Waarom moest het Wereldkampioenschap Voetbal nu zo nodig in
Zuid-Afrika gespeeld worden? Dat vroegen heel veel werknemers zich
in de zomer van 2010 af. Zuid-Afrika ligt weliswaar in dezelfde
tijdzone als Nederland, maar om de wedstrijden ook voor andere
werelddelen op enigszins acceptabele tijdstippen te kunnen
uitzenden, werd een groot aantal ’s middags gespeeld. Onder
werktijd dus. En hoewel er genoeg bedrijven waren waar gezamenlijk
een feest werd gebouwd rondom de wedstrijden van Oranje, heb ik van
verschillende mensen gehoord dat ze een middag vrij moesten nemen
om de wedstrijd te bekijken; de productiviteit van het bedrijf zou
er anders onder lijden. Dit leverde natuurlijk het nodige gemor
op.
Een reactie die me altijd is bijgebleven, is die van een
hoogopgeleide projectmanager die tierde dat hij dan in het vervolg
ook niet meer ’s avonds of in het weekend zijn laptop zou
opstarten om zijn werkgerelateerde mail te checken of alvast een
presentatie voor te bereiden.
X- en Y-theorie
Een uitspraak als ‘de productiviteit lijdt eronder’ stamt
natuurlijk uit het industriële tijdperk. Blijkbaar werken veel
professionals en hun leiders echter nog steeds in dezelfde sfeer
van wantrouwen en eenrichtingverkeer: werknemers moeten hun tijd en
energie investeren in de organisatie, in ruil voor een zak met
geld. Deze visie is inmiddels meer dan een eeuw oud en wordt
scientific management of ‘X-theorie’ genoemd. Frederick
Winslow Taylor1
ontwikkelde deze theorie aan het eind van de 19de eeuw.
In zijn visie was het uiteindelijke doel van leiderschap het
behalen van maximale economische efficiency: resultaat voor
de organisatie dus. Deze manier van managen is gebaseerd op
maximale controle over de werknemers: wat ze doen, waar ze het
doen, hoe ze het doen enzovoort. Taylor ging ervan uit dat
medewerkers lui en niet te vertrouwen zijn. Immers, alleen wanneer
je iemand niet vertrouwt, wil je hem of haar controleren.
Deze gedachtegang paste heel goed in die tijd: het industriële
tijdperk was op zijn hoogtepunt en er was nog geen enkel zicht op
een kennis- of netwerkeconomie. Niemand zal tegenwoordig volmondig
toegeven dat hij zijn werknemers niet vertrouwt (geloof me; ik
vraag het ze namelijk), maar we struikelen nog steeds over
voorbeelden van dit soort leiderschap (lees de alinea hierboven nog
maar eens). Je zou serieus kunnen denken dat dit de heersende
mening is.
Inmiddels leven we echter in een heel ander tijdperk. En dat
vraagt natuurlijk om een nieuwe theorie. Deze nieuwe visie wordt de
‘Y-theorie’ genoemd en staat haaks op de X-theorie. De Y-theorie
gaat uit van de ambitie, zelforganisatie en zelfsturing van de
medewerker. Aanhangers geloven dat mensen over een interne
motivatie beschikken, die niet aangewakkerd hoeft te worden van
buitenaf.
De Y-theorie werd halverwege de 20ste eeuw ontwikkeld door
Douglas McGregor2. In The Human Side of Enterprise
(1960) brengt hij de X- en Y-theorie in verband met de
behoeftepiramide van Maslow3. In een notendop gaat deze theorie ervan
uit dat de behoeften van mensen veranderen naarmate ze zich
ontwikkelen. Onder in de piramide staan basisbehoeften als
zekerheid en veiligheid. Scientific management beantwoordt volgens
McGregor aan dat soort behoeften. Hoger in de piramide zijn
behoeften als creativiteit, zelfvertrouwen en zelfontplooiing te
vinden. Als mensen dit stadium in hun ontwikkeling hebben bereikt,
past daar een andere manier van leidinggeven bij: de Y-theorie.
In Organizational Communication: Perspectives and Trends
(2008) gaan Michael J. Papa, Tom D. Daniels en Barry K. Spiker nog
een stap verder. Zij stellen dat medewerkers in principe inderdaad
gemotiveerd zijn om hun werk zo goed mogelijk te doen, maar dat hun
talenten vaak onderbenut worden door organisaties. Medewerkers
worden in feite tegengewerkt door systemen die bedacht zijn om te
controleren of ze wel hard en efficiënt genoeg werken, denk maar
aan de prikklok. En deze discrepantie wordt alleen maar groter. Uit
onderzoek4 blijkt
bijvoorbeeld dat 79 procent van de werknemers het belangrijk
vindt om zelf hun tijd in te kunnen delen, belangrijker zelfs dan
de hoogte van het salaris.
Tot voor kort was fysieke nabijheid een belangrijke voorwaarde
voor het opbouwen en onderhouden van vertrouwen. Leiders stuurden
op aanwezigheid: ‘Als ik zie dat je er tussen 9 en 5 uur bent,
dan vertrouw ik erop dat je je werk doet.’ In het industriële
tijdperk was dat ook nodig: de machines stonden immers in de
fabriek en de rijen met typmachines op kantoor, werkinstrumenten en
de fysieke werkplek waren een geheel.
Nu voor veel professionals internet en online communicatiemiddelen
de centrale plek worden om te werken, verdwijnt deze binding. Als
we elkaar minder hoeven te zien, doordat we onafhankelijk van tijd
en plaats kunnen werken, stijgt de behoefte aan een dieper
vertrouwen.
Nieuwe voorwaarden
Hier gaat het dan ook vaak fout: medewerkers werken steeds vaker
op de plaats en het tijdstip dat ze zelf kiezen en doorbreken
daarmee het traditionele vertrouwensevenwicht. Er moet een nieuwe
balans gevonden worden.
Bij vertrouwen draait het voor een belangrijk deel om
verwachtingen. Nu is er iets vreemds met verwachtingen: als
er aan mensen hoge verwachtingen worden gesteld, zullen ze over het
algemeen hun uiterste best doen om daaraan te voldoen. Het
omgekeerde is ook waar: als de leidinggevende lage verwachtingen
heeft, zal de betreffende werknemer meestal ook minder presteren,
eerder reactief dan proactief werken en in het uiterste geval zelfs
bewust sabotage plegen. Het werkt als een selffulfilling prophecy:
je krijgt precies wat je verwacht. Heb je als leider vertrouwen in
je medewerkers, dan zullen ze dat naar alle waarschijnlijkheid ook
waard blijken te zijn.
Dr. Thomas W. Malone5 bevestigt dat werknemers gemotiveerder
zijn en meer geneigd om zich op een enthousiaste en betrokken
manier in te zetten voor de organisatie als ze ook werkelijk de
mogelijkheid krijgen om een bijdrage te leveren. Dat komt door het
simpele principe dat mensen die ‘erbij horen’ steun geven, terwijl
mensen die worden uitgesloten van een groep weerstand bieden.
Malone geeft in zijn boek6 vier basisregels waar organisaties zich
aan zouden moeten houden om hun medewerkers betrokken en
enthousiast te houden:
1. | Wees eerlijk over je bedoelingen; mensen merken het direct wanneer je het niet bent. |
2. | Luister echt: als mensen het gevoel hebben dat je het toch altijd beter weet, waarom zouden ze dan nog de moeite nemen om hun verhaal te doen? |
3. | Maak duidelijk welke mate van vrijheid voor jou acceptabel is en welke niet. |
4. | Geef feedback. Als je een bijdrage van een medewerker niet gebruikt, leg dan uit waarom niet. Mensen begrijpen best dat het management verantwoorde keuzes moet maken. Als je wel iemands bijdrage gebruikt, communiceer dit dan: ere wie ere toekomt. |
Naast verwachtingen draait het dus om (wederzijds)
verantwoordelijkheid afleggen. Op die manier kunnen medewerkers
aantonen dat ze doen wat ze beloven en leidinggevenden dat ze de
bijdragen van medewerkers op waarde weten te schatten.
Charlene Li7
betoogt in Open Leadership (2010) dat sociale media daar een
rol in kunnen vervullen. Zonder fysieke nabijheid wordt het
belangrijk om voortdurend te communiceren. Het delen van ideeën,
ervaringen, twijfels enzovoort draagt bij aan de verdieping van de
relatie. Online sociale media zijn hier bij uitstek geschikt voor
en verlagen bovendien de kosten van voortdurende communicatie
radicaal.
Li erkent, net als Malone, het belang van oprechte belangstelling
en nederigheid. Ze waarschuwt voor het gevaar dat de voortdurende
communicatie toch verzandt in het eenzijdig zenden van informatie
en daarmee in het voeden van het ego van de leider. Alleen vanuit
ware belangstelling en een nederige houding komt uiteindelijk een
dialoog voort. Bovendien is het belangrijk om elkaar fouten te
vergeven, alleen op die manier kan vertrouwen groeien.
Vertrouwen geven
Wim Heuvelman van Finext brengt het bovenstaande inmiddels in
praktijk. Hij ziet vertrouwen als een van de belangrijkste pijlers
onder het bedrijf: ‘Wij hebben met grote nadruk gekozen voor een
houding en organisatiemodel die uitgaan van vertrouwen in
professionals; vertrouwen in hun capaciteiten en hun vermogen om
zelf hun werk vorm te geven. We willen niet dat mensen elkaars werk
gaan controleren als onderdeel van hun functie. We hebben
structureel ontmanaged en daarmee zo veel mogelijk “dood
hout uit de boom gehaald”.’
Zijn collega Patrick van der Elst vult aan: ‘Doordat je letterlijk
een sfeer van vertrouwen ervaart, werk je in een heel aangename
sfeer. Het wordt dan ook veel makkelijker om dingen met elkaar te
delen. Daarbij is alles transparant, dus waar er eventueel misbruik
wordt gemaakt van het vertrouwen is het direct zichtbaar.’
Auteur Gary Hamel geeft een ander voorbeeld van netwerkleiderschap
in zijn analyse van het leiderschapsmodel bij het bedrijf Gore-Tex.
Oprichter Bill Gore heeft het bedrijf gebouwd op twee belangrijke
principes, die nog steeds de basis vormen voor de cultuur van het
bedrijf. Het eerste principe is het fundamentele geloof in het feit
dat elk individu in principe datgene zal doen wat goed is voor het
bedrijf. Dit doen medewerkers echter alleen als ze zien dat de
langetermijndoelen niet opgeofferd worden voor ‘de waan van de
dag’, ze verbondenheid ervaren (‘we doen dit met elkaar’) en
wanneer de leiding snelle beslissingen neemt, die echter met
inspraak en op transparante wijze tot stand zijn gekomen.
Het tweede principe is vrijheid: vrijheid om ook eigen
doelstellingen te formuleren en deze te verbinden aan de
bedrijfsdoelstellingen, vrijheid om fouten te maken, met nieuwe
ideeën te komen en onderdeel te zijn van het creatieve
proces8.
Vertrouwen meten
Om als organisatie te weten of je op de goede weg bent, moet je natuurlijk bij je medewerkers te rade gaan. Onderzoekers Schoorman en Ballinger ontwikkelden een vragenlijst9 met daarin zeven trust items om het niveau van vertrouwen in de organisatie te meten. Medewerkers scoren op een vijfpuntsschaal de volgende stellingen:
1. | Mijn leidinggevende houdt rekening met mijn belangen bij het nemen van beslissingen. |
2. | Ik zou bereid zijn om mijn leidinggevende volledige controle te geven over mijn toekomst in deze organisatie. |
3. | Als mijn leidinggevende vraagt wat de oorzaak is van een probleem, dan voel ik me vrij om het daarover te hebben, zelfs wanneer het deels mijn fout is. |
4. | Ik voel me veilig om creatief te zijn, in de wetenschap dat mijn leidinggevende begrijpt dat dit niet altijd direct tot resultaat leidt. |
5. | Het is belangrijk voor mij om goed zicht te hebben op mijn leidinggevende. |
6. | Mij meer kwetsbaar opstellen voor kritiek van mijn leidinggevende zou een fout zijn. |
7. | Als ik het zelf kon bepalen, dan zou ik mijn leidinggevende geen invloed geven op beslissingen die voor mij belangrijk zijn. |
Ook volgens dr. Greg A. Chung-Yan10 gaat het er uiteindelijk om dat leiders een ‘opendeurpolitiek’ hebben en dat degenen die een risico nemen, door een idee te delen of door leiders te attenderen op een probleem, niet gestraft worden. Ook hier komt het dus weer aan op het faciliteren van professionals in plaats van ze te sturen en te controleren11.
Erwin Blom12 schetst in Handboek Communities (2009) een beeld van de leider van de toekomst: iemand die community’s weet samen te stellen en te faciliteren op basis van vertrouwen in de kwaliteiten en zelfwerkzaamheid van mensen. Hij zegt hierover: ‘Het is blijkbaar eng om mensen te vertrouwen en daarmee verantwoordelijkheden en zelfstandigheid te geven. De leider heeft daarentegen wel vaak het idee dat zijn medewerkers het volste vertrouwen in hem hebben, terwijl dat in de praktijk aardig tegenvalt. Zelf merkte ik toen ik nog in loondienst werkte dat ik steeds meer verantwoording moest afleggen aan mensen waar ik niet tegen opkeek. Het gebrek aan vertrouwen in organisaties is natuurlijk überhaupt een raar gegeven, want dat zou betekenen dat je als leidinggevende het verkeerde personeel aangenomen hebt. We hebben leiderschap nodig waarbij mensen de ruimte krijgen om de dingen te doen waarvan zij denken dat die goed zijn voor de organisatie, en uiteindelijk ook voor hen zelf.’
Vertrouwen genieten
Blom stipt hier een belangrijk punt aan: niet alleen is het voor
leiders belangrijk om hun werknemers te vertrouwen, bedrijven
moeten zelf ook vertrouwen genieten van hun werknemers. Of dat lukt
hangt voor een belangrijk deel samen met het gedrag van leiders
zelf. Uit onderzoek13 blijkt bijvoorbeeld dat werknemers
beduidend productiever zijn wanneer ze geloven dat hun managers hun
beloftes nakomen en de normen en waarden die ze uitdragen ook zelf
naleven.
Het is echter ook belangrijk dat bedrijven het vertrouwen van hun
klanten hebben. Organisaties kunnen tegenwoordig veel goodwill
verliezen als ze niet aanwezig zijn op de (juiste) sociale
netwerken, terwijl hun klanten dat wel zijn. Een inmiddels klassiek
voorbeeld om dit te illustreren is het verhaal van de boze
countryzanger Dave Caroll.
Caroll vloog met United Airlines en bij het laden van de bagage op
het vliegveld van Chicago werd zijn gitaar behoorlijk ruw
behandeld, met als gevolg een schade van 3500 dollar. Caroll
probeerde negen maanden (!) lang een klacht in te dienen bij de
luchtvaartmaatschappij. Toen was hij het zat en maakte een
YouTube-video14, waarin hij op humoristische wijze
uiting gaf aan zijn frustratie. Binnen tien dagen was de video maar
liefst 3,5 miljoen keer bekeken. United Airlines kwam pas na
vier dagen in actie, nadat ze getipt was door een andere klant.
Ondertussen was als gevolg van de vele negatieve publiciteit het
aandeel al met 10 procent gedaald, waarmee 180 miljoen
dollar was verdampt. Sociale media (zoals YouTube) werden blijkbaar
niet gemonitord door United Airlines, nu waarschijnlijk wel.
Dat het ook anders kan, laat KLM/Air France zien. In het voorjaar
van 2010 ondervond het vliegverkeer in het hele Europese luchtruim
grote hinder van de aswolk van een uitbarstende vulkaan op IJsland.
Uiteraard leidde dit tot heel veel vertragingen bij nagenoeg alle
luchtvaartmaatschappijen, waaronder KLM/Air France. Heel snel
verscheen er op YouTube echter een videoboodschap15 van CEO Peter Hartman,
die kort aangaf dat het om overmacht ging, maar dat hij de
vertragingen buitengewoon vervelend vond voor zijn klanten. Al
neemt het de overlast niet weg, toch helpen dergelijke snelle,
publieke reacties via de juiste kanalen bij het verhogen of
minimaal op peil houden van het vertrouwen. Dit vraagt echter wel
om het inzicht bij leiders dat communicatie met klanten en intern
met medewerkers een belangrijke rol speelt bij het opbouwen en
handhaven van vertrouwen.
Digitaal vertrouwen
De opkomst van sociale media is dus van invloed op de manier
waarop we vertrouwen op kunnen bouwen. Judy Olson16, professor informatie- en
computerwetenschappen aan de University of California, heeft
onderzocht hoe vertrouwen in een digitale omgeving gevormd wordt.
Na een inventarisatie17 van verschillende onderzoeken
concludeert zij dat mensen altijd proberen een oordeel te vellen
over iemand die ze tegenkomen, zelfs zonder betrouwbare informatie
om dat oordeel op te baseren. Als gegevens over iemands
vaardigheden of reputatie ontbreken, dan vormen mensen zich een
beeld van iemand op basis van wat er wel bekend is, hoe miniem en
onbetrouwbaar die informatie ook is. In de fysieke wereld wegen
zaken als uitstraling, lichaamstaal, stem en intonatie natuurlijk
ook mee. Het is daarom niet verwonderlijk dat we iemand die we
kunnen zien (op video) eerder vertrouwen dan iemand die we alleen
kunnen horen (audio), laat staan iemand met wie we chatten.
Olson merkte dat wanneer er alleen tekst beschikbaar is, mensen de
mate van betrouwbaarheid van de ander vooral baseren op hoe snel
iemand reageert op hun bericht. Snelheid wekt zelfs meer vertrouwen
dan de boodschap die iemand overbrengt. Een snelle, maar beknopte
reactie blijkt meer gewaardeerd te worden dan een uitgebreider
bericht dat later komt. Als een bericht te lang op zich laat
wachten, daalt het vertrouwen substantieel en koppelen mensen
allerlei impliciete (negatieve) beelden aan degene van wie ze
antwoord willen.
In aanvulling op de bevindingen van Olson ontdekten de onderzoekers Dwyer, Hiltz en Passerini18 dat het vertrouwen per medium verschilt. Het ene sociale netwerk blijkt meer vertrouwen op te wekken dan het andere. Zo hebben gebruikers van Facebook bijvoorbeeld meer vertrouwen in Facebook dan Myspace-gebruikers in Myspace. De facebookers zijn dan ook bereid om meer informatie te delen via de site. Het loont dus om bij bepaalde sociale netwerken aangesloten te zijn (en andere te mijden). In het volgende hoofdstuk gaan we daar dieper op in.