6

Vier

Ik ben panisch. Ik ruk de kleerkasten open, kijk onder het weinige meubilair en als ik iemand met veel lawaai het huis hoor binnenkomen, ga ik ervan uit dat het Negen is, omdat ik Bernie Kosar niet hoor grommen.

‘Negen!’ roep ik. ‘Waar heb je mijn kistje verborgen?’

‘Onder de gootsteen,’ roept hij terug.

Ik loop de keuken binnen. Het omkrullende linoleum op de vloer ziet eruit als een oud schaakbord waar iemand koffie op heeft gemorst. De deurknoppen van het gootsteenkastje zitten los, en als ik eraan trek, hoor ik een klik.

‘Wacht, Vier!’ roept Negen vanuit de andere kamer. ‘Ik heb een…’

De deurtjes vliegen open en ik word naar achteren gesmeten.

‘… valstrik aangelegd!’ maakt Negen zijn zin af.

Een stuk of tien scherpgepunte stokken schieten recht op me af. Ze zijn nog maar een paar centimeter van me verwijderd als mijn instincten het overnemen en ik erin slaag om ze met telekinese uit hun koers te brengen. De stokken schieten rakelings rechts en links langs me heen en blijven in de muur steken.

Negen staat lachend in de deuropening. ‘Hé sorry, gast. Ik was helemaal vergeten het je te vertellen.’

Woedend spring ik op. Bernie Kosar komt de keuken binnen gerend en gromt naar Negen. Terwijl hij Negen de les leest over zijn domme gedoe, trek ik de stokken uit de muren en laat ze in de lucht zweven. Ze zijn nu op Negen gericht. ‘Je klinkt anders niet alsof het je erg spijt.’

Ik sta er serieus over te denken om de speertjes met een rotvaart naar hem toe te werpen als hij gebruikmaakt van zijn eigen telekinetische vermogens om de stokken in tweeën te breken, en daarna in vieren en dan in achten. De losse stukjes vallen op de vloer.

‘Hé, ik was het echt vergeten,’ zegt hij schouderophalend en hij draait zich om en loopt naar de andere kamer. ‘Maar hoe dan ook, pak je kistje en kom hier. We moeten er snel vandoor, dus zoek je spullen bij elkaar.’

Ik schijn met mijn Lumen in het beschimmelde gootsteenkastje en steek voorzichtig mijn hoofd onder het aanrecht. Aanvankelijk zie ik niets, en ik denk dat Negen me opnieuw aan het zieken is. Ik sta net op het punt om boos de woonkamer binnen te stappen en te eisen dat hij mijn kistje teruggeeft als me iets opvalt. Links lijkt het kastje wat dieper te zijn dan rechts. Ik zoek op de tast met mijn handen over de achterwand en trek dan een dubbel muurtje van multiplex weg. Jackpot! Daar is het. Haastig pak ik het kistje en loop ermee de keuken uit.

In de woonkamer is Negen in zijn eigen kistje aan het rommelen, het kistje dat we uit de grot van de Mogadoren hebben gered. ‘Goed je weer eens te zien, ouwe gabber,’ zegt hij als hij een kort zilveren staafje uit de kist pakt. Daarna pakt hij een rond geel ding, dat bezaaid is met kleine bultjes. Het lijkt me een stuk exotisch fruit, en ik verwacht min of meer dat hij erin gaat knijpen om het sap eruit te persen, maar hij legt het ding op zijn handpalm en voordat ik kan vragen wat het is, gooit hij het op de vloer, stapt dan snel naar achteren en drukt zich met zijn rug tegen de muur. Het gele balletje stuitert hoog op en wordt zwart. Het is nu zo groot als een grapefruit. Op schouderhoogte ontploffen de bultjes, en messcherpe speertjes schieten alle kanten op. Om niet gespiest te worden, laat ik me plat op de vloer vallen en rol dan naar BK toe.

‘Wel verdomme!’ roep ik. ‘Dat is al de tweede keer in nog geen vijf minuten dat ik bijna dood was geweest.’

Negen vertrekt geen spier als de speertjes met hoge snelheid weer terug schieten in de bal, die vrijwel onmiddellijk daarna weer in zijn handpalm landt.

‘Hé, hé, doe eens relaxed man,’ zegt Negen. Hij houdt de bal vlak voor zijn ogen, zodat ik mijn adem inhoud. ‘Ik wist dat je niet geraakt zou worden. Ik kan dit ding besturen met mijn geest. Nou, meestal dan. Voor een deel in elk geval.’

‘Voor een déél? Dat is toch een geintje, hoop ik? Volgens mij had je daar zojuist geen enkele controle over. Ik moest als een haas wegspringen.’

Negen haalt de bal voor zijn ogen weg en kijkt me wat bedremmeld aan. Maar niet bedremmeld genoeg. ‘Op het moment heb ik alleen maar macht over de kleur.’

‘Meer niet?’ Ik geloof mijn oren gewoon niet. Hij haalt zijn schouders op.

BK zegt dat hij moet ophouden met dat stomme gedoe.

‘Hé, ik controleer alleen maar even of ik nog wel weet hoe het allemaal werkt. Alles waarvan ik weet hoe ik het moet gebruiken, in elk geval,’ zegt Negen, en hij laat de bal weer in het kistje vallen. ‘Want je weet maar nooit.’ Hij trekt het koord met groene stenen dat hij heeft gebruikt in de Mogadorengrot, uit het kistje en gooit het omhoog. Het blijft in de lucht hangen, beschrijft een volmaakte cirkel en zuigt allerlei losse voorwerpen van de grond alsof het een zwart gat is. Het zweeft naar een raam in de achtergevel toe en licht wit op, en als Negen met zijn vingers knipt, schieten alle voorwerpen de cirkel uit, en slaan de laatste glassplinters uit de sponning.

‘Moet je die eens zien,’ lacht hij.

Ik maak mijn eigen kistje open. Negen denkt dat er iets in onze kistjes moet zitten dat ons kan helpen om de anderen te vinden. Het eerste wat ik zie is de blauwe thermosfles met Henri’s as erin, en ik hap naar adem. Onmiddellijk ben ik weer terug in dat bos in Paradise, en loop ik met Sarah door de smeltende sneeuw om Henri’s lijk te zoeken. Ik heb Henri beloofd dat ik hem terug zou brengen naar Loriën, en dat ben ik nog steeds van plan.

Voorzichtig zet ik de thermosfles naast het kistje op de vloer en ik pak de dolk met het diamanten lemmet. Ik laat het heft uitgroeien zodat het zich om mijn vuist wikkelt. Ik draai het mes om en tuur naar het lemmet. Dan leg ik de dolk weg en kijk naar de andere voorwerpen. Ik probeer niet te veel na te denken over de dingen die ik niet ken – de stervormige talisman, het bosje gedroogde bladeren met een stukje touw eromheen, de felrode ovale armband – en blijf uit de buurt van het kristal, dat in twee handdoeken is gewikkeld en daarna in een plastic zak is gestopt. De laatste keer dat ik dat kristal aanraakte, draaide mijn maag zich om en kwam het zuur plotseling omhoog in mijn keel. Ik schuif de gladde, gele Xitharis-steen opzij, waarmee je een Erfgave kunt uitbreiden, en pak een rechthoekig kristal op waar ik veel herinneringen aan heb. Het oppervlak is mat maar doorzichtig, en binnenin in het kristal lijkt een wolk te hangen. De Xitharis is het eerste wat Henri uit het kistje haalde om mij te laten zien. Als de wolk rondslierde, wilde dat zeggen dat mijn eerste Erfgave zich aan het ontwikkelen was. Dit kristal was het begin.

Daarna zie ik de bril van Sams vader, en de witte tablet die Zes en ik in het kantoor van Malcolm Goode in de bron hebben aangetroffen. Dat is voldoende om me met een ruk weer terug te brengen in de werkelijkheid.

Ik kijk Negen aan. ‘Misschien zit er iets in onze kistjes waarmee we door het blauwe krachtveld kunnen komen. Volgens mij is de uitwerking daarvan toch zwakker geworden. Misschien kunnen we Sam vanavond wel bereiken.’

‘Het zou zeker fijn zijn als er iets in de kist zit wat ons daarbij zou helpen,’ zegt Negen achteloos, met zijn blik strak op de paarse kiezelsteen gericht die hij nu op de rug van zijn hand laat balanceren. Het ding verdwijnt.

‘Wat is dat?’ vraag ik.

Hij draait zijn hand om en de steen verschijnt weer op zijn handpalm. ‘Geen idee, maar het zou een prachtige manier zijn om een gesprek aan te knopen met een meisje, denk je ook niet?’

Ik schud mijn hoofd en trek de rode armband uit mijn kist over mijn hand. Ik hoop dat die me de lucht in zal laten schieten, of een ring laserstralen zal laten afvuren, maar het ding bungelt gewoon om mijn pols. Ik til mijn arm boven mijn hoofd en zwaai ermee, en vraag het ding om te werken, smeek het om zijn krachten te onthullen. Maar er gebeurt niets.

‘Misschien moet je er eens aan likken.’ Negen lacht terwijl hij naar me staat te kijken.

‘Ik probeer alles,’ mompel ik gefrustreerd. Ik houd de armband om en hoop maar dat er gewoon iets gebeurt. Alles in mijn kist is afkomstig van de Ouderlingen. Alles heeft een doel, dus ik weet dat het ding iets moet doen. Mijn hand strijkt langs de fluwelen zak met de zeven bollen erin die samen het zonnestelsel van Loriën vormen. Ik trek de zak open, laat de stenen in mijn handpalm vallen, en laat ze aan Negen zien terwijl ik terugdenk aan de dag waarop Henri me die voor het eerst liet zien. ‘Zijn deze soms wat je nodig hebt om de anderen te vinden? Deze waren van Henri. Hiermee zijn we erachter gekomen dat er een lid van de Garde in Spanje zat.’

‘Ik heb die nog nooit eerder gezien. Wat doen ze?’

Ik blaas zachtjes op de stenen en ze beginnen te gloeien. Bernie Kosar blaft bij de aanblik van de bollen die boven mijn handpalm zweven. Het zijn nu planeten geworden en ze cirkelen om de zon. Net als ik erover denk om met mijn Lumen op Loriën te schijnen om het in zijn weelderige, groene toestand te zien, zoals het eruitzag op de dag vóór de aanval van de Mogadoren, beginnen de bollen opnieuw sneller te draaien en feller te gloeien. Ik heb ze niet meer onder controle.

Negen komt dichterbij staan en we kijken toe terwijl de planeten een voor een op de zon botsen, totdat er maar één enkele bol voor ons hangt. De nieuwe bol wentelt om zijn as en straalt een licht uit dat zo fel is dat we onze handen voor onze ogen moeten houden. Na verloop van tijd wordt het licht dat de bol uitstraalt zwakker. Sommige delen van het oppervlak komen omhoog en andere zakken weg, totdat er een perfecte replica van de Aarde voor ons hangt.

Negen staat gebiologeerd te kijken. De Aarde draait om haar as en onmiddellijk zien we twee lichtpuntjes knipperend oplichten, vlak naast elkaar. Zodra we ons kunnen oriënteren, zien we dat ze zich in West-Virginia bevinden.

‘Daar zijn we,’ zeg ik.

De bal blijft om zijn as draaien en nu zien we nog een lichtpuntje knipperen in India; een vierde lichtpuntje beweegt zich snel in noordelijke richting, zo te zien vanuit Brazilië.

‘Toen ik een paar dagen geleden Zes en Sam ons zonnestelsel liet zien, gebeurde er hetzelfde. Het veranderde in een model van de Aarde. Dat was de eerste keer dat het dat ooit heeft gedaan,’ zeg ik.

‘Verwarrend,’ zegt Negen. ‘Er staan maar vier punten op dit ding en er zouden er nog zes van ons over moeten zijn.’

‘Ja, dat snap ik ook niet helemaal. De vorige keer dat dit gebeurde, verscheen er een lichtpuntje in Spanje,’ zeg ik. ‘Toen werd de bol helemaal wazig en we hoorden iemand die in paniek leek te zijn de naam Adelina roepen. We gingen ervan uit dat zij een ander lid van de Garde was. Dat was het moment waarop Zes besloot naar Spanje te gaan om haar te vinden. Ik dacht dat dit de manier was waarop je van plan was om contact met de anderen op te nemen, maar als je dit ding nog nooit eerder gezien hebt, was je kennelijk wat anders van plan.’

Negen zet grote ogen op. ‘Wacht. O, mijn god, man! Ik heb dit ding niet eerder gezien, maar volgens mij heeft Sandor me er wel over verteld. Laat ik eerlijk zijn, toen we mijn kistje voor het eerst openmaakten, vond ik de zilveren staaf en de gele bal met prikkels zo gaaf, dat ik maar met een half oor geluisterd heb naar alles wat Sandor daarna nog te zeggen had. Maar nu herinner ik me weer dat hij vertelde dat enkelen van ons een rood kristal hadden – zoals ik, en ik dacht dat ik dat zou kunnen gebruiken om contact met de anderen op te nemen – en anderen van ons een zonnestelsel.’

‘Dat snap ik niet.’

Hij draait zich om naar zijn kist, pakt er een gloeiend rood kristal uit, zo groot als een aansteker. Voordat hij zich weer naar mij toe keert, slaat hij het deksel van zijn kist met een klap dicht. Ik kijk snel even naar het zonnestelsel en hap naar adem. Een van de blauwe punten in West-Virginia is verdwenen.

‘Hé, wacht even. Doe je kistje nog eens open. Ik wil iets controleren.’

Negen doet wat ik zeg en even later verschijnt een tweede blauwe punt in West Virginia. ‘Oké. En doe hem nu weer dicht.’

Hij doet zijn kistje dicht en de blauwe punt verdwijnt weer. ‘Dit is saai,’ zegt hij. Terwijl Negen dat zegt wordt de wereldbol wazig en het ding begint op zo’n manier te vibreren dat zijn woorden met een halve seconde vertraging herhaald worden. ‘Hé, wat is dat? Waarom hoor ik plotseling een echo?’ De Aarde begint opnieuw te vibreren.

‘Dit is niet saai. Het is ongelooflijk,’ zeg ik, terwijl ik naar de wereldbol tuur. ‘De reden waarom we niet alle Zes Gardeleden op de wereldbol zien, is dat we alleen de Gardeleden te zien krijgen die op het moment dat wij kijken hun kistje open hebben. Kijk maar.’ Ik til het deksel van Negens kistje op.

Negen laat een zacht gefluit horen. ‘Cool, Vier. Vet cool.’ Een halve seconde later horen we zijn stem weer uit globe komen. Negen legt zijn blok kristal neer. Hij heeft door hoe het werkt.

‘Te oordelen naar de snelheid van deze figuur hier,’ zeg ik, en ik wijs naar het bewegende puntje, ‘zit degene die in Zuid-Amerika is, in een vliegtuig. Het gaat veel te snel om iets anders te kunnen zijn.’

‘Waarom zou hij zijn kistje open hebben als hij in een vliegtuig zit?’ vraagt Negen. ‘Dat is stom.’

‘Misschien zit hij in de problemen. Misschien heeft hij zich verstopt op het toilet en probeert hij erachter te komen wat al dit spul eigenlijk doet, net zoals wij nu.’

‘Kunnen zij ons nu ook zien?’

‘Dat weet ik niet, maar misschien kunnen ze ons horen. Als je dat rode kristal vasthoudt, denk ik dat iedereen met zo’n macrokosmische Aarde je kan horen.’

‘Als de helft van ons een kristal heeft, en de andere helft over het vermogen beschikt om zo’n grote lichtgevende wereldbol in werking te stellen, dan…’

‘… kunnen we alleen maar met elkaar communiceren als een paar van ons eerst samen een team vormen,’ val ik hem in de rede.

‘Nou, nu we bij elkaar zijn, moeten we dan misschien eens proberen met anderen te praten. Je weet wel, voor het geval ze toevallig hun macrokosmos aan hebben staan,’ zeg ik. ‘Misschien zijn er nog wel een paar bij elkaar gekomen, net als wij.’

Negen pakt het rode kristal vast en houdt het voor zijn mond, alsof het een microfoon is. ‘Hallo? Test. Eén, twee, drie.’ Hij schraapt zijn keel. ‘Oké, als er andere Gardes zijn die op dit moment voor een gloeiende bal staan, luister dan goed. Vier en Negen zijn samen, en we zijn gereed om jullie te ontmoeten. We willen trainen en een einde maken aan al deze flauwekul, zodat we terug kunnen naar Loriën. En een beetje snel graag. We gaan niet zeggen waar we nu precies zitten, voor het geval er anderen meeluisteren, maar als jullie je macrokosmos aan hebben staan, zullen jullie twee puntjes bij elkaar zien, en dat zijn, eh, dat zijn wij. Dus, eh…’ Negen kijkt me aan en haalt zijn schouders op. ‘Dat is alles. Over en uit en zo.’

De huid onder de armband wordt plotseling gevoelloos. Ik schud met mijn arm, en die begint te tintelen. ‘Wacht even. Zeg dat we op het punt staan om weg te gaan, en dat ze naar de Verenigde Staten moeten komen. Want daar zit Setrákus Ra, de leider van de Mogadoren. Zeg dat we achter hem aan gaan, en dat we onze vrienden gaan redden, zo snel we maar kunnen.’

Voor me begint de Aarde te zoemen en ik hoor een echo van Negens stem. ‘Kom allemaal zo snel mogelijk naar Amerika. Setrákus Ra heeft zijn lelijke gezicht hier laten zien. We zijn van plan om hem daar een flinke dreun op te geven en hem héél snel te overmeesteren. Morgen sturen we opnieuw bericht. Blijf luisteren.’

Negen legt het rode kristal weer in zijn kistje, en lijkt wel érg tevreden met zichzelf, maar dan verschijnt er plotseling een wat gegêneerde uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij zich realiseert dat hij zojuist in een bal heeft staan praten. Ik frons mijn wenkbrauwen. Mijn arm begint ijskoud te worden, en ik sta op het punt om de armband af te doen als de Aarde opnieuw wazig wordt. Dan klinkt er een harde knal, gevolgd door een stem die ik ken. Het is hetzelfde meisje dat ik al eerder heb gehoord, het meisje dat Zes in Spanje is gaan zoeken. ‘Zes! Alles goed?’ schreeuwt ze.

We horen iemand gillen en nog twee explosies doen de wazige randen van de globe trillen. Ik pak Negens kristal uit zijn kistje. Ik moet haar spreken!

‘Zes!’ roep ik. Ik zou wel in dat rode ding willen springen, als ik maar wist hoe. ‘Ik ben het. John! Kun je me horen?’

Geen reactie. We horen het vage geklepper van rotoren van een helikopter en dan wordt de globe weer stil. De randen van de Aarde nemen weer vaste vorm aan. Het knipperende licht in India is nu verdwenen. Plotseling krimpt de wereldbol in elkaar en verandert weer in de zeven kleinere bollen, die stuk voor stuk op de grond vallen.

‘Dat klonk níét goed,’ zegt Negen, terwijl hij de stenen opraapt. Hij legt ze weer in mijn kistje en plukt het kristal uit mijn bevroren hand.

Zes zit in moeilijkheden, het soort moeilijkheden dat te maken heeft met ontploffingen, helikopters en bergen. En dat gebeurt allemaal nu, aan de andere kant van de wereld. Hoe kom ik in India? Waar kan ik het vliegtuig nemen?

‘Zes. Dat is toch de meid die jou de kaart van de berg heeft gegeven? En die jou en die jongen van je in de steek heeft gelaten om in het vliegtuig naar Spanje te stappen?’ vraagt Negen.

‘Ja, dat is Zes,’ zeg ik, en ik trek mijn kistje dicht. Ik heb mijn vuisten gebald, en ik voel me duizelig worden. Wat is er mis met Zes? Wie is dat andere meisje, dat meisje dat ik nu al twee keer heb gehoord? Ik merk dat ik een raar gevoel in mijn arm heb. Ik werd zo afgeleid door die stem dat ik de steeds heviger wordende pijn daar niet heb opgemerkt. Ik probeer de armband los te halen, maar ik brand mijn vingers. ‘Er is iets aan de hand met dit ding. Volgens mij zou er weleens iets mis mee kunnen zijn.’

Negen doet zijn kistje dicht en steekt zijn hand uit. ‘De armband?’ Zodra hij die aanraakt, trekt hij snel zijn hand terug. ‘Verdomme! Dat ding gaf me een schok!’

‘Wat doe ik nu?’ Ik schud met mijn arm, in de hoop dat ik de armband op die manier kan afwerpen.

Bernie Kosar loopt naar me toe om aan de armband te snuffelen, maar blijft halverwege staan, kijkt met een ruk op en tuurt naar de voordeur. Hij spitst zijn oren, en de vacht op zijn huid gaat rechtovereind staan.

Er is iemand, zegt hij.

Negen en ik kijken elkaar aan en lopen dan langzaam achteruit de kamer in, weg van de voordeur. We waren zo verdiept in alles wat er in onze kistjes zat, en in het horen van die stem uit de wereldbol, dat we geen aandacht meer hadden besteed aan onze omgeving.

Plotseling vliegt de deur uit haar sponningen. Rookbommen zeilen door de ramen naar binnen, te midden van rondvliegende glassplinters. Ik wil vechten, maar de pijn van de armband is nu zo hevig dat ik me niet kan verroeren. Ik zak op mijn knieën.

Ik zie een groene lichtflits en ik hoor Negen schreeuwen van de pijn. Hij valt naast me op de grond. Ik heb dat groene licht al eerder gezien. Het is het onmiskenbare groene licht van een van die Mogadorische wapens die nog het meeste weg hebben van een soort handkanon.