30

Meg keek met een gespeelde frons naar de sleutelring in Nates hand. “Volgens mij zijn dat sleutels.”

“Waarom heb je er zoveel nodig?”

“Omdat er zoveel sloten zijn? Is dit een quiz?”

Hij liet ze in zijn handpalm rammelen terwijl zij hem met een zonnige glimlach aankeek. “Meg, je sluit je eigen deuren nauwelijks af. Vanwaar al die sleutels?”

“Nou…soms moet je wel eens ergens naar binnen, maar, tja, de boel is op slot. Dan heb je een sleutel nodig.”

“En de boel die, tja, op slot is, is natuurlijk geen eigendom van je. Klopt dat?”

“Technisch gesproken wel. Maar niemand is een eiland, en je hebt een dorp nodig enzovoort. In het zen-universum is iedereen één.”

“Dus dit zijn zen-sleutels?”

“Precies. Geef terug.”

“Niet dus.” Hij klemde zijn hand eromheen. “Kijk, zelfs in het zen-universum zou ik niet graag mijn eigen vrouw voor inbraak moeten arresteren.”

“Ik ben je vrouw nog niet, vriend. Heb je trouwens een huiszoekingsbevel voor die sleutels?”

“Ze lagen voor het grijpen. Er was geen huiszoekingsbevel voor nodig.”

“Je lijkt de Gestapo wel.”

“Zegt de wetovertreedster.” Hij pakte haar kin beet en kuste haar.

Even later opende hij de achterbak van zijn jeep en riep de honden. “Kom mee, jongens. We gaan een eindje rijden.”

Ze liet de honden nu niet meer alleen thuis. Ze gingen met haar mee, naar Jacob, of als ze moest vliegen naar de kennel in The Lodge.

Hij gaf Buil, die nog wat zwakjes was, een zetje de auto in.

“Behouden vlucht,” zei hij tegen Meg.

“Ja, ja.”

Met haar handen in haar zakken liep ze naar het vliegtuig, draaide zich om en liep terug. “Ik kan andere sleutels krijgen, hoor. Ik heb zo mijn contacten.”

“Ongetwijfeld,” mompelde Nate.

Hij wachtte zoals gewoonlijk tot ze opgestegen was. Hij vond het fijn om te zien hoe ze van het water opsteeg tot hoog in de lucht, waarna de stilte werd doorbroken door het geraas van de motoren. Als hij daar zo stond dacht hij aan niets anders dan aan haar, aan hen samen en het leven dat ze opbouwden.

Ze was nu de sneeuw gesmolten was, had hij gezien, al bezig met een paar bloembedden aan weerszijden van haar terras. Ze had het over akelei en globebloemen en de wolvenurine die ze eromheen sproeide om elanden weg te houden.

Haar ridderspoor zou in de zwoele zomerdagen bijna drie meter hoog worden, beloofde ze.

Stel je voor, dacht hij. Stel je Meg Galloway, piloot, berendoder, inbraakverslaafde, bezig met de bloemen in haar tuin. Ze ging er prat op dat haar dahlia’s zo groot als wieldoppen werden.

Dat wilde hij zien. Hij verlangde ernaar om op een eindeloze zomeravond met haar op haar terras te zitten, met de zon aan de hemel en haar bloemen als een feestelijke sprei voor het huis.

Simpel, dacht hij. Hun leven kon bestaan uit ontelbare simpele momenten. Zonder ooit gewoon te zijn.

Haar vliegtuig steeg steeds hoger als een kleine rode vogel in de weidse blauwe lucht. Hij glimlachte toen ze als groet eerst naar links en toen naar rechts zwenkte.

Toen het weer stil was stapte hij in de auto, waar de honden al op hem wachtten, en richtte zijn aandacht op andere zaken.

Misschien was het dwaas om zoveel waarde te hechten aan een kleine zilveren oorbel en het onverifieerbare gerucht dat Galloway een onbekend bedrag in zijn bezit had gehad.

Hij had die oorbel echter eerder gezien en de herinnering zou terugkomen. Vroeg of laat zou hij het zich herinneren. En geld speelde zeer vaak een rol bij moord.

Terwijl hij naar de stad reed dacht hij erover na. Galloway had een leuk bedrag aan contanten gehad en een mooie vrouw. Standaardmotieven voor moord. En in een plaats als deze lagen vrouwen niet voor het oprapen.

Het paradecomité had al vlaggetjes voor 1 mei opgehangen. Niet het gebruikelijke rood-wit-blauw voor parades in kleine steden. Waarom zou dat eigenlijk ook voor Lunacy moeten gelden? In plaats daarvan waren de spandoeken en vlaggetjes een bonte mengeling van blauwe, gele en groene tinten.

Hij zag een adelaar op een slinger vlaggetjes zitten, alsof hij daarmee zijn goedkeuring gaf.

In de hoofdstraat waren mensen bezig hun huizen en winkels schoon te maken voor de lente. Bloempotten en hangmandjes met violen en sierkool, allebei koudebestendig wist hij inmiddels, stonden al buiten. Veranda’s en luiken hadden een nieuwe laag verf gekregen. Sneeuwscooters werden vervangen door motoren en gewone scooters.

Kinderen gingen op de fiets naar school en hij zag dat er meer kistjes werden gedragen dan bontlaarzen.

Toch hadden de bergen, die de eerste lentetekenen omringden en veertien uur per dag in het licht baadden, nog altijd hun sneeuwkap.

Nate parkeerde de auto en bracht de honden naar de kennel. Ze wierpen hem meelijwekkende blikken toe en liepen met de staart tussen de poten naar binnen.

“Ik weet het, jongens, het is niet leuk.” Hij ging op zijn hurken zitten en stak zijn vingers door het gaas zodat ze eraan konden likken. “Ik zal die schurk te pakken krijgen, dan is jullie bazinnetje gerustgesteld en kunnen jullie gewoon thuisblijven en spelen.”

Ze jankten toen hij vol schuldgevoel wegliep.

Hij liep door de receptie naar Charlene die in haar kantoor zat.

“Ik heb drie studenten aangenomen voor de zomer.” Ze tikte tegen haar computer. “Ik zal ze nodig hebben, want we zitten vrijwel continu vol.”

“Goed zo.”

“De gidsen huren er ook altijd een paar in. Tegen de zomer zal het hier vol zitten met knappe studenten.” Haar ogen glinsterden toen ze het zei, maar Nate vond haar blik eerder opstandig dan opgetogen.

“Dan zullen we het allemaal druk krijgen. Charlene…” Hij sloot de deur. “Ik moet je iets vragen wat je niet leuk zult vinden.”

“Dat heeft jou toch nooit tegengehouden?”

Het had geen zin om erom heen te draaien, vond hij. “Met wie ben je voor het eerst naar bed gegaan nadat Galloway weg was?”

“Ik vertel geen bedgeheimen, Nate. Als je ooit op mijn aanbod was ingegaan, zou je dat nu weten.”

“Dit heeft niets met roddel te maken, Charlene, en het is ook geen spelletje. Je wilt toch graag weten wie Pat vermoord heeft?”

“Natuurlijk. Weet je hoe moeilijk het is om zijn begrafenis te regelen terwijl hij nog in een mortuarium ligt en ik niet eens precies weet wanneer ik hem mee naar huis mag nemen? Elke dag vraag ik Bing wanneer hij denkt dat de grond zacht genoeg is om in te graven. Om het graf van mijn Pat te delven.”

Ze griste twee tissues uit de doos op haar bureau en snoot haar neus. “Toen mijn moeder mijn vader begroef,” zei Nate, “heeft ze een maand lang als een schim door het huis gedwaald. Langer, trouwens. Ze deed alles wat ze moest doen, net als jij, maar je kon geen contact met haar krijgen. Ze was onbereikbaar. Ze was niet meer aanwezig. Sindsdien heb ik nooit meer echt contact met haar gehad.”

Charlene slikte haar tranen weg en liet de tissue zakken. “O, wat verdrietig.”

“Jij hebt dat niet toegelaten. Je bent er geen schim door geworden. Nu vraag ik om jouw hulp. Wie heeft geprobeerd je te versieren?”

“Wie niet? Ik was jong en knap. Je had me toen moeten zien!”

Hij had iets in haar losgemaakt, hij wilde het tegenhouden, maar ze ontplofte.

“En ik was alléén! Ik wist niet dat hij dood was. Als ik dat had geweten, was ik niet zo snel…Ik voelde me gekwetst en ik was kwaad, en toen de mannen om me heen zwermden koos ik er gewoon een uit. Waarom niet? Waarom zou ik niet kiezen wie ik wilde?”

“Dat is je niet aan te rekenen.”

“John was de eerste met wie ik naar bed ging.” Ze haalde haar schouders op en gooide de tissues in haar roze prullenbak. “Ik wist dat hij verliefd op me was en hij was zo lief voor me. Attent,” zei ze weemoedig. “Daarom ging ik naar hem toe. Maar hij was niet de enige. Ik wist van geen ophouden. Ik brak harten en maakte huwelijken kapot. En het kon me niet schelen.”

Ze vermande zich en ze zag er zowaar kalm, bijna nadenkend uit. “Niemand heeft Pat om mij vermoord. Of als dat wel zo was, was dat verspilde moeite. Omdat ik om geen van al die mannen gaf. Ik gaf nooit iets wat ik niet weer terugnam. Hij is niet vermoord vanwege mij. Mocht dat wel zo zijn, dan zal ik er niet mee kunnen leven, geloof dat maar.”

“Hij is niet vermoord vanwege jou.” Hij liep achter haar langs, legde zijn handen op haar schouders en masseerde ze zacht. “Echt niet.”

Ze legde een hand op de zijne. “Ik bleef maar wachten tot hij terug zou komen. Zodat hij kon zien dat ik niet om hem treurde, en hij me weer zou willen. Ik zweer je, Nate, ik geloof dat ik daarop gewacht heb tot jij en Meg erheen gingen. Tot jullie hem zagen heb ik op hem gewacht.”

“Hij zou teruggekomen zijn.” Zijn hand masseerde haar schouder toen ze het hoofd schudde. “Als je mijn werk doet leer je de slachtoffers kennen. Je probeert in hun hoofd te kijken en hen beter te begrijpen, vaak beter dan de mensen die hen kenden toen ze nog leefden. Hij zou teruggekomen zijn.”

“Zoiets liefs heeft nog nooit iemand tegen me gezegd,” zei ze even later. “En jij wilt me niet eens versieren.”

Hij gaf haar een schouderklopje en haalde de oorbel uit zijn zak. “Herken je deze?”

“Hm.” Ze snoof nog een keer en veegde de tranen van haar wimpers. “Het is best een leuk ding, maar wel…echt iets voor een man. Niets voor mij. Ik hou meer van glitter.”

“Kan hij van Pat geweest zijn?”

“Pat? Nee, zoiets had hij niet. Niets met een kruis. Hij hield niet van religieuze symbolen.”

“Heb je deze oorbel ooit eerder gezien?”

“Volgens mij niet. Maar waarschijnlijk zou ik het me niet herinneren. Die oorbel is niets bijzonders.”

Nate besloot om de oorbel openlijk te laten zien, reacties uit te lokken. Aangezien Bing in The Lodge zat te ontbijten liep hij langs zijn tafeltje met de oorbel tussen zijn vingers. “Ben je deze soms kwijt?”

Bing keurde de oorbel nauwelijks een blik waardig en keek Nate aan. “De laatste keer dat ik tegen jou zei dat ik iets kwijt was heb ik daar alleen maar ellende van gehad.”

“Ik geef spullen graag aan hun rechtmatige eigenaar terug.”

“Dit ding is niet van mij.”

“Weet je van wie hij wel is?”

“Ik loer niet naar oren van mensen. En ik ben jouw gezicht ook zat.”

“Leuk je gesproken te hebben, Bing.” Hij stopte de oorbel in zijn zak. Bing had zijn baard een paar centimeter bijgeknipt, zag Nate en concludeerde dat dat zijn concessie aan het warmere weer was. “Februari 1988. Ik kan niemand uit de omgeving vinden die me met stellige zekerheid kan bevestigen dat jij die maand hier was. Ik heb wel een paar mensen gesproken die zeggen van niet.”

“Mensen moeten zich met hun eigen zaken bemoeien, net als ik.”

“Max was die maand weg en ik heb gehoord dat jij, laten we zeggen, wel iets voor Carrie voelde.”

“Er zijn zoveel vrouwen.”

“Toch was dat een goed moment om werk van haar te maken. Je lijkt me niet iemand die de kans aan zijn neus voorbij laat gaan.”

“Ze had geen belangstelling, dus waarom zou ik mijn tijd verdoen? Shit. ‘t Is makkelijker om een vrouw te vinden die je per uur moet betalen. Misschien ben ik die winter wel in Anchorage geweest. Er was daar een hoer, Kate, met wie ik wat transacties heb gedaan. Net als Galloway. Moest hij weten.”

“Kate de Hoer?”

“Ja. Ze is dood. Verrekte jammer.” Hij haalde zijn schouders op en at verder. “Ze kreeg een hartaanval tussen twee klanten door. Zeggen ze althans.” Hij boog zich naar voren. “Ik heb die hond niet vermoord.”

“Dat zeg je, en het lijkt of je je daar meer zorgen over maakt dan over twee overleden mannen.”

“Mannen kunnen beter op zichzelf passen dan een oude blinde hond. Misschien was ik die winter ergens in de stad. Misschien kwam ik Galloway wel tegen toen hij bij Kate naar buiten liep en ik naar binnen. Maakte mij niets uit.”

“Heb je hem gesproken?”

“Ik had andere dingen aan mijn kop. Hij ook. Poker.”

Nate trok zijn wenkbrauwen op alsof hij licht verbaasd en licht geïnteresseerd was. “O, ja? Je herinnert je plotseling van alles.”

“Je laat me niet met rust, wel? Je bederft mijn eetlust, daarom heb ik erover nagedacht.”

“Deed je mee met pokeren?”

“Ik ging voor een hoer, niet om te gokken.”

“Had hij het erover dat hij No Name wilde beklimmen?”

“Hij trok net zijn broek op, verdomme, en ik stond op het punt de mijne te laten zakken. We hadden geen tijd voor kletspraatjes. Hij zei dat hij aan het winnen was, er even tussenuit was gegaan om Kate te neuken en weer terugging. Kate zei dat Anchorage uit zijn voegen barstte van lieden uit Lunacy, maar dat vond ze best. Er kwam geld binnen. Toen kwamen we terzake.”

“Heb je Galloway nog gezien toen jullie zaken hadden gedaan?”

“Kan ik me niet herinneren.” Bing prikte zijn vork in zijn ontbijt. “Misschien in de bar, misschien ook niet. Ik ging naar Ike Transky, een pelsjager die ik kende en een huis buiten Skwenta had. Ik heb een paar dagen bij hem gelogeerd, wat gejaagd en gevist.”

“Kan Transky dat bevestigen?”

Bings ogen begonnen te fonkelen. “Niemand hoeft te bevestigen wat ik zeg. Hij is dood trouwens. In ‘96 overleden.”

Handig, dacht Nate toen hij naar buiten liep. De twee personen die Bing als potentiële alibi’s had waren allebei dood. Of je kon het omdraaien en het vanuit een andere hoek bekijken.

Gestolen handschoenen, gestolen mes, allebei achtergelaten bij een dode hond. Eigendom van een man die Galloway had gezien en gesproken.

Het was niet bijzonder vergezocht om te veronderstellen dat Galloway weer naar de pokertafel gegaan was of ergens wat met vrienden was gaan drinken.

Raad eens wie er net bij Kate binnen liep toen ik naar buiten kwam? De wereld was klein, dacht Nate. Daar stuitte je steeds op. Als Bing de waarheid sprak zou de moordenaar misschien bang zijn dat Galloway gezegd zou hebben wie uit Lunacy nog meer had zitten pokeren en naar de hoeren was gegaan.

Onderweg naar het bureau liet hij zijn enige bewijsstuk voor nog een paar andere neuzen bengelen.

Die middag liet hij de oorbel aan Otto zien.

Zijn hulpsheriff haalde de schouders op. “Nooit gezien.”

Er was een kilte tussen hen ontstaan, een stijve vorm van formaliteit, wat Nate betreurde. Er was echter niets aan te doen.

“Ik dacht altijd dat het Maltezer kruis meer een militair dan een religieus symbool was.”

Otto knipperde niet eens met zijn ogen. “Bij de marine waarin ik diende werden er geen oorbellen gedragen.”

“Juist.” Net als bij de anderen die hij de oorbel had laten zien stopte Nate de oorbel terug in zijn borstzakje en knoopte het dicht.

“Iedereen heeft het erover dat je dat ding overal laat zien. Mensen vragen zich af waarom de sheriff zoveel tijd aan een verloren oorbel besteedt.”

“Service van de zaak,” zei Nate zonder blikken of blozen.

“Sheriff,” zei Peach vanachter haar bureau, “er is een beer gesignaleerd in de garage van Ginny Mann, vlak bij Rancor. Haar man is op jacht,” vervolgde ze. “Zij is alleen thuis met haar kind van twee.”

“Zeg dat we eraan komen. Otto?”

Toen ze de hobbelige laan twee kilometer ten noorden van de stad op reden wierp Otto Nate een blik toe. “Ik hoop niet dat je van plan bent mij dit ding als een gek te laten besturen terwijl jij uit het raam hangt en waarschuwingsschoten naar een logge beer vuurt.”

“We zien wel. Wat doet een beer in vredesnaam in een garage?”

“Hij zal er geen carburateur repareren.” Toen Nate grinnikte moest Otto lachen maar zijn gezicht verstrakte zodra hij weer besefte hoe het er tussen hen voor stond. “Waarschijnlijk heeft iemand de deur laten openstaan. Misschien staat er wel een blik hondenvoer of vogelvoer. Of die stomme beer was gewoon nieuwsgierig.”

Toen ze bij het houten huis met aangebouwde garage stopten zag Nate dat de garagedeur inderdaad openstond. Hij wist niet of de beer verantwoordelijk was voor de chaos binnen of dat de Manns hun garage als vuilstortplaats gebruikten.

Ginny opende de voordeur. Ze had haar rode haar opgestoken, en haar loshangende overhemd en handen zaten onder de verfspatten. “Hij is achterlangs gekomen. Hij is al twintig minuten in de garage. Ik dacht dat hij wel verder zou gaan maar toen werd ik bang dat hij via de deur in ons huis zou proberen te komen.”

“Blijf binnen, Ginny,” beval Nate.

“Heb je hem gezien?” riep Otto.

“Ik zag hem door het raam toen hij aan kwam lopen.” Achter haar klonk luid geblaf en kindergehuil. “De hond was binnen en ik was boven in de studio aan het werk toen Roger begon te blaffen en de baby wakker maakte. Ik word bijna gek van het lawaai. Het is een bruine beer. Niet echt volwassen, maar groot zat.”

“Beren zijn nieuwsgierig,” zei Otto toen ze hun geweren controleerden en naar de zijkant van de garage liepen. “Als het een jonge beer is was hij waarschijnlijk alleen maar aan het rondneuzen en zal hij vluchten als hij ons ziet.”

Nate zag dat de Manns achter het huis een stuk grond hadden afgezet om een tuin te maken. Blijkbaar was de beer erdoorheen gelopen en had hij de tijd genomen een plastic krat vol kranten en catalogi tot gort te slaan.

Nate keek om zich heen en gebaarde toen hij iets bruins tussen de bomen zag bewegen.

“Daar gaat hij.”

“We moeten hem bang maken zodat hij ervandoor gaat en niet meer terugkomt.” Otto richtte zijn geweer omhoog en vuurde twee keer. Nate keek geamuseerd toe toen de beer met zijn logge lichaam het op een lopen zette.

Hij stond te kijken naast een man die op zijn lijst van verdachten stond.

“Dat was een makkie.”

“Dat is zoiets meestal.”

“Soms niet. Meg en ik moesten er een paar avonden geleden een doodschieten.”

“Was dat waardoor haar hond gewond is? Ik hoorde dat hij een paar flinke schrammen had.”

“Ja. Hij zou ons ook hebben aangevallen als we hem niet hadden doodgeschoten. Iemand had lokaas bij het huis geplaatst.”

Otto’s ogen vernauwden zich tot spleetjes. “Waar heb je het in vredesnaam over?”

“Dat iemand vlees, rauw bloederig vlees, in dunne plastic zakken bij Megs huis heeft gehangen.”

Otto’s mond verstrakte, toen draaide hij zich met een ruk om en liep een paar passen bij Nate vandaan. Nates hand lag op de kolf van zijn pistool. “Vraag je mij of ik het was?” Otto beende terug en ging tegenover Nate staan. “Wil je weten of ik zoiets lafs en gemeens zou doen? Of ik iets zou doen waardoor twee mensen verscheurd zouden kunnen worden, onder wie nog wel een vrouw?”

Hij priemde met zijn vinger tegen Nates borst. Twee keer. “Ik accepteer dat je mijn naam in de hoed gooit als het op Galloway aankomt, zelfs in het geval van Max. Het maakt me nijdig dat je me erbij haalt als het om Yukon gaat, maar dat accepteerde ik ook. Alleen dit pik ik niet. Ik heb bij de marine gezeten. Ik weet hoe ik een man moet ombrengen als het nodig is. Ik weet hoe ik het snel moet doen en ik weet genoeg plekken waar ik een lijk zou kunnen dumpen zonder dat er ooit een haan naar zou kraaien.”

“Dat dacht ik ook. Daarom vraag ik je, Otto, omdat je de mensen hier kent, wie zou zich tot zoiets verlagen?”

Hij huiverde. Zijn woede was nog niet verdwenen, zag Nate. Hij had het geweer in zijn hand maar zelfs in zijn drift hield hij het omlaag gericht. “Dat weet ik niet. Maar hij verdient het niet om te leven.”

“De oorbel die ik je liet zien is van hem.”

De woede in zijn ogen maakte plaats voor nieuwsgierigheid. “Heb je die bij Meg gevonden?”

“Nee, in de grot waar Galloway lag. Dus we moeten over het volgende nadenken. Wie mocht en vertrouwde Galloway genoeg om in de winter mee de berg te beklimmen? Wie profiteerde van zijn dood? Wie droeg deze oorbel?” vervolgde hij terwijl hij tegen zijn borstzak tikte. “Wie vond zichzelf toen een linke jongen en kon een paar weken de stad uit zonder dat iemand daar iets van zei?”

“Doe ik weer mee?”

“Ja. Kom, dan gaan we Ginny vertellen dat de kust veilig is.”

Het was onzeker wie het meer verbaasde dat Meg langskwam om haar honden op te halen. Haarzelf of Charlene, die ze op heterdaad betrapte bij het voeren van etensresten aan de honden.

“Ik vond het zonde om weg te gooien. Die honden vinden het vreselijk om opgesloten te worden.”

“Het is alleen maar tot Buil helemaal genezen is.”

Ze bleven slecht op hun gemak staan terwijl de honden aten.

“Weet je waardoor hij gewond is geraakt?” vroeg Charlene.

“Een beer.”

“Allemachtig. Dan is hij er goed van afgekomen.” Charlene ging op haar hurken zitten en maakte kusgeluidjes naar Buil. “Arme hond.”

“Ik vergeet altijd dat je van honden houdt. Je hebt er nooit een gehad.”

“Ik heb hier al genoeg wat mijn aandacht vergt.” Ze keek naar Megs ring die in de zon fonkelde. “Dat heb ik ook gehoord.”

Ze stond op, pakte Megs hand en hield hem onder haar neus. “Joanna in de kliniek hoorde het, zij vertelde het aan Rose, die het aan mij vertelde. Het zou leuk zijn geweest als ik het van jou had gehoord. Hij heeft echt alle registers opengetrokken, hè?”

“Bof ik even.”

“Ja, zeg dat wel.” Charlene liet Megs hand los. Ze liep weg, maar keerde terug op haar schreden. “Hij boft ook.”

Meg zei even niets. “Waar blijft de gifpijl?”

“Die komt niet. Jullie zijn een knap stel, beter samen dan alleen. Als je dan toch met iemand gaat trouwen, kan het maar beter met iemand zijn met wie je er goed uitziet.”

“Wat dacht je van iemand die me gelukkig maakt?”

“Dat bedoel ik.”

“Juist, oké.”

“Eh…Misschien kan ik een feest voor jullie geven. Een verlovingsfeest bijvoorbeeld.”

Meg stak haar handen in de zakken van haar spijkerjack. “We willen niet lang wachten. We hoeven niet echt een feest als we maar een maand verloofd blijven.”

“Ook goed.”

“Charlene,” zei Meg voor ze weg kon lopen. “Misschien wil je helpen met de bruiloft.” Ze zag het plezier en de verrassing op Charlenes gezicht. “Ik wil niets overdadigs, alleen iets buitenshuis, en een feest. Een groot feest. Jij bent goed in dat soort dingen.”

“Dat zal wel lukken. Ook al wil je niets overdadigs, er moet lekker eten komen en veel drank. En het moet mooi worden. Bloemen en versieringen. We kunnen alles bespreken.”

“Goed.”

“Ik…ik moet nu iets doen. Misschien kunnen we er morgen over praten.”

“Goed, morgen. Misschien kan ik de honden hier nog even laten nu ze toch gegeten hebben. Dan doe ik even wat boodschappen.”

“Tot morgen dan.”

Charlene liep snel op haar doel af voor ze van gedachten kon veranderen. Ze liep rechtstreeks naar Johns kamer en klopte aan.

“De deur is open.”

Hij zat aan zijn kleine volle bureau maar ging staan toen ze binnenkwam. “Dag, Charlene. Sorry, ik ben aan het nakijken en het moet echt af.”

“Ga niet weg.” Ze leunde tegen de deur. “Ga alsjeblieft niet weg.”

“Ik kan niet blijven, dus moet ik weg. Ik heb mijn ontslag ingediend. Ik help Hopp met het vinden van een vervanger.”

“Niemand kan jou vervangen, John, wat je ook denkt van…van die andere mannen. Ik heb je slecht behandeld. Ik wist dat je van me hield, maar ik liet het niet toe. Ik vond het prettig om te weten dat er altijd iemand was om op terug te vallen, maar ik stond mezelf geen diepere gevoelens toe.”

“Dat weet ik. Dat weet ik maar al te goed, Charlene. Nu heb ik eindelijk de moed om ernaar te handelen.”

“Mag ik alsjeblieft iets zeggen?” Met een smekende blik in haar ogen sloeg ze haar armen over elkaar. “Ik ben bang en ik moet het zeggen voor ik het niet meer durf. Ik vond het fijn dat mannen me begeerden en die blik in hun ogen te zien. Ik ging graag met hen naar bed, vooral met jonge mannen. Dan kon ik in het donker, met hun handen op mijn lichaam, geloven dat ik nog geen veertig was.” Ze bracht haar hand naar haar gezicht. “Ik vind het vreselijk om ouder te worden, John, en elke dag nieuwe rimpels in de spiegel te zien. Zolang mannen me begeren kan ik doen alsof die rimpels er niet zijn. Ik ben al zo lang bang en kwaad en ik heb er genoeg van.” Ze deed een stap naar voren. “Toe, ga niet weg, John. Laat me alsjeblieft niet alleen. Jij bent de enige sinds Pat bij wie ik tot rust kan komen en me op mijn gemak voel. Ik weet niet of ik van je kan houden, maar ik wil het wel. Als je blijft, zal ik het proberen.”

“Ik ben Karl Hidel niet, Charlene. En ik kan niet meer settelen. Ik kan hier niet meer met een boek als troost blijven zitten terwijl jij iemand anders mee naar bed neemt.”

“Er zal niemand anders meer zijn. Er zullen geen andere mannen meer zijn, dat zweer ik je. Als je alleen maar wilt blijven en me een kans geeft. Ik weet niet of ik van je hou,” zei ze opnieuw, “maar ik weet wel dat de gedachte zonder jou te moeten leven verschrikkelijk is.”

“Dit is de eerste keer in meer dan zestien jaar dat je in mijn kamer komt om met me te praten. Iets echts hebt gezegd. Dat is wel erg lang om te moeten wachten.”

“Te lang? Zeg alsjeblieft dat het niet te lang is.”

Hij liep naar haar toe, sloeg zijn armen om haar heen en legde zijn wang op haar kruin. “Dat weet ik niet. Ik denk dat wij het geen van beiden weten. Dus denk ik dat we moeten afwachten.”

Nate speldde zijn ster op een kaki overhemd met het embleem van het bureau van Lunacy op de mouw. Hare excellentie de burgemeester had hem laten weten dat hij er op 1 mei wat formeler uit moest zien.

Toen hij zijn holster omdeed liet Meg een zacht gekreun horen. “Sheriffs zijn zo sexy. Waarom kom je niet terug in bed?”

“Ik moet vroeg op het bureau zijn. Ik had er al moeten zijn. Inclusief de deelnemers verwachten we vandaag bijna tweeduizend man in de stad. Hopp en Charlene hebben voor flink wat publiciteit gezorgd.”

“Iedereen houdt toch van een parade? Goed, omdat je zo formeel bent, geef me tien minuten, dan vlieg ik je erheen.”

“Het duurt langer voor je alles gecontroleerd hebt en naar de stad te vliegen dan wanneer ik rijd. Bovendien kun je niet in tien minuten klaar zijn.”

“Zeker wel, vooral als er iemand naar beneden gaat om koffie te zetten.”

Toen hij met een zucht op zijn horloge keek rende ze al de badkamer in.

Hij kwam terug met twee bekers en zag dat ze haar rode blouse over een wit T-shirt met V-hals aantrok. “Ik sta versteld.”

“Ik kan goed met tijd omgaan, schat. Nu kunnen we het onderweg even over de bruiloft hebben. Het is me gelukt om een streep te zetten door Charlenes plan om een pergola te huren en die te versieren met roze rozen.”

“Wat is een pergola?”

“Geen idee, maar het gaat niet door. Ze is heel verontwaardigd want volgens haar is zo’n ding niet alleen romantisch maar vooral essentieel voor de trouwfoto’s.”

“Ik ben blij dat jullie het met elkaar kunnen vinden.”

“Het zal wel niet lang duren maar het maakt het allemaal wel wat makkelijker op het ogenblik.” Ze nam een paar grote slokken koffie. “Twee minuten voor mijn make-up,” zei ze en ze schoot weg naar de badkamer.

“Zij en Dikke Mike zijn voortdurend in conclaaf over een kolossale bruiloftstaart. Daarmee mag ze van mij haar gang gaan. Ik hou van taart. We zijn nog aan het kibbelen over de bloemen. Ik laat me niet bedelven onder roze rozen maar over een paar dingen zijn we het eens. Zoals een professionele fotograaf. Kiekjes zijn leuk maar dit is iets heel bijzonders dus nemen we geen amateur. O, en ze zegt dat je een nieuw pak moet aanschaffen.”

“Ik heb een pak.”

“Ze zegt dat je een nieuw moet kopen en het moet grijs zijn. Donkergrijs, niet licht. Of misschien juist andersom. Dat weet ik niet en ik gooi je in dat opzicht voor de leeuwen, Burke. Ga jij maar tegen haar in.”

“Ik kan heus wel een pak kopen,” mompelde hij. “Ik kan zelfs een grijs pak kopen. Mag ik zelf weten wat voor ondergoed ik aantrek?”

“Vraag het maar aan Charlene. Zo, ik ben klaar. We kunnen, ben je nog niet klaar? Door jou begint de parade niet op tijd.”

Ze lachte toen hij haar beet wilde pakken en rende voor hem uit de trap af.

Ze waren al bij de deur toen hij plotseling bleef staan, omdat hij dat ontbrekende puzzelstukje in zijn herinnering had gevonden. “Kiekje. Verdomme.”

“Wat is er?” Meg streek door haar haar toen hij weer naar boven rende. “Zoek je een camera? Mannen. Jezus. En altijd maar zeuren dat vrouwen nooit op tijd zijn.”

Ze liep naar boven en zag tot haar verbijstering dat hij haar albums en schoenendozen met foto’s uit de kast trok en op bed liet vallen.

“Wat doe je nóü?”

“Hier zit het tussen. Ik herinner het me. Ik weet het zeker.”

“Waar heb je het over? Wat doe je met mijn foto’s?”

“Hier zit het bij. Was het die zomerpicknick? Nee, nee…bij een kampvuur. Of…verrek.”

“Wacht eens even. Hoe weet jij dat er een kiekje van een zomerpicknick bestaat, of van een kampvuur of wat ook maar?”

“Ik heb stiekem gekeken. Straks mag je me uitschelden.”

“Reken daar maar op.”

“Die oorbel, Meg. Die zag ik toen ik naar je foto’s keek. Dat weet ik zeker.”

Ze schoof hem opzij en pakte een stapel. “Wie had hem in? Wie heb je gezien?” Ze nam de foto’s door en smeet de bekeken exemplaren nonchalant achter zich.

“Het was een groepsfoto,” zei hij terwijl hij zijn hersens pijnigde. “In een vakantie…Kerstmis.”

Hij nam het album aan dat ze gepakt had en bladerde het door. “Hebbes!”

“Oudejaarsavond. Ik mocht opblijven. Die foto heb ik zelfgemaakt. Ik maakte hem.”

Haar hand trilde toen ze het plastic lostrok en de foto pakte. In een hoek was de rand van de kerstboom zichtbaar met gekleurde lichtjes en wazige kerstballen. De foto was van dichtbij genomen, alleen de gezichten, bijna alleen maar gezichten, hoewel ze zich nu herinnerde dat haar vader zijn gitaar op schoot had gehad.

Hij had gelachen en Charlene dicht tegen zich aan getrokken zodat haar wang tegen de zijne drukte. Max had zich in beeld gewurmd vanachter de bank maar ze had de helft van zijn hoofd gemist.

Maar degene die aan de andere kant van haar vader zat, hoofd iets gedraaid terwijl hij glimlachte naar iemand aan de andere kant van de kamer stond er duidelijk op.

Evenals het Maltezer kruis dat aan zijn oor hing.