14
Het gegiechel aan de andere kant van de slaapkamerdeur verraadt het al.
Niet dat ik nog slaap. Verjaardag of niet, zoals altijd heb ik de zon weer zien opkomen. Maar om de tweeling een plezier te doen, dwing ik mezelf om mijn ogen dicht te houden, terwijl ze voorzichtig richting het bed sluipen.
Ik hoor gerinkel, terwijl iets op het nachtkastje neergezet wordt, en het volgende moment laten ze zich bovenop me vallen.
‘Van harte gefeliciteerd, Bill!’ roept Lizzie, terwijl ze op mijn rug klimt. Louie lijkt meer geïnteresseerd in het cadeautje, kijkt ernaar alsof hij het het liefst zelf open wil maken.
Ik glimlach en trek ze tegen me aan. Verjaardagen van tehuiskinderen zijn meestal niet zo heel bijzonder en zeker geen dagen om naar uit te kijken. Niet, wanneer je er al zoveel in het bijzijn van Ronnie heb meegemaakt als ik. Een kaart van de tweeling is geweldig natuurlijk, maar er ontbreekt toch ook altijd een kaart. De kaart waar je zo naar verlangt. De kaart die nooit komt.
‘Kijk, Bill, kijk!’ gilt Louie, terwijl hij een handjevol enveloppen onder mijn neus duwt. ‘Moet je kijken hoeveel je er gekregen hebt! Deze moet je eerst openmaken, dat is die van ons.’
Ik bekijk de enveloppen, waarbij ik instinctief weet van wie ze afkomstig zijn, zonder ze nog maar geopend te hebben. Louie en Lizzie, de andere tehuiskinderen (niet dat die er uit zichzelf aan gedacht hadden), de klootzakken, Ronnie (al snap ik nooit waarom hij überhaupt de moeite doet), Dawn (onze maatschappelijk werkster van die maand) en, tenslotte, een keurig beschreven enveloppe die ik snel onder mijn kussen verstop, voor later.
‘Dankjewel, die is mooi,’ zeg ik, terwijl ik mezelf dwing om te glimlachen bij de woorden ‘liefste broer van de wereld’ op de voorkant. Het breekt mijn hart, te weten dat dit misschien wel de laatste keer is dat ze erbij zijn op mijn verjaardag.
‘En nu je cadeautje openmaken, Bill. Kom op, maak open!’ roept Louie, helemaal hyper van opwinding.
‘Hoezo, wat is het?’ lach ik, hoewel ik heel goed weet wat er in het kleine zilverkleurige pakje zit. Hetzelfde namelijk als ieder ander jaar. Louie kiest altijd hetzelfde uit.
Terwijl ik het papier eraf haal, grijns ik zoals ik weet dat hij het graag ziet.
‘Voetbalstickers!’ roep ik uit, en kijk toe hoe zijn gezicht oplicht. ‘Geweldig, jongens. Bedankt!’
Dit is Louie’s teken om het cadeau weer uit mijn handen te trekken. Hij scheurt de verpakking open en laat de stickers door zijn handen gaan, behendig als een pokerspeler.
‘Ooo! Je hebt Gerrard. En Crouch – dat is echt een hele zeldzame!’
‘Echt waar? Maar die twee heb ik al. Dus misschien wil je ze met me ruilen?’ lieg ik. Zijn stralende glimlach is alles wat ik nodig heb.
‘SUPER! Dank je, Bill!’ roept hij, terwijl hij zich van het bed af laat glijden en naar zijn kamer rent, ondertussen de eerste sticker al lostrekkend.
Lizzie staart me enkel aan.
‘Sorry, van de stickers, Bill,’ zegt ze fronsend. ‘Ik wilde je dit jaar eens wat anders geven, maar Louie begon bijna te huilen in de winkel.’
‘Geeft helemaal niks hoor,’ grijns ik, terwijl ik haar weer naar me toe trek. ‘Ik vind ze echt heel mooi, dat weet je toch.’
Over haar schouder kijk ik naar het hoofdeinde van het bed, compleet volgeplakt met foto’s van voetballers. Mijn trofeeën voor het vieren van te veel verjaardagen als professioneel levenslang gevangene.
Echte cadeaus zijn toch nooit een goed idee. Niet voor tehuiskinderen tenminste. Zeker niet met Kerstmis.
Ik moet toegeven dat de klootzakken er altijd weer een mooie show van proberen te maken, er altijd weer voor proberen te zorgen dat alle kinderen een vergelijkbare hoeveelheid cadeautjes krijgen. En wanneer iedereen alles uitgepakt heeft, waan je je praktisch in een speelgoedcatalogus. Dan kun je je bijna niet meer bewegen door alle treinen en poppen en fietsen. Maar lang duurt het nooit. Dat mooie gevoel. Het ho-ho-ho. Vooral niet, wanneer je de verzorgers op hun horloges ziet kijken, de minuten aftellend tot het einde van hun dienst, zodat ze naar huis kunnen, waar ze echte cadeaus kunnen uitdelen, bij hun echte kinderen kunnen zijn.
Ronnie sprintte altijd praktisch naar de deur, wanneer zijn dienst erop zat. Kon nooit wachten om naar huis te gaan en zijn echte kinderen met cadeaus te overladen.
Tehuiskinderen voelen zoiets. Natuurlijk doen we dat. Wij zitten hier tenslotte met net zoveel tegenzin als zij. Dus tegen de tijd dat de nieuwe ploeg arriveert om vijf uur op eerste kerstdag, treft die een aanrecht vol vuile vaat, een vloer vol kapot speelgoed en het vooruitzicht van behoorlijk wat te schrijven strafrapporten aan.
Zalig f***ing kerstfeest.
Dus doe mij maar een pakketje voetbalstickers en een knuffel van de tweeling.
‘Oké,’ kreun ik, terwijl ik opsta van mijn bed. Lizzie probeert me tegen te houden.
‘Waar ga je heen, Bill?’ Ze kijkt ongerust, haar ogen zo groot als schoteltjes.
‘Ontbijten, schat. Wanneer ik niet snel ben, dan heeft de Kolonel de kasten alweer afgesloten tot aan de lunch.’
‘Maar dat is niet nodig. Het is immers zaterdag en we hebben je ontbijt op bed gebracht.’
Nu zie ik het pas, op het nachtkastje. Het meest uitgebreide ontbijt ooit. Cornflakes, gekookt eitje, sinaasappelsap en de grootste, vetste baconsandwich die ik ooit gezien heb.
‘Kijk nou dan!’ roep ik, terwijl het beeld van een zoveelste gevecht om een fatsoenlijk ontbijt langzaam naar de achtergrond verdwijnt. ‘Dat is echt het beste cadeau, dat jullie me ooit gegeven hebben.’
Ik knuffel haar nog eens stevig en zou haar het liefst ook voor altijd in mijn armen gehouden hebben, wanneer ik geweten had dat de bacon zo lang warm zou blijven.
‘Hij dacht al dat je dat wel leuk zou vinden.’ Lizzie straalt. ‘Hij durfde er zelfs geld om te wedden.’
‘Wie?’ mompel ik met mijn mond vol brood. ‘Louie?’
‘Nee, niet Louie,’ lacht ze. ‘Ronnie. Het was zijn idee.’
Hoewel ik de woorden wel honderd keer in mijn hoofd gerepeteerd heb, weet ik niet hoe ik ze ooit mijn strot uit moet krijgen. Hoe moest ik hem ooit fatsoenlijk bedanken voor mijn ontbijt?
Ik bedoel maar.
Wat is zijn probleem?
Hij had de tweeling toch gewoon kunnen laten geloven dat het hun idee geweest was?
Waarom moest hij nu weer met de eer strijken?
Het is tenslotte alleen maar een baconsandwich. Als hij denkt dat hij daarmee al die jaren van leugens goed kan maken, dan heeft hij het toch echt mis.
Waarschijnlijk heeft hij het ook alleen maar gedaan om een ruzie aan de ontbijttafel te vermijden. Het laatste, waaraan hij natuurlijk behoefte heeft voordat hij naar huis gaat, is wel om mij op de tafel vast te moeten pinnen. Het zou zeker niet voor het eerst zijn dat iemand op een verjaardag bestraft moest worden.
Tegen de tijd dat ik aangekleed ben, ben ik compleet opgefokt. Eigenlijk heeft hij me gewoon het perfecte excuus gegeven om eindelijk de confrontatie aan te gaan over zijn geheimhouding omtrent de tweeling en Annie. Zoiets maak je niet goed met een ontbijtje op bed, en dat weet hij heel goed.
Ik sta al bij de slaapkamerdeur, als ik weer moet denken aan de kaart onder mijn kussen. Ik weet dat ik onmogelijk naar beneden kan gaan, zonder die eerst te lezen.
De kaart is niet groot. Een standaard witte envelop met ‘Mr. B. Finn’ in keurige letters op de voorkant. Ik draai hem om en om in mijn handen, terwijl ik probeer te raden wat erin zou zitten. Zou het hetzelfde zijn als vorig jaar? Of zouden ze iets nieuws verzonnen hebben? Misschien hebben ze zich bedacht en zich gerealiseerd wat een enorme fout ze gemaakt hebben. Terwijl de gedachten door mijn hoofd razen, scheur ik de envelop open en trek ik de kaart tevoorschijn. Snel lees ik de tekst aan de binnenkant:
Beste Billy,
We hopen dat het goed met je gaat en dat je een leuke vijftiende verjaardag hebt. Bijna niet te geloven dat er alweer een jaar voorbij is, nietwaar?
O, jawel hoor, voor mij wel, denk ik cynisch, terwijl ik me afvraag wanneer ze ter zake komt.
Grant en ik sturen je de hartelijke groeten en we hopen dat je weet dat, hoewel we elkaar al zo lang niet meer gezien hebben, we nog altijd veel aan je denken.
We hopen dat het goed gaat met jou en met de tweeling, en dat je het een beetje kunt vinden met Ronnie. Hij houdt ons nog regelmatig op de hoogte van hoe het met jou gaat – en dat stellen we erg op prijs.
We wisten niet wat we dit jaar voor je moesten kopen, vandaar deze tegoedbon, dan kun je zelf wat moois uitzoeken.
In gedachten zijn we bij je op deze bijzondere dag.
Jan en Grant.
Terwijl ik de bon van tien pond uit de envelop trek, zoek ik elke centimeter van de kaart af naar een paar woorden van Grant, voordat het tot me doordringt dat hij enkel zijn naam naast die van Jan geschreven heeft. Geen boodschap, geen vriendelijke woorden, enkel zijn naam, waarschijnlijk ook alleen maar omdat zijn vrouw erop aangedrongen heeft. Drie jaar is dan misschien een lange tijd voor Jan, maar duidelijk nog niet lang genoeg voor hem.
Ik gooi de kaart door de kamer en kan niet geloven dat ik weer eens heb lopen dagdromen. Waarom zouden ze in vredesnaam ook opeens van gedachten veranderd zijn? Ze hadden hun besluit genomen. Ik was niet waarnaar ze op zoek geweest waren. Was niet waarvan ze gedroomd hadden.
Ik stop mijn negatieve gevoelens zo diep mogelijk weg en loop richting de trap. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om Ronnie nu nog te gaan bedanken.
Gelukkig voor hem komen we elkaar die ochtend niet tegen. En nadat er een uur voorbij gegaan is, begin ik zelfs te denken dat hij al naar huis is.
Typisch. Zelfs op mijn verjaardag kan hij niet wachten om te vertrekken. Fijne ‘oom’. Waarschijnlijk heeft hij alweer plannen met zijn zoons. Voetballen of ergens een hapje gaan eten. Of wat je dan ook met je eigen kinderen doet.
Terwijl het langzaam richting lunchtijd loopt, wordt mijn humeur er niet beter op. Het mocht dan wel mijn ‘bijzondere dag’ zijn, maar dat neemt niet weg dat het een zaterdag is, en dat betekent dat ik de tweeling die middag aan Annie moet afstaan.
Het vooruitzicht haar met hen te moeten zien vertrekken, is me gewoon even te veel, en dus trek ik mijn telefoon uit mijn zak en bel Daisy. Het bandje met haar voicemail is nog maar net begonnen, of ik voel hoe iemand mij op mijn rug tikt. Geërgerd verbreek ik de verbinding, voordat ik me omdraai naar de Kolonel, die me met een brede glimlach staat aan te kijken.
‘Tjonge, Bill. Kun je nog chagrijniger kijken? Een glimlach kost niks hoor.’
Hij mag van geluk spreken dat ik hem niet meteen op zijn gezicht sla.
‘Loop even met me mee vriend. Ik moet je wat dingen vertellen.’
Uiteraard ben ik meteen op mijn hoede.
‘Waarom zou ik naar jou luisteren? Dacht je nu echt dat een ontbijtje op bed ervoor zou zorgen dat we nu opeens vrienden zijn?’
Ronnie kijkt verbaasd. ‘Wat? O, doe toch eens normaal, Billy. Dat is nog niet alles. Maar eerst moeten we even praten. En daarna kan je verjaardag echt goed beginnen.’
‘Hoe bedoel je?’ roep ik, terwijl hij weg marcheert.
‘Wacht maar af, zonnestraaltje, je ziet het vanzelf. Kom op nu!’
Hier heb ik geen antwoord op. Behalve dan achter hem aanlopen en mijn middelvinger naar hem opsteken.