26

Zes

Ik lig met mijn hoofd in de schoot van Sarah Hart, de echte Sarah Hart, en ze streelt met haar vingers door mijn haar. Ik tuur met een uitdrukkingsloos gezicht naar het plafond. Dan breng ik mijn hand omhoog en voel in mijn nek. De snee die er helemaal omheen loopt, is diep. Ik wil rechtop gaan zitten, maar mijn gekneusde ribben en knieën laten dat niet toe.

Ik ben vernederd door het gemak waarmee Setrákus Ra me heeft overmeesterd, en doordat ik zo zwak ben geweest toen ik geconfronteerd werd met zijn verschrikkelijke kracht. Ik heb zoveel Mog-soldaten gedood. Ik heb hun koppen afgehakt, terwijl ik ze neermaaide met wapens die ik met mijn geest bediende. Sinds ik mijn Erfgaven heb ontvangen, ben ik voortdurend klaar geweest voor de strijd, zonder angst, en tegen wie of wat ik het ook moest opnemen. Tot nu toe dan. Setrákus Ra zwaaide me rond aan de ketting van mijn amulet alsof ik een lappenpop was. Tegenover hem was ik volkomen hulpeloos. Hij heeft er zelfs voor gezorgd dat mijn Erfgaven verdwenen. Ik had de kans om Setrákus Ra te doden, om Loriën te redden en een einde te maken aan de oorlog, en ik werd als een lastig insect platgeslagen.

‘Zes? Kun je me vertellen of John nog leeft?’ vraagt Sarah behoedzaam. ‘Ik weet dat je pijn lijdt, maar kun je me dat vertellen?’

‘Ja, hij leeft nog,’ fluister ik. Ik voel haar zuchten van opluchting.

Na een korte stilte vraagt ze: ‘Gaat het goed met je?’

‘Dat weet ik eigenlijk niet,’ zeg ik. Ik draai mijn hoofd, zodat ik in Sarahs vermoeide ogen kan kijken. Ik probeer te glimlachen. Ik ben uitgeput. Mijn oogleden beginnen al te trillen als ik mijn mond opendoe om iets te zeggen. ‘Hij was jou. Op de een of andere manier liet dat monster me geloven dat hij jou was.’

Sarah hoort dat aan zonder ook maar iets van verwarring te laten blijken. Ze schudt haar hoofd en zonder me aan te kijken zegt ze: ‘Dat weet ik. Hij heeft het me laten zien. Een paar dagen geleden kwam hij mijn cel binnen. Ik dacht dat hij van plan was me mee terug te nemen naar de kamer waar…’ Haar stem sterft weg en een tijdje kijkt ze zwijgend voor zich uit, maar dan schraapt ze haar keel en gaat rechtop zitten. ‘… de kamer met al die machines en die felle knipperlichten. Als ik daar ben, krijg ik het gevoel dat ik helemaal krankjorum ben en overal pijn heb. Het is moeilijk uit te leggen. Maar hij nam me helemaal nergens mee naartoe. Hij stond daar maar, zonder iets te zeggen. En toen begon hij spastische bewegingen te maken, alsof hij een toeval kreeg. Hij werd steeds kleiner en boem! – ineens was het net of ik in de spiegel keek. Toen hij eindelijk iets zei, deed hij dat niet met zijn eigen stem, maar met de mijne. Ik probeerde hem te slaan en hem zijn ogen uit te krabben, maar toen gaf hij me zo’n afschuwelijk pak slaag dat… Ik ben er pas weer in geslaagd om op te krabbelen toen jij de cel binnen werd gesmeten en ik je opving.’

‘Heel vleiend.’ Ik probeer te lachen, maar op de een of andere manier blijft de lach in mijn keel steken. ‘Nee, ik méén het. Bedankt.’

‘Graag gedaan.’ Ze kijkt glimlachend op me neer en ik vermoed dat ze doodsbang is geweest. Ik ben daarnet banger geweest dan ooit en ik ben hiervoor geboren en opgeleid. Dit is mijn leven. Maar Sarah is hier niet voor in de wieg gelegd.

‘Maar één ding snap ik niet. Hoe komt het dat hij zoveel van je wist? Hoe heeft hij me zo lang kunnen wijsmaken dat hij jou was?’

‘Ze weten alles, Zes,’ zegt ze, en ze klinkt nu dodelijk ernstig.

Langzaam laat ik mijn hoofd van haar schoot rollen en terwijl ik mezelf overeind duw, probeer ik de pijn in mijn gekneusde ribben te negeren. ‘Hoezo, alles? Over wie? En wat weet jíj? Over deze hele toestand?’

Sarah slaat haar ogen neer. ‘Ik weet niet veel, maar wat ik weet, heb ik hun verteld,’ zegt ze na een korte stilte. ‘Ik kon er niets aan doen. Ze namen me telkens weer mee naar dat kamertje, bonden me vast en injecteerden drugs. En dan vroegen ze van alles, en telkens weer hetzelfde. Na een tijdje begon mijn mond uit zichzelf te bewegen, zelfs al wilde ik helemaal niets zeggen.’ Sarah slaat haar handen voor haar gezicht en begint te huilen. ‘Ik heb ze alles verteld! Ik heb hele gesprekken woord voor woord herhaald.’

Ik ga met mijn rug tegen de muur zitten en laat de pijn over me heen komen. ‘Als John Setrákus Ra tegenkomt en denkt dat jij het bent, weet ik niet wat er gaat gebeuren.’

Plotseling klinkt Sarah panisch. ‘We moeten hier weg zien te komen! We moeten hem tegenhouden! Is er een manier waarop we John kunnen waarschuwen?’

‘Ik weet niet of ik er wel aan toe ben om een uitbraakpoging te doen.’

‘Wat?’ vraagt ze geschokt. ‘Waarom niet?’

Ik kom moeizaam overeind, met mijn hand beschermend op mijn ribben. ‘Nu ik Setrákus Ra heb ontmoet, wil ik het nog een keer tegen hem opnemen. Hij heeft me in leven gelaten en nu ga ik hem doden.’ Dat zou heel wat gevaarlijker klinken als ik niet stond te wankelen op mijn benen, maar ik meen het uit de grond van mijn hart.

Sarah staat op en voor het eerst krijg ik haar goed te zien. Haar gezicht zit onder het vuil en de blauwe plekken, haar blonde haar hangt slap op haar schouders, maar ze is nog steeds heel mooi. Er zitten scheuren in de zoom van haar rode sweater en ze heeft geen schoenen aan. Ze staat zelf trouwens ook niet al te stevig op haar benen. Ze staat me nu aan te gapen met een blik in haar ogen die duidelijk maakt dat ze niet weet wat ze hoort. ‘Kijk nu eens naar jezelf, Zes. Je bent gewond! Heel erg gewond. Weet je wel wat je zegt? Het zou krankzinnig zijn om het in je eentje tegen hem op te nemen. John komt heus wel. Wacht nou maar gewoon op hem. Alsjeblieft. Hij komt ons redden, én Sam. Dat wéét ik gewoon.’

‘Is Sam hier? Weet je dat zeker? Heb je hem gezien?’

Sarah klemt haar kaken op elkaar. ‘Eén keer hebben ze hem hier bij mij in de cel gesmeten. Hij was buiten bewustzijn en hij zat onder de sneeën en blauwe plekken. Net zoals ik.’ Maar dan lijkt alle energie plotseling uit haar weg te stromen en met zachte stem voegt ze daaraan toe: ‘Maar ik weet niet of ik mijn zintuigen nog wel kan vertrouwen.’

Het beeld van een bebloede Sam die hier in de cel heeft gelegen, bezorgt me een scheut in mijn maag van woede. Wat is er in die Mogadorengrot gebeurd? Ik geef een harde stomp tegen de betonnen muur en tot mijn verrassing zie ik er een paar scherven af springen. Mijn kracht keert weer terug. En ik heb geen pijn meer. Mijn Erfgaven beginnen weer te werken. Ik kijk Sarah recht in haar ogen. ‘Sarah, heb jij John die avond op het speelterrein aan de politie verraden? Wees eerlijk.’

Zonder te aarzelen antwoordt ze: ‘Absoluut niet. Ik hou van hem. Ja, ik was in de war over… nou, over alles, en het was wel een hoop om te verwerken. Maar ik zou nooit iemand van jullie verraden, en zeker John niet.’

Ik zie de tranen in haar ogen, en ik weet dat ze de waarheid spreekt. ‘Hou je nog steeds van hem? Zelfs nu je weet dat hij een alien is? Kan dat je niet schelen?’

Sarah glimlacht. ‘Ik kan het niet uitleggen. Ik kan niet uitleggen hoe de liefde voor mij voelt, hoe de liefde ervoor zorgt dat ik me innerlijk vervuld voel en hoe dat me op de been houdt, maar ik weet dat het een krachtig en mooi gevoel is, en dat John dat bij me oproept. Ik hou van hem, en ik zal altijd van hem blijven houden.’ Alleen al het uitspreken van die woorden zorgt ervoor dat ze haar rug recht. Ze ziet er nu sterker en vastberadener uit.

Haar overtuiging ontroert me. Ik denk terug aan wat tussen John en mij is voorgevallen, die kus en zo. Ik hou niet van John zoals Sarah dat doet. Ze gelooft duidelijk dat John voor haar de enige is, in het hele universum.

‘Zo nu en dan komt er plotseling een herinnering in me op aan onze reis naar de Aarde,’ zeg ik zachtjes. ‘Hij en ik hadden altijd ruzie.’

‘Echt?’ vraagt ze gretig. Ze wil duidelijk alles weten wat ik maar over hem kan vertellen.

‘Nou, ruzie kun je het misschien niet noemen, maar ik duwde hem vaak weg en dan ging ik met zijn speelgoed spelen.’

We moeten lachen en ze pakt mijn hand vast. Het spijt me dat ze hier door ons toedoen bij betrokken is geraakt. Ik zal haar niet in de steek laten. Ze heeft zoveel vertrouwen in ons, in wie we zijn en wat we doen. Dat staat gewoon op haar gezicht te lezen. ‘Ik zorg ervoor dat je hier uitkomt, oké?’ zeg ik. ‘Ik zorg wel dat je terugkomt bij John.’

‘Ik hoop het maar,’ zegt ze zachtjes.

‘En we gaan Sam zoeken, en hem bevrijden we ook. Daarna gaan we Zeven, Acht en Tien opzoeken, dan gaan we op zoek naar Vijf, en we lossen alles op als een team.’ Haar hand in de mijne geeft me nog meer kracht en zekerheid dan ooit tevoren.

‘Wacht even! Nummer Tien zei je? Ik dacht dat jullie met negen waren.’

‘Er zijn een heleboel dingen die je niet weet, dingen die we de afgelopen tijd te weten zijn gekomen,’ zeg ik, en ik voel aan de snee om mijn nek. Het doet nog steeds pijn, maar de wond begint al te genezen. Ik vraag me vaag af of dat een nieuwe Erfgave zou kunnen zijn.

Sarah slaat haar armen om me heen, maar die omhelzing duurt niet lang. De deur vliegt open en er stormen een stuk of tien Mogs naar binnen, met hun kanonnen op mijn borstkas gericht.

‘Maak jezelf onzichtbaar,’ fluistert Sarah. ‘En ga ervandoor.’

Ik voel aan mijn ribben en draai met mijn nek en schouders. Ik voel me beter dan vijf minuten geleden, en dat moet maar voldoende zijn. ‘Nee. Ik heb er genoeg van om telkens weer op de vlucht te slaan.’

De vrouw met het rode haar die ik in die kamer vol met planten heb gezien, komt de cel binnengehinkt. Ik kijk naar haar arm in de mitella en het grote stuk verband op haar wang, en onwillekeurig wens ik dat ik degene was die haar dat heeft aangedaan. Iedereen die zich aansluit bij de Mogs en in een geheime bunker kinderen martelt, verdient alles wat haar overkomt, en erger nog. Weet ze wel wie de Mogs werkelijk zijn? En wat ze van plan zijn? De vrouw tuit haar bleke lippen en kijkt me strak aan. ‘Zo. Dus jij bent degene die het gaat opnemen tegen Setrákus Ra?’

Ik doe een stap naar voren. ‘Ja. Wie ben jij?’

‘Wie ík ben?’ zegt ze, en ze lijkt het nogal schokkend te vinden dat ik het waag om zoiets te vragen. Volgens mij is ze er niet aan gewend dat mensen vraagtekens plaatsen bij haar recht om waar dan ook aanwezig te zijn en haar te vragen wie ze is.

‘Ja, ik bedoel jou, takkewijf.’ Waar ziet dat mens me voor aan? Denkt ze soms dat ik respect heb voor haar hoge rang? ‘Ik vroeg je iets. Wie ben jij en waarom werk je in hemelsnaam met hen samen? Weet je wel wat de Mogs van plan zijn? Ze gaan de Aarde vernietigen, maar pas nadat ze hebben bereikt waar ze op uit zijn. En jij helpt hen niet alleen, maar je rolt zelfs de rode loper voor hen uit! Hebben ze je wel verteld wat ze hier komen doen? Heb je zelfs maar de moeite genomen om dat te vragen?’ Ik ben woedend en wanhopig. Dat mens moet naar me luisteren! Ze moet begrijpen wat hier op het spel staat!

Ze blijft me onverstoorbaar aankijken. ‘Ik weet voldoende. Meer hoef ik niet te weten. De Mogadoren zijn hier, omdat ze op zoek zijn naar jou en die vriendjes van je. In ruil voor onze hulp helpen ze ons in kwesties die van vitaal belang zijn voor onze veiligheid. En zal ik je een geheimpje verklappen? Ik zie er verlangend naar uit om die Nummer Vier te vinden, en dat rare buitenaardse maatje van hem. Ik ben de eerste die die twee onder handen mag nemen, en van die gelegenheid zal ik met alle genoegen gebruikmaken.’

Sarah en ik kijken elkaar snel even aan. Een buitenaards maatje? Over wie heeft ze het? Trekt John nu op met een andere Garde?

‘En waar gaan de Mogs jullie dan mee helpen?’ vraag ik.

‘Nou, om te beginnen,’ zegt ze, en ze gebaart naar een van de Mog-kanonnen, ‘krijgen we duizenden en duizenden buitenaardse wapens die wij hier op Aarde absoluut niet kunnen maken en waar onze vijanden geen toegang tot hebben. Met deze buitenaardse technologie ligt het Pentagon lichtjaren vóór op alle andere legers ter wereld. Dat zal ons onoverwinnelijk maken.’ Dat vind ik walgelijk en ik doe geen poging om mijn eigen gevoelens te verhullen. ‘Setrákus Ra levert ons ook iridium, een metaal dat op Aarde ongelooflijk zeldzaam is, en daarmee hebben we wetenschappelijke doorbraken bereikt waarmee dit land miljarden dollars gaat verdienen. Bovendien is de regering van de Verenigde Staten zeer geïnteresseerd in het vinden van andere planeten waarop menselijk leven mogelijk is; en daarover hebben de Mogadoren al informatie met ons uitgewisseld.’ Als ze dat allemaal gezegd heeft, kijkt ze ons uitdagend aan.

‘Hebben ze je ook verteld wat ze doen, nadat ze andere planeten hebben gevonden waarop menselijk leven mogelijk is? Zal ik je dat vertellen? Die vernietigen ze,’ roep ik hard in haar gezicht. ‘Deze keer staan jullie aan de verkeerde kant. Mijn vrienden en ik proberen hen tegen te houden.’

‘Zo is het wel genoeg geweest. Setrákus Ra heeft je ontboden. Deze kant op. Nu.’ De vrouw doet een stap opzij om me door te laten.

Ik weet dat ik de vrouw en al deze soldaten zo buiten gevecht zou kunnen stellen. Maar dat zou alleen maar tot grote vertraging leiden, want wat ik werkelijk wil, is Setrákus Ra verslaan. ‘Hoe verleidelijk het ook mag zijn om jullie nu allemaal te doden, ik denk toch dat ik jullie maar bewaar voor Nummer Vier en dat rare buitenaardse maatje van hem,’ sneer ik. ‘Als Ra met mij wil vechten, laten we dan maar gaan.’ Ik wring me langs haar heen en loop de cel uit.

‘Zes!’ roept Sarah me na. ‘Alsjeblieft! Wees voorzichtig!’

Ik loop door de gang, geflankeerd door vijanden. We lopen de ene gang na de andere door en een paar minuten later sta ik in een hal die groot genoeg is voor een heel tankbataljon. En voor een tweegevecht van epische proporties.

De deur slaat met een klap achter me dicht en ik hoor dat ze op slot wordt gedraaid. Het is nu zo donker dat ik vrijwel geen hand voor ogen kan zien, laat staan het andere uiteinde van de hal. Ik loop naar de plek waarvan ik vermoed dat die het middelpunt van de hal is, en probeer intussen telekinese uit door mezelf een eind van de grond te tillen. De pijn die ik daarnet nog voelde, is nu verdwenen. Als ik het gevoel heb dat ik in het midden van de kamer ben, doe ik mijn ogen dicht en draai me om, terwijl ik met mijn geest de lucht aftast. Ik voel dat er een stuk of twintig wezens stilletjes de hal binnenlopen. Dat stelt me teleur. Ik had er een een-op-eengevecht van willen maken.

Als ik mijn ogen weer opendoe, hebben die zich vrijwel volkomen aangepast aan het donker. Ik wilde maar dat ik beschikte over Marina’s Erfgave om in het donker te kunnen zien, maar voorlopig zie ik wel voldoende. Tegen de achterwand staat een lange rij Mogs. Ze hebben zwarte laarzen aan en gerafelde zwarte mantels om, en houden hun zwaard schuin voor hun borst. Ze zijn groter dan de meeste Mogs tegen wie ik het eerder heb opgenomen, maar ik weet dat het even weinig moeite zal kosten om deze hier te doden. Achter me gaat een deur open en er lopen nog een stuk of tien Mog-soldaten naar binnen.

‘Hé! Wat heeft dit te betekenen? Setrákus Ra!’ roep ik naar het plafond en ik draai me om, zodat ik zeker ben dat de Mogs me allemaal kunnen zien en hun duidelijk maak dat ze hier niet te maken hebben met een angstig ineenkrimpende mens. ‘Ik dacht dat je met me wilde vechten!’

Een deel van de wand achter in de ruimte explodeert en de Mogadorenleider verschijnt. De drie Lorische amuletten hangen om zijn groteske nek. Ik ben van plan die allemaal weer terug te halen. Setrákus Ra opent zijn armen en roept: ‘Het recht daarop moet je eerst verdienen!’

Ik ga er maar vanuit dat dat het afgesproken signaal is om de aanval in te zetten, want plotseling slaken de Mogs een luide strijdkreet en ze komen op me af gestormd. Ik begin rechts en versla hen, een voor een.