6
Het einde van een hervormer
Toen Poetins biografie in februari 2000 verscheen, was hij niet meer de jonge democratische hervormer uit de koker van Berezovski, maar de crimineel die een heerser met ijzeren vuist was geworden. Ik denk niet dat zijn spindoctors zich ooit bewust zijn geweest van die verschuiving.
Een van de mensen die zich niet had kunnen voorstellen dat Poetin openlijk van een democraat in een strenge heerser veranderde, was Sobtsjak. De twee deelden hun weerzin tegen democratische processen, maar begin jaren negentig was publieke toewijding aan de democratische principes de prijs om toegang te krijgen tot het publieke leven – en tot het goede leven.
Begin jaren negentig waren vertegenwoordigers van de nieuwe zakelijke en politieke elites in heel Rusland bezig het oude systeem te onttakelen. Ze waren zich ongetwijfeld – en blijkbaar zonder dat hun geweten opspeelde – onderdelen van het systeem aan het toe-eigenen en deze aan het herverdelen. Tegelijkertijd waren de meest ondernemenden van hen ook een nieuw systeem aan het bedenken – en veranderden samen daarmee. Mensen als Michail Chodorkovski, een Komsomol-functionaris die bankier was geworden en vervolgens in olie was gegaan, en Michail Prochorov, een kledingverkoper die staaltycoon en vervolgens internationaal investeerder was geworden, en Vladimir Goesinski, een importeur die bankier en mediamagnaat was geworden, waren uitgegroeid tot selfmade ondernemers die begonnen met schimmige zaken maar die zich, met het verbreden van hun kijk op de wereld en hun navenant groeiende ambities, niet alleen waren gaan profileren als zakenmensen maar ook als filantropen, volksleiders en visionairs. Hun visies ontwikkelden zich, en zij investeerden geld en energie in het opzetten van een nieuw politiek systeem.
Sobtsjak verafschuwde dit nieuwe systeem, net als Poetin, en dat is de reden dat hij in tegenstelling tot veel van Sobtsjaks aanvankelijke medestanders, na de mislukte coup van 1991 en het corruptieschandaal in 1992 en de ontbinding van de gemeenteraad, de burgemeester trouw bleef. Ik weet niet zeker waarom Sobtsjak, die een kortstondige maar intense amourette had met de democratische politiek, zo’n haat tegen de democratische beginselen ontwikkelde. Ik denk dat hij zo megalomaan was dat hij telkens als hij zijn zin niet kreeg diep gekwetst was – maar ook door de politieke strijd an sich, gewoon vanwege de mogelijkheid dat een ander het niet met hem eens was. Bovendien had hij Poetin al die tijd aan zijn zijde. Die wilde hem voortdurend de nadelen van het democratische systeem laten zien. Zo was het Poetin die Sobtsjak ervan overtuigde – en die een aantal leden van de gemeenteraad manipuleerde – het ambt van burgemeester in de stad in te stellen. Anders, zei Poetin jaren later tegen zijn biografen, ‘zou Sobtsjak op ieder moment door diezelfde leden van de gemeenteraad kunnen worden afgezet’.1 Poetins weerzin tegen de democratische hervormingen was niet minder persoonlijk dan die van Sobtsjak, maar ging veel dieper.
Zoals de meeste Sovjetburgers van zijn generatie was Poetin nooit een politieke idealist. Zijn ouders hebben al of niet geloofd in een communistische toekomst voor de hele wereld, in de ultieme triomf van gerechtigheid voor het proletariaat, of in een van de andere ideologische clichés die al sleets waren geworden toen Poetin opgroeide. Hij had zelfs niet eens nagedacht over die idealen. De manier waarop hij zich heeft geuit over de Jonge Pioniers, waar hij als kind niet bij mocht, of de Komsomol, of de Communistische Partij, waarvan zijn lidmaatschap eindigde met het verdwijnen ervan, maakt duidelijk dat hij nooit enig echt belang zag in zijn verbintenis met die organisaties. Net als andere vertegenwoordigers van zijn generatie verving Poetin het geloof in het communisme, dat niet langer geloofwaardig of zelfs maar mogelijk leek, door geloof in instituties. Zijn loyaliteit lag bij de KGB en bij het rijk dat die diende en beschermde, de Sovjet-Unie.
In maart 1994 bezocht Poetin een bijeenkomst van de Europese Unie in Hamburg, waar de Estse president Lennart Meri een toespraak hield.2 Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog was Estland, net als de twee andere Baltische staten door de Sovjet-Unie ingelijfd. Vervolgens werden ze bezet door de Duitsers, en in 1944 door de Sovjets weer terugveroverd. De drie Baltische staten waren de laatste die tot het Sovjetrijk gingen behoren en de eerste die zich ervan losmaakten – voor een niet-onbelangrijk deel omdat de bevolking zich de tijd van voor de Sovjets herinnerde. Meri, de eerste democratisch gekozen leider van Estland in vijftig jaar, was actief geweest in de bevrijdingsbeweging tegen de Sovjetbezetting. Tijdens zijn speech in Hamburg verwees hij naar de Sovjet-Unie als ‘bezetters’. Op dat punt stond Poetin, die samen met Russische diplomaten in het publiek had gezeten, op en verliet de zaal. ‘Het zag er heel indrukwekkend uit,’ vertelde een collega uit Sint-Petersburg die de Russische federale verkiezingscommissie onder president Poetin zou voorzitten. ‘De bijeenkomst vond plaats in de Rittersaal, die een tien meter hoog plafond heeft en een marmeren vloer, en toen hij wegliep, terwijl het doodstil was, weerkaatste iedere voetstap van hem tegen het plafond. Om het compleet te maken, viel de enorme gietijzeren deur met een oorverdovende klap achter hem dicht.’
Dat Poetin het nodig achtte het diplomatieke protocol te doorbreken – door de president van een buurland en een heel belangrijke handelspartner van de stad Sint-Petersburg letterlijk de rug toe te keren – toont aan hoezeer hij zich de zaak persoonlijk aantrok. Wat in zijn ogen een aanval op de Sovjet-Unie was, kwetste hem net zo diep als de persoonlijke beledigingen die hem toen hij jong was zo woedend hadden gemaakt. De ademloze bewondering waarmee zijn collega het verhaal aan Poetins biografen vertelde, toont welke gevoelige snaar van Sovjetnostalgie Poetin raakte.
Poetin hield van de Sovjet-Unie en hij hield van de KGB, en wanneer hij zelf de macht had en het financiële systeem van de tweede stad van het land in handen zou hebben, wilde hij precies zoiets als die twee opzetten. Het zou een gesloten systeem zijn, een systeem gebaseerd op totale controle – vooral controle over de informatie- en geldstromen. Het zou een systeem worden dat gericht was op het uitsluiten van iedere tegenspraak, en als die toch de kop opstak, zou die worden neergemaaid. Maar in één opzicht zou het systeem beter zijn dan de KGB en de Sovjet-Unie waren geweest. Dit systeem zou geen verraad plegen aan Poetin. Daar zou het te doordacht en te machtig voor zijn. Poetin werkte onverdroten aan de centralisatie van de macht, niet alleen over de buitenlandse handel maar ook over handel die in het land zelf opbloeide – vandaar zijn overnamepogingen van de casino’s, die als paddenstoelen uit de grond schoten en uitzonderlijk snel groeiden. Hij ging er allengs ook toe over de relatie van het stadsbestuur met de media, zowel gedrukt als elektronisch, te managen, en ze de ene keer bij het gemeentehuis weg te houden en de volgende keer te dwingen op een bijzondere manier een bijzonder verhaal te brengen.
Sobtsjak had de juiste rechterhand uitgekozen. Poetin had een nog grotere hekel aan de slappe democraten dan hij, en hij was zelfs nog beter dan Sobtsjak in het bedrijven van een politiek van angst en hebzucht.
Politici als Sobtsjak zijn vaak de laatsten die inzien dat hun tijd van gaan is gekomen. Toen Sobtsjak in 1996 meedeed aan de verkiezingen, haatte de stad hem. Onder zijn leiding was Sint-Petersburg op zowel tragische als lachwekkende wijze veranderd – hoewel veel daarvan Sobtsjak nauwelijks aan te rekenen viel. Financieel lag de stad op apegapen.3 Meer dan één miljoen van de vijf miljoen inwoners waren werkzaam geweest in de militair-industriële conglomeraten, die op een laag pitje stonden of die helemaal waren stilgelegd. Net als in de rest van Rusland waren een paar mensen heel snel heel rijk aan het worden, eerst door van alles te kopen en te verkopen (bijvoorbeeld Russisch hout te exporteren en Chinese paraplu’s te importeren), vervolgens door het geleidelijk privatiseren van Russische fabrieken en het opzetten van nieuwe organisaties. Maar veel Russen werden ook armer – of voelden zich in ieder geval een stuk armer. Er waren nu zoveel meer producten te krijgen, maar ze konden zich maar heel weinig veroorloven. Bijna iedereen verloor het enige wat overvloedig voorradig was geweest tijdens het Tijdperk van de Stagnatie: het onwankelbare geloof dat morgen niet veel zou verschillen van vandaag. Door die onzekerheid voelden de mensen zich nog armer.
Vergeleken bij het door economische problemen geteisterde Sint-Petersburg leek de rest van Rusland het nog goed te hebben. Driekwart van de bevolking leefde onder de armoedegrens. De infrastructuur, die eind jaren tachtig al verouderd was – wat deels zorgde voor de impuls achter de informele beweging tot erfgoedbehoud – lag nu helemaal in puin. De straten waren al zo lang niet meer onderhouden dat als het regende of sneeuwde – geen zeldzaamheid in deze noordelijke stad – de wegen in modderstromen veranderden. Het openbaar vervoer lag bijna stil. De gemeente verving oude bussen niet meer. In een stad die bijna uitsluitend bestond uit hoge flats, was een functionerende lift een uitzondering. Stroomstoringen in het centrum waren aan de orde van de dag. In studies over de gemiddelde levensstandaard figureerde de tweede stad van het land regelmatig ergens tussen de twintigste en dertigste plaats.4
Tegen deze achtergrond bleef Sobtsjak zich opstellen als de mondaine, verfijnde politicus. Hij zag er altijd keurig verzorgd uit, met zijn blonde echtgenote aan de arm, rondrijdend in limousines, omringd door lijfwachten. Aleksandr Bogdanov, een jonge prodemocratische activist, herinnerde zich hoe hij in 1991, slechts twee maanden na de mislukte coup, op de eerste Revolutiedag in postcommunistisch Rusland door Sobtsjak denigrerend werd bejegend: ‘Er was een concert op het Paleisplein. Niemand wist precies of we deze dag moesten vieren als een overwinning of gedenken als een tragedie. Dus ’s middags was er een demonstratie en ’s avonds werd er gedanst, terwijl Sobtsjak en [zijn vrouw Ljoedmila] Naroesova een banket organiseerden in het Tavritsjeski-paleis, waar bezoekers voor vijfhonderd roebel naar binnen mochten! Dat was voordat de hyperinflatie toesloeg, en het was een enorme som geld [...]. Dus daar liepen we dan rond de dansende mensen met spandoeken waarop stond “Een dag van nationale tragedie”, en we zagen eruit als idioten en voelden ons zo. En ik zei: “Weet je wat? Waarom verdoen we onze tijd hier? Laten we naar het Tavritsjeski-paleis gaan, daar is een feest.” We kwamen bij het Tavritsjeski-paleis aan, net toen iedereen in zijn auto stapte. Sobtsjak kwam naar buiten in rokkostuum, terwijl Naroesova een prachtige jurk en tulbandachtige hoed droeg. Sobtsjak had een lijfwacht die Poetins hoofdlijfwacht zou worden. Hij had een nogal domme gewoonte: hij kwam altijd naar me toe en kafferde me als het ware uit met de woorden: “Je loopt me altijd voor de voeten! Rot op! Verdwijn, ik walg van je!” En ik zei tegen Sobtsjak: “Waarom bedreigt je lijfwacht me altijd?” Ljoedmila Borisovna [Naroesova] zei tegen me: “Waarom maak jij jezelf altijd belachelijk?” En Sobtsjak was uiterst ontspannen, deed heel gewichtig, stapte in zijn limousine en zei tegen me: “Hou je mond, de mensen hebben mij gekozen!” Dat heb ik altijd onthouden. Zo’n soort snob was hij.’5
Als loco-burgemeester van Sobtsjak voerde Poetin het werk uit dat volgens de Sovjettraditie was weggelegd voor de KGB-mensen in ‘actieve reserve’. Behalve dat hij verantwoordelijk was voor de buitenlandse handel, probeerde hij ook de informatiestroom van en naar de regering te controleren. Joeri Boldirev, Jeltsins rekenmeester die vergeefs had geprobeerd een vervolg te geven aan Saljes beschuldigingen, was in 1994-1995 senator van Sint-Petersburg. ‘In die periode werd het me niet één keer toegestaan live op de lokale televisiezender van Sint-Petersburg te komen,’ zei hij later. ‘Pas toen ik geen senator meer was, mocht ik live spreken – en zelfs toen bleven de presentatoren me voortdurend onderbreken, zodat ik uiteindelijk niets meer zei.’6
Telkens als ik voor een reportage naar Sint-Petersburg ging, was de eerste die ik te zien kreeg Anna Sjarogradskaja. Haar kantoor lag aan de Nevski Prospekt, niet ver van het treinstation, en zij wist altijd alles. Ze gaf leiding aan het Onafhankelijke Perscentrum, dat ruimte bood aan iedereen die een persconferentie wilde houden – ook mensen die overal elders nul op het rekest zouden krijgen. Ze kende iedereen en was voor niemand bang. Ze was eind vijftig toen de Sovjet-Unie uiteenviel, en ze kon zich nog de tijd herinneren dat alles heel wat minder beangstigend was. Sjarogradskaja organiseerde een keer een persconferentie waarin de praktijken van Sobtsjaks regering aan de orde werden gesteld om de kantoren van journalisten en politici af te luisteren, met inbegrip van zijn eigen werknemers. Veel mensen wisten of hadden het vermoeden dat dit het geval was, maar alleen het lokale Engelstalige dagblad, dat werd geleid en gemaakt door expats, durfde het verhaal te brengen. Sjarogradskaja was er altijd van overtuigd geweest dat Poetin, die voor een belangrijk deel verantwoordelijk was voor de pr van de burgemeester, het afluisteren had geregeld.
Conform de KGB-praktijken werd de informatie die Sobtsjak kon ontvangen, zwaar gecensureerd. Dat was zeker voor een deel de reden dat hij nooit een vermoeden had hoe impopulair hij was geworden. Een deel van het televisiekijkende publiek in Sint-Petersburg was er getuige van hoe Sobtsjak die onplezierige ontdekking deed. ‘Er was een programma getiteld Publieke opinie,’ vertelde Sjarogradskaja. ‘Het was een uitzending tijdens de verkiezingen van 1996 met hoge kijkcijfers. Toen Sobtsjak zag dat zijn populariteit zes procent bedroeg, schreeuwde hij uit: “Dat is onmogelijk”, waarna hij opsprong en de studio verliet. Dat was het einde van het programma. De presentatrice, Tatjana Maksimova, werd ontslagen. Haar man Vladimir, de regisseur van het programma, belde me en zei dat hij een persconferentie wilde beleggen. Ik zei: “Geen probleem,” en plande die voor de volgende dag in. Vladimir belde de ochtend erop, drie of vier uur van tevoren, en zei dat de persconferentie moest worden afgeblazen. “We kunnen het niet doen, want we zijn bedreigd. Onze dochter zou iets kunnen overkomen.” Ik zei: “Vertel dat alsjeblieft aan de journalisten. Ik kan niet uitleggen wat de reden is voor het afzeggen.” Ze kwamen en vertelden iedereen dat ze waren bedreigd en dat ze bang waren. Journalisten wilden allerlei vragen stellen, maar ze gaven geen antwoord.’7
Toen Sjarogradskaja me in de jaren negentig dit soort dingen vertelde, leken het me verhalen uit een ander land. De situatie in Rusland was in die tijd onoverzichtelijk, vaak ondoorzichtig, maar ik had me als journalist nooit onveilig gevoeld – dat wil zeggen, niet tot ik vanuit en over Sint-Petersburg begon te schrijven. Op uitnodiging van Sjarogradskaja gaf ik een cursus journalistiek aan het Onafhankelijke Perscentrum, en nam de trein in het weekend om te werken met een groep doctoraalstudenten in de journalistiek. (Ik gaf dezelfde cursus aan de Universiteit van Moskou, maar de Universiteit van Sint-Petersburg wilde die niet aanbieden – reden waarom de organisatie van Sjarogradskaja als gastheer optrad.) Tijdens het verkiezingsweekend stuurde ik de studenten eropuit om in het stadscentrum bij de stembureaus aantekeningen te maken. De studenten kwamen terug met bloedneuzen en blauwe ogen; twee van hen hadden medische verzorging nodig. Ze hadden zich bij twee stembureaus gepresenteerd als studenten journalistiek, de bewakers hadden via de mobilofoon instructies gevraagd en hun rake klappen verkocht. Zo gingen de politici van Sint-Petersburg om met journalisten.
Sobtsjak besefte te laat dat hij de verkiezingen aan het verliezen was, en deed wanhopige pogingen om de zaak te redden. Hij vroeg Aleksandr Joerijev, een politiek psycholoog aan de Universiteit van Sint-Petersburg die hem, Sobtsjak, had geprobeerd te waarschuwen dat hij uitermate impopulair was, om zijn campagneleider te worden. Een paar dagen nadat Joerijev had ingestemd, werd er een brute aanslag op zijn leven gepleegd.8 Iemand belde bij hem aan en gooide zwavelzuur door de deuropening. Omdat de deur naar binnen opende, kwam een deel van het zuur tegen de deur aan en er spatte zelfs wat terug op degene die gegooid had. Waarschijnlijk kreeg Joerijev daardoor geen dodelijke hoeveelheid over zich heen. Hij werd daarna ook nog neergeschoten – maar overleefde ook dat. Zijn herstel vergde vele maanden en twee huidtransplantaties.
In de lange aanloop naar de verkiezingen probeerde Sobtsjak ook de loyaliteit van de plaatselijke pers te kopen, met leningen en giften, waardoor de gemeente steeds meer in de rode cijfers raakte.9 Het was te laat. De pers had een hekel aan hem, andere politici hadden een hekel aan hem en de gewone man had een hekel aan hem. Sobtsjak verloor de verkiezingen. Zijn campagneleider was uiteindelijk Vladimir Poetin.
Tot nieuwe burgemeester koos Sint-Petersburg Sobtsjaks plaatsvervanger met de portefeuille Publieke Werken. Deze man was in elk opzicht zijn antipode. Vladimir Jakovlev was gewoontjes, ging sjofel gekleed en kon amper twee woorden achter elkaar uitspreken. Maar in een stad waar het openbaar vervoer bijna stillag, gebouwen op instorten stonden en de elektriciteit vaker uitviel dan werkte, wekte hij op een of andere manier de hoop dat hij het allemaal zou proberen voor elkaar te krijgen. Of hij zou er in ieder geval niet over liegen. Het zou Jakovlev niet lukken de problemen van Sint-Petersburg op te lossen – de stad werd steeds armer, viezer en gevaarlijker – maar vier jaar later werd Jakovlev moeiteloos herkozen omdat Sint-Petersburg nog steeds niet helemaal had afgerekend met de gehate geest van burgemeester Sobtsjak.
Doordat hij de verkiezingen verloor, raakte Sobtsjak niet alleen zijn macht en invloed kwijt, maar ook zijn rechtsimmuniteit – wat hij op dat moment waarschijnlijk het meest vreesde. Bijna een jaar lang had een speciaal team aanklagers van bijna veertig onderzoekers gezocht naar aanwijzingen voor corruptie ten burele van de burgemeester. Eén persoon, een projectontwikkelaar, was al gearresteerd en legde getuigenis af tegen de stadsbestuurders. Dit deel van het onderzoek betrof een flat in het centrum van Sint-Petersburg die naar verluidt illegaal was opgeknapt, en daarbij zouden gemeentegelden zijn gebruikt. Bijna alle bewoners van de flat, onder wie een nicht van Sobtsjak, waren hooggeplaatste burgers of hun naaste verwanten.10
Nu zou waarschijnlijk ook Sobtsjak aan de lijst verdachten worden toegevoegd. De meesten van zijn bondgenoten hadden hem in de steek gelaten, sommigen vóór de verkiezingen, zoals zijn latere opvolger als burgemeester. Anderen schaarden zich aan de kant van het nieuwe bestuur toen Sobtsjak de verkiezingen had verloren. Poetin weigerde een functie in het nieuwe stadsbestuur – het vertoon van loyaliteit dat hem zoveel achting van Berezovski had bezorgd – en verkaste algauw naar Moskou, alsof hij door een onzichtbare hand werd opgepakt. Zoals hij het verhaal aan zijn biografen vertelde, herinnerde een oude apparatsjik uit Leningrad die inmiddels in het Kremlin werkte zich Poetin en bezorgde hem een goede aanstelling in de hoofdstad.11 Poetin werd plaatsvervangend hoofd van het presidentiële bureau voor onroerendgoedbeheer, wat heel erg klinkt als weer een baantje bij de ‘actieve reserve’. Of dit het resultaat was van een opzetje van de geheime dienst, de voorzienigheid of een automatisme, is waarschijnlijk niet van belang. Poetin had opnieuw een baan met weinig publieke verantwoordelijkheid maar een heleboel speelruimte.
Poetins nieuwe baan en zijn oude connecties waren duidelijk een zegen voor Sobtsjak, die nu dagelijks met de vrees leefde te worden gearresteerd. Het Openbaar Ministerie zat achter Sobtsjak aan en probeerde hem een dagvaarding te bezorgen, zodat hij ondervraagd kon worden. Maar het duurde tot 3 oktober 1997 voordat Sobtsjak eindelijk op het Openbaar Ministerie verscheen. Hij was in gezelschap van zijn echtgenote, een parlementslid. Tijdens de ondervraging zei Sobtsjak dat hij zich niet goed voelde, waarop Naroesova om een ambulance vroeg. Onder het oog van de televisiecamera’s ging Sobtsjak linea recta van het Openbaar Ministerie naar het ziekenhuis, waar de diagnose naar verluidt een hartaanval was. Precies een maand later liet Naroesova de pers weten dat Sobtsjak voldoende hersteld was om naar een andere kliniek te worden overgeplaatst, in het Militair Academisch Ziekenhuis, waar hij onder de zorg zou vallen van Joeri Sjevtsjenko, een familievriend van de Poetins, die persoonlijk Ljoedmila Poetina had behandeld toen ze een paar jaar eerder bij een ernstig auto-ongeluk betrokken was geweest.
Rond de tijd dat Sobtsjak onder Sjevtsjenko’s zorg werd geplaatst, vloog Poetin van Sint-Petersburg naar Moskou. Hij bezocht zijn oude baas in het ziekenhuis. Vier dagen later, op de nationale feestdag – 7 november heette niet langer Dag van de Revolutie, maar het was nog wel een vrije dag – werd Sobtsjak per ambulance naar het vliegveld gebracht, waar een speciaal Fins vliegtuig klaarstond om hem naar Parijs te vervoeren. De planning was briljant: niemand merkte dat Sobtsjak weg was tot drie dagen later na het lange weekend. Russische correspondenten bestormden onmiddellijk het Hôpital américain de Paris, waar Sobtsjak volgens Sjevtsjenko werd verpleegd – maar woordvoerders van het ziekenhuis zeiden dat hij er niet lag. Dezelfde dag vertelde Naroesova de media dat Sobtsjak was geopereerd en zich beter voelde. Medewerkers van het vliegveld vertelden ondertussen aan journalisten dat de voormalige burgemeester in uitstekende gezondheid had geleken toen hij aan boord van het vliegtuig was gestapt. De ambulance was rechtstreeks naar de landingsbaan gereden, en in tegenstelling tot wat verwacht werd, was hij er op eigen kracht uit gekomen en had zich zo’n beetje hollend naar het vliegtuig begeven.12
Sobtsjak begon in Parijs een leven als emigré. Hij deelde een woonruimte met een Russische kennis, liep veel rond in de stad, gaf af en toe college aan de Sorbonne en schreef zijn memoires waarin hij zichzelf neerzette als een man die vele malen verraden was. De titel luidde Djoezjina nozjej v spinu (Twaalf messen in mijn rug). In juli 1999 werd Joeri Sjevtsjenko de Russische minister van Gezondheidszorg, meteen nadat Poetin aan zijn opmars naar de staatsmacht was begonnen.
Wat deed Poetin ondertussen in het Kremlin? Zijn nieuwe aanstelling zal hem niet veel energie hebben gekost. Hij gebruikte zijn tijd om te schrijven en een proefschrift te verdedigen, een doel dat hij zichzelf al gesteld had toen hij zeven jaar daarvoor aan de Universiteit van Leningrad was gaan werken. Het proefschrift had vreemd genoeg als onderwerp niet internationaal recht, zoals oorspronkelijk zijn bedoeling was, maar economie en natuurlijke hulpbronnen, en hij verdedigde het aan het tamelijk onbekende Sint-Petersburgse Mijnbouwinstituut in plaats van aan de plaatselijke universiteit. Negen jaar later besloot een onderzoeker aan het Brookings Institution in Washington, D.C. het proefschrift aan een nauwgezette analyse te onderwerpen. Hij zei dat hij zo’n zestien pagina’s tekst en niet minder dan zes grafieken vond die letterlijk uit een Amerikaans handboek kwamen.13 Poetin heeft nooit toegegeven dat hij plagiaat had gepleegd.
Wat de verantwoordelijkheden van Poetin in het Kremlin ook waren, zijn invloed was groot. Hij had nu de beste positie en de beste connecties die je in Rusland kon hebben zonder een publiek persoon te zijn. Dat kan heel goed de reden zijn geweest dat het speciale team van de openbare aanklager nooit veel werk maakte van de voormalige burgemeester en zijn bondgenoten. De drie bestuurders die in de zaak werden aangeklaagd, werden allen vrijgesproken en de openbare aanklagers gingen over tot de orde van de dag. Ongetwijfeld hielp het dat de voormalige burgemeester buiten hun bereik was en niet getuigde.
Aangemoedigd door de komeetachtige opkomst van zijn voormalige rechterhand, besloot Sobtsjak in de zomer van 1999 uit zijn Parijse ballingschap terug te keren naar Rusland. Hij arriveerde vol hoop en met nog meer ambitie. Toen Sobtsjak uit Parijs vertrok, vroeg Arkadi Vaksberg, een forensisch specialist die onderzoeksjournalist en auteur was geworden en met wie Sobtsjak gedurende zijn Parijse jaren bevriend was geraakt, hem of hij hoopte terug te keren naar Parijs als ambassadeur. ‘Hoger dan dat,’ antwoordde Sobtsjak. Vaksberg was ervan overtuigd dat de voormalige burgemeester mikte op de positie van minister van Buitenlandse Zaken.14 In politieke kringen in Moskou ging het gerucht dat Sobtsjak leiding zou gaan geven aan het Constitutionele Hof, het hoogste gerechtshof van het land.
Met zijn typische overmoed stelde Sobtsjak zich onmiddellijk kandidaat voor het parlement – en verloor op pijnlijke wijze. Maar toen Poetin eenmaal zijn verkiezingscampagne had gelanceerd, stelde hij zijn voormalige baas aan als zijn ‘bevoegd vertegenwoordiger’ – een functie die Sobtsjak in wezen in de gelegenheid stelde campagne voor Poetin te voeren (kandidaten kunnen tientallen en zelfs honderden ‘bevoegde vertegenwoordigers’ hebben). En campagne voeren was wat Sobtsjak deed, waarbij hij leek te vergeten dat zijn politieke reputatie ooit gestoeld was op zijn democratische geloofsbrieven. Hij noemde Poetin ‘de nieuwe Stalin’ en beloofde de kiezers niet zozeer massamoord als wel een ijzeren hand – ‘de enige manier om het Russische volk te laten werken’, aldus Sobtsjak.15
Maar Sobtsjak liet het niet bij retoriek. Hij praatte te veel, zoals hij altijd had gedaan. Precies op het moment dat Poetin zijn nieuwe officiële levensverhaal dicteerde aan de drie journalisten, haalde Sobtsjak, in antwoord op vragen die andere journalisten hem hadden gesteld, belangrijke gebeurtenissen op uit Poetins carrière in een versie die het verhaal van zijn oude protegé tegensprak.
Op 17 februari vroeg Poetin Sobtsjak om naar Kaliningrad te gaan, een Russische exclave ingeklemd tussen Polen en Litouwen, om campagne voor hem te voeren. Het was een verzoek met urgentie.16 Sobtsjak moest nog diezelfde dag vliegen, tot ongenoegen van zijn vrouw, die niet graag had dat hij alleen reisde. Ze beweerde dat ze erop moest toezien dat hij zijn medicijnen innam. De meeste kennissen waren ervan overtuigd dat de geblondeerde echtgenote met haar schelle stem haar man simpelweg niet vertrouwde als hij uit haar blikveld was. Het is ook mogelijk dat ze bang was dat hem iets zou overkomen. Maar die dag was ze in het parlement in Moskou, en ze kon haar man niet vergezellen op zijn bliksemcampagnetrip. De voormalige burgemeester reisde in het gezelschap van twee mannelijke assistenten die tevens optraden als lijfwachten. Op 20 februari stierf Sobtsjak in een privéhotel in een vakantieresort in Kaliningrad.
Plaatselijke journalisten ontdekten algauw enkele geheimzinnige omstandigheden rond de dood van Sobtsjak. De belangrijkste was het feit dat er twee keer autopsie was uitgevoerd op het stoffelijk overschot – een keer in Kaliningrad en een keer in Sint-Petersburg, in het militaire hospitaal waar Joeri Sjevtsjenko aan het hoofd stond, dezelfde arts die Sobtsjaks vlucht naar Parijs had weten te ritselen. Hij was nu de Russische minister van Volksgezondheid, maar had zijn baan in het ziekenhuis niet opgegeven. De officiële doodsoorzaak was een zware maar natuurlijke hartaanval.
Toch begon de openbare aanklager in Kaliningrad tien weken na de dood van Sobtsjak een onderzoek naar een mogelijk geval van ‘moord met voorbedachten rade onder verzwarende omstandigheden’. Drie maanden later werd het onderzoek zonder uitkomst stopgezet.
Tijdens de begrafenis van Sobtsjak, op 24 februari in Sint-Petersburg, leek Poetin, die naast de echtgenote en een dochter van de overledene zat, oprecht bedroefd. Hij was emotioneler dan de Russische televisiekijkers hem ooit zouden zien. In zijn enige publieke verklaring die dag zei Poetin: ‘Het overlijden van Sobtsjak is niet zomaar een sterfgeval maar een gewelddadig sterfgeval, het resultaat van vervolging.’ Dit werd alom zo opgevat dat Sobtsjak, die onterecht was beschuldigd van corruptie, was bezweken aan de stress nog voordat zijn voormalige rechterhand hem had kunnen herstellen in de eer die hij verdiende.
Terug in Parijs besloot Arkadi Vaksberg zijn eigen onderzoek te starten naar de dood van zijn kennis. Hij was nooit een goede vriend of zelfs ook maar fan van de heerszuchtige Russische politicus geweest, maar hij was een onderzoeksjournalist met forensische ervaring en een goede neus voor verhalen. Het was Vaksberg die de geheimzinnigste details rond de dood van Sobtsjak naar boven haalde. De twee lijfwachten, twee jonge, sterke kerels, moesten na Sobtsjaks dood worden behandeld voor lichte vergiftigingsverschijnselen. Dit was een aanwijzing voor een moordaanslag met gif. Veel secretarissen of lijfwachten waren op dezelfde wijze ziek geworden toen hun bazen werden vermoord. In 2007 publiceerde Vaksberg een boek over de geschiedenis van vergiftigingsgevallen met een politiek motief in de Sovjet-Unie en Rusland.17 Daarin kwam hij met de theorie dat Sobtsjak was vermoord door gif dat op het peertje van het bedlampje zat, zodat de substantie verwarmd werd en verdampte toen de lamp aan werd gedaan. Dat was een techniek die in de Sovjet-Unie was ontwikkeld. Een paar maanden nadat het boek was verschenen, werd de auto van Vaksberg opgeblazen in zijn garage in Moskou.18 Vaksberg zat er niet in.