1 Wat is een depressie?
Begripsvorming door de jaren heen
Geestesziekten zijn er natuurlijk altijd geweest.
Alleen de manier van kijken naar psychiatrische stoornissen en de
beschikbare behandelingen hebben nogal wat veranderingen ondergaan.
In de prehistorie werden er al schedelboringen gedaan om kwade
geesten de gelegenheid te geven te ontsnappen. In primitieve
culturen wordt ziekte gezien als een demonische aangelegenheid en
demonen moeten worden uitgedreven. In de jaren 460 tot 370 voor
Christus leefde Hippocrates, die geestesziekten toeschreef aan een
verkeerde menging van de lichaamsvochten (bloed, slijm, gele en
zwarte gal). Een teveel aan zwarte gal (melancholia) zou
melancholie veroorzaken. Hij behandelde zijn patiënten met koude en
warme overgietingen, rust en diëten.
In het oude Rome was de geneesheer Asclepiades van mening dat
dergelijke ziekten ontstonden als gevolg van hevige emoties. Hij
adviseerde om verwarde en depressieve mensen bezig te houden met
aangenaam gezelschap en mooie muziek. En om ze niet langer in
kerkers op te sluiten, zoals men toen nog deed. Daarmee was hij
zijn tijd ver vooruit, want er is daarna nog heel wat afgesold met
de zieke medemens. In de middeleeuwen hield men geestesziekte voor
een straf van God. Heel wat lijders aan psychische ziekten werden
verbannen, gefolterd of verbrand. In 1486 verscheen het boek
Hexenhammer van Jacob Sprenger en Heinrich Krämer, waarin
het bestaan van heksen overduidelijk werd aangetoond. Met de
huidige kennis, zijn in hun beschrijvingen van hekserij heel wat
inmiddels gediagnosticeerde ziektebeelden te herkennen. Vanaf 1500
werden de eerste dolhuizen gebouwd, waar gestoorden veilig konden
worden opgesloten. Ze zaten in koude, halfdonkere ruimten en als ze
zich verzetten werden ze vastgebonden. Tijdens
kermissen en op derde paasdag mocht de plaatselijke bevolking zich
tegen betaling vergapen aan deze ‘gekken’. Wie er zin in had, kon
hen bespotten en treiteren. Op de binnenplaats stonden koekkramen
opgesteld om de algehele feestelijkheid te vergroten.
In Wenen werd dit gebruik tot in 1853 gehandhaafd. Bij ons werd dit
vermaak ‘al’ in 1825 afgeschaft.
Johannes Wier, een uit Noord-Brabant afkomstige arts, verzette zich
fel tegen de wreedheden die geesteszieken moesten ondergaan, omdat
hij in hun gedrag geen bezetenheid zag, maar een ziekte van de
geest.
Paracelsus (1493-1541) veronderstelde dat er in het lichaam
chemische processen aan de gang waren en dat men dus ook op
chemische wijze moest ingrijpen om veranderingen te
bewerkstelligen. Hij bediende zich van kwik, ijzer, koper, lood,
arsenicum en kamfer. Daarnaast vond hij echter ook dat mensenliefde
noodzakelijk was om geesteszieken te genezen.
In deze tijd werden zieken echter nog voornamelijk vastgebonden en
natuurlijk ook adergelaten, soms met behulp van bloedzuigers, want
dat was vanzelfsprekend voor álles genezend. Vanaf 1800 deden
vooral de bed- en badbehandelingen het goed om patiënten rust en
kalmering te verschaffen. En natuurlijk alle dwangmiddelen, zoals
gecapitonneerde isoleerkamertjes, dwangjakken, spanlakens en
dekselbedden.
Men liet de patiënten braken en laxeren en diende rustgevende
middelen toe, zoals bilzekruid, belladonna en laudanum. Ter
opwekking werden kamfer, ammoniak en ether gebruikt.
De eerste Krankzinnigenwet dateert van 1841. Hierin werd vastgelegd
dat men moest proberen om krankzinnigen te genezen. De zieken
werden beter verzorgd, beziggehouden op werkplaatsen en in
moestuinen, en ze mochten wandelen in de tuin. Ook werden er
gestichtsbibliotheken opgericht. Afgezien van deze humanisering was
de behandeling nog voornamelijk ‘pappen en nat houden’, in de meest
letterlijke zin. De zieken werden bijvoorbeeld in natte lakens
gerold of urenlang in een bad gezet. Pas in
1925 werden de bad- en bedbehandelingen afgeschaft en ging men over
tot een actievere therapie. Mensen kregen activiteiten aangeboden
en men raakte ervan overtuigd dat zieken wel degelijk voor hun
daden verantwoordelijk waren, dus kregen ze taken en
verantwoordelijkheden. Nieuwe therapieën deden hun intrede: de
koortstherapie, de slaapkuur en de shocktherapie.
Vanaf 1900 kwamen de psychofarmaca steeds meer in zwang en vanaf de
jaren vijftig werden daarmee revolutionaire resultaten bereikt;
‘geneeskundige gestichten’ werden ‘psychiatrische ziekenhuizen’ en
steeds meer geesteszieken konden dankzij hun medicijnen vrij
rondlopen buiten de muren van het ziekenhuis. Psychiaters en
psychologen ontwikkelden nieuwe zienswijzen over het functioneren
van de menselijke geest (Freud, Jung, Adler) en dat spitten in de
psyche legde ook weer de basis voor nieuwe behandelmethoden, zoals
psychoanalyse en psychotherapie. Psychische ziekten werden wel
gezien als het gevolg van een verkeerde opvoeding of als reactie op
een zieke maatschappij. Het laatste decennium krijgt de biologische
psychiatrie een grote rol toebedeeld: psychische ziekten worden
gezien als een disfunctioneren van lichamelijke processen in de
hersenen.
Hier zijn we zo’n beetje in onze eigen tijd beland en daarover kan
ook ik een woordje meespreken.
Zo’n jaar of dertig geleden werkte ik als
verpleegkundige in een psychiatrisch ziekenhuis. Het woord
depressie had toen een andere lading dan tegenwoordig. Bij
depressie dacht je onmiddellijk aan ‘een ernstige ziekte’, en de
patiënten herkende je aan een in het oog springend geestelijk
lijden. Het hoofd gebogen onder de zwaarte van de ziekte zelf, of
onder die van de medicatie die haar moest bestrijden. Depressie had
echter nog steeds een beetje te maken met ‘gek’. Veel mensen
verdwenen dan ook langdurig, of zelfs de rest van hun leven, in
kolossale instellingen in de bossen, waar ze verpieterden op grote
zalen. Het vrolijkst waren daar de kleuren van de wasknijpers, die
zij vreugdeloos op kaartjes zaten vast te
knijpen. (De patiënten sliepen toen nog met zijn dertigen op een
zaal, zonder bedgordijnen, en wij mochten hun niet vertellen welke
medicijnen ze slikten, echt waar, ik heb het allemaal meegemaakt.)
Die pillen hadden vaak heftige bijwerkingen, waardoor de patiënten
er als zombies bij liepen.
Tegenwoordig is de medicatie wat fijnmaziger geworden en de
patiënt is inmiddels cliënt geworden. Er wordt
verwacht dat hij meedenkt over zijn behandeling en ook als dat niet
verwacht wordt, doet hij erg zijn best met kennis die hij heeft
opgedaan via boeken en het internet. Er is een duidelijke
emancipatie gaande, waardoor psychisch zieken als min of meer
volwaardige leden van de maatschappij worden meegeteld. ‘Hek weg,
gek weg,’ zo zei men in de jaren zeventig.
Depressie als modeverschijnsel?
Tegenwoordig lijkt depressie iets van ons allemaal. In Nederland lijden naar schatting zo’n 800.000 mensen aan een vorm van depressie en zijn er zo’n 300.000 gebruikers van antidepressiva (inmiddels zijn dat er vast alweer meer) en op wereldniveau zijn dat er 38 miljoen. Een op de vijf mensen krijgt vroeg of laat in zijn leven een depressie. Mensen die in de laatste decennia zijn geboren, hebben een grotere kans een depressie te krijgen. Waarom dat zo is, weet men niet. De depressie wordt ook weleens de verkoudheid onder de psychische stoornissen genoemd. Het woord ‘depressie’ heeft een devaluatie ondergaan. Als iemand zich nu ellendig voelt, een pestbui heeft, ruzie op het werk of een dipje in het liefdesleven, wordt algauw het woord ‘depressief ’ gebruikt. Wat wij vroeger overspannen, overwerkt, overstuur of angstig zouden noemen, heet nu depressief of depri. De overgang, het legenestsyndroom, hyperventilatie, ze bestaan nauwelijks meer. Ook onverklaarbare lichamelijke klachten of ernstige moeheid krijgen al snel het etiket ‘psychisch’, en wanneer het eenmaal psychisch is, ligt het recept voor een antidepressivum al bijna voor je klaar. Veel patiënten die vroeger met een ‘kop op’ of een valium naar huis gingen, gebruiken nu maandenlang prozac of seroxat. Zou dat allemaal werkelijk nodig zijn? Kan het zijn dat ook veel huisartsen hun beeld van depressie hebben bijgesteld, zodat allerlei vervelende emoties en lastige aandoeningen, die echter geen depressie zijn, toch als zodanig worden behandeld?
Depressie als volksziekte?
Of zijn wij echt, onder druk van een steeds complexere en stressvollere maatschappij, collectief depressief geworden? Eten we verkeerd? Staan we aan foute stoffen bloot? Zijn we nu misschien beter in staat dan vroeger om alle vormen van depressie te herkennen? Martin Seligman, een Amerikaans sociaal-psycholoog, stelt dat wij ons midden in een depressie-epidemie bevinden. Depressie komt nu tienmaal vaker voor dan vijftig jaar geleden, en ook treedt de ziekte op steeds jongere leeftijd op. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, World Health Organisation) verwacht dat depressie in het jaar 2010 volksziekte nummer 1 zal zijn en tevens een niet te onderschatten doodsoorzaak. Het is toch op zijn minst opmerkelijk te noemen dat men zich 45 jaar geleden nog afvroeg of er wel een markt zou zijn voor een middel tegen depressies. Op dit moment staan antidepressiva op nummer twee in de top-tien van meest geslikte geneesmiddelen.
De toekomst
Soms zie ik voor me hoe wetenschappers in het jaar 2300 het hoofd schudden over ónze behandelmethoden. In hun ogen doen wij het waarschijnlijk even slecht als de mensen tijdens de duistere middeleeuwen. Wij doen immers niet veel meer dan praten (helpt praten echt?) en pillen geven (waarbij we met een kanon op een mug schieten). Over een paar honderd jaar is de geest misschien zo maakbaar geworden dat men alle gewenste veranderingen exact kan berekenen: een individueel geneesmiddel precies op maat voor juist die ene patiënt. Wie weet wat de medische wetenschap nog voor spectaculaire ontdekkingen zal doen met behulp waarvan depressies moeiteloos kunnen worden geëlimineerd. Waarschijnlijk zal de toekomstige mens steeds minder ziek hoeven te zijn. Tot die tijd hebben wij het maar met onze depressies te doen.
Werkdefinitie
Als ik in dit boek het woord depressie gebruik, bedoel ik de ziekte depressie en niet ‘een vorm van onbehagen’. De DSM-IV is een classificatiesysteem van psychische stoornissen. Depressie wordt hierin als volgt gedefinieerd:
A: ten minste een van de volgende drie stoornissen in de stemming, die zich onderscheiden van iemands gewoonlijke stemming:
• ongewoon gedeprimeerde stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna iedere dag gedurende ten minste twee weken
• ongewoon verlies van alle interesse en plezier het grootste deel van de dag, bijna dagelijks, gedurende ten minste twee weken
• als de persoon 18 jaar of jonger is: ongewone prikkelbaarheid het grootste deel van de dag, bijna dagelijks, gedurende minstens twee weken
B: ten minste vijf van de volgende symptomen, die zich tijdens deze periode voordoen:
1 ongewoon gedeprimeerde stemming of prikkelbaarheid bij kind of adolescent (zie A)
2 abnormaal verlies van interesse en plezier (A2)
3 verstoring in eetlust of gewichtsverandering:
• ongewoon gewichtsverlies, terwijl men niet probeert af te vallen, of verlies van eetlust
• ongewoon aankomen in gewicht of toename van de eetlust
4 slaapstoornis, ofwel ongewone slapeloosheid of overmatig slapen
5 activiteitsstoornis: ofwel ongewone agitatie, of ongewoon vertraagd zijn (waarneembaar door anderen)
6 abnormale slaperigheid of verlies van energie
7 ongewone schuldgevoelens en zelfbeschuldiging
8 ongewoon slechte concentratie of besluiteloosheid
9 ongewoon bezig zijn met gedachten aan de dood (niet de angst voor overlijden) en suïcide
10 deze symptomen zijn niet te wijten aan een psychose met stemmingsstoornis