19 De spoken bij het Solsche gat

In het bos bij het Solsche gat is het niet pluis. Dat weet iedereen, tot op de dag van vandaag. Vooral rond middernacht moet je er uit de buurt blijven, want anders zou je er wel eens een wonderlijk tafereel aan kunnen treffen: blauwe lichteffecten, gebogen monniken in een duivelse processie, en alles verdwijnt bij de eerste hanenkraai. Het spookhuis in de Efteling is er niets bij…

De bossen bij Putten, in een ver verleden, door Gust. van de Wall Perné – Midden in het bos tussen Putten, Garderen en Drie stond vroeger een machtig, door een gracht omgeven klooster met torens. Een brede koele laan leidde naar de poort.

In de avond, als God zelf over de stille landen gaat, luidden de monniken de vesper, maar ze kenden Hem niet, want de prior en al de broeders hadden hun zielen aan de duivel verkocht. Ze leefden in overdaad en weelde.

’s Nachts kwamen alle heksen en kwade geesten uit de omtrek op het klooster af, en dan werd daar de zwarte mis gelezen. Men dronk de wijn uit emmers en de hele nacht zag men de ovens branden, om al de gerechten voor de meer dan overvloedige maaltijden gereed te maken.

De duivel zorgde dat de provisiekelders nooit uitgeput raakten en hij mengde zelf de wijn. Men danste, zong en vloekte er totdat het eerste morgenlicht over de velden beefde. Menig dorpeling die laat door ’t bos huiswaarts keerde, had ’s nachts binnen het klooster vreemde geruchten gehoord. Iedereen wist dat elke nacht de vensters van al de zalen als door een helse brand verlicht waren.

Op een kerstnacht, nu al eeuwen geleden, brak een hevige storm los. De dorpers zaten angstig in hun huizen en midden in de kerstnacht hoorden ze één hevige donderslag.

De volgende ochtend kwam een jongetje het dorp op een draf binnenlopen en vertelde aan de verbaasde kerkgangers dat het klooster in het bos geheel was verdwenen en dat er op die plaats een ijzingwekkend diepe kuil ontstaan was. De bomen eromheen lagen ontworteld ter aarde.

Toen het gerucht zich verspreidde, liepen de dorpen in de omgeving leeg. Al de bewoners wilden het wonder zien. Men vond alleen nog een met klinkertjes geplaveid straatje en de statige toegangslaan; dat was alles wat van het klooster over was gebleven. De aarde had zich geopend en zich weer gesloten.

Sinds die tijd komt elke middernacht uit de diepte van het Solsche gat een vreemd geluid.

De klokken van het verzonken klooster beginnen te luiden, het klinkt onregelmatig en met schor geluid, alsof ze alle gebarsten zijn; eerst zacht, maar daarna steeds harder en angstiger. Vreselijk, als klanken van noodklokken.

Dan komen uit het duister van de brede laan de geesten van de monniken. Ze klagen droeve litaneien. De prior gaat voorop en de broeders volgen in een lange sombere rij. Zij gaan langzaam en gebogen rondom het gat, waaruit een blauwe gloed opstijgt. Dan zweven ze allen rusteloos uiteen, om opnieuw uit de schaduw van de laan in een lange rij langzaam naar voren te treden; maar als de eerste morgenschemer over de nog slapende heide en bossen strijkt, vluchten ze plotseling jammerend weg in het diepste duister van de somberen kuil.

‘Ongeluk komt nooit alleen,’ zo verhaalt een Gelderse boerenwijsheid. Dit gaat ook op voor de mythe rond het Solsche gat. Zo’n hels oord móét wel tot kwade daden aanzetten. Dit

SPOKEN_S.TIF

verhaal getuigt daarvan.

Dicht bij het gat, die eenzame en onzalige plaats in het bos, is een open plek, waar gras groeit. Op een dag, nu al heel lang geleden, liet een herder daar zijn kudde grazen. Hij lag zelf languit in de zon te luieren, terwijl hij de zorg voor de kudde aan zijn hond overliet.

Plots werd hij in zijn rust gestoord door een vreemdeling die hem de weg vroeg naar Harderwijk waar hij een grote som geld naartoe moest overbrengen. Toen de herder dit hoorde, ontwaakte de hebzucht in hem.

Er was niemand in het eenzame bos. De enige levende wezens in de omgeving waren zijn schapen, zijn hond en de niets kwaads vermoedende vreemdeling.

De herder sprong plotseling overeind, greep de ongelukkige onverhoeds bij de keel, wurgde hem en bracht hem daarna met zijn mes nog verscheidene dodelijke wonden toe.

Na de man, die te goed van vertrouwen geweest was, van alles beroofd te hebben, verstopte hij het dode lichaam in de struiken. Korte tijd daarna werd het lijk van de vreemdeling ontdekt; maar hoe men ook zocht, geen spoor van de moordenaar werd gevonden en niemand had ook maar de minste verdenking jegens de herder.

Er gingen jaren voorbij en de mensen waren de moord bij het Solsche gat al bijna vergeten.

De schaapherder was een oud en respectabel man geworden, die de mensen noemden als een voorbeeld van vlijt en spaarzaamheid, en die, naar men zei, zó zuinig had geleefd, dat hij zich op zijn oude dag best kon redden.

Maar toen kwam de herder op vreemde wijze te sterven.
’s Avonds hadden de buren hem nog op de weg gezien en de dag erna werd hij dood in bed gevonden.

Naar gewoonte werd hij drie dagen later begraven.

Maar tot grote ontsteltenis van de doodgraver en de andere dorpers, vond men de morgen na de begraafdag de kist losgewoeld uit de grond, en rechtovereind naast het graf staan.

Opnieuw werd de kist begraven en opnieuw stond hij de volgende dag naast het graf. Daaruit begrepen de mensen dat er iets niet in de haak moest zijn met de dode herder en dat de man, die ieder voor eerlijk en braaf had gehouden, een moordenaar moest zijn geweest.

Het lijk werd nu op een baar gelegd, en men spande twee paarden zonder bit of toom ervoor. De paarden liepen rustig en zeker alsof ze bij de toom geleid werden en ze sloegen de weg in naar het bos.

Maar toen ze op de open plek bij het Solsche gat aankwamen, bleven ze plotseling angstig staan, ze snoven in de lucht en beefden over al hun leden, alsof ze een vreselijk visioen aanschouwden. Ze wilden niet verder voorwaarts en de mensen wisten nu wie de moordenaar van de vreemdeling geweest was.

Op de plaats waar de misdaad plaatsvond, werd de herder begraven en sinds die tijd doolt zijn rusteloze ziel daar rond tot schrik van menig wandelaar, die in de late avond op weg naar huis die plek voorbij moet.

Dit laatste verhaal wordt in een iets andere vorm ook in ‘Onder de rivieren’ verteld. De herder, of ‘scheper’ moet daar boeten voor zijn misdaad door als een brandend spook over de heide te zwerven. Zie hiervoor ‘De brandende herder van Strijbeek’ in mijn Mysteries in Noord-Brabant (2006).

Mysteries in Gelderland
titlepage.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_0.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_1.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_2.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_3.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_4.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_5.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_6.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_7.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_8.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_9.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_10.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_11.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_12.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_13.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_14.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_15.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_16.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_17.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_18.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_19.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_20.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_21.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_22.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_23.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_24.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_25.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_26.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_27.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_28.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_29.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_30.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_31.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_32.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_33.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_34.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_35.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_36.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_37.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_38.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_39.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_40.xhtml
Mysteries_in_Gelderland_split_41.xhtml