11

Zes

Nummer Acht zit op het gras. Achter hem ligt het stille meer. ‘Ik heb vele verschillende namen. Sommige mensen noemen me Vishnu, anderen Paramatma of Parameshwara. Ik ben ook bekend via mijn tien avatars van wie jullie er drie hebben ontmoet en bestreden. Met veel succes, zou ik daaraan toe kunnen voegen.’

‘Als het jouw avatars zijn, zijn ze een deel van jou. En dat houdt in dat jíj het nodig vond om de oorlog te verklaren aan drie meisjes die probeerden jou te vinden.’ Crayton klinkt boos. ‘Vishnu was toch een vredige god?’

‘Je hebt heel wat uit te leggen,’ voegt Marina daaraan toe.

Onze boosheid lijkt hem niet te deren, en hij blijft rustig zitten. ‘Ik moest er zeker van zijn dat jullie zijn wie jullie beweren te zijn. Ik moest er zeker van zijn dat jullie klaar waren om mij te ontmoeten. Mijn excuses als ik daarmee jullie gevoelens, of iets anders, heb gekwetst. Jullie hebben jezelf bewezen, mocht dat jullie minder boos maken.’

Ik heb er genoeg van. Ik ben moe en ik heb honger. Om nog maar te zwijgen van het feit dat ik de halve wereld rondgevlogen ben en het tegen een heel leger heb opgenomen om hier te komen. Antwoorden wil ik horen. Ik sta op, met mijn gebalde vuisten langs mijn zij. ‘Ik ga je een vraag stellen, en als je daar geen rechtstreeks antwoord op geeft, gaan we hier weg. Dit is geen filosofische discussie; en je had niet het recht om ons op de proef te stellen. Ben jij Nummer Acht of ben je dat niet?’

Hij kijkt me aan en tuit zijn lippen. De kleur van zijn huid verandert van blauw naar donkerbruin. Als hij zijn hoofd schudt, valt zijn kroon af en groeit zijn haar uit tot een dikke bos ongekamde krullen. Twee van zijn armen verdwijnen, en binnen enkele seconden zit er een tiener met ontbloot bovenlijf naast ons op het gras. Commandant Sharma hapt naar adem.

Hij is nogal mager, maar goed gespierd. Met zijn volle lippen en dikke zwarte wenkbrauwen is hij eigenlijk best een stuk, moet ik zeggen. Er hangt een blauwe Lorische amulet om zijn nek.

Hij is een van ons.

Ella kijkt naar Crayton, die zijn ingehouden adem uitblaast. Zijn mond gaat open, alsof hij iets wil zeggen, maar de jongen is degene die het woord neemt.

‘Mijn Cêpaan heeft me oorspronkelijk Joseph genoemd, maar ik heb vele verschillende namen gehad. In deze regio kennen de meeste mensen me onder de naam Naveen.’ Hij laat een korte stilte vallen en kijkt me aan, dan trekt hij een gerafelde broekspijp omhoog, om de littekens van Eén, Twee en Drie op zijn enkel te onthullen. ‘En als je met alle geweld de Loriër wilt uithangen, ja, dan kun je me Nummer Acht noemen.’

De woede die in me kwam opwellen doet ‘poef!’ en is spoorloos verdwenen. We hebben een nieuwe Garde gevonden. We zijn zojuist weer een stuk sterker geworden.

Crayton doet een stap naar voren en steekt hem zijn hand toe. ‘We zijn al een hele tijd naar je op zoek, Acht. We hebben lang en ver gereisd. Ik ben Crayton, Ella’s Cêpaan.’

Acht staat op en geeft Crayton een hand. Hij is lang, en alle spieren bij zijn maag en bovenlijf zijn heel scherp getekend. Het is duidelijk dat hij jarenlang getraind heeft, terwijl hij zich hier in het gebergte in zijn eentje moest zien te handhaven.

Ella staat ook op. ‘Ik ben Ella,’ zegt ze. ‘Ik ben Nummer Tien.’

‘Hé!’ zegt Acht, en hij kijkt haar recht in de ogen. ‘Hoezo nummer Tien? Er zijn er maar negen. Wie heeft jou wijsgemaakt dat je Nummer Tien bent?’

Plotseling krimpt Ella in elkaar om in een meisje van zes te veranderen. Ik neem aan dat het erg ontmoedigend is als je identiteit in twijfel wordt getrokken door een voormalig standbeeld. Crayton geeft Ella een por en haastig verandert ze weer terug in haar slungelige twaalf jaar oude zelf.

Acht reageert daarop door anderhalve meter langer te worden, zodat hij hoog boven haar uit torent. ‘Is dat alles wat je te bieden hebt, Tien?’

Er verschijnt een vastberaden uitdrukking op Ella’s gezicht, en zo te zien probeert ze nog een paar jaar ouder te worden, maar er gebeurt niets. Een paar seconden later haalt ze haar schouders op: ‘Ik neem aan van niet.’ Crayton richt zich tot Acht. ‘Ik breng je later wel op de hoogte, maar er is na dat van jullie nog een schip opgestegen van Loriën. Ella en ik waren aan boord van dat schip. Ze was destijds nog maar een baby.’

‘Is dat alles, of is er soms ook nog een Nummer Tweeëndertig waarvan ik moet weten?’ zegt Acht. Hij neemt zijn normale lengte weer aan. Zijn stem is wat hees, maar heeft een vriendelijke klank. Het valt me nu pas op dat zijn ogen diepgroen van kleur zijn. Echt heel bijzonder. Te oordelen naar de blik op Marina’s gezicht, merkt zij dat allemaal ook op. Onwillekeurig moet ik glimlachen terwijl ze zenuwachtig een haarlok van haar voorhoofd wegduwt.

‘Ella is de laatste,’ antwoordt Crayton. ‘Dit is Zes, en dit is Marina, Nummer Zeven. Je bent kennelijk in staat om van vorm te veranderen. Is er nog iets wat we over jou moeten weten?’

In reactie daarop verandert Acht in een tweekoppige giraffe die van zes meter hoog op ons neerkijkt. Ik doe mijn best om niet te glimlachen.

‘Ik beschik inderdaad over die Erfgave,’ zegt de linkerkop.

De rechter buigt zijn nek en neemt een slokje uit het meer voordat hij opkijkt en eraan toevoegt: ‘Onder andere.’

‘O ja? Wat dan nog meer?’ vraagt Marina.

Acht verandert weer in een jongen en huppelt over het water van de vijver alsof het ijs is. Als hij de vijver rond is begint hij te sprinten voordat hij plotseling tot stilstand komt, zodat er een golf water op Marina af komt.

Maar Marina laat zich niet in haar hemd zetten door deze nieuweling. Zonder ook maar een spier te vertrekken steekt ze haar hand op, houdt het water midden in de lucht tegen en duwt het dan met haar telekinese terug naar Acht, die het op zijn beurt hoog de lucht in laat schieten, als een geiser. Ik weet niet precies wat voor een spelletje we nu aan het spelen zijn, maar ik wil er niet buiten blijven en daarom neem ik de macht over de wind over, en gebruik die om de geiser over de vijver te duwen, totdat Acht aan drie zijden wordt omgeven door een muur van water.

‘Wat heb je verder nog?’ roep ik, en daarmee daag ik hem uit om door te gaan.

Acht verdwijnt van de plek waar ik hem heb klemgezet tussen muren van water en een ogenblik later komt hij weer tevoorschijn op de muur boven de vijver. Hij verdwijnt opnieuw en staat dan op niet meer dan een paar centimeter afstand recht tegenover me.

Achts plotse nabijheid is zo schokkend, dat ik hem in een reflex een stomp in zijn maag geef. Hij gromt en struikelt naar achteren.

‘Zes! Wat doe je nou?’ roept Marina.

‘Sorry,’ zeg ik. ‘Het was een reflex.’

‘Dat had ik wel verdiend,’ zegt Acht, en hij haalt zijn schouders op over Marina’s beschermende gedrag.

‘Dus je kunt jezelf teleporteren?’ Zegt Marina. ‘Dat is écht cool.’

Plotseling staat hij naast haar en hij slaat achteloos een arm om haar schouder. ‘Daar ben ik een fan van.’ Marina giechelt en schudt zijn arm van haar schouder. Ze giechelt? Dat kan toch niet waar zijn?

Acht glimlacht, verdwijnt en als hij weer tevoorschijn komt, staat hij op Craytons schouders, en doet met wild armgezwaai en wiebelende knieën overdreven nadrukkelijk alsof hij probeert zijn evenwicht te bewaren. ‘Maar soms kies ik wel een stomme plek uit om neer te komen.’ Plotseling is Acht de grappenmaker van onze groep.

Die speelsheid van hem raakt me, en ik vraag me af of die in ons voordeel zal werken of ons juist kwetsbaarder maakt. Ik besluit het maar als een positieve eigenschap te beschouwen. Ik zie gewoon al voor me hoe geërgerd en verward de Mogadoren zullen reageren vlak voordat deze knul hen tot as doet vergaan. Crayton buigt zich voorover, en alsof ze hier van tevoren op geoefend hebben, springt Acht van zijn schouders, maakt een salto en komt met beide benen op de grond neer. Hij klapt in zijn handen en is duidelijk erg met zichzelf ingenomen.

‘Waar is je Cêpaan?’ vraagt Marina.

Plotseling verschijnt er een ernstige uitdrukking op Achts vrolijke gezicht. We weten allemaal wat dit betekent. Onmiddellijk zie ik voor me hoe Katarina met een prop in haar mond aan de muur geketend zat. Ik denk aan John en zijn Cêpaan, Henri. Ik schud die herinneringen van me af, voordat de tranen me in de ogen springen.

‘Hoe lang geleden?’ Crayton stelt vriendelijk de vraag die we allemaal willen stellen. Acht draait zich om en tuurt naar het veld vol hoog opgeschoten gras achter ons. Met zijn geest duwt hij het gras naar links en naar rechts, zodat zich een smal pad aftekent, en dan kijkt hij op naar de ondergaande zon. ‘Hoor eens, we moeten hier weg. Het wordt donker. Onderweg vertel ik jullie wel over Reynolds en Lola.’

Commandant Sharma holt naar hem toe en grijpt hem bij de pols. ‘En ik? Wat kan ik voor u doen? Zeg me dat alstublieft.’ Ik schrik op. Ik ging zo volkomen op in onze kennismakingsbijeenkomst, en de commandant heeft zich zo stil gehouden, dat ik zijn rol hierin even volkomen vergeten was.

‘Commandant,’ zegt Acht. ‘U hebt zich een trouwe vriend getoond, en ik wil u en uw soldaten bedanken voor al uw harde werk. Vishnu zou heel gelukkig zijn met uw toewijding, maar ik vrees dat onze paden zich nu scheiden.’

Te oordelen naar de uitdrukking op het gezicht van de commandant, had hij gedacht dat hij heel wat langer bij Vishnu betrokken zou blijven.

‘Maar ik snap het niet. Ik heb alles gedaan wat u van me vroeg. Ik heb u naar uw vrienden gebracht. Mijn manschappen zijn voor u gestorven.’

Acht kijkt commandant Sharma recht in de ogen. ‘Ik heb nooit gewenst dat iemand zijn leven voor mij zou geven. Daarom heb ik geweigerd de berg te verlaten en met u door de straten te lopen. Het spijt me als mensen hun leven hebben verloren, meer dan u ooit zult weten. Geloof me, ik weet hoe het voelt om mensen kwijt te raken. Maar nu dienen we ieder onze eigen weg te gaan.’ Hij houdt vol, maar ik zie dat dit hem moeite kost.

‘Maar…’

Acht valt hem in de rede. ‘Vaarwel, commandant.’

De man draait zich om. Er ligt een wanhopige blik in zijn ogen. Arme vent. Maar hij is een soldaat, en hij weet wanneer hij een bevel moet opvolgen, wanneer hij moet accepteren dat de zaken nu eenmaal op een bepaalde manier zullen verlopen. ‘U verlaat me.’

‘Nee,’ zegt Acht. ‘U verlaat mij. U gaat iets groters en beters tegemoet. Een wijs man heeft me ooit gezegd dat je alleen door een goed iemand te verlaten, een beter iemand kunt ontmoeten. U zult samen zijn met uw Vishnu, en u zult hem pas leren kennen als ik verdwenen ben.’

Het is naar om te zien: Sharma’s mond zakt open en hij wil iets gaan zeggen, maar sluit weer als Acht zich omdraait en zonder om te kijken het pad af loopt. Aanvankelijk denk ik dat Acht te streng is, maar dan dringt het tot me door dat dit de vriendelijkste manier is waarop hij kan doen wat nou eenmaal gedaan moet worden.

‘Hé! Wacht!’ roept Crayton Acht na. ‘De voet van de berg is de andere kant op. We moeten naar de luchthaven.’

‘Eerst moet ik jullie allemaal iets laten zien,’ roept hij terug. ‘En misschien hebben we geen luchthaven nodig.’

‘Waar ga je heen? Er zijn dingen die je nog niet weet. We moeten praten. We moeten een plan maken!’ zegt Crayton.

‘Ik wilde maar dat ik die bril niet kapot had gemaakt,’ zegt Ella. ‘We kunnen hem niet gewoon volgen zonder te weten waar hij ons naartoe brengt en of het een goed idee is. Hij mag dan wel denken dat hij alles weet, maar dat hoeft niet zo te zijn.’

We kijken toe hoe Crayton nadenkt over wat hem nu te doen staat. Ik weet wat ík ervan denk: we hebben eindelijk een andere Garde gevonden, en we moeten nu bij elkaar blijven. Ik knik naar Achts snel uit het zicht verdwijnende gedaante. Crayton kijkt me aan en geeft dan een knikje terug. Hij pakt Marina’s kistje op en loopt achter Acht aan. Zonder iets te zeggen geven Marina and Ella elkaar een hand en volgen hem. Ik ben de hekkensluiter. Ik gebruik mijn extra sterke gehoor om te luisteren of de commandant de plek verlaat waar we hem hebben achtergelaten, maar ik hoor niets. Ik stel me voor hoe hij daar stil en zwijgend nog een hele tijd blijft staan. Ik begrijp wel waarom het moest gebeuren, maar toch heb ik met de man te doen. Na trouwe dienst wordt hij nu plotseling aan de kant gezet. Ik kijk naar Achts kaarsrechte rug en heb met hen allebei te doen.

Acht blijft maar doorlopen. We volgen hem een berg af naar een open vallei. Overal waar ik kijk zie ik de besneeuwde bergtoppen van de Himalaya. Dichterbij zie ik hier en daar stukken bos, die van elkaar gescheiden worden door velden vol gele en paarse bloemen. Het is prachtig. We laten de schoonheid ervan tijdens het lopen tot ons doordringen, totdat Crayton de stilte verbreekt.

‘Nou. Wie waren Reynolds en Lola?’

Acht houdt zijn pas in, zodat we naast elkaar kunnen lopen. Hij bukt zich en plukt wat paarse bloemen, die hij vervolgens met zijn hand verplettert. ‘Reynolds was mijn Cêpaan. Hij lachte veel. Hij lachte altijd eigenlijk. Hij lachte zelfs nog als we op de vlucht waren en onder een brug moesten slapen, of ons tijdens de moesson schuil moesten houden in een lekkende schuur.’ Hij kijkt ons een voor een recht in de ogen. ‘Herinnert iemand van jullie zich hem nog?’

We schudden allemaal van nee, zelfs Crayton. Ik wilde maar dat ik me nog iets kon herinneren. Maar ik was nog maar twee jaar oud toen we de reis maakten.

Acht gaat verder: ‘Hij was een groot Loriër en een heel goede vriend van me. Maar Lola… Lola was een mens op wie hij verliefd werd na onze komst hier. Dat was acht jaar geleden. Ze ontmoetten elkaar op de markt en vanaf dat moment waren ze onafscheidelijk. Reynolds was zo verliefd. Lola trok snel bij ons in. Ze kwam bijna nooit het huis uit.’ Acht schopt door de bloemen. ‘Ik had in de gaten moeten hebben dat ze niet te vertrouwen was. Ik had het kunnen merken aan de manier waarop ze vaak naar me liep te kijken, hoe ze altijd wilde weten waar ik was, wat ik aan het doen was. Ik wilde haar niet in de buurt van mijn kistje laten, hoe vaak ze het ook probeerde. Maar Reynolds stelde zoveel vertrouwen in haar dat hij haar uiteindelijk alles heeft verteld.’

‘Niet slim,’ zeg ik. John heeft het Sarah verteld en kijk eens wat dat hem heeft opgeleverd. Mensen ons geheim toevertrouwen is te riskant, en liefde maakt het alleen maar riskanter.

‘Ik kan zelfs niet beschrijven hoe boos ik was. Toen ik me realiseerde wat hij had gedaan, raakte ik echt buiten mezelf. We hebben dagenlang ruzie gehad. Het was voor het eerst dat we ruzie hadden. Ik vertrouwde hem volkomen en het was niet zo dat ik hém plotseling niet meer vertrouwde. Het ging om háár. Rond die tijd begon Lola erop aan te dringen dat we met haar mee moesten gaan naar de bergen voor een wandel- en kampeertochtje. Ze zei dat ze een plek kende die daar heel geschikt voor was. Ze slaagde erin om Reynolds ervan te overtuigen dat dat hem zou helpen om weer vrede met me te sluiten, dat het onze band zou verbeteren. Ik vond Lola’s plan om ons weer met elkaar te verzoenen nogal vergezocht, maar toch ging ik mee.’ Hij blijft even stilstaan en wijst naar een bergtop pal ten noorden van ons. ‘We gingen naar die berg daar. Ik had mijn kistje meegenomen. Rond die tijd kon ik al teleporteren, en ik had ook telekinese. En ik was veel sterker dan een mens. Ik moest oefenen en ik dacht dat de berglucht me zou helpen om sterker te worden, sneller. Maar zodra we in de bergen waren, probeerde Lola ons van elkaar te scheiden. Ze deed alles wat ze maar kon om Reynolds zover te krijgen dat hij me alleen liet. Uiteindelijk moest ze echter terugvallen op plan B.’ Hij kijkt de andere kant uit en loopt weer verder. We geven hem een korte voorsprong om even tot zichzelf te komen.

‘En wat was plan B?’ vraagt Marina vriendelijk, zonder hem te willen opjagen. Hij moet ons dit allemaal vertellen, maar we hoeven hem niet te martelen.

‘Op onze derde avond in de bergen ging ze hout sprokkelen voor het vuur, zodat Reynolds en ik voor het eerst tijdens die trip met elkaar alleen waren. Ik wist dat er iets mis was. Ik had zo’n onheilspellend, misselijkmakend gevoel in mijn maag. Lola kwam snel weer terug – met een stuk of tien Mogadoren. Reynolds hield zoveel van haar dat hij intens verdrietig werd voordat hij bedacht bang te zijn. Hij schreeuwde tegen haar en smeekte haar om uit te leggen waarom ze hem dit aandeed, en niet alleen hem maar ons, mij. Toen gooide een van de Mogadoren een zak met gouden munten naar haar toe. De Mogadoren hadden haar een hoop geld beloofd als ze hun een díénst wilde verlenen.’ Acht spreekt dat woord vol minachting uit. ‘Ze dook erop af, als een hond die op een kluif af duikt. Het ging allemaal zo snel. Terwijl ze dook, bracht een van de Mogadoren een gloeiend zwaard omhoog en stak haar in de rug, net op het moment dat de zak met gouden munten aan haar voeten ontplofte. Reynolds en ik stonden daar maar, bevroren, toe te kijken hoe ze stierf.’

Ik weet de aanvechting te bedwingen om snel naar voren te stappen, zijn hand vast te pakken en er een kneepje in te geven om hem te laten merken hoe goed ik zijn gevoelens begrijp. Ik kijk naar zijn kaarsrechte, trotse rug, zie zijn doelbewuste, lange passen, en besef dat hij nu vooral wat ruimte nodig heeft. Dat is in elk geval wat ik wil op momenten dat ik eraan denk hoe Katarina gestorven is.

Zijn laatste woord, stierf, blijft in de lucht hangen. Een hele tijd later schraapt Crayton zijn keel en zegt: ‘We hoeven nu niet meer te horen, hoor. Je kunt ermee ophouden als je dat wilt.’

‘Ze konden mij niet doden.’ Achts stem begint luider te klinken, alsof hij probeert de trieste herinneringen te overschreeuwen. Ik ken die truc. Meestal werkt hij niet. ‘Zelfs als ze een rechtstreekse treffer maakten met een van hun zwaarden, in mijn nek of mijn maag, stierf ik niet. Maar zij wél! De dodelijke wonden die ze mij hadden willen toebrengen, liepen ze zelf op. Ze konden me niet doden vanwege de beschermformule, en ik heb alles gedaan wat ik maar kon om Reynolds te beschermen. Maar in de chaos waren we van elkaar gescheiden geraakt, en ik had te lang gewacht met teleporteren. Reynolds was…’ Hij laat een korte stilte vallen. ‘Een van hen nam mijn kistje mee. Ik probeerde hem tegen te houden. Ik greep een van de zwaarden en probeerde hem ermee in zijn maag te steken, maar ik miste hem op een haar na. Ik ben er behoorlijk zeker van dat ik wel zijn hand heb afgehakt, trouwens. Maar goed, hij wist te ontkomen. Onmiddellijk nadat hij het bos in was gerend, zag ik een piepklein zilveren ruimtescheepje omhoogschieten. De andere Mogadoren heb ik gedood.’ Zijn stem klinkt nu zo kil, en zo volkomen emotieloos, dat ik huiver.

‘Ik ben mijn Cêpaan ook verloren,’ zegt Marina even later zachtjes.

‘Ik ook,’ zeg ik, en ik kijk snel om naar Ella, die dichter bij Crayton is gaan staan. Zij heeft hem tenminste nog. Hopelijk zullen we de laatste Cêpaan die we kennen niet ook nog verliezen.

Boven ons wordt de hemel nu elke seconde donkerder. Marina biedt aan om voorop te lopen, zodat ze ons met haar Erfgave om in het donker te kunnen zien de weg kan wijzen. Ik glimlach als ik zie dat ze Acht bij de hand neemt. Het doet me genoegen dat iemand hem probeert te troosten.

‘Ik heb zoveel tijd hier in de bergen doorgebracht,’ zegt Acht.

‘Helemaal alleen?’ vraagt Ella.

‘Een deel van de tijd ben ik alleen geweest. Ik wist niet waar ik heen moest. Toen kwam ik op een dag een oude man tegen. Hij zat onder een boom, met zijn ogen dicht. Hij was aan het bidden. Mijn Erfgave om andere gedaanten aan te nemen, had zich enkele maanden eerder gemanifesteerd en ik benaderde hem in de vorm van een zwart konijntje. Hij voelde me naderen en lachte nog voordat hij zelfs zijn ogen maar opende. Iets aan zijn gezicht wekte mijn vertrouwen. Ik denk dat hij me aan Reynolds deed denken, aan Reynolds zoals hij was geweest, voordat Lola in ons leven kwam. Dus sprong ik de struiken in en teleporteerde naar een rij bomen die een eindje de andere kant op stonden. Toen ik hem opnieuw benaderde, in mijn gewone gedaante, bood hij me wat sla aan. Het was duidelijk dat hij wist wie ik was, dat hij altijd zou weten wie ik was, welke gedaante ik ook aannam.’

‘We komen nu bij een ander meer,’ zegt Marina, die Acht daarmee in de rede valt. Nu het stil is, hoor ik het water kabbelen, en iets verderop het zachte ruisen van een waterval.

‘Ja, het is niet ver meer,’ bevestigt Acht. ‘Binnenkort kunnen we eten en slapen.’

‘Nou, wat is er toen gebeurd? Met de oude man?’ vraagt Crayton.

‘Zijn naam was Devdan, en hij was een zeer verlicht, spiritueel mens. Hij heeft me alles verteld over het hindoeïsme en over Vishnu, en ik luisterde geboeid. In mijn gedachten bracht ik zijn verhalen in verband met de manier waarop wij probeerden Loriën te redden. Hij leerde me oeroude Indiase vechtsporten, zoals kalarippayattu, silambam en gatka. Ik werkte met mijn Erfgaven, mijn krachten, om te zien hoe ver ik kon komen met alles wat ik van hem leerde.

‘Op een dag ging ik hem opzoeken op de gewoonlijke plek, maar hij was er niet. Dag in dag uit ging ik erheen. Maar hij kwam nooit meer terug, en ik was weer alleen. Pas vele maanden later liep ik commandant Sharma en zijn leger tegen het lijf, terwijl ik aan het trainen was.’ Hij aarzelt voordat hij verdergaat. ‘Helaas – of misschien was het juist wel een gelukkig toeval, daar ben ik nog niet helemaal uit – was ik op dat moment in de gedaante van Vishnu, en ze zwoeren me tegen alle kwaad te beschermen. Ik wist dat dat kwam omdat ik de gedaante had aangenomen van hun god, en ik vond het verschrikkelijk om misbruik te maken van hun religieuze geloof, maar de verleiding was onweerstaanbaar. Ik denk dat ik het nog veel erger vond om alleen te zijn.’

Marina wil ons om het meer heen leiden, maar Acht zegt dat ze recht naar de waterval die we in de verte horen, moet lopen.

‘Zijn de Mogs ooit nog teruggekomen?’ vraagt Crayton.

‘Ja. Zo nu en dan vliegen ze over de bergen in hun zilveren scheepjes om te zien of ik er nog ben. Maar dan verander ik gewoon in een vlieg of mier, en ze vliegen door zonder me op te merken.’

‘Dat zou een verklaring vormen voor alle ufo-meldingen in deze omgeving,’ zegt Crayton.

‘Ja, dat zijn de Mogadoren,’ zegt Acht. ‘Elke keer dat ze hier komen, nemen ze minder voorzorgen tegen ontdekking. Ik heb er een paar dagen niet één gezien, maar de afgelopen zes tot acht maanden komen ze veel vaker dan vroeger. Ik ging ervan uit dat dat inhield dat het conflict aan het escaleren was.’

‘Dat klopt,’ zeg ik. ‘We zijn elkaar aan het opzoeken, en sluiten ons bij elkaar aan. Marina, Ella en ik hebben elkaar nog maar een paar dagen geleden ontmoet in Spanje. Nummer Vier wacht op ons in Amerika. En nu hebben we jou gevonden. De enigen die we nu nog missen zijn Vijf en Negen.’

Acht zwijgt even. ‘Ik wil jullie allemaal bedanken dat jullie dit hele eind gereisd hebben om mij te ontmoeten. Het is zo lang geleden sinds ik werkelijk met iemand heb kunnen praten. Over mijn echte leven bedoel ik.’

We zijn nog maar een paar meter van de waterval. ‘Wat doen we nu?’ Ik moet roepen om boven het kabaal van het water uit te komen.

‘Nu gaan we klimmen!’ roept Acht terug, en hij gebaart naar een steile stenen muur recht voor ons.

Ik leg mijn hand op de gladde steen en schop er even tegen met mijn voet om houvast te vinden. Mijn voet glijdt onmiddellijk weg en als ik het opnieuw wil proberen, hoor ik Acht hoog boven me. Hij staat al boven, en roept iets naar ons. Teleportatie is nog beter dan ik dacht. Het zou weleens beter kunnen zijn dan onzichtbaarheid. Ik vraag me af of we die twee op de een of andere manier zouden kunnen combineren.

‘Gebruik gewoon je telekinese om omhoog te zweven,’ zegt Marina tegen me. ‘Jij neemt Ella. Ik neem Crayton.’

Ik doe wat ze zegt en we zweven omhoog. Het is eigenlijk een stuk gemakkelijker dan ik me had voorgesteld. Acht kampeert boven aan de steile helling. Het duurt niet lang voordat we om een kampvuur zitten, met een kookpot met een zachtjes pruttelende stoofpot erboven. De boomkruinen beschermen ons tegen pottenkijkers van bovenaf, en met het water onder ons, vormt dit een perfecte schuilplaats. Achts lemen hut is op de een of andere manier zowel deprimerend als ideaal. De muren staan schots en scheef en de deur is een min of meer ovale opening, maar het is er ook warm en droog, en het ruikt er naar verse bloemen. Binnen zijn een eigengemaakte hangmat en een tafeltje, en er hangen drie kleurige tapijten aan de muur.

‘Leuk optrekje hier,’ zeg ik, terwijl ik terugloop naar het kampvuur. ‘Ik ben al zo lang op de vlucht dat ik helemaal vergeten ben hoe het is om een eigen huis te hebben. Al is het maar een hut.’

‘Deze plek heeft iets heel bijzonders. Een deel van mij zal altijd hier blijven. Ik zal het werkelijk missen,’ zegt hij en hij kijkt tevreden om zich heen.

‘Wil dat zeggen dat je met ons meegaat?’ vraagt Marina.

‘Natuurlijk ga ik met jullie mee. Het is tijd voor ons om bij elkaar te komen en samen te werken. Nu Setrákus Ra op Aarde is, moet ik met jullie meegaan.’

‘Is Setrákus Ra op Aarde?’ vraagt Crayton, die zich plotseling duidelijk niet op zijn gemak voelt.

Acht neemt zijn eerste hap van de stoofpot. ‘Hij is een paar dagen geleden aangekomen. Hij verschijnt aan me in mijn dromen.’