'Mijn verontschuldigingen,' zei hij langzaam. 'Ik dacht dat mijn ogen hadden geleerd om dergelijke trucs te ontdekken.'
'Het maakt niet uit.' Fidelma kreeg haast medelijden met de beteuterd kijkende monnik. 'Het belangrijkste is dat de waarheid aan het licht komt.'
'Wat kunnen we opmaken uit de draadjes?' ging Eadulf haastig verder.
'Helaas erg weinig. Het is doodgewoon spul. Het kan van ieders kleren afkomstig zijn. Maar wie weet komen we iemand tegen met een scheur in zijn of haar kleding of met kleren die vuil zijn van het stof en kunnen we op die manier wat wijzer worden.' Eadulf wreef over zijn neus.
'De vraag is nu waaróm de moordenaar Athelnoth om zeep wilde helpen.'
'Ik vermoed dat Athelnoth iets wist dat belastend zou zijn voor de echte dader, of dat de moordenaar dacht dat hij iets wist. Hij is vermoord om te voorkomen dat hij ons iets zou vertellen.' Ze aarzelde en zei toen ferm: 'We kunnen Moeder Abdis nu maar beter gaan melden dat deze kwestie nog lang niet opgelost is.' Abdis Hilda begroette hen met een voor haar ongebruikelijke tevreden glimlach.
'Koning Oswy zal erg tevreden zijn over jullie werk,' begon ze terwijl ze hen gebaarde bij het smeulende turfvuur te gaan zitten. Zuster Fidelma keek Eadulf veelbetekenend aan.
'Ons werk?'
'Inderdaad,' ging Hilda tevreden verder. 'Het raadsel is opgelost. Die schurk van een Athelnoth heeft Abdis Étain vermoord en daarna overmand door wroeging zelfmoord gepleegd. En het motief was vleselijke lust. Het had niets te maken met kerkpolitiek, Eadulf heeft me alles uitgelegd.' Eadulf werd rood van verlegenheid.
'Toen ik u dat vertelde, Moeder Abdis, had ik een paar dingen over het hoofd gezien.'
Fidelma besloot de Saksische monnik niet uit de lastige situatie te helpen waarin hij zichzelf gebracht had.
Hilda keek hem geërgerd aan.
'Probeer je me nu te vertellen dat je je vergist hebt toen je me vertelde dat de zaak opgelost was?'
Eadulf knikte ongelukkig.
Hilda's kaken klapten op elkaar en Fidelma rilde toen ze de tanden hoorde knarsen.
'En vergis je je nu ook?' vroeg ze gebiedend. Eadulf keek wanhopig naar Fidelma. Ze kreeg medelijden met hem.
'Moeder Abdis, Broeder Eadulf had daarnet nog niet de beschikking over alle feiten. De dood van Athelnoth was ook moord. De moordenaar zwerft nog altijd vrij rond in het klooster.'
Abdis Hilda sloot haar ogen en kon niet voorkomen dat er een klagelijke zucht ontsnapte aan haar samengeknepen lippen.
'Wat moet ik Oswy in hemelsnaam vertellen? Het debat gaat z'n derde dag in en de partijen kunnen elkaar niet luchten of zien. Er zijn al drie opstootjes geweest tussen broeders van Columba en van Rome. Buiten de abdij gaan de geruchten als lopende vuurtjes rond. Als het zo doorgaat slaat dat vuur over op ons allemaal. Besef je dan niet hoe belangrijk dit debat is?'
'Dat besef ik heel goed, Moeder Abdis,' zei Fidelma ferm.
'Maar het is verkeerd om een oplossing te bedenken die niet strookt met de feiten.'
'Moge de hemel mij geduld schenken!' beet Abdis Hilda hen toe. 'Ik heb het hier over een burgeroorlog die het land in tweeën scheurt!' Ze keek hen somber aan.
'Ik ben me bewust van de situatie,' verzekerde Fidelma haar, terwijl ze besefte hoe zwaar de last was die de abdis moest torsen.
'Maar de waarheid gaat boven al het andere.'
'Maar wat moet ik dan tegen Oswy zeggen?' Hilda's stem klonk haast smekend.
'Zegt u maar tegen hem dat het onderzoek doorgaat,' zei Fidelma, 'en zodra we meer weten zullen we dat aan u en aan Oswy doorgeven.'