HOOFDSTUK ACHTTIEN
Een glanzend zwarte tas
De zon liet zich op zaterdag 29 september niet zien en de nacht was kil door de aanhoudende, koude regen. Dr. Jekyll and Mr. Hyde beleefde de laatste van een lange reeks voorstellingen in het Lyceum. De kranten meldden dat er 'een eind was gekomen aan de grote hoeveelheden zon', maar volgens de aantekeningen in zijn eigen handschrift op schetsen die hij die avond maakte, weerhield dat Sickert er niet van naar Deacon's variététheater te gaan. Deacon's was gelegen op Middleton Place (tegenwoordig Rosebery Avenue), vijftien tot twintig minuten lopen van het East End.
Elizabeth Stride was pas uit een huurkazerne in Dorset Street in Spitalfields, getrokken, waar ze had samengewoond met Michael Kidney, een rivierarbeider die tevens reservist was bij het leger. Lange Liz, zoals haar vrienden haar noemden, was weleens eerder bij Kidney weggegaan. Dit keer nam ze haar schaarse spulletjes mee, maar er was geen reden om aan te nemen dat ze voorgoed zou verdwijnen. Kidney zou later bij het vooronderzoek verklaren dat ze nu en dan een tijdje alleen wilde zijn om toe te geven aan haar 'drankzucht', maar ze was altijd weer teruggekomen.
Elizabeths meisjesnaam was Gustafsdotter en ze zou op 27 november vijfenveertig zijn geworden, hoewel ze de meeste mensen in de waan had gebracht dat ze een jaar of tien jonger was dan haar werkelijke leeftijd. Elizabeths leven hing van leugens aan elkaar, maar de meeste daarvan waren zielige pogingen om haar deprimerende, hopeloze leven mooier en dramatischer te maken. Ze was geboren in Torslanda, vlak bij het Zweedse Göteborg, als dochter van een boer. Sommige mensen zeiden dat ze vloeiend Engels sprak zonder een spoor van een accent. Anderen beweerden dat ze haar woorden niet duidelijk uitsprak en dat ze klonk als een buitenlandse. Zweeds, haar moedertaal, is een Germaanse taal die nauw verwant is aan het Deens, wat Sickerts vader sprak.
Elizabeth vertelde iedereen altijd dat ze als jongedame naar Londen was gekomen om 'het land te zien', maar dat was weer zo'n verzinsel van haar. Haar naam wordt in Londen voor het eerst vermeld in een register van de Zweedse Kerk uit 1879, met de opmerking dat men haar een shilling heeft gegeven. Ze was tussen de een meter zevenenvijftig en de een meter tweeënzestig lang, volgens de mensen die naar het mortuarium kwamen om te achterhalen wie ze was. Ze had een 'bleke' teint. Anderen beschreven die juist als 'donker'. Haar haar was 'donkerbruin en krullend', maar volgens iemand anders 'zwart'. Een politieman trok een van haar oogleden omhoog in het slecht verlichte mortuarium en besloot dat haar ogen 'grijs' waren.
Op de zwart-witfoto van haar dode lichaam lijkt Elizabeths haar donkerder omdat het nat en slierterig was na te zijn uitgespoeld. Haar gezicht was bleek omdat ze dood was en bijna al het bloed uit haar lichaam was gevloeid. Haar ogen kunnen vroeger best felblauw zijn geweest, maar niet meer toen de politieman haar ooglid optrok 0111 te kijken. Na de dood droogt de conjunctiva uit en wordt ze dof. De meeste mensen die een tijdje dood zijn, lijken grijze of grijsblauwe ogen te hebben, tenzij hun ogen heel erg donker waren.
Na de autopsie kreeg Elizabeth de donkere kleren weer aan die ze had gedragen toen ze vermoord werd. Ze werd in een kist gelegd die vervolgens tegen een muur werd gezet om te worden gefotografeerd. In de schaduw van haar ingetrokken kin is nog net de getande snee van het mes van haar moordenaar zichtbaar, die centimeters onder de rechterkant van haar nek uitkomt. Deze foto is wellicht de enige die ooit van haar is gemaakt. Ze lijkt mager en heeft een mooi gevormd gezicht met goede trekken, en haar mond had sensueel kunnen zijn als ze haar bovenste voortanden niet was kwijtgeraakt.
Elizabeth kan in haar jeugd best een blonde schoonheid zijn geweest. Tijdens het vooronderzoek kwamen er allerlei dingen over haar aan het licht. Ze was uit Zweden weggegaan om in dienst te gaan bij een heer die vlak bij Hyde Park woonde. Met is niet bekend hoe lang ze daar in dienst bleef, maar nadat dit dienstverband was verbroken, woonde ze op een gegeven moment samen met een politieman. In 1869 trouwde ze met een timmerman, John Thomas Stride. Iedereen die haar was tegengekomen in de logementen waar ze vaak kwam, had het tragische verhaal gehoord dat haar man was verdronken toen de Princess Alice zonk nadat het schip in botsing was gekomen met een stoomboot die kolen vervoerde.
Elizabeth vertelde verschillende versies van dit verhaal. Haar man en twee van haar negen kinderen waren met de Princess Alice ten onder gegaan. Of haar man en al haar kinderen waren verdronken. Elizabeth moet heel jong zijn geweest toen ze haar eerste kind kreeg als ze er in 1878 negen had, had de schipbreuk, waarbij 640 mensen omkwamen, op de een of andere manier overleefd. Terwijl ze vocht voor haar leven, had een andere in paniek geraakte passagier haar tegen de mond geschopt en haar zo 'misvormd'.
Elizabeth vertelde iedereen dat haar hele verhemelte weg was, maar bij de autopsie bleek er niets mis mee. De enige 'misvorming' waren haar ontbrekende voortanden, waar ze zich erg voor geschaamd moet hebben. De boeken van het Poplar and Stepney Sick Asylum tonen aan dat haar man, John Stride, daar is overleden op 24 oktober 1884. Hij was niet omgekomen bij een schipbreuk en ook geen van haar kinderen - als ze kinderen hadden. Misschien wilde Elizabeth haar verleden interessanter maken met haar leugens, want de waarheid was zielig en vernederend en bezorgde haar alleen maar moeilijkheden.
Toen de geestelijken van de Zweedse Kerk, waar ze lid van was, ontdekten dat haar man niet was omgekomen bij een schipbreuk, werd de financiële steun die ze ontving stopgezet. Misschien had ze gelogen over de dood van haar man en kinderen omdat er een fonds was opgericht voor de overlevenden van de schipbreuk van de Princess Alice. Toen het vermoeden rees dat geen enkele verwant van Elizabeth bij die ramp was omgekomen, kreeg ze ook geen geld meer. Elizabeth moest op de een of andere manier een man hebben om voor haar te zorgen en als ze die niet had, verdiende ze wat ze kon door te naaien, schoon te maken en in de prostitutie.
Ze had de laatste tijd de nachten doorgebracht in een logement op Flower and Dean Street 32, waarvan de beheerster, de weduwe Elizabeth Tanner, haar vrij goed kende. Bij het vooronderzoek verklaarde mevrouw Tanner dat ze Elizabeth zes jaar lang regelmatig had gezien en dat ze tot donderdag 27 september in een ander huurhuis had gewoond met een man die Michael Kidney heette. Ze had hem verlaten en had slechts een paar oude kleren en een gezangboek meegenomen. Op die donderdagnacht en de vrijdagnacht daarop had ze in het logement van mevrouw Tanner geslapen. In de vroege avond van zaterdag 29 september hadden Elizabeth en mevrouw Tanner iets gedronken bij de Queen's Head pub in Commercial Street en daarna had Elizabeth zes penny's verdiend met hel schoonmaken van twee kamers in het logement.
Tussen tien en elf uur had Elizabeth zich in de keuken bevonden, waar ze een stuk fluweel aan haar vriendin Catherine Lane had gegeven. 'Bewaar dat even voor me,' had ze gezegd en ze had eraan toegevoegd dat ze even wegging. Ze was gekleed op het ellendige weer in twee onderrokken van een goedkoop materiaal dat wel wat leek op jute, een wit hemd, witte katoenen kousen, een zwart katoenfluwelen lijfje, een zwarte rok, een zwarte, met bont afgezette jas, een kleurige, gestreepte zijden doek om haar hals en een klein, zwart, crêpe hoedje. In haar zakken zaten twee zakdoeken, een stuk zwart stopgaren en een koperen vingerhoed. Voordat ze de keuken verliet, vroeg ze Charles Preston, een kapper, of ze zijn klerenborstel kon lenen om zich een beetje op te knappen. Ze vertelde aan niemand waar ze heen ging, maar ze liet trots haar zes pas verdiende penny's zien voordat ze verdween in de donkere, natte avond.
Berner Street was een smalle doorgaande weg met kleine, overbevolkte huizen, waar Poolse en Duitse kleermakers, schoenmakers, sigarettenmakers en andere verarmde mensen woonden en werkten. I11 de straat stond het clubhuis van de International Working Men's Educational Club, die ongeveer vijfentachtig leden had, voor het merendeel Oost-Europese joodse socialisten. De enige eis om lid te mogen worden, was dat men de socialistische principes steunde. De iwmc kwam elke zaterdagavond om halfnegen bijeen om te discussiëren over verschillende onderwerpen.
De bijeenkomsten eindigden altijd met zang en dans en het was niet ongebruikelijk dat de mensen tot één uur in de morgen bleven. Op deze zaterdagavond hadden bijna honderd mensen een debat in het Duits bijgewoond over de reden waarom joden socialisten moesten zijn. Het serieuze deel was bijna afgelopen. De meeste mensen gingen naar huis tegen de tijd dat Elizabeth Stride die kant uitliep.
Haar eerste klant van die avond was voor zover we weten een man met wie men haar zag praten in Berner Streel, vlak bij het huis van een arbeider die William Marshall heette. Volgens Marshall was dat ongeveer om kwart voor twaalf geweest en hij verklaarde later dat hij het gezicht van de man niet goed had gezien, maar dat hij een korte, zwarte jas aan had gehad, een donkere broek en dat hij iets op zijn hoofd had gedragen dat eruit had gezien als een matrozen-pet. Hij had geen handschoenen gedragen, was gladgeschoren en hij had Elizabeth gekust. Marshall zei dat hij de man had horen plagen: 'Jij zou alles zeggen, behalve je gebeden,' en Elizabeth had gelachen. Geen van beiden had dronken geleken, herinnerde Marshall zich, en ze waren weggelopen in de richting van het clubgebouw van de iwmc.
Een uur later zag een andere bewoner, James Brown genaamd, een vrouw die hij later identificeerde als Elizabeth Stride op de hoek van Fairclough Street en Berner Streel legen een muur leunen en met een man praten. De man droeg een lange overjas en was ongeveer een meter zeventig lang. (Het lijkt erop dat bijna elke man die in de Ripper-zaken door getuigen was gezien een meter zeventig was. In de Victoriaanse tijd was een meter zeventig ongeveer de gemiddelde lengte voor een man. Ik veronderstel dat je met die lengte de plank niet ver mis kon slaan.)
De laatste die Elizabeth Stride in leven zag, was William Smith, agent 452 van district H, wiens ronde die avond door Berner Street liep. Hij zag om vijf over halfeen een vrouw die hij later identificeerde als Elizabeth Stride. Hel viel hem op dat ze een bloem op haar jas droeg. De man die bij haar was, had een in kranten gewikkeld pakje bij zich van vijfenveertig centimeter lang en vijftien tot twintig centimeter breed. Hij was ook een meter zeventig, herinnerde Smith zich, en hij had een harde, vilten jachtpet op en een donkere overjas en een donkere broek aan. Smith zei dat de man ongeveer achtentwintig jaar was geweest en gladgeschoren en dat hij heel respectabel had geleken.
Smith ging verder met zijn ronde en vijfentwintig minuten later, om één uur, reed Louis Diemschutz met zijn straatventerskar naar liet clubgebouw van de iwmc op Berner Street 40. Hij was de beheerder van de socialistische club en woonde in het gebouw. Toen hij de oprit opreed, zag hij tot zijn verbazing dat de poort openstond, die anders om negen uur 's avonds altijd dicht werd gedaan. Toen hij erdoorheen reed, deinsde zijn pony plotseling naar links. Het was te donker om veel te zien, maar hij zag een vage vorm op de grond bij de muur en duwde erin met zijn zweep, denkend dat het afval was. Hij klom naar beneden, stak met veel moeite een lucifer aan in de wind en schrok van de vaag verlichte gestalte van een vrouw. Ze was dronken of dood en Diemschutz rende het clubhuis in en kwam terug met een kaars.
Elizabeth Strides keel was doorgesneden en Diemschutz moest de Ripper hebben gestoord. Het bloed stroomde van haar hals naar de deur van het clubhuis en de bovenste knopen van haar jasje waren los, zodat haar hemd en korset te zien waren. Ze lag op haar linkerzij met haar gezicht naar de muur en haar jurk was doornat van de recente, harde regenbuien. In haar linkerhand had ze een papieren pakje met snoepjes voor een frisse adem en op haar borst was een corsage van venushaar en een rode roos gespeld. Agent William Smith had inmiddels zijn hele ronde gelopen en toen hij weer bij Berner Street 40 kwam, zag hij tot zijn verbazing dat zich een menigte had verzameld voor de poort van het clubhuis en dat mensen 'Politie!' en 'Moord!' riepen.
Smith verklaarde bij het vooronderzoek dat hij niet meer dan vijfentwintig minuten over zijn ronde had gedaan en dat de moordenaar in die korte tijd moest hebben toegeslagen, terwijl er nog zo'n dertig leden van de socialistische club aanwezig waren. De ramen stonden open en de clubleden zongen feestelijke liederen in het Russisch en het Duits. Niemand had een gil of een andere uitroep gehoord. Maar Elizabeth Stride had waarschijnlijk geen geluid meer gemaakt dat iemand anders dan haar moordenaar kon horen.
Politiedokter George Phillips was kort na enen ter plekke en besloot dat de vrouw geen zelfmoord had gepleegd, want er was geen wapen aanwezig op de plaats van de misdaad. Ze moest vermoord zijn en hij was van oordeel dat de moordenaar haar met zijn handen op haar schouders op de grond had gedrukt en daarna van voren haar keel had doorgesneden. Ze hield de verfrissende snoepjes tussen duim en wijsvinger van de linkerhand en toen de dokter het pakje weghaalde, vielen er een paar op de grond. Haar linkerhand moest zich na de dood hebben ontspannen, zei dokter Phillips, maar hij kon niet uitleggen waarom haar rechterhand was 'besmeurd met bloed'. Dat was heel vreemd, verklaarde hij, omdat haar rechterhand geen verwondingen vertoonde en op haar borst lag. Er was geen verklaring voor het bloed op haar hand, tenzij de moordenaar het er opzettelijk op had gesmeerd. Dat leek wel heel vreemd.
Misschien kwam het niet bij dokter Phillips op dat iedereen die bloedt in een reflex zijn hand naar de wond brengt. Toen Elizabeths keel werd doorgesneden, zal ze meteen naar haar hals hebben gegrepen. Het is ook onzinnig om ervan uit te gaan dat Elizabeth Stride eerst op de grond werd geduwd en toen pas werd vermoord. Waarom schreeuwde ze niet en spartelde ze niet tegen toen de moordenaar haar vastpakte en haar tegen de grond werkte? Het is ook niet waarschijnlijk dat de Ripper haar de keel heeft afgesneden terwijl hij voor haar stond.
Om dat te doen, had de, moordenaar haar tegen de grond moeten werken en haar al die tijd stil en onder controle moeten houden terwijl hij in het donker haar hals doorsneed en het bloed over hem heen spoot. Op de een of andere manier houdt ze haar pakje snoepjes vast. Als een keel wordt doorgesneden door een aanvaller die voor zijn slachtoffer staat, zijn er meestal verscheidene ondiepe sneden vanwege de lastige aanvalshoek. Doet de aanvaller het echter van achteren, dan zijn de sneden lang en vaak voldoende diep om de grote aderen te raken en het weefsel en kraakbeen helemaal tol op het bot door te snijden.
Als een moordenaar eenmaal een werkbare methode heeft uitgedacht, verandert hij die zelden, tenzij er iets onverwachts gebeurt, waardoor de moordenaar zijn ritueel moet onderbreken of harder gaat toeslaan, afhankelijk van de omstandigheden en zijn reacties. Ik geloof dat Jack the Ripper altijd van achteren aanviel. Hij werkte zijn slachtoffers niet eerst tegen de grond, want dan riskeerde hij een worsteling en kon hij de overhand verliezen. Het ging hier om doorgewinterde, geharde vrouwen die niet zouden aarzelen zichzelf te beschermen als een klant een beetje te ruw werd of besloot niet te betalen.
Ik betwijfel of Elizabeth Stride wist wat er gebeurde. Ze was misschien naar het gebouw op Dorset Street gewandeld omdat ze wist dat de leden van de iwmc: - waarvan de meesten geen vriendin of vrouw bij zich hadden - om een uur of één begonnen te vertrekken en hoopte dat ze misschien geïnteresseerd waren in snelle seks. Het kan zijn dat de Ripper vanuit de diepe schaduw heeft toegekeken terwijl ze zaken deed met andere mannen en daarna heeft gewacht tot ze alleen was. Hij was wellicht bekend met de socialistische club en was er al eerder geweest, misschien zelfs diezelfde avond nog. De Ripper kan een valse snor, baard of een andere vermomming hebben gedragen om te voorkomen dat hij herkend werd.
Walter Sickert sprak vloeiend Duits en zou het debat dat op zaterdag 29 september urenlang aan de gang was hebben begrepen. Misschien bevond hij zich zelfs in de menigte bij het debat. Het zou precies iets voor hem zijn geweest om eraan deel te nemen en rond enen weg te glippen, op het moment dat ze begonnen te zingen. Of misschien is hij nooit de club binnen geweest en hield hij Elizabeth Stride al in de gaten sinds ze het logement uit was gekomen. Wat hij ook deed, het was waarschijnlijk niet zo moeilijk als je zou denken. Als een moordenaar nuchter en intelligent is en logisch na kan denken, als hij verscheidene talen kent, acteur is, over schuilplaatsen beschikt en niet in de buurt woont, is het helemaal niet zo verbazingwekkend dat hij ongestraft moorden kon plegen in de onverlichte sloppenwijken. Maar ik denk dat hij zijn slachtoffer heeft aangesproken. Er is nooit een verklaring gevonden voor die enkele rode roos.
De Ripper had tijd genoeg om te ontsnappen terwijl Louis Diemschutz zich het gebouw in haastte om een kaars te zoeken en leden van de socialistische club naar buiten renden om te gaan kijken. Kort nadat de opschudding was ontstaan, kwam een vrouw die verschillende deuren verderop op nummer 36 woonde naar buiten en zag een jongeman snel in de richting van Commercial Street lopen. Hij keek op naar de verlichte ramen van het clubhuis en de vrouw verklaarde dat hij een glanzend zwarte Gladstone-tas droeg, die in die dagen zeer populair was en leek op de tassen die artsen bij zich droegen.
Marjorie Lilly schreef in haar herinneringen dat Sickert een Gladstone-tas had 'waar hij heel erg aan gehecht was'. In de winter van 1918 waren ze aan het schilderen in zijn studio toen hij plotseling besloot naar Petticoat Lane te gaan en de tas uit de kelder haalde. Marjorie Lilly schreef dat Sickert met grote, witte letters en cijfers 'The Shrubbery, Camden Road 81' op de tas had geschilderd, hoewel ze niet begreep waarom. Ze snapte trouwens toch niet waar 'The Shrubbery' (Het Struikgewas) op sloeg, want Sickert had geen enkele struik in zijn voortuin staan. Sickert gaf ook geen verklaring voor dit vreemde gedrag. Hij was in die tijd achtenvijftig jaar oud en absoluut niet seniel. Maar hij deed soms heel vreemd en Lilly herinnerde zich dat ze zich niet op haar gemak had gevoeld toen hij haar en een andere vrouw door de dikke, scherpe mist mee had genomen op een angstaanjagende excursie in Whitechapel.
Ze kwamen uiteindelijk in Petticoat Lane en juffrouw Lilly zag Sickert en zijn zwarte tas tot haar verbazing verdwijnen in de smalle straatjes. 'De mist overtrof onze ergste angsten' en het was bijna net zo donker als 's nachts, schreef ze. De vrouwen renden achter Sickert aan, 'door eindeloze zijstraatjes tol we helemaal uitgeput waren', terwijl hij naar de arme zielen keek die op de trappen van hun onderkomens zaten en vol vreugde uitriep: 'Wat een prachtige kop! Wat een baard! Een volmaakte Rembrandt.' Hij liet zich niet van het avontuur afbrengen en kwam tot op een paar straten in de buurt waar dertig jaar eerder de slachtoffers van de Ripper waren vermoord.
Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog begon en Londen een tijdlang verduisterd werd, schreef Sickert in een brief: 'Zulke interessante straten, verlicht zoals twintig jaar geleden, toen alles Rembrandt was.' Hij was net midden in de nacht naar huis gelopen 'door zijstraatjes' in lslington en hij voegde er nog aan toe: 'Als het om het licht gaat, wou ik dat de angst voor zeppelins altijd bleef bestaan.'
Ik heb John Lessore gevraagd naar de Gladstone-tas van zijn oom en hij vertelde dat volgens hem niemand in de familie iets wist van een Gladstone-tas die aan Walter Sickert zou hebben toebehoord.
Ik heb alles geprobeerd om die tas te vinden. Als hij was gebruikt om bebloede messen in te vervoeren, zouden DNA-sporen misschien interessante bewijzen kunnen opleveren. Nu ik toch aan het speculeren ben, kan ik er net zo goed bij zeggen dat het idioot lijkt dat Sickert 'The Shrubbery' op zijn tas schilderde, maar misschien was hel dat niet. In de tijd van de Ripper-moorden vond de politie een bebloed mes in de struiken in de buurt waar Sickerts moeder woonde. Er doken zelfs op verschillende plekken bebloede messen op, alsof ze opzettelijk werden achtergelaten om de politie en de bewoners in beroering te brengen.
Op de maandagavond na de moord op Elizabeth Stride verliet Thomas Coram, een handelaar in kokosnoten, het huis van een vriend in Whitechapel en zag hij onder aan de trap naar een wasserij een mes liggen. Het lemmet was dertig centimeter lang en had een botte punt en het zwarte heft was vijftien centimeter lang en gewikkeld in een bebloede, witte zakdoek, die op zijn plaats werd gehouden door een touwtje. Coram raakte het mes niet aan, maar liet hel onmiddellijk aan de wijkagent zien, die later verklaarde dat het mes op precies dezelfde plaats had gelegen waar hij nog geen uur eerder had gestaan. Hij beschreef het mes als 'rijkelijk overdekt met opgedroogd bloed' en van het soort dat een bakker of kok zou kunnen gebruiken. Sickert was een uitstekende kok en trok vaak de bijbehorende kleding aan om zijn vrienden te amuseren.
Terwijl de politie de leden van de socialistische club ondervroeg, die in het gebouw aan het zingen waren geweest op het moment dat Elizabeth Stride werd vermoord, ging Jack the Ripper op weg naar Mitre Square, waar een andere prostituee, Catherine Edwards genaamd, ook naar op weg was gegaan nadat ze uit de gevangenis was ontslagen. Als de Ripper de rechtstreekse route heeft genomen en Commercial Street in westelijke richting is gevolgd om bij Aldgate High Street linksaf te slaan naar de City, was zijn volgende misdaad maar vijftien minuten lopen van zijn vorige.