2
De verkiezingsoorlog
‘Weet je, er zijn mensen die beweren dat de FSB achter de bomaanslagen zit,’ zei mijn redacteur, een van de slimste mensen die ik ken, toen ik op een septembermiddag in 1999 binnen kwam lopen. ‘Geloof jij dat?’
Al drie weken werden Moskou en andere Russische steden geterroriseerd door een reeks bomaanslagen. De eerste vond plaats op 31 augustus in een druk winkelcentrum in hartje Moskou. Er viel één dode, meer dan dertig mensen raakten gewond. Maar het was niet meteen duidelijk dat deze explosie veel ernstiger was dan zomaar een baldadige streek of een afrekening in de zakenwereld.
Vijf dagen later legde een explosie een groot deel van een flat in de zuidelijk gelegen stad Boeinaksk, niet ver van de Tsjetsjeense grens, in puin. Er vielen vierenzestig doden en honderdzesenveertig gewonden. De bewoners van het gebouw waren Russische legerofficieren met hun gezinnen – dus hoewel er onder de doden drieëntwintig kinderen waren, had de aanslag niet tot gevolg dat de burgerbevolking, vooral die in Moskou, zich bedreigd en bang voelde.
Vier dagen later echter, twee seconden voor middernacht op 8 september, klonk er een enorme knal in een buitenwijk van Moskou. Een betonnen huizenblok met een groot aantal woningen werd in tweeën gereten en twee trappenhuizen – in totaal tweeënzeventig appartementen – werden volledig verwoest. Er vielen precies honderd doden;1 bijna zevenhonderd mensen raakten gewond. Vijf dagen later verwoestte een bomexplosie opnieuw een gebouw aan de rand van Moskou. Het acht verdiepingen tellende bakstenen gebouw zeeg als een kaartenhuis ineen. Journalisten in de mensenmassa die zich die ochtend naar het gebouw spoedden, zeiden dat betonnen gebouwen bij een explosie uit elkaar leken te barsten, terwijl die van baksteen implodeerden. De klap klonk om vijf uur ’s ochtends, wat betekende dat de meeste bewoners thuis waren. Bijna allemaal kwamen ze om het leven. Honderdvierentwintig mensen stierven, zeven raakten gewond.
Drie dagen daarna, op 16 september, ontplofte er een vrachtwagen in Volgodonsk, in het zuiden van Rusland. Negentien mensen kwamen daarbij om het leven, meer dan duizend raakten gewond.
Het land raakte in de ban van paniek. Bewoners van Moskou en andere Russische steden vormden buurtpatrouilles. Veel mensen gingen ’s nachts de straat op omdat ze zich daar veiliger voelden dan in hun flat. Vrijwilligers hielden iedereen aan die ze er verdacht vonden uitzien, wat vaak betekende iedereen die geen deel uitmaakte van een patrouille. In ieder geval één groep Moskouse vrijwilligers hield iedereen aan die een hond uitliet – om de hond te controleren. In het hele land werd de politie overspoeld met telefoontjes van mensen die dachten verdachte activiteiten of verdachte voorwerpen te hebben gezien. Op 22 september vond de politie na een telefoontje in Rjazan, een stad op zo’n honderdtachtig kilometer ten zuidoosten van Moskou, drie zakken met explosieven onder het trappenhuis van een woonflat.
In een stad waar angst en verdriet heersten, twijfelde niemand eraan dat dit het werk was van Tsjetsjenen. Ook ik niet. De dagen daarvoor had ik door Moskou gereden om Tsjetsjeense families te bezoeken: vluchtelingen, mensen die er vanwege hun werk al heel lang woonden, arbeiders met een tijdelijk contract die in pensions verbleven. Ze waren allemaal doodsbang. De Moskouse politie pakte jonge Tsjetsjeense mannen op en hield honderden van hen vast in verband met de aanslagen. De meesten van hen die ik sprak, kwamen de deur niet meer uit en weigerden soms zelfs hun appartements- of pensiondeur open te doen. Een van de kinderen was uit school gekomen en had verteld dat de leraar de woorden ‘explosie’ en ‘Tsjetsjenen’ naast elkaar op het bord had geschreven. Ik wist dat de politie honderden onschuldige mannen vasthield, maar ik kon me goed voorstellen dat de schuldige een Tsjetsjeen of een uit Tsjetsjenië afkomstige groep was. Ik had van begin tot eind verslag gedaan van de oorlog van 1994-1996 in Tsjetsjenië. De eerste keer in mijn leven dat ik vlakbij een bom hoorde ontploffen, bevond ik me in het trappenhuis van een flat voor blinden in een buitenwijk van Grozny, de hoofdstad van Tsjetsjenië. Het was januari 1995 – de tweede maand van de oorlog – en ik was naar die bewuste wijk in Grozny gegaan omdat het Russische leger beweerde dat het geen burgers bombardeerde. Ik kon me niemand voorstellen die beter voldeed aan de definitie ‘burgers’ dan de bewoners van dat gebouw: blinde, hulpeloze lieden die niet in staat waren de stad te verlaten. Toen ik het gebouw uitkwam, zag ik overal lichamen en lichaamsdelen liggen.
De talloze kinderen die ik die dag en de dagen erna in de straten van Grozny tegenkwam, hadden hetzelfde gezien. Het waren de kinderen die de weken erop zouden rondhangen bij de open vuren op de trottoirs van Grozny en toekeken hoe hun moeders eten klaarmaakten. Het waren dezelfde kinderen die vervolgens jaren opgehokt zouden zitten in heel kleine flatwoningen – met z’n zessen in een vertrek gepropt, omdat er zoveel gebouwen waren platgebombardeerd – en die niet naar buiten mochten omdat men bang was dat ze op een landmijn zouden lopen of een Russische soldaat tegen zouden komen die meisjes zou kunnen verkrachten en jongetjes wegvoeren. En toch gingen ze naar buiten en werden verkracht, opgesloten, gemarteld, ontvoerd – of ze zagen dat hun zusjes, broertjes of vriendjes dat overkwam. Deze kinderen waren nu jongvolwassenen, en het kostte me niet veel moeite me voor te stellen dat sommigen van hen in staat zouden zijn op verschrikkelijke wijze wraak te nemen.
De meeste Russen hadden niet gezien wat ik had gezien, maar ze zagen wel televisiebeelden van aanslagen, iedere keer weer erger dan de voorgaande. De oorlog in Tsjetsjenië was nooit echt geëindigd. De door onder anderen Berezovski gevoerde onderhandelingen van drie jaar eerder hadden weliswaar tot een staakt-het-vuren geleid, maar Rusland was als een land in oorlog. En zoals in alle landen die in oorlog zijn, geloofden de Russen dat de vijand minder menselijk was dan zij en in staat onvoorstelbare wreedheden te begaan.
Op 23 september schreef een groep van vierentwintig gouverneurs – meer dan een kwart van het totale aantal in de Russische federatie – een brief aan president Jeltsin om hem te vragen de macht over te dragen aan Poetin, die net iets meer dan een maand in functie was als premier. Dezelfde dag deed Jeltsin een geheim decreet uitgaan dat het leger in de gelegenheid stelde de strijd in Tsjetsjenië te hervatten. Het decreet was onder andere onwettig omdat de Russische wet de inzet van gewone troepen binnen de landsgrenzen verbiedt.2 Die dag begonnen Russische gevechtsvliegtuigen Grozny weer te bombarderen, om te beginnen het vliegveld, de olieraffinaderij en woonwijken. De volgende dag vaardigde Poetin zijn eigen bevel uit om Russische troepen in te zetten in Tsjetsjenië. Dit keer was er niets geheims aan het bevel, ook al verleende de Russische wet de premier geen zeggenschap over de inzet van het leger.
Dezelfde dag verscheen Poetin voor het eerst op televisie. ‘We zullen ze opjagen,’ zei hij over de terroristen.3 ‘Waar we ze ook zullen vinden, we zullen ze vernietigen. Ook al treffen we ze op de wc aan. We zullen ze uit de plee wegvagen.’
De retoriek van Poetin week sterk af van die van Jeltsin. Hij beloofde niet de terroristen voor de rechter te slepen. Noch sprak hij zijn medeleven uit met de honderden slachtoffers van de aanslagen. Dit was de taal van een leider die van plan was met ijzeren vuist te regeren. Dit soort platvloerse verklaringen, vaak gekruid met onderbroekenlol, zou Poetins retorische handelsmerk worden. Zijn populariteit nam een enorme vlucht.
Doctor Berezovski en zijn bescheiden, uit hoogopgeleiden bestaande propagandaleger leken geen tegenstelling te zien tussen hun uitgesproken doel om de Russische democratische toekomst veilig te stellen, en de man op wie zij hun hoop voor die toekomst hadden gesteld. Onvermoeibaar werkten ze aan hun campagne, waarbij ze de macht van Berezovski’s Kanaal 1 gebruikten om oud-premier Primakov en de gouverneurs die hem steunden zwart te maken. In één uitzending, die velen nog lang zou heugen, was Primakovs recente heupoperatie in al haar weerzinwekkende anatomische details te zien. Een andere ging over de opvallende uiterlijke gelijkenis tussen de burgemeester van Moskou, Joeri Loezjkov, en Mussolini.4 Maar behalve dat ze zijn tegenstanders in diskrediet brachten, moesten Poetins bondgenoten – die zichzelf meer zagen als zijn geestelijke vaders dan als zijn aanhangers – een imago van hun eigen kandidaat scheppen en aan de kiezers presenteren.
Poetin voerde geen echte campagne – de presidentsverkiezingen werden niet binnen een jaar verwacht en Rusland kende geen politieke cultuur van langlopende campagnes – maar de mensen die hem graag president zagen worden, waren wel hard campagne aan het voeren. Een invloedrijk politiek adviesbureau met de naam Fond Effektivnoj Politiki (Stichting voor Effectieve Politiek; FEP), gevestigd in een van de mooiste historische gebouwen van de stad, pal tegenover het Kremlin aan de overkant van de rivier, kreeg de opdracht een imago van Poetin neer te zetten als een jonge, energieke politicus die de zo benodigde hervormingen door zou voeren. ‘Iedereen had het helemaal gehad met Jeltsin, het was een makkelijke opdracht,’ zei een campagnemedewerkster tegen me.5
Ze heette Marina Litvinovitsj, en zoals zovelen die bij het FEP werkten, was ze heel jong, heel slim (ze was net afgestudeerd aan een van de beste universiteiten) en nog een groentje in de politiek, op het naïeve af. Tijdens haar studie was ze als parttimer bij de stichting komen werken en drie jaar later was ze een sleutelfiguur in het presidentiële campagneteam. Ze geloofde dat ze helemaal toegewijd was aan het democratische ideaal en toch had ze er geen probleem mee hoe het imago van de toekomstige president werd vormgegeven en aan het volk werd verkocht. Ze vertrouwde eenvoudigweg de mensen die het allemaal hadden opgezet. ‘Er verschenen een paar artikelen waarin stond dat hij van de KGB was,’ vertelde ze me een paar jaar later, ‘maar op het hoofdkantoor werkten alleen maar liberalen en we waren ervan overtuigd dat deze mensen zijn kring vertrouwelingen vormden.’
Je hoefde niet per se jong en naïef te zijn om dat te geloven. In de nazomer van 1999 had ik een gedenkwaardige eetafspraak met Alexander Goldfarb, een oude kennis die in de jaren zeventig dissident was geweest. Hij had gediend als vertaler van Andrej Sacharov, was naar het buitenland verkast, had de jaren tachtig in New York doorgebracht en werd in de jaren negentig een buitengewoon doortastend actievoerder. Hij was de Rusland-adviseur van miljardair en filantroop George Soros geweest en had daarna een campagne opgezet om aandacht te vragen voor de medicijnresistente vorm van tuberculose die in Rusland epidemische vormen begon aan te nemen, en om die te bestrijden. Bijna in z’n eentje wist hij mondiaal aandacht voor de ziekte te genereren. En nu zaten Alex en ik samen te eten en over Poetin te praten. ‘Hij is de vleesgeworden KGB,’ zei ik tegen hem, toen nog meer als stelling dan als mening. ‘Maar ik hoor van Tsjoebais dat hij slim en doortastend is en een man van de wereld,’ antwoordde Alex. Zelfs een voormalige dissident was er bijna van overtuigd dat het beeld van de moderne jonge politicus die het FEP van Poetin aan het vormen was, klopte.
Hoe verder het militaire geweld in Tsjetsjenië escaleerde, hoe meer het hele land erdoor beheerst leek te worden. Ondertussen lanceerde Berezovski het idee van een nieuwe politieke partij, een die volstrekt anti-ideologisch zou zijn. ‘Niemand zou naar ons luisteren als wij zouden spreken,’ zei hij me negen jaar later, er blijkbaar nog steeds van overtuigd dat het een briljante vondst was geweest. ‘Ik besloot dat we ideologie zouden vervangen door gezichten.’ Berezovski’s mensen gingen op zoek naar gezichten en kwamen op de proppen met een paar Bekende Russen en één minister uit het kabinet. Maar het gezicht dat het meest telde, was dat van de man die een paar weken daarvoor nog geen gezicht had gehad. Naarmate Poetin populairder werd, werd zijn nieuwe politieke partij dat ook. Bij de parlementsverkiezingen op 19 december 1999 stemde bijna een kwart van de kiezers voor het twee maanden oude blok Jedinstvo (Eenheid) of MEDVED (Beer), waardoor het de grootste factie werd in de Staatsdoema.
Om Poetins leiderschap te verstevigen stelde iemand van de Familie – niemand schijnt meer te weten wie het was – een briljante greep voor. Jeltsin moest eerder opstappen. Als premier zou Poetin, bij wet, waarnemend president worden, en in de komende verkiezingsrace meteen de zittende president zijn. Zijn tegenstanders zouden even uit het veld geslagen zijn en de aanlooptijd naar de verkiezingen zou worden bekort. Jeltsin moest het op 31 december doen. Het zou een echte Jeltsin-actie worden. Hij zou alle media-aandacht wegtrekken van de eeuwwisseling, de millenniumbug en welk ander nieusbericht waar dan ook ter wereld. Het zou ook pal vóór het traditionele twee weken durende nieuwjaars- en kerstreces komen, zodat Poetins tegenstanders veel minder tijd hadden zich op de verkiezingen voor te bereiden.
Nieuwjaar, een seculiere feestdag, had al sinds geruime tijd alle andere feestelijke gelegenheden overtroffen als belangrijkst Russisch familiefeest. Die avond kwamen de Russen in het hele land met vrienden en familie samen. Vlak voor het jaar ten einde liep, zaten ze met z’n allen voor de televisie om de klok op een van de torens van het Kremlin middernacht te zien slaan – om een glas champagne te heffen en pas daarna van een traditionele maaltijd te gaan genieten. In de minuten voorafgaand aan middernacht zou de leider van het land een redevoering houden. Dat was een traditie geworden in de Sovjet-Unie en die was overgenomen door Jeltsin op 31 december 1992 (op 31 december 1991, toen de Sovjet-Unie officieel ophield te bestaan, werd het land toegesproken door een komiek).
Jeltsin verscheen twaalf uur te vroeg op televisie. Hij zei:
Vrienden, beste mensen. Vandaag is het de laatste keer dat ik op oudejaarsavond het woord tot u richt. Maar dat is niet alles. Vandaag is het de laatste keer dat ik u toespreek als president van Rusland. Ik heb een besluit genomen. Het heeft lang geduurd en het is moeilijk geweest. Vandaag, op de laatste dag van de eeuw, treed ik terug [...]. Ik stap op [...]. Rusland moet het nieuwe millennium in met nieuwe politici, nieuwe gezichten, nieuwe, slimme, sterke, energieke mensen [...]. Waarom moet ik nog zes maanden blijven zitten wanneer het land een sterk iemand heeft die het verdient om president te worden en op wie zo’n beetje iedere Rus zijn hoop voor de toekomst heeft gesteld?
Vervolgens verontschuldigde Jeltsin zich:
Het spijt me dat veel van onze dromen niet zijn uitgekomen. Dat dingen waarvan we dachten dat ze makkelijk zouden zijn, pijnlijk moeilijk bleken. Het spijt me dat ik niet tegemoet heb kunnen komen aan de hoop van mensen die geloofden dat we met één enkele krachtsinspanning, één enkele afstoot, ons grijze, logge, totalitaire verleden achter ons konden laten, naar een stralende, welvarende en beschaafde toekomst. Ik geloofde altijd dat ikzelf [...]. Ik heb dit nooit eerder gezegd, maar ik wil dat u dit weet. Ik voelde het verdriet van ieder van u in mijn hart. Ik heb slapeloze nachten gehad, moeilijke periodes waarin ik nadacht over wat ik kon doen om het leven een heel klein beetje beter te maken [...]. Ik stap op, ik heb gedaan wat ik kon [...]. Een nieuwe generatie is in aantocht. Die kan meer doen, en kan het beter.6
Jeltsin sprak tien minuten. Hij leek log, zwaar, bewoog nauwelijks. Hij leek ook terneergeslagen, hulpeloos, als iemand die zichzelf levend aan het begraven was ten overstaan van honderden miljoenen mensen. Zijn gelaatsuitdrukking veranderde nauwelijks tijdens de speech, maar zijn stem brak van emotie toen hij afsloot.
Om middernacht verscheen Vladimir Poetin op de televisie. Hij was aanvankelijk merkbaar nerveus en stotterde zelfs aan het begin van zijn toespraak, maar na verloop van tijd nam zijn zelfverzekerdheid toe. Hij sprak drieënhalve minuut. Opvallend genoeg leek hij de gelegenheid niet aan te grijpen voor zijn eerste verkiezingstoespraak. Hij deed geen beloftes en zei niets dat als inspirerend kon worden opgevat. Hij zei dat er niets zou veranderen in Rusland en verzekerde de kijkers dat hun rechten goed gewaarborgd waren. Bij het afsluiten stelde hij de Russen voor het glas te heffen op ‘Ruslands nieuwe eeuw’ – hoewel hij zelf geen glas had om te toosten.7
Poetin was nu waarnemend president en de verkiezingscampagne was officieel van start gegaan. Poetin, zo herinnert Berezovski zich, stelde zich ingetogen en zelfs dociel op – en hij kreeg te horen dat hij niet te veel moest doen. Hij was inmiddels al zo populair dat dit, op de keper beschouwd, een non-campagne was, die de aanloop vormde naar een non-verkiezing. Het enige wat Poetin moest doen, was op geen enkel moment al te zeer afwijken van wat de kiezers in hem wilden zien.
Op 26 januari 2000, precies twee maanden voor de verkiezingen, vroeg de gespreksleider van een Russisch panel bij het jaarlijkse Wereld Economisch Forum in het Zwitserse Davos: ‘Wie is meneer Poetin?’ Tsjoebais – de man die zeven maanden eerder had beweerd dat Poetin een ideale opvolger zou zijn – had de microfoon toen de vraag werd gesteld. Hij was even in verwarring en keek vragend naar een voormalige Russische premier rechts van hem. Die was duidelijk niet bereid antwoord te geven. De vier leden van het panel begonnen elkaar angstvallig aan te kijken. Nadat dit een halve minuut was doorgegaan, barstte iedereen in lachen uit. ’s Werelds grootste land, een natie van olie, gas en kernwapens, had een nieuwe leider, en mensen uit de politieke en zakelijke top hadden geen idee wie hij was. Echt heel grappig.
Een week later gaf Berezovski drie journalisten van een krant waarvan hij eigenaar was de opdracht Poetins levensverhaal te schrijven. Een van hen was een jonge blondine die een paar jaar verslaggeefster in het Kremlin was geweest maar erin was geslaagd onopgemerkt te blijven naast haar kleurrijker collega’s. De tweede was een jonge journalist die werd geprezen vanwege zijn humoristische artikelen maar die nog nooit over politiek had geschreven. Het derde lid van de ploeg was een bekendheid, een doorgewinterde politieke journalist die begin jaren tachtig oorlogen over de hele wereld had verslagen en in de tweede helft van de jaren tachtig in de Moscow News, het vlaggenschip van de perestrojka, had gepubliceerd over politiek, en vooral over de KGB. Natalja Gevorkjan was een vakjournaliste, de onbetwistbare leider van het team, en de journalist die Berezovski het beste kende.
‘Berezovski belde me voortdurend en vroeg dan: “Is hij niet godvergeten fantastisch?”’ vertelde ze me jaren later. ‘En dan zei ik: “Borja, jouw probleem is dat je nooit een KGB-kolonel hebt gekend. Hij is niet godvergeten fantastisch. Hij is doodnormaal.”’
‘Uiteraard was ik nieuwsgierig wie die vent was die nu leiding aan het land zou gaan geven,’ zei ze tegen me.8 ‘Ik had het gevoel dat hij graag praatte, en hij praatte graag over zichzelf. Hoe dan ook, ik heb een heleboel mensen ontmoet die interessanter waren dan hij. Ik had vijf jaar over de KGB geschreven. Hij was niet veel beter of slechter dan de rest. Hij was slimmer dan sommigen en sluwer dan anderen.’
In aanvulling op de onmogelijke taak in letterlijk een paar dagen een boek in elkaar te draaien, wilde Natalja Gevorkjan haar tijd met de president gebruiken om een vriend te helpen. Andrej Babitski, een journalist van het door de Amerikanen gefinancierde Radio Free Europe/Radio Liberty, was in januari in Tsjetsjenië verdwenen. Het leek erop dat hij door Russische troepen was vastgenomen omdat hij de strikte embedding-instructies had genegeerd. Gedurende de Eerste Tsjetsjeense Oorlog had de pers zich scherp en massaal uitgelaten over het optreden van Moskou. Dit keer mochten journalisten zich niet door het oorlogsgebied bewegen zonder begeleiders in legeruniform. Die gedragslijn verhinderde niet alleen het contact met strijders van beide partijen, maar stelde de journalisten ook aan gevaar bloot. In een oorlogsgebied is het bijna altijd veiliger geen mensen in legeruniform bij je in de buurt te hebben. Reden te meer dat vindingrijke journalisten de regel probeerden te omzeilen – en slechts weinigen waren daar beter in dan Babitski, die jarenlang voornamelijk over de noordelijke Kaukasus had geschreven.
De weken nadat hij was vastgenomen, hoorden Babitski’s familieleden en vrienden niets van hem. In kringen van Moskouse journalisten ging het gerucht dat Babitski was gezien in de beruchte Russische Tsjernokozovo-gevangenis in Tsjetsjenië. Op 3 februari, de dag nadat Gevorkjan en haar collega’s waren begonnen aan de vraaggesprekken met Poetin voor het boek, maakten Russische woordvoerders bekend dat Babitski was geruild tegen drie Russische soldaten die door de Tsjetsjeense strijders gevangen waren genomen. De Russische woordvoerders beweerden dat Babitski had ingestemd met de ruil, maar dat deed nauwelijks iets af aan het feit dat de Russische troepen een journalist – een Russische journalist – hadden behandeld als een vijandelijke strijder.
Toen Gevorkjan bij Poetin naar Babitski informeerde, wekte haar vraag ‘onverhulde haat’ bij hem op, zoals ze later zou schrijven. De onbewogenheid van de waarnemend premier viel even weg en hij ontstak in een heftige reactie:
Hij werkte rechtstreeks voor de vijand. Hij was geen neutrale nieuwsbron. Hij werkte voor die misdadigers [...]. Hij werkte voor die misdadigers.9 Dus toen de rebellen zeiden: ‘We zijn bereid een paar van jullie soldaten vrij te laten in ruil voor deze correspondent,’ vroegen onze mensen hem: ‘Wil je geruild worden?’ Hij zei: ‘Dat wil ik wel.’ Hij wilde wel [...]. Het waren onze soldaten. Zij waren aan het vechten voor Rusland. Als we ze niet terug hadden gekregen, zouden ze geëxecuteerd zijn. En ze zullen Babitski niets aandoen, want hij is een van hen [...]. Wat Babitski deed, is veel gevaarlijker dan met een machinegeweer schieten [...]. Hij had een kaart om langs onze controleposten te komen. Wie heeft hem gevraagd zijn neus in de zaken daar te steken als hij geen toestemming had van de autoriteiten [...]? Dus werd hij gearresteerd en hebben we een onderzoek naar hem ingesteld. En hij zegt: ‘Ik vertrouw jullie niet, ik vertrouw de Tsjetsjenen, als zij me willen, dan moeten jullie me aan hen overdragen [...].’ Hij kreeg zijn antwoord: ‘Wegwezen dan [...]!’ En jij zegt dat hij een Russisch staatsburger is. Dan had hij moeten handelen conform de wetten van ons land, als je beschermd wilt worden door die wetten.
Tijdens het luisteren naar die monoloog raakte Gevorkjan ervan overtuigd dat de waarnemend president direct op de hoogte was van de zaak-Babitski. Daarop besloot ze zelf ook heel direct te zijn. ‘Hij heeft een gezin, hij heeft kinderen,’ zei ze tegen Poetin. ‘U moet deze operatie stopzetten.’
Het staatshoofd hapte toe. ‘Er zal zo dadelijk een auto komen,’ zei hij. ‘Die komt een videoband brengen, en u zult zien dat hij nog leeft en dat het goed met hem gaat.’ Gevorkjan, die zich tijdens haar vele ontmoetingen met Poetin altijd keurig aan het decorum had gehouden, was even geschokt door zijn grofheid. ‘Hallo?’ schreeuwde ze bijna. ‘U heeft hem uitgeleverd aan die misdadigers. Is dit wat ze u hebben verteld?’
Ze verontschuldigde zich en ging het vertrek uit om een vriendin te bellen bij de Moskouse vestiging van Radio Liberty. ‘Laat zijn vrouw weten dat hij in leven is,’ zei ze.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg de vriendin.
‘Van de eerstverantwoordelijke zelf,’ antwoordde Gevorkjan.
‘Vertrouw je hem?’ vroeg de vriendin.
‘Niet echt,’ gaf Gevorkjan toe.
Maar een paar uur later belde haar vriendin terug. ‘Dit zul je niet geloven,’ zei ze. ‘Er is een auto langsgekomen met nummerborden die zo vuil waren dat we ze niet konden lezen. Ze boden ons een videoband aan en wij hebben er tweehonderd dollar voor betaald.’
De band, die Radio Liberty onmiddellijk aan alle media doorspeelde, liet wazige beelden van Babitski zien, die er bleek en uitgeput uitzag en slaaptekort leek te hebben, en die zei: ‘Het is 6 februari 2000. Het gaat betrekkelijk goed met me. Mijn enige probleem is de tijd, met omstandigheden die zich dusdanig ontwikkelen dat ik, jammer genoeg, niet meteen naar huis kan gaan. Mijn leven hier is zo normaal als maar mogelijk is onder oorlogsomstandigheden. Mensen die dicht bij me staan, proberen me op een of andere manier te helpen. Het enige probleem is dat ik echt naar huis zou willen, ik zou echt willen dat dit allemaal achter de rug was. Maak je alsjeblieft geen zorgen over me. Ik hoop snel thuis te zijn.’10
In werkelijkheid zat Babitski achter slot en grendel in een woonhuis in een plaats in Tsjetsjenië. Hij leed inderdaad aan slaapgebrek en was uitgeput en, vooral, doodsbang. Hij wist niet wie hem gevangenhield. Het enige wat hij wel wist, was dat het gewapende Tsjetsjenen waren die genoeg redenen hadden om Russen te haten en geen goede reden om hem te vertrouwen. Hij kon niet slapen en iedere avond als hij naar bed ging, was hij bang dat hij zou worden gewekt om te worden geëxecuteerd. En elke ochtend weer haatte hij zichzelf omdat hij geen manier had bedacht om te ontsnappen of de moed niet had verzameld om uit te breken.11 Uiteindelijk werd hij, op 23 februari, in de kofferbak van een auto gestopt, naar de aangrenzende republiek Dagestan gebracht, voorzien van slordig in elkaar gedraaide identiteitspapieren, en daar vrijgelaten – om een paar uur later al weer gearresteerd te worden door de Russische politie, die hem overbracht naar Moskou, waar hij werd aangeklaagd vanwege het vervalsen van de documenten die hij bij zich droeg.12
Al snel werd duidelijk dat er waarschijnlijk helemaal geen ruil had plaatsgevonden.13 Er was geen spoor van vastgelegde afspraken, en ook niet van de soldaten die hem zouden hebben overgedragen aan de Tsjetsjenen. Babitski’s arrestatie, zijn op televisie uitgezonden overdracht aan de vijand en de daaropvolgende verdwijning waren allemaal, zo leek het, bedoeld als waarschuwing aan het adres van journalisten. Minister van Defensie Igor Sergejev lichtte een tipje van de sluier op tegenover de media. Babitski was eruit gepikt, zei hij, omdat ‘de informatie die hij overbracht niet objectief was, voorzichtig uitgedrukt’. Hij voegde eraan toe: ‘Ik zou graag tien Babitski’s hebben geruild tegen één enkele soldaat.’14 Poetin was nog maar een maand in functie en de ministers bezigden al dezelfde taal als hij – precies zoals, zo leek het, ze zich al enige tijd hadden willen uitdrukken.
Wat Poetin niet had verwacht, was dat wat hij beschouwde als het uitdelen van een volstrekt gerechtvaardigde straf, internationaal grote verontwaardiging zou opwekken. Tijdens zijn eerste maand als waarnemend president hadden de westerse leiders zich net zo opgesteld als het Russische volk. Ze leken zo opgelucht dat de onvoorspelbare, gênant opererende Jeltsin het veld had geruimd dat ze bereid waren hun mooiste fantasieën op Poetin te projecteren. De Amerikanen en Britten deden alsof de uitslag van de verkiezingen in maart een uitgemaakte zaak was. Maar nu moesten de Amerikanen wel reageren. Babitski was niet zomaar een Russische journalist – hij was een Russische journalist die werkte voor media die met geld en steun van het Amerikaanse Congres waren opgericht.15 Minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright bracht de kwestie op 4 februari ter sprake tijdens een ontmoeting met de Russische minister van Buitenlandse Zaken Igor Ivanov, en vijf dagen later liet het ministerie van Buitenlandse Zaken een verklaring uitgaan waarin ‘de behandeling van een niet-strijder als gijzelaar of als krijgsgevangene’ werd veroordeeld.16 Aan de onverwachte aandacht en de verontwaardiging heeft Babitski waarschijnlijk zijn leven te danken. Ook maakten ze Poetin verbitterd en kwaad. Hij vond dat wat hij deed juist was en dat een man als Babitski – iemand die zich helemaal niets aantrok van de Russische oorlogsinspanningen en volstrekt schaamteloos sympathie met de vijand toonde – het niet verdiende te leven, of in ieder geval te leven te midden van de Russische bevolking. Een samenzwering van democraten met slappe knieën had hem gedwongen water bij de wijn te doen. In Leningrad had hij dit soort lieden met succes een toontje lager laten zingen, en dat zou hij nu weer doen.
‘De zaak-Babitski maakte mijn leven er eenvoudiger op,’ zei Gevorkjan later tegen me. ‘Ik besefte dat dit de manier was waarop hij het land zou besturen. Dat die kuthersenen van hem zo werkten. Ik koesterde geen illusies meer. Ik wist dat hij dit onder vaderlandsliefde verstond17 – precies zoals het hem geleerd was op al die KGB-cursussen. Het land is zo machtig als de angst die het inboezemt, en de media dienen loyaal te zijn.’
Kort na deze ontdekking verhuisde Gevorkjan van Moskou naar Parijs, waar ze nog altijd woont. Andrej Babitski nam, zo gauw hij kon, de wijk naar Praag, waar hij bleef werken voor Radio Liberty. Maar in 2000, in de dagen voorafgaand aan de verkiezingen, gaf Gevorkjan publiekelijk geen enkele verklaring. Poetins biografie verscheen zoals hij die wilde hebben. Zelfs de aangrijpende en veelzeggende passage over Babitski was geschrapt, terwijl die nog wel in een voorpublicatie in de krant was opgenomen. Het overgrote deel van de Russen moest vertrouwen in Poetin houden.
Op 24 maart, twee dagen voor de presidentsverkiezingen, zond NTV (Nezavisimoje Televidenije, Onafhankelijke televisie), de televisiezender van Vladimir Goesinski – deze oligarch had de zender opgericht en was ook eigenaar van het tijdschrift waarvoor ik werkte – een praatprogramma van een uur uit met studiopubliek. Het was gewijd aan een voorval in Rjazan in september, waar de politie na een telefoontje drie zakken met explosieven had aangetroffen onder een trappenhuis in een flatgebouw. Oplettende bewoners verkeerden in de veronderstelling dat ze erin waren geslaagd een terroristisch plan te verijdelen.
Kort na negenen die avond van 22 september kwam Aleksej Kartofelnikov, de buschauffeur van een plaatselijk voetbalteam, bij zijn woning aan, een appartement in een twaalf verdiepingen tellend flatgebouw in de Novoselov-straat 14. Hij zag een auto van Russische makelij bij het gebouw stoppen. Er stapten een man en een vrouw uit die een deur naar de kelder binnengingen, terwijl de chauffeur – een man – in de auto bleef zitten. Een paar minuten later zag Kartofelnikov ze weer naar buiten komen. Vervolgens reed de auto tot vlak bij de kelderdeur, en de drie laadden drie zwaar uitziende zakken uit en droegen ze de kelder in. Vervolgens stapten ze alle drie weer in de auto en vertrokken.18
In die tijd waren er al vier gebouwen in Moskou en in twee andere steden opgeblazen. In ten minste één geval zeiden ooggetuigen die zich later meldden dat ze zakken hadden zien staan in een trappenhuis. Dus het is niet vreemd dat Kartofelnikov probeerde het nummer van de auto te noteren. Maar het gedeelte van de kentekenplaat met de cijfers van de regio waaruit de auto afkomstig was, was afgeplakt met een stuk papier waarop het nummer van de stad Rjazan stond. Kartofelnikov belde de politie.
De politie was bijna vijfenveertig minuten later ter plaatse. Twee agenten gingen de kelder binnen, waar ze drie zware, op elkaar gestapelde, elk vijftig kilo wegende zakken aantroffen met daarop geschreven SUIKER. Door een opening in de bovenste zak zagen ze draden en een klok. Ze renden de kelder uit om versterking te halen en begonnen de bewoners uit de zevenenzeventig flatwoningen in het gebouw te evacueren. De explosievendienst was inmiddels onderweg. Ze kamden het hele gebouw uit, klopten op alle deuren en zeiden alle bewoners dat ze onmiddellijk hun woning uit moesten. Mensen kwamen in hun pyjama, nachtjapon of badjas naar buiten en namen niet eens de tijd hun deur op slot te doen. Na weken van nieuwsberichten over aanslagen op flatgebouwen nam iedereen de dreiging serieus. Diverse gehandicapte mensen werden in hun rolstoel naar buiten gereden, maar er bleven ook diverse ernstig gehandicapten binnen, doodsbang. De rest van de bewoners bracht het grootste deel van de nacht buiten bij de flat door, in de koude wind. Op een gegeven moment liet de eigenaar van een nabijgelegen bioscoop de mensen binnen en regelde zelfs warme thee voor hen. ’s Ochtends gingen veel bewoners naar hun werk, maar de politie gaf hun geen toestemming naar binnen te gaan om zich te wassen of hun kleren aan te trekken. Op een gegeven moment werd een groot deel van de flatwoningen geplunderd.
Al voordat de bewoners naar buiten waren gegaan, had de explosievendienst de timer onschadelijk gemaakt en de inhoud van de zakken onderzocht. Ze stelden vast dat het om hexogeen ging, een krachtige springstof die sinds de Tweede Wereldoorlog wordt gebruikt (ook bekend als RDX en als cycloniet). Het werd ook toegepast bij ten minste een van de voorgaande aanslagen in Moskou, waarna het hele land het woord ‘hexogeen’ had geleerd door een verklaring van de burgemeester van Moskou.19 Het in elkaar geknutselde ontstekingsmechanisme bevatte een klok die stond afgesteld op 5.30 uur. De opzet van de terroristen was blijkbaar dezelfde als bij de aanslagen in Moskou. De hoeveelheid springstof zou het gebouw volledig hebben verwoest (en mogelijk gebouwen in de omgeving hebben beschadigd) en alle bewoners in hun slaap hebben gedood.
Nadat de explosievendienst had vastgesteld dat de zakken springstof bevatten, haastte iedereen met een hoge functie en een uniform zich naar Novoselov-straat 14. Het hoofd van de plaatselijke afdeling van de FSB sprak de bewoners toe en feliciteerde hen dat ze in leven waren gebleven. Aleksej Kartofelnikov, de chauffeur die had gebeld over de verdachte individuen met hun zakken, werd onmiddellijk een held. Plaatselijke bestuurders prezen hem en de waakzaamheid van gewone burgers in het algemeen. ‘Hoe alerter we zijn, hoe beter we de strijd kunnen aangaan tegen het kwaad dat zich in ons land heeft genesteld,’ sprak de eerste plaatsvervangende gouverneur tegen de persagentschappen.20
De volgende dag had heel Rusland het alleen maar over Rjazan. In de beangstigende werkelijkheid waarin de Russen bijna een maand hadden geleefd, leek dit het eerste kleine beetje goede nieuws. Als de mensen standvastig waren – als ze goed opletten voor zichzelf – dan konden ze zich wellicht redden. Niet alleen dat, de terroristen zouden misschien zelfs gepakt worden. De politie kende de kleur en het merk van de auto, en Kartofelnikov had de mensen gezien die de zakken hadden uitgeladen. Op 24 september voerde een grauw en gejaagd uitziende minister van Binnenlandse Zaken, Vladimir Roesjailo, op een interdepartementale bijeenkomst die was gewijd aan de serie bomaanslagen het woord. ‘Er zijn enkele positieve ontwikkelingen,’ zei Roesjailo. ‘Bijvoorbeeld dat er gisteren een aanslag is verijdeld in Rjazan.’
Maar een halfuur later gebeurde er iets volkomen onverwachts en totaal onverklaarbaars. Het hoofd van de FSB, Nikolaj Patroesjev, een voormalige medewerker in Leningrad die Poetin had aangesteld als zijn rechterhand bij de geheime dienst en die hij vervolgens had laten vervangen toen hij zelf premier was geworden, sprak journalisten toe in hetzelfde gebouw waar de interdepartementale bijeenkomst plaatsvond, en zei dat Roesjailo zich had vergist. ‘Ten eerste was er geen sprake van een aanslag,’ zei hij. ‘Ten tweede werd er niets verijdeld. En ik denk niet dat dit erg goed was aangepakt. Het was een oefening en de zakken bevatten suiker. Er was geen sprake van springstof.’21
De dagen erna zouden FSB-kaderleden uiteenzetten dat de twee mannen en de vrouw die de zakken hadden geplaatst, FSB-agenten uit Moskou waren, dat de zakken volkomen onschuldige suiker bevatten en dat de hele oefening de bedoeling had de alertheid van de burgers van Rjazan en de strijdvaardigheid van de ordebewaking in de stad te testen. Aanvankelijk wilden de bestuurders van Rjazan het niet beamen, maar vervolgens bevestigden ze het verhaal van de FSB en legden uit dat de explosievendienst de suiker voor springstof had aangezien omdat haar testapparatuur was vervuild door het vele gebruik ervan bij echte aanslagen in Tsjetsjenië. De uiteenzettingen konden nauwelijks de angst wegnemen noch de mensen overtuigen die wisten hoe de FSB te werk ging. Het leek krankzinnig maar niet onvoorstelbaar dat een paar honderd mensen een hele nacht bang en verkleumd buiten hadden moeten doorbrengen vanwege een oefening. Per slot van rekening stond de Russische geheime dienst niet bepaald bekend om haar fijngevoeligheid. Maar echt onvoorstelbaar was het gegeven dat de lokale afdeling van de FSB niet op de hoogte was gebracht van de oefening, en dat de minister van Binnenlandse Zaken zich anderhalve dag na de oefening publiekelijk belachelijk mocht maken – nadat twaalfhonderd van zijn manschappen waren gemobiliseerd om de verdachten na hun vlucht uit Rjazan op te sporen.
In de loop van zes maanden hadden journalisten van NTV het hele verhaal gereconstrueerd, dat allerlei ongerijmdheden bevatte, en nu presenteerden ze het aan de kijkers. Ze probeerden zorgvuldig te werk te gaan. Gastheer Nikolaj Nikolajev begon met voorop te stellen dat wat er in Rjazan had plaatsgevonden, inderdaad een oefening was. Toen iemand in het publiek stelde dat het tijd was de hele opeenvolging van gebeurtenissen duidelijk te maken en te vragen of de FSB betrokken was bij de aanslagen van augustus en september, schreeuwde Nikolajev bijna: ‘Nee, dat gaan we niet doen, zo ver gaan we niet. We hebben het alleen maar over Rjazan.’ Toch was het beeld dat naar voren kwam bij het programma bepaald angstaanjagend.
Nikolajev had veel bewoners van de flat op Novoselov-straat 14, met inbegrip van Kartofelnikov, uitgenodigd in de studio. Niemand van hen geloofde het verhaal dat het om een oefening ging. Toen maakte iemand uit het publiek zich bekend als bewoner van de flat in Rjazan en stelde dat hij geloofde dat het een oefening was. De anderen wendden zich ongelovig naar hem toe en begonnen binnen een paar seconden met z’n allen te schreeuwen dat ze de man niet kenden en dat hij zeker niet in hun flat woonde. De rest van de FSB-actie werd even ongeloofwaardig en knullig gepresenteerd als het laten plaatsnemen van een zogenaamde flatbewoner tussen het publiek was. De aanwezigen van de FSB konden niet verklaren waarom de eerste tests uitwezen dat de substantie hexogeen was, of waarom de plaatselijke afdeling van de FSB niet op de hoogte was van de oefening.
Terwijl ik naar het programma keek, moest ik terugdenken aan een gesprek dat ik een halfjaar eerder met mijn redacteur had gehad. In een tijdbestek van zes maanden was in mijn hoofd de grens van wat mogelijk was flink opgeschoven. Ik kon nu geloven dat de FSB zeer waarschijnlijk achter de dodelijke aanslagen had gezeten die Rusland zo geschokt hadden en ervoor gezorgd hadden dat Poetin de leider werd. Toen de organisatie zelf opeens voor het voetlicht dreigde te komen – toen twaalfhonderd politieagenten uit Rjazan begonnen waren aan een klopjacht, gewapend met een gedetailleerde beschrijving van de FSB-agenten die de explosieven hadden geplaatst – bedacht de FSB snel het verhaal van een oefening: weinig overtuigend, maar voldoende om te voorkomen dat agenten van de geheime dienst gearresteerd zouden worden door de gewone politie. Aan de reeks vernietigende aanslagen kwam op dat moment een einde.
Boris Berezovski had veel langer nodig om in te zien dat het ondenkbare mogelijk was en zelfs waarschijnlijk. Ik vroeg hem er bijna tien jaar later naar. Toen had hij inmiddels persoonlijk onderzoeken, boeken en een film gefinancierd. De film was gebaseerd op het onderzoek van Nikolajev en borduurde daarop voort, en hij was ervan overtuigd geraakt dat het de FSB was geweest die Rusland in september 1999 had geterroriseerd. Maar hij had nog steeds erg veel moeite met de discrepantie tussen wat hij dacht dat er in 1999 plaatsvond en zijn latere visies daarop.
‘Ik kan je in alle eerlijkheid zeggen dat ik er indertijd van overtuigd was dat het de Tsjetsjenen waren,’ zei hij tegen me. ‘Pas toen ik hier [in Londen] arriveerde en begon terug te kijken, kwam ik uiteindelijk tot de slotsom dat de aanslagen het werk waren van de FSB. En die slotsom was niet zozeer op logica gebaseerd als wel op feiten. Maar indertijd zag ik die feiten niet, en daarbij vertrouwde ik NTV niet, dat eigendom van Goesinski was, die Primakov steunde. Ik besteedde er verder geen aandacht aan. En ik stond er niet eens bij stil dat iemand op hetzelfde moment een ander spel aan het spelen was – dat iemand anders bezig was ervoor te zorgen dat Poetin verkozen zou worden. Nu ben ik ervan overtuigd dat precies dat gebeurde.’ Die ‘iemand anders’ zou de FSB zijn geweest, en het ‘andere spel’ zouden de aanslagen zijn geweest, die bedoeld waren de Russen collectief angst aan te jagen en hen wanhopig te laten verlangen naar een nieuwe, daadkrachtige, zelfs agressieve leider die geen vijand zou sparen.
‘Maar ik ben ervan overtuigd dat het idee niet van Poetin zelf kwam,’ zei hij opeens.
Dat leek me onlogisch. De aanslagen begonnen drie weken nadat Poetin was benoemd tot premier. Dit veronderstelde dat de voorbereidingen waren begonnen toen hij nog steeds hoofd van de FSB was. Berezovski wierp tegen dat dit niet noodzakelijkerwijs het geval hoefde te zijn. ‘Het werd allemaal in heel korte tijd op touw gezet, en daarom werden er ook zoveel banale fouten gemaakt.’ Toch, zelfs als Berezovski het bij het rechte eind had, dan zou Patroesjev, Poetins rechterhand die hem had opgevolgd bij de FSB, het plan hoogstwaarschijnlijk niet geheim hebben gehouden voor Poetin. En als Poetin uit de eerste hand kennis had van een relatief onbelangrijke operatie als de aanhouding van Andrej Babitski, dan leek het krankzinnig te veronderstellen dat hij niet had geweten van de plotselinge reeks aanslagen.
Daar was Berezovski het mee eens, hoewel hij Poetin de hele onderneming nog steeds niet helemaal in de schoenen wilde schuiven. Hij zei dat hij was gaan geloven dat het idee was gerijpt in Poetins naaste kring maar niet was bedoeld om Poetin zelf te steunen. Het was bedoeld om een opvolger die Jeltsin zelf verkoos, te steunen. Ik dacht dat Berezovski die theorie misschien wel uitgedacht had om zelf te kunnen blijven geloven dat hij in 1999 een invloedrijk man was geweest en niet slechts een pion. Aan de andere kant moest ik toegeven dat hij waarschijnlijk gelijk had dat de aanslagen gebruikt hadden kunnen worden om wie dan ook verkozen te krijgen. Als er voldoende bloed werd vergoten, zou willekeurig welke onbekende, gezichtloze en ongekwalificeerde kandidaat president zijn geworden. Wie dan ook. Het officiële standpunt van Moskou blijft dat alle aanslagen werden gepleegd door een groep islamitische terroristen die opereerde vanuit de Kaukasus.