Twaalf

Hoe lang Donald ze daar, naast elkaar op die twee keukenstoelen, liet zitten, was moeilijk te zeggen. Er was geen klok in het kantoor en er hing geen kalender aan de muur. Zelfs het weinige daglicht dat door het kleine uitgespaarde raampje naar binnen viel werd door de schittering van de gloeilamp tenietgedaan, waardoor het interieur van het kantoor nog meer van de buitenwereld werd geïsoleerd. Donald zat zwijgend achter zijn bureau en keek Tam en Richie strak aan. Intussen deed de radiatorbuis onder de vloer zijn werk. Het enige geluid was het incidentele geschuifel van voeten als zij hun warm geworden rubberen laarzen lostrokken van het linoleum. Toen deed Donald eindelijk zijn mond open.

“Ik had zojuist je moeder aan de telefoon,” zei hij. “Ze belde uit een telefooncel en klonk nogal over haar toeren.”

Richie had zijn gebruikelijke houding aangenomen en zat met gekruiste armen naar het bureaublad te staren. Nu was hij gedwongen Donald recht in de ogen te kijken.

“Mijn moeder?”

“Ja.”

“Heeft ze gezegd waarover het ging?”

“Ja, dat heeft ze. Het schijnt dat ze de hele tijd dat jij weg was niets van je heeft gehoord.”

“O,” zei Richie. “Nee.”

“Geen brieven, geen kaartje. Niets.”

“Ik heb haar gezegd dat ik rond de kerstdagen terug zou zijn.”

“Dat is nogal vaag, vind je niet?”

“Misschien wel.”

“En in de tussentijd heb je niets van je laten horen.”

“Nee.”

“Nou, ik kan me voorstellen hoe ze zich moet voelen,” zei Donald. “Ik zit in hetzelfde schuitje. Dagenlang hoor ik niets van ploeg 3. Niet één telefoontje. Geen spoor van een voortgangsrapport. Niets. Vervolgens staan jullie opeens plompverloren, onaangekondigd voor mijn neus. Het lijkt de aftocht uit Moskou wel.”

Richie zei niets.

“Waarom hebben jullie niet opgebeld voordat jullie terugkwamen?” vroeg Donald.

Het bleef stil in de kamer. Al die tijd had ik nonchalant tegen de radiator bij het raam geleund gestaan en het verhoor aanschouwd zonder me er echt bij betrokken te voelen. De twee keukenstoelen waren daar voor Tam en Richie neergezet, en dat betekende dat ik was vrijgesteld. Dat dacht ik tenminste. Pas toen de stilte aanhield drong het tot me door dat Donald zijn aandacht nu op mij had gericht.

“Waarom heb je niet opgebeld voordat jullie terugkwamen?” vroeg hij nogmaals.

“Vergeten,” antwoordde ik. Op het moment dat ik dat zei wist ik al dat dit een lamlendig excuus was.

“Je was het vergeten?”

“Ja.”

“Je eerste taak als voorman is contact onderhouden met mij en toch ben je juist dat vergeten.”

“Ja. Sorry.”

“Als ik zou vergeten jou uit te betalen, dan zou je wel anders piepen, hè?”

Ik zag dat Tam en Richie me allebei over hun schouder zaten aan te kijken, en voelde me opeens als een schooljongen die ten overstaan van de hele klas een standje krijgt van de meester. Ik had diverse malen gezien hoe zij op een soortgelijke manier onder handen werden genomen, maar had op de één of andere manier altijd gedacht dat ik daarvan was vrijgesteld. Nu werd me duidelijk dat ik net zomin iets van Donald had te verwachten als zij. De functie van voorman gaf geen voordelen, alleen maar problemen. In feite begon ik het te beschouwen als een soort kwelling.

Er viel een lange stilte en toen zei Donald: “Ik denk dat het tijd is om jullie voor te stellen aan het Demonstratiehek.”

Hij stond op van zijn stoel en floot even zacht, waarop Ralph vanonder het bureau te voorschijn kwam. Tam gaf hem een paar klopjes op zijn kop en toen ging Donald ons voor naar buiten. We volgden hem over het erf naar een poortje, dat hij openhield terwijl wij erdoor liepen. Ergens verderop in het midden van het veld ontwaarde ik een constructie die glinsterde in het ijle winterlicht en toen we dichterbij kwamen zag ik dat het een kort hek van ongeveer dertig yard was, dat daar stond. Het hek had kennelijk geen functie want je kon er aan beide kanten omheen lopen.

“Hoe lang staat dat er al?” vroeg ik.

“Pas een paar weken,” antwoordde Donald. “Dit is ons Demonstratiehek.”

“Wie heeft het gebouwd?”

“Ik. Dat heb ik gedaan.”

Dat had ik eigenlijk moeten weten. Het hek was min of meer volmaakt. Alle heiningpalen stonden kaarsrecht en onberispelijk in één strakke lijn. Ook het schrijnwerk was perfect uitgevoerd, waardoor elke spanpaal en steunbalk een onverbrekelijke eenheid leken te vormen. Zelfs de draden leken tot hoogglans gepoetst.

Zodra we daar aankwamen liep Donald naar één van de uiteinden en tuurde, terwijl hij door de knieën ging, langs de palen. Als een bewijs van respect deed ik hetzelfde, op de voet gevolgd door Tam en Richie.

Ik zag een klein geel bordje dat aan één van de spanpalen was bevestigd. Daarop stond de naam van de firma en een telefoonnummer.

En tevens de woorden PAS OP: SCHRIKDRAADAFRASTERING.

Donald wendde zich tot Richie en zei: “Geef je hand ‘s.”

“Wat?” zei Richie.

“Geef je hand eens.”

Richie wierp een vluchtige blik op Tam die een stukje verder van het hek af was gaan staan en heel ingespannen naar het gele bordje keek, alsof hij het telefoonnummer in zijn geheugen probeerde te prenten. Richie stak langzaam zijn hand uit. Donald nam die in zijn linkerhand en greep toen met zijn rechterhand de bovenste draad van het hek, met als gevolg dat ze allebei tegelijkertijd een aantal seconden achter elkaar stonden te trillen. Eindelijk haalde Donald zijn hand van het draad en liet hij ook Richies hand los.

Er volgde een verblufte stilte waarna Donald zei: “Waarom had je geen baat bij je rubberen laarzen?”

Richie keek hem uitvoerig aan voor hij antwoordde. “Weet ik niet.”

Donald wendde zich tot Tam. “Weet jij waarom?”

“Omdat jij ze niet aanhebt,” zei Tam.

We keken allemaal naar Donalds voeten. Hij droeg normale leren laarzen.

“Juist,” zei Donald. “De stroom verdween via mij in de grond.”

“Kreeg jij dan ook geen schok?” vroeg ik.

“O, jawel,” antwoordde Donald. “Ik kreeg een schok.”

We keken in eerbiedige stilte naar het Demonstratiehek.

“Dit is de toekomst,” verkondigde Donald ten slotte. “De vaste hoogwaardige schrikdraadafrastering. Het definitieve antwoord op de vraag hoe men het beest moet beteugelen. De schrikdraadafrastering leert ze op afstand van de constructie te blijven, waardoor er niet of nauwelijks slijtage optreedt. En als de stroom uit mocht vallen, dan dient de hoogwaardige bedrading als barrière. Zal ik het jullie nog eens demonstreren?”

“Nee, dat zit wel goed, bedankt,” zei Tam.

“De komende dagen zal jullie alles over de schrikdraadafrastering uit de doeken worden gedaan,” zei Donald.

“Echt?”

“Ja. Er is al aardig wat belangstelling voor. Na de jaarwisseling gaan jullie naar Engeland om er een te bouwen, dus het is belangrijk dat jullie van de hoed en de rand weten.”

Tam stond op het punt een opmerking te maken, maar Donald keek hem aan, en dus hield hij bij nader inzien toch maar zijn mond.

“Heb je daar moeite mee?” vroeg Donald.

“Nee, nee,” antwoordde Tam.

Donald floot Ralph die, omdat hij geen zin had in de buurt van het hek te komen, op een afstandje was blijven zitten, en we liepen terug door de weilanden naar het bedrijfsterrein. Toen we op het erf aankwamen zei Donald: “Tussen haakjes, heb je een meting voor me?”

“O ja,” antwoordde ik, en ik pakte de klapper van meneer Perkins uit de truck. Op de buitenkant van de map had ik de totale lengte van het hek in Upper Bowland geschreven.

“Ik neem aan dat jullie daar verder geen problemen hebben ondervonden,” zei Donald.

“Niet noemenswaardig,” antwoordde ik.

Toen ik Tam en Richie naar huis reed, raakten we in gesprek over de schrikdraadafrastering.

“Het bevalt me maar niks,” merkte Richie op.

“Mij evenmin,” zei Tam. “We zouden alleen maar hoogwaardige draadhekken moeten doen en verder niets.”

“Ik vermoed dat Donald ons met Kerstmis bij zich roept om er ons alles over te leren.”

“Ik kom met Kerstmis mooi niet opdraven, verdomme,” snauwde Tam.

“Echt niet?”

“Daar kun je verdomme vergif op innemen.”

“Dan moeten we het maar met z’n tweetjes opknappen, Richie,” zei ik.

“Ga jij dan wel, Rich?” vroeg Tam.

“Ik denk dat we wel zullen moeten, denk je niet?” antwoordde Richie. “Als Donald het zegt.”

Ik minderde vaart en reed het grindpad naar de golfbaan op. Toen we een bocht om reden stuitten we op Tams vader die een zaagmachine hanteerde.

“Stop hier eens,” zei Tam, en we zetten de truck aan de kant en keken toe.

Verspreid op de grond rondom meneer Finlayson lagen een aantal pasgekapte palen van larikshout, elk van een meter of drie. Hij gebruikte de cirkelzaag om aan de uiteinden van al die palen een punt te maken. De beschermingskap van de zaagtafel was er afgehaald en terwijl hij aan het werk was, raasde het enorme zaagblad onbeschermd rond. Het was een rumoerige toestand. De zaag was verbonden met een dieselmotor en het gezamenlijke kabaal van de motor en het zaagblad dat door het hout kliefde had het geluid van de truck overstemd. Meneer Finlayson pakte steeds een paal, en haalde die een aantal malen langs het zaagblad om er een punt aan te slijpen, en gooide deze vervolgens op een stapel naast zich. Hij werkte geconcentreerd door en was zich niet bewust van onze aanwezigheid.

Tam opende behoedzaam het portier en stapte uit de cabine. Toen maakte hij langzaam een omtrekkende beweging tot hij pal achter zijn vader stond. Hij wachtte tot er weer een paal voltooid was, en sprong, precies op het moment dat meneer Finlayson die op de stapel smeet, met een woeste kreet naar voren, sloeg zijn armen als een bankschroef om die van zijn vader en duwde zijn hoofd naar voren. Toen drukte hij zijn vader langzaam omlaag en dwong hem in het zaagsel te knielen tot hij een paar centimeter met zijn hoofd van het draaiende zaagblad verwijderd was. Na hem verscheidene seconden in die positie vast te hebben gehouden, liet Tam los en deed snel een stap achteruit. Meneer Finlayson nam voorzichtig afstand van het zaagblad voordat hij overeind krabbelde en om zich heen keek. Richie en ik waren allebei uit de truck gestapt om dit ‘spel’ te observeren en toen hij ons in de gaten kreeg schudde hij zijn hoofd en schakelde het aandrijfmechanisme uit. Toen greep hij bliksemsnel een paal van de stapel en wierp die in de richting van Tam, die ijlings weg moest springen om niet te worden geraakt.

“Daar had je je wel eens lelijk kunnen bezeren,” zei meneer Finlayson. “Pak op dat ding en leg hem terug op de stapel.”

Tam gehoorzaamde.

Meneer Finlayson keek me aan. “Hoe gaat het met jou?” vroeg hij, terwijl hij handenvol spaanders uit zijn broekzakken haalde.

“Goed, dank u,” antwoordde ik.

“Ben je nog steeds voorman?”

“Uh…ja. Zo’n beetje.”

“Nou, dan mag je niet mopperen, wat?”

“Als u het zegt.”

“De meesten houden het niet zo lang vol.”

Meneer Finlayson maakte gebruik van de terugkeer van zijn zoon om zijn werk te hervatten. Hij plaatste de beschermkap weer op de zaagbank en begon de palen die hij af had te tellen.

“Waar zijn die voor?” vroeg Tam.

“Ik ben bezig een palissade om het huis heen te bouwen,” antwoordde zijn vader.

“Waarom?”

“Om jouw te beletten nog thuis te komen.”

Richie was heel stil toen we de golfbaan verlieten en dat bleef zo toen we naar zijn huis reden. Ik realiseerde me dat dit de eerste keer was dat hij voor langere tijd van Tam gescheiden was, en vroeg me af hoe hij zich daaronder zou houden. Met wie moest hij nu zijn saffies delen, bijvoorbeeld? Het was moeilijk om je Tam voor te stellen zonder meteen ook aan Richie te denken en vice versa. Ik herinnerde me dat ik ooit nog eens een keer aan Tam had gevraagd waar Richie was en dat hij had geantwoord: “We zijn niet getrouwd, hoor.” Nou ja, dat mocht dan zo zijn, maar ze brachten meer tijd samen door dan de meeste huwelijkspartners. Ongetwijfeld zouden ze straks wel weer samen zijn (als het Crown Hotel openging), maar in de tussentijd moest Richie zijn moeder onder ogen komen. Ik verwachtte dat ze boos op hem zou zijn omdat hij niets van zich had laten horen en zo, maar toen we het boerenerf opreden, verscheen ze met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht in de deuropening. Het was duidelijk dat mevrouw Campbell ergens ernstig over in zat.

“O Richard,” zei ze. “Ik denk dat er sprake is van een vreselijk misverstand.”

“Het geeft niet,” antwoordde hij. “Ik ben nu toch thuis. Wat is er gebeurd?”

“O hemeltje. Ik weet niet hoe ik het je moet vertellen.”

“Is er iemand doodgegaan?”

“Nee, nee. Het gaat over je elektrische gitaar.”

“Wat is daarmee?”

Mevrouw Campbell aarzelde en zei toen: “Er is een man van het postorderbedrijf langs geweest en die heeft hem in beslaggenomen.”