15

Hij moest het doen met wat hij had, samen met zijn twee hulpsheriffs en secretaresse. Hij riep hen allemaal in zijn kantoor, met extra stoelen.

Er stonden een schaal pindakoekjes en een pot verse koffie op zijn bureau dankzij Peach. En hij dacht: waarom ook niet?

Hij pakte een koekje en gebaarde ermee naar zijn hulpsheriffs voor hij een hap nam. “Eerst, de resultaten van het buurtonderzoek.”

“Pierre Letreck denkt dat hij misschien een pistoolschot heeft gehoord.” Otto pakte zijn notitieblok en nam de tijd om erdoor te bladeren. “Hij zegt dat hij naar een film op tv zat te kijken. Zei eerst dat het The English Patiënt was, en ik zei: “Pierre, verkoop geen onzin, jij kijkt nooit naar zoiets.” En hij zei: “Hoe weet jij verdomme waar ik naar kijk in de privacy van mijn eigen huis, Otto?” Waarop ik zei…”

“Vertel me de clou, Otto.”

Otto keek beledigd op van zijn notitieblok en zijn gedetailleerde verhaal. “Ik probeer zorgvuldig te zijn. Waar hij naar keek, dat vertelde hij na heel lang aandringen, was een pornofilm met de titel Alien Blondes. Hij dacht dat het rond middernacht was afgelopen en hij was in de badkamer om te pi…zijn blaas te ledigen,” verbeterde hij toen Peach luid haar keel schraapte. “Hij dacht dat hij een pistoolschot hoorde, en omdat hij nieuwsgierig is keek hij uit het badkamerraam. Op dat moment zag hij niemand maar wel de jeep van Max—de overledene—die achter het kantoor van de krant stond. Vervolgens maakte hij af waarvoor hij in de badkamer was en ging naar bed.”

“Denkt hij dat het ergens tegen middernacht was?”

“Sheriff.” Peter stak zijn hand op. “Ik heb de programma’s nagekeken, en de film was om kwart over twaalf afgelopen. Volgens de verklaring van meneer Letreck ging hij meteen van de woonkamer naar de badkamer en hoorde hij toen één pistoolschot.”

“Viel hem ook nog iets anders op? Een ander voertuig?”

“Nee. Otto heeft zijn verklaring een paar keer met hem doorgenomen maar hij bleef bij zijn verhaal.”

“Heeft iemand anders nog iets gehoord of gezien?”

“Jennifer Welsh denkt van wel.” Otto sloeg nog meer bladzijden om. “Zij en Larry, haar man, lagen te slapen en ze denkt dat ze waarschijnlijk wakker is geworden van lawaai. Ze hebben een baby van acht maanden en ze slaapt licht. Zodra ze wakker was, begon de baby te huilen, daarom weet ze niet zeker of het de baby of een ander geluid was waarvan ze wakker werd. Maar het tijdstip is ongeveer hetzelfde als dat van Pierre. Ze zei dat ze op de klok keek toen ze opstond om naar de baby te gaan en toen was het ongeveer tien voor halfeen.”

“Waar staan die twee huizen ten opzichte van het achterste kantoor van The Lunatic?” Nate gebaarde naar het schoolbord dat hij bij The Corner Store had gekocht en aan de muur had gehangen. “Teken het voor me, Otto.”

“Dat doe ik wel.” Peach ging staan. “Geen van deze twee heren kan fatsoenlijk tekenen.”

“Bedankt, Peach.” Nate keek zijn hulpsheriffs aan. “Waren dat de enige twee getuigen die jullie gevonden hebben die iets gehoord hebben?”

“Dat was het,” bevestigde Otto. “We hebben Hans Finkle nog, die zei dat zijn hond ‘s nachts op een bepaald moment aansloeg, maar hij gooide een schoen naar hem en keek niet hoe laat het was. Het punt is dat de meeste mensen niet zoveel aandacht besteden aan een pistoolschot.”

“Is het iemand van jullie opgevallen of Max onlangs woorden met iemand heeft gehad?”

Na de ontkennende antwoorden keek Nate naar het schoolbord. Peach had zijn opdracht letterlijk opgevat, zag hij. In plaats van een eenvoudig diagram schetste ze gebouwen en bomen. Hij zag zelfs het silhouet van de bergen op de achtergrond.

“Nate?” Otto schoof heen en weer in zijn stoel. “Ik wil geen kritiek hebben of wat dan ook, maar dit lijkt me een boel officieel gedoe voor een zelfmoord, vooral omdat de staatspolitie het lichaam heeft en de zaak moet sluiten.”

“Misschien wel.” Hij sloeg een dossier open. “Wat er in deze kamer besproken is, blijft onder ons, tot ik iets anders aangeef. Is dat duidelijk? Dit stond er op Max’ computer.” Hij las het briefje voor waarop er een geschokte stilte volgde. “Opmerkingen?”

“Het klinkt onwaarschijnlijk,” zei Peach zacht, met het krijtje nog in haar hand. “Ik weet dat ik hier maar een omhooggevallen secretaresse ben, maar het klopt gewoon niet.”

“Waarom niet?”

“Ik kan me niet voorstellen dat Max iemand iets aandoet, niet in mijn wildste fantasieën. En zoals ik me herinner, bewonderde hij Pat, het was bijna een soort heldenverering.”

“O, ja? De mensen die ik heb gesproken zeggen dat ze elkaar nauwelijks kenden.”

“Dat is waar, en ik zeg ook niet dat ze dikke vrienden waren, maar Pat had iets. Hij was knap en charmant als hij wilde, en dat was meestal. Hij speelde gitaar en reed op een motor, hij beklom bergen en ging dagen de natuur in als hij in de stemming was. Hij had de meest sexy vrouw van de stad in zijn bed. En hij had dat schattige dochtertje dat dol op hem was.”

Ze legde het krijtje neer en veegde het poeder van haar handen. “En hij was onverschillig. Bovendien kon hij schrijven. Ik weet dat Max wilde dat hij voor de krant zou schrijven, avontuurlijke verhalen. Dat weet ik omdat Carrie me dat vertelde. Haar relatie met Max begon net serieus te worden en ze maakte zich enigszins zorgen omdat Pat een tomeloos type was.”

Toen Nate gebaarde dat ze verder moest gaan, liep ze naar zijn bureau en schonk zich nog wat koffie in. “Ik zat in de laatste fase van die nare tijd met mijn derde man. Daarom konden zij en ik goed naar elkaar luisteren. In die periode hadden we urenlange gesprekken. Ze was bang dat Pat Max zou overhalen om gekke dingen te doen. Volgens haar zei Max dat Pat een soort verpersoonlijking van Alaska was. Vrij leven, op je eigen manier, alles ontduiken wat je probeerde in te perken.”

“Soms verandert bewondering in jaloezie. Soms kan jaloezie tot moord leiden.”

“Misschien wel.”Verstrooid pakte Peach een koekje en nam een hapje. “Maar voor mij is het moeilijk om dat op die manier te zien. Ik weet dat je zei dat dit onder ons blijft, maar Carrie zal nu vrienden nodig hebben. Ik wil haar steunen.”

“Dat is prima, maar laat wat wij hier bespreken erbuiten.” Hij stond op en liep naar het bord.

Ze had de weg getekend die achter het kantoor van de krant liep, met het straatbord van Moose Lane en al. Het huis van Letreck was voornamelijk een garage, herinnerde hij zich nu. Pierre had er een kleine reparatiezaak en zijn woonruimte zat aan zijn zaak vast. Het lag tegenover Max’ kantoor, twee straten in oostelijke richting.

Het huis van de familie Welsh, een bungalow, stond recht tegenover de achterkant van de krant. Het appartement van Hans Finkle was boven de garage van Letreck.

Peach had nog meer huizen en zaken getekend en had met haar precieze handschrift de namen erbij gezet.

“Goed gedaan, Peach. Nu gaan we een bordverslag opzetten.”

Hij pakte zijn dossier en liep naar het losstaande prikbord dat hij van het stadhuis had geleend. “Alles wat betrekking heeft op Galloway of Hawbaker kopiëren we. Een kopie wordt op dit bord geprikt. De staatspolitie heeft ons papierwerk al doorgenomen, maar Otto, jij en ik gaan erheen en nemen alles nog eens door, voor het geval ze iets over het hoofd hebben gezien. Peach, ik wil toegang tot het huis van de Hawbakers om daar Max’ spullen te onderzoeken. Daar zal Carrie niet blij mee zijn, voorlopig niet, althans. Misschien kun jij een goed woordje voor me doen.”

“Goed. Zo te horen geloof je niet erg in dat computerbriefje. En als je dat niet gelooft…”

“We kunnen maar beter niets geloven tot we alle feiten op een rijtje hebben,” onderbrak hij haar. “Peter, ik wil dat jij contact opneemt met de krant in Anchorage waar Max werkte. Ik wil dat je onderzoekt wat hij daar deed, voor en met wie, en waarom hij is vertrokken. Dan tikje een verslag. Twee kopieën. Ik wil er een op mijn bureau voor je vandaag naar huis gaat.”

“Komt in orde.”

“En jullie hebben alle drie huiswerk. Jullie waren hier toen Pat Galloway verdween; ik niet. Dus gaan jullie een tijdje nadenken over de weken voor en na dat voorval. Schrijf alles op wat je je herinnert, hoe onbelangrijk het ook lijkt. Wat je hoorde, wat je zag, wat je dacht. Peter, ik weet dat jij nog een jongen was, maar mensen kijken soms over kinderen heen, en dan zeggen of doen ze dingen in hun aanwezigheid zonder erbij na te denken.”

Hij had de foto’s opgeprikt, Galloway aan een kant van het bord, Hawbaker aan de andere. “Er ontbreekt nog een belangrijk stuk informatie. Waar was Max Hawbaker toen Galloway vertrok?”

“Het zal niet meevallen dat te weten te komen na al die tijd,” zei Otto. “Bovendien is het mogelijk dat Galloway een week na zijn vertrek is vermoord. Of een maand. Of zes maanden.”

“We gaan stap voor stap.”

“Hoe moeilijk het ook te accepteren is als je samen bier hebt gedronken en samen in hetzelfde gat hebt gevist, als Max de moord bekend heeft en zich vervolgens door het hoofd heeft geschoten, wat proberen we dan te bewijzen?” hield Otto vol.

“Dat is een veronderstelling, Otto. Het zijn geen feiten. De feiten zijn dat we twee lijken hebben met een tussenpoos van zestien jaar. Laten we dat als uitgangspunt nemen.”

Nate ging niet eens naar zijn kamer voor hij de stad uit reed. In The Lodge zouden hem te veel vragen wachten waarop hij geen antwoord kon of wilde geven. Hij kon die maar beter ontlopen tot hij een officiële opstelling had.

In elk geval had hij behoefte aan de open ruimte, de ijzige duisternis en het kille schijnsel van de sterren. Hij begon aan de duisternis te wennen, dacht hij. Hij kon zich niet meer herinneren hoe het was om zijn werkdag te beginnen of eindigen met ook maar een glimp zon.

Hij wilde geen zon. Hij wilde Meg.

Hij moest het haar vertellen, hij was degene die haar wereld andermaal op zijn kop moest zetten. Als ze hem dan probeerde buiten te sluiten, moest hij alles doen om zich daartegen te verzetten.

Maandenlang had het hem weinig moeite gekost om mensen buiten te sluiten. Hij wist niet of de eenzaamheid hem zo makkelijk was gevallen omdat hij niet hoorde dat mensen tot hem wilden doordringen, of dat er eenvoudig niemand was geweest die genoeg om hem gaf om het te proberen.

Hoe dan ook, hij wist hoe pijnlijk het was om zich weer open te stellen. Hoe al die afgesleten emoties en gevoelens brandend en kolkend tot leven kwamen. En hij wist dat hij genoeg om haar gaf om alles te doen om haar daarvoor te behoeden.

Er was nog meer. Dat kon hij toegeven terwijl hij alleen achter het stuur zat, met slechts het gezoem van de verwarming die de stilte verbrak. Hij had informatie nodig: haar herinneringen aan haar vader om de gaten in het beeld dat hij aan het vormen was op te vullen.

Omdat hij het werk nodig had, de stressvolle, uitputtende, frustrerende kick van politiewerk. Ook die reflexen kwamen weer langzaam tot leven. Hij had behoefte aan die pijn. Het was een noodzaak. Zonder die pijn was hij doodsbang weer geluidloos weg te glijden in de verdoving.

Er brandde licht in haar huis, maar haar vliegtuig was er niet. De truck die buiten stond was van Jacob. Er schoot een steek van bezorgdheid door hem heen toen hij uit zijn auto stapte.

De deur van het huis ging open. Hij zag Jacob in de lichtbundel een seconde voor de honden naar buiten schoten. Boven hun lawaaierige begroeting uit riep hij: “Meg?”

“Ze kreeg een opdracht. Vanavond kampeert ze in de natuur met een jachtgezelschap dat ze moet vervoeren.”

“Komt dat vaak voor?” vroeg Nate toen hij bij het terras was.

“Ja. Ik verzorg dan de honden en kijk de verwarming in haar auto na. Ook dat komt vaak voor.”

“Heeft ze je gebeld?”

“Geseind. Er is stoofpot als je honger hebt.”

“Dat klinkt goed.”

Jacob liep terug naar de keuken en Nate sloot de deur. De radio was afgestemd op KLUN. De dj kondigde een selectie van Buffy Sainte-Marie aan toen Nate zijn jas over de leuning van een stoel legde.

“Je hebt een lange dag gehad,” zei Jacob terwijl hij een bord stoofpot opschepte.

“Dus je hebt het gehoord.”

“Niets verspreidt zich sneller dan slecht nieuws. Een egoïstische laatste daad, zijn eigen leven zo bruut te beëindigen, zo, dat zijn vrouw hem zou vinden. De stoorpot is goed, met lekker brood.”

“Dank je.” Nate ging zitten. “Was Max een egoïst?”

“Dat zijn we allemaal, en het ergst als we wanhopig zijn.”

“Wanhoop is persoonlijk, dat is niet per definitie hetzelfde als egoistisch. Herinner jij je trouwens wanneer Max hier de krant opzette?”

“Hij was jong en enthousiast. Een doorzetter,” zei Jacob en hij schonk koffie voor hen in.

“Hij kwam hier dus alleen.”

“Zoals zovelen.”

“Maar hij maakte vrienden.”

“Sommige mensen doen dat,” zei Jacob met een glimlach. “Ik was niet echt met hem bevriend, hoewel we geen vijanden waren. Carrie had een oogje op hem. Ze had haar zinnen op hem gezet en zat hem achterna. Hij was niet knap, rijk of briljant, maar ze zag iets in hem en dat wilde ze. Vrouwen zien vaak door de buitenkant heen.”

“Had hij mannelijke kennissen?”

Jacob trok zijn wenkbrauwen op en dronk langzaam van zijn koffie. “Hij scheen zich met veel mensen op zijn gemak te voelen.”

“Ik heb gehoord dat hij aan bergbeklimmen deed. Heb jij hem ooit naar boven gevlogen?”

“Ja. Voor zomertochten op Denali en Deborah als ik me goed herinner, toen hij hier pas was. Hij kon redelijk klimmen. En een paar keer heb ik hem met een stel anderen naar de onbewoonde wereld gevlogen om te jagen, hoewel hij zelf niet jaagde. Hij schreef in zijn dagboek en nam foto’s. En andere vluchten voor verschillende verhalen en foto’s. Ik heb hem en Carrie naar Anchorage gevlogen beide keren toen ze op bevallen stond. Waarom?”

“Gewoon nieuwsgierig. Heeft hij ooit met Galloway geklommen?”

“Ik heb hen nooit samen gevlogen.” Jacobs ogen kregen een intense blik. “Wat maakt dat uit?”

“Ik wil het gewoon weten. En omdat ik nieuwsgierig ben. Zou jij zeggen dat Patrick Galloway een egoïst was?”

“Ja.”

“Alleen ‘ja’?” zei Nate. “Geen redenen?”

Jacob nam nog een slok koffie. “Daar vroeg je niet om.”

“Hoe was hij als echtgenoot, als vader?”

“Hij was op zijn zachtst gezegd een beroerde echtgenoot.” Jacob dronk zijn kop koffie leeg en liep naar het aanrecht om de beker om te spoelen. “Maar sommige mensen zouden misschien zeggen dat hij een lastige vrouw had.”

“En jij?”

“Ik zou zeggen dat het twee mensen waren met een sterke band, die aan die band rukten en trokken in hun eigen streven van tegenstrijdige verlangens.”

“Was Meg die band?”

Jacob legde behoedzaam een doekje op het aanrecht en zette de beker daarop neer om uit te lekken. “Dat is een kind nu eenmaal. Ze konden niet tegen haar op.”

“Hoe bedoel je?”

“Ze was intelligenter, sterker, veerkrachtiger en loyaler dan elk van hen beiden.”

“Meer iemand voor jou?”

Jacob draaide zich om, in zijn ogen was niets te lezen. “Meg is wie ze is. Ik laat je nu alleen.”

“Weet Meg wat er met Max is gebeurd?”

“Ze heeft het er niet over gehad. Ik ook niet.”

“Zei ze wanneer ze terug zou zijn?”

“Ze komt overmorgen terug, als het weer het toelaat.”

“Heb je er bezwaar tegen als ik hier vannacht blijf slapen?”

“Zou Meg er bezwaar tegen hebben?”

“Dat denk ik niet.”

“Waarom ik dan wel?”

Hij hield haar honden gezelschap en trainde op haar fitnessapparatuur. Het gaf een goed gevoel, beter dan hij had gedacht, om zijn spieren weer te laten branden.

Hij was niet van plan om in haar spullen te neuzen, maar toen hij alleen was liep hij door haar huis en keek in kasten en laden.

Hij wist waarnaar hij zocht: foto’s, brieven, aandenkens met betrekking tot haar vader. Zijn excuus was dat Meg hem het zelf gegeven zou hebben als ze thuis was geweest.

De fotoalbums vond hij op de bovenste plank van haar slaapkamerkast. Boven een garderobe die hem fascineerde door de mengeling van flanel en zijde. Naast het album stond een schoenendoos vol losse foto’s die ze nog moest inplakken.

Met die vondsten ging hij op het logeerbed zitten en opende als eerste het rode omslag van een album.

Hij herkende Patrick Galloway meteen op de foto’s achter het doorschijnende plakplastic. Een jongere Galloway dan de man die hij op de digitale camera had gezien. Met lang haar, een baard en gekleed in het uniform van eind jaren zestig begin zeventig: spijkerbroek met wijde pijpen, T-shirt, bandana.

Nate bekeek een foto waar Galloway tegen een grote motor leunde, met achter hem zee, en rechts van hem een palmboom, zijn hand opgestoken in het V-teken.

Voor Alaska, dacht Nate. Californië misschien.

Er waren er nog meer van hem alleen, een waarop hij met een dromerig gezicht bij het licht van een kampvuur op een akoestische gitaar tokkelde. Veel foto’s van hem en een heel jonge Charlene. Haar haar was een lange blonde bos krullen en haar ogen lachten achter een blauw getinte zonnebril.

Ze was een schoonheid, besefte hij. Werkelijk een schoonheid, met een gestroomlijnd lichaam, zachte gladde wangen en een volle sensuele mond. Naar zijn schatting nog geen achttien.

Er waren nog veel meer foto’s: van reizen en kamperen. Sommige van een van hen of allebei niet andere jonge mensen. Een paar plaatjes van een stad waarin hij Seattle meende te herkennen. Sommige, waarop Galloway gladgeschoren was, waren in een appartement of klein huis genomen.

Toen weer een van Galloway. De baard was terug en hij leunde tegen een verkeersbord.

WELKOM IN ALASKA

De foto’s vormden het spoor. Een serie van toen ze in het zuidoosten van de staat leefden, aan het werk in de conservenfabrieken, veronderstelde hij.

En hij kreeg zijn eerste glimp van Meg, in zekere zin, bij het zien van de foto van Charlene die hoogzwanger was.

Ze droeg een dun haltertopje en een spijkerbroek onder haar enorme blote buik. Ze hield haar handen beschermend over de bobbel. Haar ontroerend jonge gezicht had een stralende uitdrukking, zag Nate, vol hoop en geluk.

Er waren foto’s van Patrick die de kinderkamer schilderde, en andere waarop hij een wieg timmerde.

Toen volgden er tot zijn schrik drie pagina’s gedetailleerde foto’s van de bevalling.

Hij had bij Moordzaken gewerkt en gedacht dat hij zo ongeveer alles wel had gezien. Maar door die close-up-beelden begon de stoofpot vervaarlijk in zijn maag te draaien.

Snel sloeg hij ze over.

Een foto van Meg als baby bracht zijn maag weer tot rust en hij glimlachte. Hij zat zijn tijd te verspillen met die te bekijken, of misschien toch niet, omdat hij kon zien hoe teder en gelukkig de jonge ouders hun kind vasthielden. En elkaar.

In het volgende album zag hij de seizoenen in elkaar overgaan, de jaren komen en gaan. En hij zag dat het jonge knappe gezicht van Charlene een hardere uitdrukking kreeg, strakker werd, de ogen minder stralend werden.

Er waren minder foto’s per jaar en meer vakantiefoto’s, verjaardagskiekjes, speciale gelegenheden. Meg die vrolijk grijnsde met een puppy met een rode strik om zijn hals in haar armen. Zij en haar vader onder een stakerige kerstboom, of Meg bij een rivier met een vis in haar armen die bijna zo groot was als zij.

Er was een foto van Patrick en Jacob, armen om elkaars schouders. Het was een vaag en slecht beeld, waardoor Nate zich afvroeg of Meg hem genomen had.

Hij pakte de schoenendoos en nam de losse foto’s door. Hij stuitte op een serie groepsfoto’s, duidelijk allemaal op dezelfde dag genomen.

In de zomer, want het was groen in plaats van besneeuwd. Werd het hier zo groen? vroeg hij zich af. Zo zonnig en licht? In de verte lagen de bergen, hun toppen glinsterend wit onder de zon, de lagere delen zilver en blauw en bespikkeld met groen.

Barbecue in iemands achtertuin, dacht hij. Of een picknick in de stad. Hij zag houten tafels en banken, klapstoelen, een paar grills. Schalen met eten. Tonnetjes bier.

Galloway stond er ook op. De baard was weer verdwenen en zijn haar was korter, hoewel het nog op zijn schouders viel. Hij zag er gespierd, fit en knap uit. Meg had zijn ogen, zijn jukbeenderen en zijn mond.

Hij zag Charlene, in een strakke blouse waarin haar borsten extra mooi uitkwamen en een korte broek die haar benen liet zien. Zelfs op de foto zag hij dat ze zorgvuldig was opgemaakt. Weg was het frisse jonge meisje dat lachte vanachter haar blauwgetinte bril. Dit was een vrouw, mooi, alert en zelfbewust.

Maar gelukkig? Ze lachte of glimlachte op elke foto en poseerde steeds anders. Op een zat ze uitdagend op schoot bij een oudere man die verrast en overdonderd leek door dat weelderige lichaam.

Hij zag Hopp naast een slungelachtige zilverharige man zitten. Ze dronken bier en hielden elkaars hand vast.

Hij zag Ed Woolcott, bankier en plaatsvervangend burgemeester, slanker, met een snor en korte baard recht voor de camera met de grijsharige man van wie Nate dacht dat het Hopps overleden man was.

Een voor een herkende hij mensen. Bing net zo gigantisch en zuur als vandaag, maar wel een kilo of zeven lichter. Rose, dat moest knappe Rose zijn, fris en jong als de bloem waarnaar ze was vernoemd, hand in hand met een knappe piepjonge Peter.

Max, met meer haar en minder buik naast Galloway, allebei op het punt om in enorme schijven watermeloen te bijten.

Deb, Harry en, tjonge, Peach, vijfentwintig kilo lichter, gearmd, heupen tegen elkaar aan, breed glimlachend naar de camera.

Nate bekeek de foto’s opnieuw en concentreerde zich op Galloway. Hij stond bijna overal op. Etend, drinkend, pratend, lachend, gitaar-spelend, breeduit op het gras met kinderen.

Foto’s van de mannen legde hij apart. Sommigen kende hij niet, anderen zagen er te oud uit, ook toen, om die winterklim te maken. En weer anderen waren te jong geweest.

Terwijl hij de gezichten stuk voor stuk bestudeerde vroeg hij zich af of het een van hen was geweest. Had een van de mannen die die zonnige stralende dag hadden gevierd, die met Patrick Galloway en Max Hawbaker hadden gegeten, gedronken en gelachen hen allebei vermoord?

Een heleboel losse foto’s van personen, groepen, vakanties. Weer een kerst, en weer een paar foto’s van Max met Galloway. Jacob met hen, of Ed, of Bing, of Harry, of meneer Hopp.

Ed Woolcott, nog steeds met snor en baard en een schuimende fles champagne, Harry in hawaïhemd, Max met Mardi Gras-kralen. Hij verdiepte zich nog een uur in de foto’s, waarna hij ze exact zo opborg als hij ze had gevonden.

Hij zou Meg moeten bekennen dat hij haar privacy had geschonden. Of een manier vinden om haar de foto’s voor de dag te laten halen zonder te laten merken dat hij ze al had gezien.

Hij zou nog wel beslissen.

Nu was het tijd om de rusteloze honden voor de laatste keer die dag uit te laten. En omdat hij net zo rusteloos was als zij leek het een goed moment om het sneeuwschoenwandelen te oefenen.

Hij liep met de honden naar buiten. In plaats van ervandoor te gaan, draafden ze naast hem toen hij naar zijn auto liep om de sneeuwschoenen eruit te halen.

Peter had hem geduldig de basisprincipes geleerd. Nate viel af en toe nog steeds voorover of op zijn achterwerk en soms zakte hij weg in de sneeuw, maar hij maakte aardige vorderingen.

Toen hij ze had aangegespt, nam hij voorzichtig een paar stappen. “Ik voel me nog steeds een idioot,” bekende hij aan de honden. “Dus laten we de oefening van vanavond onder ons houden.”

Alsof ze hem wilden uitdagen, stuiterden de honden weg naar het bos. Dat was wel een erg grote afstand, dacht hij, terwijl hij zijn zaklamp in zijn zak stopte, maar beweging was goed tegen depressie. En als hij geluk had zou hij naderhand zo moe zijn dat hij als een blok in slaap zou vallen zonder nachtmerries te krijgen.

Met behulp van het licht van het huis en de sterren bereikte hij de rand van het bos. Traag en niet bepaald sierlijk. Maar het was hem gelukt en hij constateerde met genoegen dat hij nauwelijks buiten adem was.

“Ik raak weer in conditie. Langzaamaan. Toch praat ik nog hardop tegen mezelf, maar dat zegt niets.”

Hij keek omhoog om het noorderlicht te zien, hoe het magisch langs de lucht uitwaaierde. Hier was hij, Ignatious Burke uit Baltimore, in Alaska onder het noorderlicht.

En hij genoot er nog van ook.

Hij hoorde de honden af en toe blaffen. “Ik ben vlak achter jullie, jongens.”

Hij pakte zijn zaklamp. “Te vroeg voor beren,” hield hij zich voor. “Tenzij we met een exemplaar te maken hebben dat niet kan slapen.”

Om zich gerust te stellen klopte hij tegen zijn zij en hij voelde de omtrek van zijn dienstwapen onder zijn parka.

Hij liep verder en probeerde in een ritme te komen in plaats van het klossen dat hij deed als hij niet oplette. De honden renden terug en dansten om hem heen en hij durfde erom te wedden dat ze grinnikten.

“Ga zo door, dan krijgen jullie geen hondenkoekjes. Doe wat jullie altijd doen. Ik moet nadenken.”

Bij het licht van het huis dat door de bomen links van hem zichtbaar was volgde hij de hondensporen. Hij rook de bomen, de Canadese dennen, die hij had leren onderscheiden, en de sneeuw.

Niet zo ver naar het westen of noorden waren er geen bomen meer, was hem verteld. Alleen een zee van sneeuw die zich eindeloos uitstrekte. Plekken waar geen wegen door die zee liepen.

Hier, in die boslucht, kon hij zich dat niet voorstellen. Kon zich nauwelijks voorstellen dat Meg, die een sexy rode jurk in haar kast had en brood bakte als ze piekerde, nu daar in die verte was, ergens in de sneeuw.

Hij vroeg zich af of zij net als hij naar het noorderlicht zou kijken. En aan hem dacht.

Met gebogen hoofd en de lichtbundel van de zaklamp voor zich uit liep hij in gestaag tempo door en liet zijn gedachten over de foto’s van die zonnige dag dwalen.

Hoelang na die zomerpicknick was Patrick Galloway in het ijs gestorven? Een halfjaar misschien?

Waren de foto’s met de kerstverlichting tijdens zijn laatste vakantie genomen?

Had een van die mannen die glimlachten of recht in de camera keken toen een masker op gehad?

Of was het een impulsieve daad geweest, uit waanzin, de tijdelijke waanzin van drift die die ijsbijl tot moordwapen had gemaakt?

Alleen had het niets impulsiefs om een man al die jaren in die grot te laten zitten, geconserveerd in ijs en permafrost.

Dat wees op berekendheid. Lef.

Evenals er berekendheid en lef nodig waren om een zelfmoord in scène te zetten.

Het kon natuurlijk ook allemaal onzin zijn, gaf hij toe, en het briefje op de computer kon gewoon de waarheid zijn.

Een man kon van alles voor zijn vrouw en vrienden verzwijgen. Een man kon voor zichzelf dingen verborgen houden. Tenminste tot de wanhoop, het schuldgevoel en de angst hem naar de keel vlogen en verstikten.

Beet hij zich niet in deze zaak vast om dezelfde reden als dat hij hier in het donker, in de kou op te grote tennisrackets rondstruinde? Omdat hij weer normaal wilde zijn. Hij moest weten wie hij was geweest voor zijn wereld was ingestort. Hij moest uit zijn zelfgemaakte ijscocon losbreken en weer gaan leven.

Alles wees op zelfmoord. Het enige tegenargument werd gevormd door zijn eigen intuïtie. En hoe kon hij die vertrouwen nadat hij er zo lang geen acht op had geslagen?

Hij had al bijna geen jaar meer aan een moordzaak gewerkt, had de laatste maand bij het BPD niet veel meer gedaan dan een bureau bemannen. En nu wilde hij van een zelfmoord een moordzaak maken omdat dat hem een nuttig gevoel gaf?

Hij kreeg het benauwd toen hij dacht aan de manier waarop hij Coben zijn mening door de strot had proberen te duwen, de manier waarop hij orders had gegeven ondanks de twijfel in de ogen van zijn hulpsheriffs. Hij had in Megs spullen gesnuffeld, zonder een goede reden.

Hij kon nauwelijks een bureau runnen dat voornamelijk te maken kreeg met verkeersovertredingen en het uit elkaar halen van vechtersbazen, en plotseling was hij de grote vervaarlijke politieman die een moord zou oplossen die zestien jaar geleden was gepleegd, waarbij hij een schoolvoorbeeld van zelfmoord terzijde moest schuiven?

Jawel hoor, dan zou hij deze onbekende moordenaar opsporen, een bekentenis uit hem loskrijgen en hem aan Coben overdragen, met een grote roze strik op de koop toe.

“Wat een onzin. Het kost je al moeite om het eenvoudigste politiewerk te doen, hoe haal je het in je hoofd om…”

Hij vertraagde zijn pas en keek met een doffe blik naar de sneeuw die in het licht van zijn zaklamp glinsterde. En zag de sporen in het gladde oppervlak.

“Vreemd. Kennelijk heb ik rondjes gelopen.”

Niet dat het hem iets kon schelen. Hij kon de hele nacht doelloos ronddolen, net zoals hij dat de meeste dagen deed.

“Nee.” Hij sloot zijn ogen en het zweet brak hem uit bij de lichamelijke inspanning die het hem kostte om die leegte op afstand te houden. “Daar ga ik niet meer heen. Dat is voorbij. Ik ga niet meer terug in dat zwarte gat.”

Hij zou antidepressiva nemen als het moest. Aan yoga doen. Gewichtheffen. Wat er ook voor nodig was, maar in dat gat zou hij niet meer wegzinken. Deze keer zou hij er nooit meer uitkomen als hij in dat gat zou belanden.

Dus haalde hij diep adem, opende zijn ogen en zag zijn adem als witte damp opstijgen en vervliegen. “Ik sta nog overeind,” mompelde hij en toen keek hij weer naar de sneeuw.

Sporen. Hij was nieuwsgierig en gebruikte die nieuwsgierigheid om het zwarte gat op afstand te houden, stapte achteruit en vergeleek die sporen met de sporen voor hem. Ze zagen er hetzelfde uit maar het was moeilijk om enig verschil te onderscheiden met alleen het licht van een zaklamp; bovendien had hij geen ervaring met dit soort terrein.

Toch wist hij bijna zeker dat hij geen rondjes had gelopen in het bos en op de een of andere manier op zijn eigen pad was beland, uit de tegenovergestelde richting.

“Misschien zijn het Megs voetsporen,” zei hij zacht. “Zij kan hier hebben gelopen, net als ik nu.”

De honden kwamen terugrennen, over de sporen naar de lichten van het huis. Om zich tevreden te stellen veranderde Nate van richting, waardoor hij bijna onderuitging, en volgde de sporen.

Ze gingen echter niet helemaal door het bos. Hij kreeg een akelig voorgevoel toen hij de sporen volgde tot waar ze ophielden, waar iemand kennelijk had gestaan en door de bomen naar de achterkant van het huis had gekeken, en naar de heetwatertobbe waarin Meg en hij de vorige avond hadden gezeten.

De honden waren in het bos tekeergegaan, herinnerde hij zich nu.

Hij begon hun sporen te volgen. Nu ontdekte hij andere sporen. Van een rendier misschien, of herten? Hoe moest hij dat weten? In een impuls besloot hij dat hij daar ter plekke achter zou komen.

In de sneeuw stonden afdrukken waar de honden hadden kunnen rollen, en opnieuw gaven de sporen die hij volgde aan dat er iemand had gestaan, met iets gespreide voeten, alsof hij of zij naar de honden keek.

Toen hij met het spoor meeliep zag hij waar het hem nu heen zou voeren. Naar de weg, op enkele meters afstand van Megs huis.

Hij was buiten adem toen hij het spoor tot het eind toe had nagetrokken. Nu wist hij echter waar hij naar keek. Iemand had op die weg gelopen of gereden. Was uit het zicht van het huis het bos in gegaan, was toen door dat bos gelopen, doelgericht, dacht hij, naar Meg.

Niet echt een buur die even langskwam of iemand die hulp zocht vanwege motorpech of een ongeluk. Dit was observatie.

Hoe laat waren ze gisteren naar de tobbe gegaan? Om tien uur, dacht hij. Niet later dan tien uur.

Hij bleef aan de kant van de weg staan terwijl de honden achter hem door de sneeuw snuffelden.

Hoelang zou het duren om terug te lopen naar de weg? Het had hem meer dan twintig minuten gekost, maar hij was er vrij zeker van dat dat in de helft van de tijd kon als je wist wat je deed. Dan nog eens tien op zijn hoogst om bij het huis van Max te komen, het pistool uit het handschoenenkastje te pakken. Nog vijf om naar de stad te gaan.

Meer dan genoeg tijd, ruimschoots de tijd, om via de onafgesloten deur naar binnen te gaan en een briefje op de computer te tikken.

Meer dan genoeg tijd om een moord te plegen.