4
Logboekfragment • 14 februari 1988
Godvergeten koud. We praten er niet over, anders worden we gek, maar ik schrijf het hier op. Dan kan ik op een dag terugkijken, misschien in juli, als ik buiten zit met een biertje, onder de insecticide, meppend naar muskieten zo groot als mussen en met deze witte helleveeg als uitzicht.
Dan weet ik dat ik hier was, dat ik het heb gedaan. En dat bier zal dan nog veel beter smaken.
Nu is het echter februari en het duurt nog een eeuw voor het juli is. De helleveeg is de baas.
Door de wind is het wel vijfendertig graden onder nul. Als het eenmaal zo koud is, lijkt het of een paar graden meer of minder niet uitmaken. Door de kou is een van de zaklampen gesprongen en de rits van mijn parka geknapt.
Omdat de nacht zestien uur duurt gebeurt het op- en afbreken van de tenten in het donker. Gaan pissen is uitputtend en ellendig. Toch zijn we nog in de stemming, over het algemeen dan.
Een ervaring als deze kun je niet kopen. Als de kou als scherp glas je keel doorsnijdt weet je dat je leeft, zoals dat alleen op een berg mogelijk is. Wanneer je je een ogenblik buiten de beschutting begeeft en het noorderlicht ziet, zo briljant, zo magisch dat je dat glinsterend groen zo kunt pakken en in je lijf stoppen om je op te laden, weet je dat je nergens anders zou willen leven.
We vorderen langzaam maar we geven ons doel om de top te bereiken niet op. We zijn opgehouden door lawinepuin. Ik vroeg me af hoeveel man daar gekampeerd hadden, onder die kale plek, en hoe snel de berg zich zal roeren en de sneeuwgrot die we in haar hebben uitgehakt weer zal bedelven.
We hadden een korte felle ruzie over hoe we het puin moesten omzeilen. Ik nam het voortouw. Het leek wel een eeuwigheid te duren voor we erdoor en omheen waren, maar sneller had gewoon niet geleund. Het is een gevaarlijk gebied, bekend onder de naam Drijfzand-pas, omdat de gletsjer onder je beweegt. Je kunt het niet zien of voelen, maar het glipt en glijdt onder je langs. En het kan je omlaag zuigen want onder die witte wereld zijn spleten waar je nooit meer uit kunt komen.
We klommen op Lonely Ridge, met rinkelende ijsbijlen en ijs op onze wimpers en toen we om Satans Chimney heen waren, hebben we geluncht op een picknickdeken van ongerepte sneeuw.
De zon was een gouden ijsbol.
Ik heb een paar foto’s gemaakt maar was bang dat de camera door de kou stuk zou gaan.
De klim na de lunch verliep weinig elegant maar met veel passie. Misschien was het de speed die we als dessert hadden genomen, maar we schopten en vloekten tegen de berg en elkaar. Het leek wel of we uren door de sneeuw klosten terwijl die gouden bol begon te zakken en in een gemeen feloranje veranderde die de sneeuw in een vuurgloed zette. En ons in moordende duisternis achterliet.
Met onze voorhoofdlampen hadden we genoeg licht om een richel voor de tent in het ijs te hakken. Hier zetten we onze tenten op en luisterden naar de wind die stormachtig door de nacht joeg terwijl we onze uitputting met wat eersteklas wiet en het succes van de dag bestreden.
We hebben elkaar codenamen uit Star Wars gegeven. Nu zijn we Han, Luke en Darth. Ik ben Luke. We vermaken ons door te doen alsof we op de ijsplaneet Toth zijn, op missie om een Empirebolwerk te vernietigen. Dat betekent natuurlijk dat Darth ons tegenwerkt, maar dat draagt alleen maar bij tot de vreugde.
Als je maar lol hebt.
Vandaag zijn we een behoorlijk eind gekomen maar we raken geïrriteerd. Het was prettig om met mijn ijsbijl in No Names buik te hakken en centimeter voor centimeter vooruit te komen. Er werd heel wat af geschreeuwd en beledigingen vlogen over en weer, eerst nog begrijpelijk, maar daarna steeds heftiger toen de ijsbrokken naar beneden kletterden. Darth kreeg er een in zijn gezicht en heeft me het uur daarop aan één stuk door vervloekt.
Even dacht ik vandaag dat hij door het lint zou gaan en mijn gezicht aan gort zou slaan omdat het zijne door mij onder het bloed zat. Nu nog voel ik dat hij ligt te broeien en af en toe een kwade blik in mijn achterhoofd boort, terwijl Han snurkt alsof zijn leven ervan afhangt.
Hij komt er wel overheen. We zijn een team en elk van ons heeft het leven van de anderen in zijn handen. Dus hij komt er wel overheen als we weer gaan klimmen.
Misschien moeten we wat kalmer aan doen met de speed, maar van een paar pillen krijg je een fijne roes en het is goed tegen de kou en vermoeidheid.
Er bestaat niets zoals dit op de wereld. De verblindende glinstering van sneeuw, het geluid van de bijlen die op het ijs slaan of door de sneeuw glijden, het geschraap van klimijzers op rots, het wonder van een touw in vrije val, en zien hoe het ijs vlamvat in de ondergaande zon.
Zelfs nu, opgerold in de tent, terwijl ik dit schrijf en mijn buik zich roert door ons avondmaal van gevriesdroogde stoofpot, hoewel mijn lichaam een bundel pijnlijke spieren is en de angst voor bevriezing en de dood als een rat aan mijn onderbewuste knaagt, zou ik nergens anders willen zijn.
Tegen zevenen vond Nate het welletjes. Hij had een mobilofoon bij zich. Als iemand na sluitingstijd het bureau belde zou die naar hem worden doorgeschakeld.
Het liefst had hij in zijn kamer gegeten, alleen, in alle stilte, zodat hij de beslommeringen van die dag van zich af kon zetten. En omdat hij liever alleen was.
Hij zou echter nooit in de stad inburgeren als hij zich afzonderde en daarom ging hij aan een leeg tafeltje in The Lodge zitten.
Hij hoorde de poolballen tegen elkaar ketsen en jammerende countrymuziek uit de jukebox in de andere zaal galmen. Verschillende mannen hadden zich op barkrukken gehesen en dronken bier terwijl ze naar een hockeywedstrijd op tv keken. In het restaurantgedeelte—meer dan halfvol—liep een serveerster die hij nog niet kende te bedienen en tafels af te ruimen.
De man die Hopp als de Professor had voorgesteld, liep langs de tafels naar Nates tafel.
Hij droeg zijn tweed jasje, met Ulysses in de zak, en had een pul bier bij zich. “Mag ik bij je komen zitten?”
“Ga je gang.”
“John Malmont. Als je iets te drinken wilt, kun je het beter aan de bar bestellen. Als je wilt eten, is Cissy er zo.”
“Ik wil iets te eten, maar ik heb geen haast. Het is druk vanavond. Is dat altijd zo?”
“Er zijn maar twee plekken waar je eten kunt krijgen dat je niet zelf hoeft te koken. En maar één waar ze sterkedrank serveren.”
“Nou, dat is duidelijk.”
“De Lunatics zijn best een sociaal volkje, onder elkaar althans. In de vakanties zijn alle tafels bezet. De heilbot is lekker vanavond.”
“O ja?” Nate pakte het menu. “Woon je hier al lang?”
“Al zestien jaar. Ik kom uit Pittsburg,” zei hij om de vraag voor te zijn. “Ik heb lesgegeven aan Carnegie Mellon.”
“Wat voor vak?”
“Engelse literatuur voor ambitieuze jonge geesten. Velen van wie er zelfgenoegzaam van genoten om de lang overleden blanke schrijvers die ze bestudeerden te ontleden en bekritiseren.”
“En nu?”
“Nu geef ik Literatuur en Creatief schrijven aan verveelde tieners van wie velen liever aan elkaar zitten dan de wonderen van het geschreven woord verkennen.”
“Hé, Professor.”
“Cissy. Sheriff Burke, dit is Cecilia Fisher.”
“Leuk kennis te maken, Cissy.” Ze was broodmager met kort stekeltjeshaar in verschillende tinten rood en had een zilveren ringetje in haar linkerwenkbrauw.
Ze schonk hem een zonnige glimlach. “Insgelijks. Wat kan ik voor u noteren?”
“De heilbot. Ik hoorde dat die lekker is.”
“Goede keus.” Ze krabbelde iets in haar opschrijfboekje. “Hoe wilt u hem?”
“Gegrild?”
“Prima. Er is een salade van het huis bij met dressing naar keuze. De dressing van het huis is een aanrader. Mike maakt hem zelf.”
“Prima.”
“U kunt kiezen tussen gepofte aardappel, puree, friet of wilde rijst.”
“Ik neem de rijst.”
“Wilt u iets drinken?”
“Koffie graag.”
“Komt eraan.”
“Aardig meisje,” zei John, terwijl hij zijn bril even oppoetste met een onberispelijke witte zakdoek. “Ze kwam hier een paar jaar geleden met een stel anderen om de bergen in te gaan. De knaap met wie ze was sloeg haar en liet haar stikken met niets anders dan haar rugzak. Ze had geen geld om terug naar huis te gaan, maar ze zei dat ze toch niet terug wilde. Charlene heeft haar een kamer en een baan gegeven.”
Hij nam een slok bier. “De jongen kwam een week later terug. Charlene heeft hem weggejaagd.”
“Charlene?”
“Ze heeft een rek geweren in de keuken. De jongen leek het beter de stad zonder Cissy te verlaten toen hij even in die lopen had gekeken.”
John draaide zich om en zijn geamuseerde blik veranderde in verlangen, een ogenblik maar.
Nate zag het object van verlangen met een koffiepot door het restaurant deinen.
“Kijk nou toch eens. De twee knapste mannen van Lunacy aan dezelfde tafel.” Charlene schonk koffie in voor Nate en gleed toen gezellig naast hem op de bank. “En waar hebben jullie het zoal over?”
“Over een mooie vrouw, natuurlijk.” John pakte zijn bier op. “Proost, sheriff.”
“Zo…” Charlene manoeuvreerde haar lichaam zo dat haar borst langs Nates arm streek. “Welke vrouw is dat dan?”
“John vertelde me hoe Cissy bij jou aan de slag is geraakt.”
“O?” Ze liet haar tong over haar pas gestifte onderlip glijden. “Heb je een oogje op mijn serveerster, Nate?”
“Alleen in de hoop dat ze snel met mijn bestelling komt.” Hij kon niet wegschuiven zonder zich voor gek te zetten. Hij kon niet bewegen zonder haar lichaam aan te raken. “Hebben de broertjes Mackie je al betaald?”
“Ze zijn ongeveer een uur geleden geweest en hebben het goedgemaakt. Ik wil je nog bedanken dat je het voor me opgenomen hebt, Nate. Het is een veilig gevoel dat ik maar hoef te bellen en je bent er.”
“Een rek geweren in je keuken moet je toch ook wel een veilig gevoel geven.”
“Tja.” Ze boog haar hoofd en glimlachte. “Dat is eigenlijk alleen maar voor de show.” Ze ging nog dichter tegen hem aan zitten zodat de verleidelijke parfum uit haar decolleté leek op te stijgen. “Het valt niet mee voor een vrouw alleen op een plek als deze. Lange winternachten. Koud. En eenzaam. Ik vind het fijn om te weten dat er een man als jij onder hetzelfde dak slaapt. Misschien kunnen we elkaar later gezelschap houden.”
“Charlene. Dat is…Dat is een duidelijk aanbod.” Haar hand gleed over zijn dij. Hij pakte haar hand en legde hem op het tafelblad terwijl hij voelde dat hij hard en heet werd. “Een momentje, graag.”
“Ik hoop dat het langer gaat duren dan een momentje.”
“Ha ha.” Als ze zich tegen hem aan bleef wrijven en hij eraan herinnerd werd hoelang hij al celibatair was, zou het nog geen zestig seconden duren. “Charlene, ik mag je graag, en je bent een plezier om naar te kijken maar ik geloof niet dat het een goed idee zou zijn als wij…elkaar gezelschap hielden. Ik ben het hier nog aan het aftasten.”
“Ik ook.” Ze wond een lok van zijn haar om haar vinger. “Mocht je vannacht rustloos worden, hoefje alleen maar te bellen. Dan zal ik je laten zien wat ik bedoel met all-in service.”
Ze hield haar blauwe ogen op hem gericht toen ze dat zei en speelde het klaar haar hand opnieuw suggestief over zijn dij te laten glijden. Nate wachtte tot ze naar de andere kant van de zaal was gedeind voor hij zijn adem sissend tussen zijn tanden liet ontsnappen.
Hij sliep niet goed. Het gedoe met moeder en dochter maalde door zijn hoofd. De duisternis was eindeloos en totaal. Een primitieve duisternis waardoor je als man de drang kreeg om in een warm hol weg te kruipen, met een warme vrouw.
Hij liet tot laat licht branden, las verschillende stadsverordeningen door, lag erover te piekeren en viel er uiteindelijk bij in slaap tot de wekker ging.
Hij begon de dag zoals de vorige, met een ontbijt samen met kleine Jesse.
Hij had behoefte aan routine. Meer nog dan aan routine verlangde hij naar sleur waarbij hij niet zou hoeven denken, waarin hij steeds verder wegzonk zodat hij niet hoefde te zien wat er achter hem lag. Hier kon hij werken met zijn verstand op nul, kleine geschillen afhandelen, de dag doorkomen met dezelfde mensen, dezelfde stemmen, dezelfde taken die zich voortdurend herhaalden.
Hij kon de muis in het rad zijn. En misschien zou die absurde kou zorgen dat hij niet zou ontbinden. Op die manier zou niemand weten dat hij al dood was.
Hij zat graag in zijn kantoor, urenlang, waarbij hij de telefoontjes verdeelde tussen Otto, Peter en zichzelf. Als hij werd opgeroepen, nam hij een van de hulpsheriffs mee om zich over de achtergrond te laten informeren en de toon te zetten.
In elk geval kreeg hij grip op zijn personeel. Peter was drieëntwintig, woonde zijn hele leven al in het gebied, en scheen iedereen te kennen.
Otto, voormalig stafonderofficier bij de marine, was in Alaska komen jagen en vissen. Achttien jaar tevoren, na zijn eerste scheiding, had hij zich er permanent gevestigd. Hij had drie volwassen kinderen in de Lower 48 en vier kleinkinderen.
Hij was hertrouwd—met een blondine die meer boezem dan IQ bezat volgens Peach—en in nog geen twee jaar weer gescheiden.
Zowel hij als Bing had zichzelf geschikt gevonden voor de functie die Nate nu had. Maar terwijl Bing nijdig was over de beslissing van het stadsbestuur om een buitenstaander in dienst te nemen, had Otto, die misschien meer gewend was aan het opvolgen van bevelen, de functie van hulpsheriff geaccepteerd.
Peach, zijn meest uitgebreide informatiebron, woonde al meer dan dertig jaar in Alaska, sinds ze met een jongen uit Macon was weggelopen en met hem naar Sitka was gereisd. Hij was gestorven, arm schaap, op zee op een vissersboot, nog geen halfjaar nadat ze in het geheim waren getrouwd.
Ze was opnieuw getrouwd en had met echtgenoot nummer twee, een knappe beer van een kerel, die haar mee had genomen naar de onbewoonde wereld waar ze van het land leefden met af en toe uitstapjes naar Lunacy, dat toen nog in de kinderschoenen stond.
Toen ook hij stierf, omdat het meer was overstroomd en hij erin was bevroren voor hij terug naar huis kon komen, had ze haar spullen gepakt en was ze naar Lunacy verhuisd.
Weer trouwde ze, maar dat bleek een vergissing en ze had de dronken trouweloze zak een schop onder zijn kont gegeven, helemaal terug naar North Dakota, waar hij vandaan kwam.
Ze stond niet afkerig tegenover een vierde echtgenoot, mocht de juiste kandidaat zich aandienen.
Peach gaf hem nog wat pareltjes. Ed Woolcott zou graag burgemeester willen zijn, maar hij zou zich gedeisd moeten houden tot Hopp er genoeg van had. Zijn vrouw Arlene was verwaand, maar ze kwam uit een rijke familie, dus dat was niet verwonderlijk.
Net als Peter had Bing hier al zijn hele leven gewoond, als de zoon van een Russische vader en een Noorse moeder. Zijn moeder was er in ‘74 vandoor gegaan met een pianist, toen Bing ongeveer dertien was. Zijn vader, die man kon in een halfuur een halve liter wodka achteroverslaan, was zo’n twaalf jaar later teruggegaan naar Rusland en had Bings jongste zus Nadia, meegenomen.
Het gerucht ging dat ze zwanger was en er werd gefluisterd dat de vader getrouwd was.
Roses man David werkte als gids, een verdraaid goede, en als hij tijd over had kluste hij bij.
Harry en Deb hadden twee kinderen, het jongetje was nogal lastig, en Deb had de broek aan.
Er was meer. Peach had altijd meer. Nate bedacht dat hij in een week of twee al het nodige over Lunacy en haar bevolking zou weten. Dan zou het werk een prettige routine worden die gestaag in een sleur zou veranderen.
Steeds echter, als hij bij zijn raam stond en de zon boven de bergen zag opkomen die ze in een gouden gloed zette, voelde hij een vonk in zich smeulen. Een klein vlammetje dat hem vertelde dat er nog leven in hem zat.
Bang dat het zich zou uitbreiden, draaide hij zich om naar de kale muur.
Op zijn derde dag kreeg Nate te maken met een auto-ongeluk waarbij een pick-up, een terreinwagen en een eland betrokken waren. De eland was er het best van afgekomen en stond op zo’n vijftig meter van het verwrongen metaal toe te kijken alsof het een show was.
Aangezien het de eerste keer was dat Nate een eland zag, groter en lelijker dan hij zich had voorgesteld, had hij meer belangstelling voor het dier dan voor de twee mannen die elkaar stonden uit te schelden.
Het was tien voor halfnegen en pikdonker op de weg die de plaatselijke bevolking Lake Drive noemden.
De plaatsvervangend burgemeester en Hawley, een berggids, waren frontaal op elkaar gebotst; een Ford Explorer lag in de sloot met de wielas in de sneeuw begraven, de kap verwrongen als een accordeon, en een Chevrolet pick-up lag op zijn kant alsof het ding een dutje deed.
Beide mannen hadden bloed op hun gezicht en ogen die vuur spuugden.
“Kalm aan.” Opzettelijk liet Nate zijn zaklantaarn beurtelings in de ogen van het tweetal schijnen. Ze zouden allebei hechtingen nodig hebben, zag hij. “Ik zei kalm aan! We zullen dit zo afhandelen. Otto, heeft er iemand een sleeptruck?”
“Bing heeft er een. Hij regelt dit soort zaken altijd.”
“Bel hem. Laat hem hier komen om deze voertuigen naar de stad te slepen. Ik wil ze zo snel mogelijk van de weg af. Ze vormen een gevaar. Goed…”
Hij draaide zich om naar de twee mannen. “Wie van jullie kan me kalm en duidelijk vertellen wat er gebeurd is?”
Ze begonnen allebei tegelijkertijd te razen maar omdat hij de whisky-adem van Hawley rook stak hij een hand op en wees naar Ed Woolcott. “Begint u maar.”
“Ik reed kalm en rustig naar mijn werk—”
“Pure kolder,” onderbrak Hawley hem.
“U komt zo aan de beurt. Meneer Woolcott?”
“Ik zag de koplampen op me afkomen, veel te snel.”
Toen Hawley zijn mond opende, priemde Nate een vinger naar hem.
“Toen verscheen die eland uit het niets. Ik remde af en zwenkte om hem niet aan te rijden en even later raast dit wrak op me af. Ik probeerde naar de rechterkant van de weg te sturen, maar hij, hij reed récht op me af. Voor ik het wist drukte hij me van de weg en botste tegen mijn auto. Die auto is pas zes maanden oud! Hij reed roekeloos, én hij heeft gedronken.”
Met een scherp knikje sloeg Ed zijn armen over elkaar en keek met een woedende blik voor zich uit.
“Juist.”
“Bing is onderweg,” kondigde Otto aan.
“Goed zo. Meneer Woolcott, wilt u even daarheen lopen en uw verklaring aan Otto geven?” Hij liep naar de pick-up. Daar bleef hij even staan om dreigende blikken met de eland te wisselen. “Hebt u gedronken?”
Hawley was ongeveer een meter negentig en had een goudbruine baard. Het bloed dat uit de snee in zijn kaak was gedruppeld was bevroren.
“Zeker wel, ik heb een paar borrels op.”
“Het is nog geen negen uur ‘s-ochtends.”
“Shit. Ik ben wezen ijsvissen. Dan let ik verdomme niet op hoe laat het is. Ik heb een paar goede vissen in de koeler in mijn truck. Ik was op weg naar huis om ze op te bergen, iets te eten en naar bed te gaan. Dan ziet meneer de bankier plotseling een eland en raakt in een slip. Hij tolt de hele weg over, in rondjes, en die eland staat daar maar, stompzinnige beesten zijn het als je het mij vraagt, en ik moet dus wel uitwijken. Ik slipte een beetje en Woolcott tolde op me af. We knalden op elkaar en nu zijn we hier beland.”
Het was langgeleden dat Nate verkeer had gedaan en hij had nog nooit een reconstructie van een ongeluk in het donker, in de sneeuw, bij een temperatuur onder nul hoeven doen. Toen hij zijn zaklamp over de weg liet schijnen en de sporen bestudeerde leek Hawleys versie het dichtst bij de waarheid.
“Feit is dat u gedronken hebt. We moeten een blaastest doen. Bent u verzekerd?”
“Ja, maar…”
“We zullen het regelen,” zei Nate. “Laten we weggaan uit deze kou.”
Nate reed terug naar de stad met Hawley en Ed zwijgend achterin. Bij de kliniek liet hij Otto met hen meegaan waarna hij terugreed naar het bureau voor een blaastestapparaat.
Terwijl hij daar was vroeg hij de rijgegevens op van beide partijen. Toen reed hij naar de kliniek en bedacht hoe hij tot de beste oplossing kon komen.
Er zaten een paar mensen in de wachtkamer. Een jonge vrouw met een slapende baby en een oude man in een donkerbruine overall die op een pijp knauwde.
Achter een lage balie zat een vrouw op een stoel. Ze las een paperback met een vrijwel naakt stel in een hartstochtelijke omhelzing op het omslag. Toen hij binnenkwam keek ze op.
“Sheriff Burke?”
“Dat ben ik.”
“Ik ben Joanna. De dokter zei dat u door mocht lopen als u aankwam, als u wilt. Hij is in onderzoekkamer één bezig met Hawley. Nita is in twee Ed aan het hechten.”
“En Otto?”
“Die is in het kantoor. Hij gaat na of Bing en de sleepwagen er al zijn.”
“Ik ga naar Hawley. Welke kant uit?”
“Ik loop wel mee.” Ze stopte een glinsterend lipje van zilverfolie in haar boek en stond op om hem voor te gaan naar de deur rechts van haar. “Daarbinnen.” Ze gebaarde en klopte zachtjes op de deur. “Dokter? Sheriff Burke is er.”
“Binnen.”
Het was een standaard onderzoekkamer: tafel, kleine wastafel, rolstoel. De dokter droeg een open flanellen overhemd over een thermisch hemd en keek op van zijn handelingen aan de snee boven Hawleys oog.
Hij was jong, halverwege de dertig, met een gespierd en fit uiterlijk, een lichtblonde baard en een bos krullend haar. Hij droeg een klein rond metalen brilletje en had groene ogen.
“Ken Darby,” zei hij. “Ik zou u een hand geven, maar ik ben bezig.”
“Aangenaam. Hoe gaat het met de patiënt?”
“Een paar schrammen en kneuzingen. Je hebt geluk gehad, Hawley.”
“Zeg dat maar als je mijn truck ziet, verdomme. Die klootzak van een Ed rijdt als een tachtigjarige vrouw die haar bifocale bril kwijt is.”
“Ik wil dat u hierin blaast.”
Hawley wierp een achterdochtige blik op het apparaat. “Ik ben niet dronken.”
“Dan is het ook geen punt, hè?”
Morrend gaf hij toe terwijl Ken een vlinderverband op de snee aanbracht.
“Meneer Hawley, u zit op het randje. Ik moet nu beoordelen of ik u wel of niet verbaliseer voor rijden onder invloed.”
“Wat een onzin.”
“Toch zal ik, aangezien u op de grens zit en ik u niet echt van dronkenschap kan beschuldigen, u in plaats daarvan een waarschuwing geven. De volgende keer dat u gaat ijsvissen en een paar borrels neemt, kruip dan niet achter het stuur.”
“Ik heb geen stuur meer om achter te kruipen, verdomme.”
“Omdat ik geen aangifte kan doen tegen de eland, zal uw verzekeringsmaatschappij het moeten uitvechten met die van Ed. U hebt een paar snelheidsovertredingen op uw conto.”
“Dat waren flitspalen. Klojo’s uit Anchorage.”
“Dat kan. Als u uw auto terug hebt moet u zich aan de aangegeven snelheid houden en u laten rijden als u hebt gedronken. Dan zullen we het best met elkaar kunnen vinden. Wilt u een lift naar huis?”
Hawley krabde in zijn nek terwijl Ken een schaafwond op zijn voorhoofd behandelde. “Eigenlijk wel. Ik moet een kijkje bij mijn truck nemen, en met Bing praten.”
“Kom naar het bureau toe als u klaar bent. Wij brengen u thuis.”
“Daar zal ik het mee moeten doen.”
Ed was lang niet zo blij met het besluit. Hij zat op de onderzoektafel, de schroeiplekken van de airbags gloeiden op zijn wangen en zijn lip was opgezet omdat hij erop had gebeten tijdens de botsing.
“Hij had gedronken.”
“Hij zat onder de toegestane limiet. Het gaat erom dat de schuldige in dit geval een eland is en ik kan de plaatselijke wildstand niet op de bon slingeren. Het is eigenlijk gewoon pech. Twee voertuigen op de weg met een eland ertussen. Jullie zijn allebei verzekerd, dat kan de eland niet zeggen, neem ik aan. Geen van jullie beiden is ernstig gewond. Eigenlijk hebben jullie geluk gehad.”
“Hoezo geluk, Burke? Mijn nieuwe auto ligt in de sloot en mijn gezicht ligt in de kreukels door een airbag.”
“Het ligt eraan hoe je het bekijkt.”
Ed liet zich van de tafel glijden en stak zijn kin naar voren. “Dus dit is een voorbeeld van hoe u de wet gaat handhaven in Lunacy?”
“In grote lijnen wel, ja.”
“Volgens mij betalen wij u om weinig meer te doen dan een stoel in uw kantoor warm te houden.”
“Ik moest de stoelverwarming in mijn auto aanzetten om naar de wrakken te komen kijken.”
“Uw houding staat me niet aan. Reken er maar op dat ik dit voorval en uw gedrag met de burgemeester zal bespreken.”
“Prima. Wilt u een lift naar huis of naar de bank?”
“Ik zorg zelf wel dat ik kom waar ik zijn moet.”
“Dan zal ik u niet tegenhouden.”
Voor de onderzoekkamer stond Otto. Het enige waaraan te merken was dat Otto het gesprek had gehoord, waren zijn opgetrokken wenkbrauwen. Toen ze naar buiten liepen schraapte hij zijn keel.
“Je hebt daarbinnen geen vriend gemaakt.”
“En ik dacht nog wel dat ik zo meegaand was.” Nate haalde zijn schouders op. “Je kunt niet verwachten dat iemand staat te juichen als zijn auto in de prak ligt en hij zijn gezicht moet laten hechten.”
“Waarschijnlijk niet. Ed heeft een grote mond, en hij doet graag of hij het voor het zeggen heeft. Hij heeft meer geld dan wie ook en wil graag dat niemand dat vergeet.”
“Dat is goed om te weten.”
“Hawley is oké. Hij is goed in de onbewoonde wereld en kan klimmen. Hij is een kleurrijk type voor de toeristen die een berg op willen en houdt zich grotendeels koest. Hij drinkt, maar niet zoveel dat hij dronken wordt. Ik vind dat je het goed hebt afgehandeld.”
“Dat vind ik belangrijk. Dank je. Wil jij het verslag schrijven, Otto? Ik moet nog even weg, kijken of het slepen lukt.”
Het was een excuus maar dat hoefde niemand te weten behalve hijzelf.
Hij trof Bing aan die samen met een kleine knoestige man bezig was de terreinwagen uit de sloot te halen. Plichtmatig vroeg hij of ze hulp nodig hadden.
“We weten wat we doen.” Bing wierp een schep sneeuw over Nates schoenen.
“Dan laat ik het aan jullie over.”
“Klootzak,” mompelde Bing binnensmonds toen Nate terugliep naar zijn auto.
Nate draaide zich om en dacht even na. “Is klootzak een stap omhoog of omlaag van een cheechako?”
De kleine man lachte snuivend maar schoof zijn schop in de sneeuw en leunde erop toen Bing Nate opnam. “Lood om oud ijzer.”
“Dat wilde ik alleen maar even weten.”
Nate stapte weer in zijn auto en liet Bing snierend achter.
Hij koerste weg van de stad, om de scherpe bocht van het meer.
Meg woonde die kant uit, had hij nagetrokken, en nu hij zag dat haar vliegtuig op het bevroren meer stond, wist hij dat hij de goede kant op reed.
Hij draaide naar iets wat op een weg leek die door de bomen was uitgehakt en reed naar een huis.
Wat hij verwacht had wist hij niet, maar dit niet. De afgelegen plek was geen verrassing, noch de adembenemende uitzichten in alle richtingen. Die hoorden bij het gebied.
Het huis was mooi, een elegant houten huis, vond hij. Hout en glas, overdekte terrassen, felrode luiken voor de ramen.
Door de sneeuw was een pad gegraven van de oprit naar het terras aan de voorkant. Hij zag andere platgetreden paden van het huis naar de bijgebouwen. Een van die gebouwen, halverwege het huis en de rand van het bos, stond op palen.
Op het terras lag een keurige stapel hout.
De zon was stralend aan het opkomen en zette het geheel in een mysterieuze schemergloed. Uit een van de drie stenen schoorstenen dampte rook naar de oplichtende lucht.
Geboeid zette hij de motor af.
En hoorde de muziek.
De klanken doordrongen de stilte. Een sterke vrouwenstem wond zich om fluit en snaren en rees met de zonsopgang over het eindeloze wit.
Het geluid scheerde over hem heen toen hij uit de jeep stapte en leek uit de lucht, de aarde of de hemel te komen.
Toen zag hij haar, het felle rood van haar parka terwijl ze over de witte vlakte liep, bij het bevroren meer vandaan, met twee honden die naast haar draafden.
Hij riep niet naar haar en was er niet zeker van of hij dat had gekund. Het was net een plaatje en in gedachten klikte hij op de sluiter. De donkerharige vrouw in het rood die over het maagdelijk wit liep, geflankeerd door twee prachtige honden, met de glorieuze bergen in de rug.
De honden zagen, of roken hem het eerst. Hun geblaf klonk op in de lucht en doorkliefde de schallende muziek. Ze schoten op hem af als twee wollige grijze kogels.
Hij wilde eigenlijk meteen in de jeep springen maar vroeg zich af of dat zijn status als cheechako voorgoed zou bevestigen.
De mogelijkheid bestond dat zijn lagen warme kleding voldoende bescherming boden tegen hondentanden als het zover kwam.
Daarom bleef hij staan terwijl hij in zijn hoofd als een mantra afdraaide: brave honden, lieve honden.
Hij zette zich schrap voor het moment dat ze zouden springen en hoopte dat ze niet meteen voor zijn keel zouden gaan. Beide honden spuugden sneeuw in de lucht en bleven een halve meter voor hem trillend staan, met ontblote tanden. Van top tot teen alert.
Beider ogen waren blauw, ijskristalblauw, net als die van hun bazin.
Nates adem vormde een wolk in de lucht. “Allemachtig,” mompelde hij. “Wat een prachthonden zijn jullie.”
“Rock! Buil!” riep Meg. “Vriend.”
De honden ontspanden zich meteen en liepen naar Nate toe om aan hem te snuffelen.
“Bijten ze mijn hand eraf als ik ze aanraak?” riep hij.
“Nu niet.”
Op goed geluk aaide hij met een gehandschoende hand over hun kop. Toen ze zich dat lieten welgevallen, ging hij op zijn hurken zitten en om ze eens goed aan te halen terwijl ze zich tegen hem aan drukten.
“Jij durft, Burke.”
“Zijn het sledehonden?”
“Nee.” Haar wangen waren roze van de kou toen ze bij hem was. “Ik ben geen sleeër, maar ze hebben een goede stamboom. Ze hebben hier bij mij gewoon een luizenleventje.”
“Ze hebben jouw ogen.”
“Misschien was ik een poolhond in een vorig leven.”
“Ik wilde net…wat is dat voor muziek?”
“Loreena McKennit. Vind je het goed?”
“Het is geweldig…Goddelijk.”
Ze lachte. “Je bent de eerste man die toegeeft dat Zij misschien wel een vrouw is. Was je een vakantieritje aan het maken?”
Hij kwam overeind. “Vakantie?”
“Oudejaarsavond?”
“O. Nee. Ik had een ongeval op Lake Drive en ik ben op zoek naar de belangrijkste getuige. Misschien heb je hem wel gezien. Stevige kerel, vier benen, maffe hoed.” Met zijn vingers vormde hij een gewei.
Grapjas, vroeg ze zich af, waarom staan je ogen zo bedroefd zelfs als je glimlacht? “Toevallig heb ik een paar van dat soort lieden in de omgeving gezien.”
“In dat geval moet ik je een verklaring laten afleggen.”
“Dat zou ik best leuk vinden, maar een andere keer. Ik moet de lucht in. Ik bracht net de honden terug en stond op het punt de muziek af te zetten.”
“Waar ga je heen?”
“Ik breng wat voorraden naar een dorp in niemandsland. Ik moet opschieten als ik voor het feest terug wil zijn.” Ze hield haar hoofd schuin. “Heb je zin om mee te vliegen?”
Nate wierp een blik op het vliegtuig en dacht: daarin? Zelfs niet als ik aan je hals mag ruiken. “Ikheb dienst. Misschien een andere keer.”
“Prima. Rock, Buil, naar huis! Ik ben zo terug,” zei ze tegen Nate.
De honden renden weg en Nate besefte dat een van de bijgebouwen een uitgebreide hondenkennel was, versierd met totemfiguren die in een primitieve volkskunstachtige stijl beschilderd waren.
Beslist een luizenleventje.
Meg liep het houten huis in. Even later verstomde de muziek.
Ze kwam naar buiten met een rugzak die ze over haar schouder had geslingerd.
“Tot ziens, sheriff. We hebben het nog wel over die verklaring die je me wilt afnemen.”
“Daar kijk ik naar uit. Ik wens je een veilige vlucht.”
Ze gooide haar haren naar achteren en liep naar het vliegtuig.
Hij bleef staan kijken.
Ze wierp de zak naar binnen en klom in het toestel.
Hij hoorde de motor tot leven komen, het gebulder dat de stilte verbrak. De propeller draaide en het vliegtuig gleed over het ijs, draaide rond op een ski en bleef draaien tot het opsteeg, de neus omhooggooide en steeds hoger klom.
Hij zag het rood van haar parka en haar zwarte haar door het raam van de cockpit, en even later was ze een vage vlek.
Met zijn hoofd in zijn nek keek hij toe terwijl ze hoog boven hem cirkelde en met een vleugel omlaag stuurde bij wijze van groet.
Toen spoot ze weg, door het wit naar het blauw.