***
Een paar jaar geleden ging ik naar India om een fotoserie te maken over arme Indiase vrouwen. Het land verschafte me spectaculair fotomateriaal - de vrouwen met hun gouden huid en hun felgekleurde sari's, rood, blauw, geel, tegen het okerkleurige zand, de bleekgroene dwergbomen, de hemel die zich als een eindeloos vlak van blauw boven alles uitstrekt. Ik fotografeerde vrouwen die met vijf blinkende koperen potten water op hun hoofd barrevoets over een zandpad liepen, vrouwen bij de dorpspomp die zich bevallig bukten om hun matka's te vullen, vrouwen die zo mager en bruin waren dat ze net ebbenhouten stokkefiguren leken, maar die wel centimeters brede enkelbanden van zwaar zilver droegen, vrouwen die wezenloos voor zich uit kijkend met hun kinderen op schoot zaten, hun ogen groot en donker en triest en woedend, heel anders dan de lieflijke madonna's met hun armen om vrolijk lachende kleintjes, die je op alle affiches ziet. Alle vrouwen en kinderen die ik heb gezien zagen er moe en hongerig uit.
Het spreekt vanzelf dat ik met die vrouwen praatte als ik ze fotografeerde, of anders voordat ik begon; ik probeer altijd een soort relatie met mensen aan te knopen alvorens ze op de foto te zetten - op die manier lijkt het minder op een verkrachting en meer op een ontmoeting. Overal waar ik ging nam ik een tolk mee, en de vrouwen en de tolk en ik gingen dan op de kale vloer van een van de huizen zitten en ik stelde vragen over hun leven. Het leven van arme Indiase vrouwen is onbeschrijflijk: ze dragen alle verantwoordelijkheid en hebben geen enkele macht. Ze worden geacht - ook door zichzelf- alle water, voer en brandstof die het gezin gebruikt aan te slepen, vanaf het moment dat ze trouwen-op hun veertiende, vijftiende, zestiende - regelmatig kinderen te baren en groot te brengen, alle maaltijden te bereiden - een heel tijdrovende bezigheid - plus alle dieren te verzorgen en acht uur per dag op de akkers te werken. Ze staan vroeg op en gaan laat naar bed en hebben overdag alleen maar tijd om te werken. En vaak gebeurt het dat hun verdiensten door hun man worden ingepikt, zodat ze geen enkele invloed hebben op de manier waarop het geld dat ze inbrengen wordt besteed.
En elke keer wanneer ik hun vroeg hoe ze over hun leven dachten, haalden ze hun schouders op: er was geen enkel alternatief, zeiden ze. Het leven van een vrouw is zoals het is. Ze waren ervan overtuigd dat als
ze in de toekomst opnieuw geboren werden, ze altijd vrouwen zouden zijn, als ze al eerder waren geboren, altijd vrouwen waren geweest, en dat ze altijd met dezelfde man getrouwd zouden zijn. Aangezien ik altijd heb gevonden dat van alle straffen in de hel van Dante de straf die hij voorstelt als de lichtste - eeuwig rondwervelen in dezelfde omstandigheden - de ergste is, vond ik hun levensvisie onverdraaglijk. De Amerikaanse in me stond op verandering en ik vroeg hun over het scholen van kinderen, een andere toekomst, leren lezen en schrijven - iets, wat dan ook, om verandering te brengen in hun omstandigheden. Dan schonken ze me hun lieve glimlach en knikten. 'O, we denken nooit aan de toekomst, aan verandering,' zei een van hen dan, en de anderen mompelden instemmend en zeiden erbij: 'Dat is beter.'
En hoewel mijn leven zo anders is geweest dan het hunne als twee vrouwenlevens maar kunnen verschillen, begreep ik volkomen wat ze bedoelden. Er zijn tijden waarin het van levensbelang is om met over je bestaan na te denken, zeker niet over mogelijke veranderingen, tijden waarin geen enkele verandering ten goede mogelijk lijkt en waarin elke vorm van teleurstelling werkelijk de laatste druppel zou zijn, de klap die je eindelijk aan het wankelen brengt, je tegen de grond doet slaan en de geest doet geven. Als je kilometers in de felle zon moet lopen met een loodzware bos takken op je nek en je weet datje over drie dagen hetzelfde moet doen, en je realiseert je datje straks nog eens kilometers moet lopen om water te halen... dan is het beter om nergens aan te denken.
Bella bracht jaren van haar leven door met nergens aan denken. (Net als ik.)
Toen Bella in de vierde klas kwam, kon ze Engels lezen en schrijven, en hoewel ze nog steeds het grootste kind van de klas was, was ze niet meer de oudste - er waren andere kinderen blijven zitten - en ze begon het gevoel te krijgen dat ze toch niet zó vreselijk stom was. Als ze moest voorlezen, was de juffrouw erg te spreken over hoe ze dat deed en soms schreef ze een opmerking onder haar opstel dat het heel goed geschreven was. En toen koos ze Bella uit voor een goede rol in de schoolvoorstelling, en het trimester daarop kreeg ze de hoofdrol.
Een tere loot groeide in haar - een broos gevoel dat ze een persoon was, net als andere mensen, dat ze misschien toch ergens goed voor was. Ze kreeg vriendinnen op school, niet de vrolijke, goedgeklede meisjes die altijd strikken in hun haar droegen die kleurden bij hun jurk, de populaire meisjes die tegen elkaar giechelden en fluisterden, maar de stille meisjes bij wie de mouwen van hun ondergoed soms onder de pofmouwtjes van hun jurk uitstaken en wier haar niet elke dag tot pijpekrullen werd gekroest en die soms zelfs de indruk wekten dat ze helemaal niet waren gekamd. Ze moest nog steeds vrijwel elke middag
naar de markt en elke avond koken, en nu moest ze overal waar ze heen ging Euga op sleeptouw nemen. Maar Euga was lief en gezeglijk en de oudere meisjes vonden haar een schat en ze was nooit lastig. En ze klikte nooit tegen mamma dat ze 's middags soms samen met Bella naar de hoek van de straat ging om touwtje te springen met Margie Jasinski en haar vriendinnen. Soms, als Bella twee cent had, holde ze samen met Euga naar de hoek van de volgende straat, waar een man met een kar warme bataten verkocht. Of als Bella 's zaterdagsmiddags wel eens alleen boodschappen deed en twee centen had, dan rende ze naar de bakker en trakteerde zichzelf op een gebakje.
Het ging een beetje beter met mamma, nu Euga thuis was. Ze was 's avonds vrolijk en na het eten nam ze, voordat ze begon te naaien, Euga altijd op schoot en wiegde haar heen en weer en zei aan één stuk door zacht: 'Moja droga, moja biedna sierota,' mijn schat, mijn arme weesje, en elke avond legde ze Euga knus in hun grote bed. Bella keek toe hoe mamma Euga knuffelde en dan dacht ze: 'Tja, ik ben al groot, ik ben praktisch Euga's moeder,' en dan dacht ze ook aan het>meisje dat ze in de jodenbuurt had gezien, met de enorme baby op schoot, en ze probeerde haar ogen niet te zien, haar ogen weg te denken.
Maar als mamma uit de slaapkamer kwam en Bella stil en bijna onzichtbaar in het hoekje van de canapé zag zitten, voegde ze haar scherp toe: 'Wat mankeert jou, verdorie? Wat zitje daar verdomme te doen?' En als mamma dan begon te naaien stiet ze soms een kreetje uit alsof ze een onverwachte pijnscheut kreeg en dan boog ze zich voorover en snikte het uit. Ze trok aan haar haar, snikte, vloekte, sloeg zichzelf. Ze huilde met zachte, scheurende uithalen die Euga niet wakker zouden maken, haar naaiwerk vergeten op haar schoot.
Frances hield pas op met deze huilbuien in de herfst van 1916, toen haar zoons eindelijk naar huis mochten. Maar nooit huilde ze als Euga erbij was, zodat Bella de enige van de kinderen was die de diepten van woede en gewelddadigheid in haar moeder kende.
De enige keer dat mamma in het bijzijn van Euga haar beheersing verloor, was toen de twee meisjes zonder erbij na te denken in huis Engels met elkaar begonnen te praten. Euga was haar Pools vergeten in het weeshuis en hoewel ze het thuis snel weer leerde, ging het Engels haar nu makkelijker af, en op school en buiten spraken ze altijd Engels met elkaar. Maar mamma was opgegroeid in een land waar de Duitsers zelfs het binnenshuis spreken van Pools verboden en werd woest als ze hen Engels hoorde praten. Ze legde niet uit waarom; de meisjes wisten alleen dat ze thuis Pools moesten spreken omdat mamma anders verdrietig was. Het waren brave kinderen, ze probeerden gehoorzaam te zijn.
Op een dag in het voorjaar van 1916, toen Bella in de zesde klas zat,
had de juffrouw een mededeling. Ze zei dat kinderen die een vak wilden leren en na het verlaten van de school een goede baan wilden krijgen zich in de herfst moesten laten inschrijven bij Openbare School 162.
'Wat een idioot was ik,' zegt mijn moeder, een slokje nemend van het water waarmee ze tegenwoordig de glazen whisky afwisselt omdat ze zich de volgende morgen anders niet goed voelt. 'Ik holde naar huis en vertelde het tegen mamma en natuurlijk draafde mamma meteen naar die school om me op te geven. Bah. Dat waren de ergste jaren van mijn leven.'
Ik besluit de opmerking dat ze elk jaar dat ze op een gegeven moment beschrijft het ergste jaar van haar leven noemt, vóór me te houden. Ik weiger een kritische afstand in acht te nemen, maar tegelijkertijd heb ik daar wel behoefte aan. Als ik het leven van mijn moeder in het juiste perspectief kon zien, zou ik misschien bevrijd zijn van de last die het voor me is. Maar als ik dat doe, zal ik haar kwetsen, zal ik haar lijden op de een of andere manier te kort doen. Mijn maag krampt, maar ik hou mijn mond.
En dus ging Bella in de herfst van 1916 naar Openbare School 162 in Ridgewood. Die lag een heel eind van hun huis vandaan, zodat ze 's morgens heel vroeg op moest. Dan rende ze naar de bakker om broodjes te kopen voor haar ontbijt en liep vervolgens door de winderige herfststraten naar de tramhalte. Ze moest overstappen om in Ridgewood te komen, bij de donkere, met roet bedekte bakstenen school met gaas voor de vensters, net als de ramen van het weeshuis. Daar kreeg ze van halfnegen tot kwart voor twaalfles in geschiedenis, aardrijkskunde, Engels en rekenen. Maar de onderwijzeressen waren niet zo goed als op haar vorige school en ze hoorde niet zo goed en de lessen waren te gemakkelijk voor haar. Op een dag kwam ze onderweg een meisje van haar oude school tegen en ze maakte een praatje. Het meisje was opgewonden, ze had problemen met het leren van breuken, zei ze. Bella wist dat ze onder het mom van dom zijn opschepte. Ze dacht dat het heel volwassen was om breuken te leren. Die kregen ze op Bella's school niet.
's Middags, na de lunchpauze, werden de kinderen tussen halfeen en drie uur geacht een vak te leren. Bella had zich laten inschrijven voor het leren maken van dozen. Maar de lerares kwam vrijwel nooit opdagen. Datzelfde gold, ontdekte Bella, voor de leraressen naaien, hoeden maken en winkelinrichting. De vakleerkrachten kwamen bijna nooit en dan zaten de kinderen de hele middag in de akelige, koude klaslokalen tot de bel hen bevrijdde. Vier andere meisjes van Bella's oude school waren samen met haar naar O.S. 162 gegaan, maar binnen een paar maanden waren ze alle vier weer verdwenen. Alleen Bella bleef. Twee jaar lang.
In de tweede helft van de achtste klas kwam de naailerares vaker en
alle meisjes moesten een eindexamenjurk voor zichzelf maken. Bella maakte een prachtig matrozenjurkje, wit met ruches, en mamma bracht een groot wit lint voor haar mee om als strik in haar haar te dragen. Op de laatste schooldag hield een lerares Bella tegen in de gang.
'O, Isabella, wat zie je er snoezig uit!'
Bella, die er totaal geen idee van had dat ze er hoe dan ook aantrekkelijk uitzag, die zelfs terneergeslagen en moedeloos was, probeerde te glimlachen. Een paar passerende meisjes hoorden wat de lerares zei en dromden om Bella heen.
'O, Bella, wat prachtig! Wat ga je doen, Bella?'
Ze hief hooghartig haar hoofd. 'Ik ga naar de middelbare school,' zei ze op luchtige toon.
'Ooooh! Bofjij even! Welke?'
Bella noemde de best aangeschreven school die ze kende, en de meisjes waren naar behoren onder de indruk.
Maar Bella voelde zich nog dieper in de put. Het bleef kolken in de ruimte rondom haar hart en ze had het gevoel alsof iemand erop stond te hameren. Ze wist dat ze een vergroot hart had en meende dat ze misschien op het punt stond om dood te gaan. Het kon haar niet schelen. Ze wilde niets liever dan naar de middelbare school gaan, maar dat deden maar heel weinig kinderen, en vrijwel geen enkel meisje. De joodse jongens gingen wel, en een paar joodse meisjes ook. Bella dacht aan Yetta Ettinger die piano speelde en vroeg zich af waarom joodse mensen aardiger tegen hun kinderen waren dan christenen.
De dag na de diploma-uitreiking in juni 1918, toen Bella veertien was, nam mamma haar mee naar Greenwich Village, naar een werkplaats op de derde verdieping van een smerig oud gebouw, waar Bella een baan kreeg die inhield dat ze vijfeneenhalve dag per week tien uur per dag moest werken voor twaalf dollar per week. En dag in dag uit maakte Bella dozen, de hele dag.
Maar mamma werd in deze jaren gelukkiger. Eddie was jarig in oktober en in 1916, toen hij veertien werd, zouden hij en Wally het weeshuis verlaten. Eddie kon nu een werkvergunning halen en bijdragen aan het levensonderhoud van het gezin. De hele herfst, terwijl Bella zuchtte in de handelsschool, was mamma een en al geluk en bedrijvigheid. Ze vond een nieuw appartement in Mortimer Street in Williamsburgh, voor negen dollar per maand - mamma verdiende nu negen dollar per week. De flat lag boven een snoepwinkel, maar er waren maar twee winkels in het hele blok-op elke hoek een. Daartussenin stonden huizen met hoge stoepen. Omdat het appartement op een hoek lag hadden ze aan drie kanten ramen, zodat het een heldere, frisse woning was, een hele opluchting na het donkere kleine krot waarin ze de afgelopen drie
jaar hadden gewoond. En het had twee slaapkamers en elektrisch licht! Mamma kocht twee bedden voor de jongenskamer, maar de drie vrouwen bleven in het oude tweepersoonsbed slapen.
En de jongens kwamen thuis. Er werd gehuild en omhelsd en gefeest, maar daar is Bella alles van vergeten. Haar broers waren vreemden voor haar en maakten haar een beetje bang. Het waren brave jongens, maar ze leken zo luidruchtig en chaotisch en gewelddadig; ze bleef liever uit hun buurt. Eddie met zijn veertien jaar was volwassen; hij zag eruit als een volwassene en gedroeg zich als een volwassene. Hij en Euga leken meer op mamma; Bella en Wally meer op pappa. Eddie en Euga hadden een breder, vierkanter lichaam en mamma's warme ogen. Maar hun haar en ogen waren bruin, in tegenstelling tot die van mamma. Maar mamma's blonde haar was al bijna helemaal grijs en haar blauwe ogen waren waterig en bijna kleurloos. Eddie kamde zijn korte haar netjes links en rechts van zijn scheiding omlaag en was serieus en betrouwbaar. Hij had in het weeshuis een vakopleiding gekregen en vond meteen werk in een drukkerij voor een weekloon van negen dollar. Hij was rustig en beleefd en heel aardig tegen iedereen, maar vaak leek het alsof hij met zijn gedachten ver weg was. Zodra hij kon, liet hij zich inschrijven voor een avondschool voor middelbaar onderwijs en na enige tijd begon hij ook dingen mee naar huis te brengen - hij kocht een mandoline, een banjo en een enorm postzegelalbum. Bella kon maar niet begrijpen hoe haar broer de dingen die hij deed leuk kon vinden. Maar op zaterdagmiddag, na zijn halve dag werk, als hij betaald kreeg, zaten de kinderen op hem te wachten en naar hem uit te kijken, want vaak kwam hij over de Brooklynbrug van zijn werk naar huis gelopen met zes roomschuitjes - een voor elk van hen en drie voor zichzelf.
Wally had deze instrumenten eveneens leren bespelen in het weeshuis en toen Eddie ze had gekocht, maakten de jongens vaak samen muziek, waarbij alle kinderen zongen. In het begin was dat leuk. De jongens kenden een heleboel liedjes, maar soms struikelden ze over de woorden en kregen de slappe lach. Wally lachte veel. Hij was heel gezellig, hij speelde op de instrumenten en toen hij kaarten had gekocht, leerde hij zijn zusjes kaarttrucs. Ze hadden een heleboel geleerd in het weeshuis. Maar Wally was ook... Bella wist niet welke naam ze eraan moest geven. Later, als volwassene, beschouwde ze hem als een slappeling. Wally was op drie maanden na zeven toen hij van zijn moeder werd weggehaald en hij kwam bij haar terug op zijn tiende. Hij was mager en nerveus, net als Bella, net als hun vader, met een bleek gezicht, blond haar en blauwe ogen. Zijn haar groeide alle kanten uit, als een wilde plant, en het viel in zijn ogen. En zijn ogen waren op de een of andere manier leeg. (Dat zouden ze zijn hele leven blijven.) Hij lachte soms zo hard dat hij bijna hysterisch werd, en kreeg dan meteen daarop een
1x6
huilbui. Hij maakte snelle, geagiteerde gebaren en kon geen moment stilzitten. Hij kreeg vaak driftbuien over dingen die Bella volkomen onbelangrijk leken. Hij ging naar de lagere school, maar leerde slecht, bleef drie keer zitten en ging uiteindelijk op zijn veertiende verjaardag van school om te gaan werken. Op school was hij ook heel labiel; toen een onderwijzeres een keer kritiek had op zijn werk, sprong hij op de vensterbank van de derde verdieping, waar zijn klas was, en dreigde naar beneden te springen. En sinds zijn terugkeer uit het weeshuis stal hij iedere avond een broodje of een bol of een plak cake uit de voorraadkast om mee naar bed te nemen. Als mamma en Bella 's zaterdags zijn bed verschoonden, vonden ze altijd verkruimeld en beschimmeld brood onder zijn kussen. Die gewoonte bleef hij jaren houden.
Maar mamma huilde nog maar zelden. Het enige dat haar echt van streek maakte, was dat de jongens Engels spraken, en dat deden ze natuurlijk; ze waren tijdens hun afwezigheid al hun Pools vergeten. Mamma raasde en tierde en huilde, maar zij waren anders, anders dan Bella en Euga: zij lachten en kusten haar of maakten een grapje en gaven een klopje op haar schouder en gingen met hun vrienden naar buiten. Dan werd mamma hysterisch en ging met haar hoofd op haar armen op de tafel liggen en huilde zoals ze vroeger huilde. En dan ging Bella naar haar toe en legde een hand op haar mouw en zei: 'Mamma, ik zal Pools spreken.' En dat deed ze ook, maar dat scheen geen enkel verschil te maken voor mamma. Voor Bella bleef mamma altijd ontroostbaar. Na een paar maanden gaf mamma de strijd op: de kinderen spraken Engels onder elkaar. Maar Bella en Euga bleven Pools tegen mamma praten.
Nu de jongens terug waren, werd Bella zich er plotseling van bewust dat zij de dienstmeid in huis was. Zij was alleen; de jongens hadden hun vrienden, Euga had mamma. Maar Bella kreeg de wind van voren van mamma als er iets mis ging, Bella kookte het eten en deed de boodschappen, Bella kreeg allerlei klusjes op te knappen. 'Bella doe dit, Bella doe dat,' zegt mijn moeder met een hoge, scherpe stem, met een bepaald accent dat ze zich duidelijk herinnert. Voor de anderen was mamma aardig, makkelijk, lief zelfs. Tegen mensen buiten het gezin was ze uiterst beleefd. Ze behandelde mensen alsof ze heel bijzonder waren en iedereen vond haar sympathiek. Ze had een innemende glimlach en manier van doen, en kennissen die haar op straat tegenkwamen, groetten haar warm. Alleen tegen Bella was ze anders.
De jongens brachten de wereld in huis. Afgezien van de banjo en de mandoline en de postzegelverzameling brachten ze ook nieuws mee van een ander deel van de wereld - de jongens die ze op hun werk of op school ontmoetten. Ze raakten meteen met iedereen bevriend en er was veel aanloop in huis. Ze leerden hun zusjes kaarten en vaak speelden ze
's avonds met hun vieren bezique of bridge, terwijl mamma onder het lamplicht naaide - niet geheel tevreden, omdat ze Engels spraken, maar ook niet met tranen. En op een avond bracht Eddie een grammofoon mee naar huis, met een paar platen van een zanger die Caruso heette, en liet hen allemaal luisteren. Bella kon het niet zo goed horen, maar Euga was diep onder de indruk.
Toen Bella ging werken, kwamen er opnieuw veranderingen. Mamma begon weer te koken. Soms kookte ze 's avonds, na het eten, een grote hoeveelheid soep of stoverij, bijvoorbeeld, waarvan ze twee dagen konden eten. En 's zondags kookte ze ook, dan bakte ze cakes en vlaaien en gebakjes als toetjes voor de hele week. En mamma deed verder nu ook alleen de was en alle schoonmaakwerkzaamheden waar ze tijd voor had. Van dat deel van haar dwangarbeid was Bella verlost. Ze gaf al haar loon aan mamma, die haar elke dag vijftig cent gaf voor de tram en haar middageten. Aangezien ze haar eten meestal meenam, kon ze haar centen opsparen om van tijd tot tijd iets voor zichzelf te kopen. Maar het enige dat ze ooit kocht waren haarspelden. En 's avonds gingen mamma en zij samen naar de bioscoop. De jongens gingen meestal uit - alleen - iets waar de meisjes niet over zouden piekeren - en Euga ging altijd vroeg naar bed. Mamma en Bella gingen naar een bioscoop tegenover hun huis en waren om negen uur of halftien weer terug. De bioscoop kostte maar een stuiver en mamma betaalde altijd. Maar de volgende morgen moest ze weer vroeg op, met mamma naar de tramhalte lopen, naar de andere kant van Manhattan rijden en drie smerige trappen beklimmen naar de donkere, overvolle zolder waar ze tien uur per dag mooie stores op karton plakte.
2. Mijn moeder was gefixeerd op onderwijs. Ze ging weer werken toen ik elf was en stond de hele dag met haar zwakke voeten in schoenen met hoge hakken sjieke hoeden te verkopen aan deftige dames om genoeg geld bij elkaar te krijgen om mij naar de universiteit te sturen. En ze bleef alle jaren dat ik studeerde werken, en met Joy hetzelfde: ze wilde ons geven wat ze zelf had gemist. Toen mijn vader twintig dollar per week verdiende, wist zij een dollar per week over te houden voor pianolessen voor mij, en later voor Joy nog een. Ze spaarde vijftig cent per jaar uit haar smalle beurs voor het programmablad van het radiostation wqxr , en een dubbeltje voor dat van de wnyc , om mij de kans te geven de klassieke muziek van mijn keuze op de radio te horen. En met Kerstmis respecteerde ze mijn wensen en gaf me nooit een pop, maar altijd boeken. Helaas stelde zowel Joy als ik haar teleur: geen van ons beiden studeerde "af. Maar haar kleinkinderen hebben voor haar hun opleiding voltooid. Eigenlijk zou ze, net als de joodse
moeders in de moppen, met grote zelfgenoegzaamheid op haar lauweren moeten rusten, haar dikke buik vooruit, en praten over haar kleinzoon de dokter, haar kleindochter de psychologe. Maar dat kwam allemaal te laat en haar belangstelling is koel en gering, net als bij iemand die een oude vriendin opzoekt en goedkeurend knikt bij elk succesverhaal van mensen die ze honderd jaar geleden heeft gekend. Als iemand die doet alsof ze ervan overtuigd is dat de wereld reilt en zeilt zoals het hoort, terwijl ze heel goed weet dat dat eigenlijk niet zo is niet zo is niet zo is.
Na ongeveer een jaar raapte Bella al haar moed bij elkaar en zei tegen mamma dat ze een hekel had aan haar werk, zij het dat ze het in veel voorzichtiger bewoordingen inkleedde, en mamma bracht haar naar het atelier waar ze zelf werkte en Bella werd aan een naaimachine gezet. In het begin was dat in elk geval een verbetering. Ze verdiende meer en leerde ook iets. Ze werd al snel gepromoveerd naar de Merrow, een machine die omboordde en knoopsgaten stikte, een positie met aanzien in het atelier. En ze steeg nog in aanzien doordat ze de Merrow kon repareren. Maar na een tijdje viel er niets meer te leren.
'Weetje, ze vonden het allemaal zo fantastisch, maar het stelde niets voor. Het was gewoon een kwestie van elimineren,' legt mijn moeder uit. 'Als de machine niet goed stikte, was óf de aandrijfriem los of versleten óf een van de schroeven moest worden bijgesteld. Een idioot had het ding kunnen repareren.'
Daarom volgde ze in de herfst van dat jaar Eddies voorbeeld en gaf zich op voor een avondschool. Omdat alle twee haar ouders Duits kenden liet ze zich inschrijven voor Duits en Engelse letterkunde. De avondcursus werd gegeven in een enorme zaal met een hoog plafond die vol kinderen van immigranten zat - moe, gekleed in grote, sjofele jassen, gebogen over hun lessenaar en ijverig aantekeningen makend. Bella had heel andere ideeën over onderwijs. Ze zag de advertenties in de kranten: 'Wat de Harvardstudent draagt,' met een knappe, glad geschoren, Amerikaans ogende jongenam in een net overhemd met stropdas en een prachtig colbert. Niettemin deed ze haar best. Maar ze kon de leraar niet verstaan en hoewel ze trouw haar huiswerk maakte en de opgegeven boeken las, had ze vrijwel hetzelfde gevoel als toen ze voor het eerst naar school ging: dat alles wat ze daar te horen kreeg (voor zover ze het kón horen) een vreemde taal voor haar was. Ze las Oorlog en Vrede, De gebroeders Karamazov, Kermis der IJdelheid en Zuleika Dobson, maar ze had niet het gevoel dat ze begreep wat ze las, ook al begreep ze alle woorden. Ze slaagde niet voor haar examens en na een jaar verliet ze de avondschool en liet zich inschrijven aan een secretaresseopleiding. Want wat hadden Duits en Engelse letterkunde voor nut voor haar? Ze zou het toch nooit hoger schoppen dan secretaresse. Maar hoewel ze
zich met grote ijver toelegde op steno en typen, kampte ze ook daarbij met hetzelfde probleem: ze hoorde slecht.
En haar dagen bleven hetzelfde. Rond halfzeven stond ze op - Euga haalde tegenwoordig de broodjes dronk een kop koffie met een broodje, kleedde zich aan en liep naar de tramhalte. Het was altijd koud op dat uur van de dag, behalve in de heetste tijd van de zomer. En het licht was altijd bleek, parelachtig, de lucht ijl. Dit gaf Bella een vreselijk gevoel - dat zij deel uitmaakte van een onderdanig volk dat opstond vóór de meesters, en de wereld introk om te werken terwijl anderen zich nog een keer lui uitrekten of genoten van een heerlijk geurend kopje koffie. Mamma en zij gingen samen met de tram en beklommen samen de vier trappen naar het atelier, waar ze door de andere vrouwen werden begroet (mamma begroetten ze altijd veel enthousiaster), en gingen aan hun naaimachine zitten.
De hele ochtend keek de voorman je op de vingers, hield je in de gaten, dreigde; je kon geen moment ophouden met werken om je even uit te rekken zonder dat hij het zag en je een uitbrander gaf, en het was verboden om met het meisje naast je te praten. Om twaalf uur blies hij op een fluit en mocht je ophouden en je spieren een beetje losmaken. Je had het gevoel datje lichaam was vastgeroest in de houding waarin je werkte, en je moest jezelf eraan herinneren datje nu ook andere spieren mocht bewegen. En dan rekte je je uit en bewoogje vingers en glimlachte tegen de andere meisjes, die precies hetzelfde deden, en daarna stond je op en ging naar de overloop en liep de trappen af en wachtte op je beurt buiten de stinkende wc, de enige die het pand rijk was, klom dan weer een verdieping omhoog, pakte je brood uit je jaszak en ging samen met de anderen op de trap zitten eten, zodat het hele trappenhuis zich vulde met de doordringende geur van salami. De meeste van haar collega's waren zwaargebouwde, vermoeide vrouwen die Pools of Jiddisch of Italiaans tegen elkaar spraken en hun brood wegspoelden met water dat ze in gebarsten oude kopjes van de gootsteen beneden hadden meegebracht. Mamma zat ook bij hen en ze knikte en glimlachte, altijd omringd door een groepje vrouwen, terwijl Bella dromerig voor zich uit staarde. Soms praatte ze met de jongere vrouwen - maar die leken haar een stuk ouder dan zijzelf- en die hoorde ze bezig over zondagse uitstapjes naar het lunapark. Daar waren kastelen en balzalen, gebouwen met torentjes en minaretten, en ze hadden er olifanten en mannen met tulbanden, en Vernon en Irene Castle dansten er. Bella liet zich in gedachten naar die taferelen verplaatsen en dan zat ze hunkerend op de trap, hunkerend om naar Coney Island te gaan.
Dan ging de bel weer en kwamen de vrouwen overeind, niet gretig, want hun lichaam was moe en weerspannig, maar nerveus omdat ze een uitbrander of zelfs een boete konden krijgen als ze te laat kwamen, en
keerden terug naar hun machine. En net als 's morgens hield de voorman hen nauwlettend in de gaten om erop toe te zien dat ze niet met elkaar praatten of pauzeerden of zich uitrekten of lachten; en als hij iets van dien aard meende te bespeuren, zette hij het op een schreeuwen, en vaak gebeurde het dat een vrouw werd ontslagen. Soms kwam een van de vrouwen met haar vinger onder de naald en dan gilde ze van pijn en haastte de voorman zich naar haar toe om haar los te maken, en als ze zich erg had bezeerd werd ze naar huis gestuurd. En dan kwam ze niet meer terug; dan namen ze een andere vrouw in dienst. De meeste vrouwen hadden een gezin, een groot aantal kinderen te voeden, en ze waren gekleed in sjofele werkjurken en oude versleten jassen - net als mamma. Ze hadden grijzend haar dat achter op hun hoofd in een knotje bijeen werd gehouden, net als dat van mamma, en ze trokken hun schouders in als de voorman het woord tot hen richtte, en dan glimlachten ze en zeiden: 'Ja, meneer; nee, meneer.' En telkens wanneer de voorman bij Bella in de buurt kwam, ging haar hart als een razende tekeer en boog ze zich dieper over de naaimachine. Maar hij zei altijd: 'Goed, Bella.' Ze hoopte dat hij nooit tegen haar zou schreeuwen, want ze wist niet wat ze zou doen als hij dat wel deed. Soms barstte een vrouw die ontslagen was in tranen uit en smeekte om een tweede kans. Dan legde ze uit dat ze haar buurvrouw alleen maar om raad had gevraagd, over een probleem met de stof of een machine die niet gelijkmatig naaide, maar de voorman weigerde daarnaar te luisteren. 'Geen smoesjes,' zei hij kortaf, 'haal je geld en verdwijn.' En dan ging de vrouw huilend en helemaal in elkaar gedoken naar huis. Vreselijk.
Elke avond om zeven uur blies de voorman op zijn fluit. Dan stonden de vrouwen op, hun gezicht bleek en strak van de spanning van al die uren werken zonder op te kijken, zonder te pauzeren, van de bedompte lucht, het slechte licht, de pijn in hun rug. En ze pakten hun jas en hun handtas en sjokten de trap af naar het toilet, zwijgend, door uitputting gedwee gemaakt, en stonden in de rij voor de stinkende wc, alvorens de donkere winteravond in te gaan en opnieuw in een rij te staan bij tramhalte of metrostation. Als Bella zo de trap afsjokte, had ze het gevoel dat ze een kudde vee waren, dat ze niet meer was dan een van de vele exemplaren van een eindeloos vervangbare soort, door de bazen beschouwd als zoveel stuks en dienovereenkomstig behandeld.
Euga werkte inmiddels ook, al noemde niemand haar nog Euga; ze was Eugenia geworden. Ze werkte in een atelier dat hoeden voor beroemde ontwerpers aan de Fifth Avenue maakte en ze was heel goed in haar werk. Elke morgen liepen de twee zusjes samen naar de tramhalte en reden naar het centrum van Manhattan. En elke avond ontmoetten ze elkaar bij de halte in Manhattan en reden samen naar huis. Maar ze spraken nooit over serieuze of schokkende onderwerpen; ze praatten
nooit over hun gezinsleden. Ze babbelden over mode en filmsterren en roddelden over wederzijdse kennissen.
Bella ging twee avonden per week naar de avondopleiding. Hoe moeilijk het haar ook viel en hoe stom ze zich ook voelde, ze was vastbesloten om steno en typen te leren, want ze wist dat ze uit de uitbuitersateliers moest zien te ontsnappen. Voor Bella was er een wereld van verschil tussen werken in een atelier en werken op een kantoor. De jonge vrouwen die ze op straat zag, konden moeiteloos in twee verschillende soorten worden ingedeeld: haar soort meisjes, met lang haar, zonder make- up en met lange, vaak sjofele rokken-alleen was Bella nooit sjofel. En de meisjes met korte kapsels, kortere rokken en lipstick, die er chic en modern uitzagen. Ze had het gevoel dat de mensen anders tegen de ene soort aankeken dan tegen de andere. Ze was zich niet bewust van het woord klasse, en al evenmin van de sociale onderverdeling in lager, midden of hoger, maar ze wist wat ze zag.
Op de avondcursus leerde ze Sue Corry kennen. Sue werkte ook in een atelier, waar ze truien breide, en probeerde eveneens hogerop te komen. Ze was precies even lang als Bella en had hetzelfde blonde haar, maar ze droeg het in een modieus korte coupe en gebruikte lichte lippenstift. Bella was weg van haar; ze wist dat ze haar nooit mee naar huis zou kunnen nemen - mamma zou diep geschokt zijn door haar uiterlijk - maar ze nam toch nooit iemand mee naar huis. Sue was achttien, één jaar ouder dan Bella, en ze had sproeten en een brede, ontspannen glimlach. Bella snapte niet waarom Sue haar aardig vond, maar kon haar geluk niet op dat ze een vriendin had gevonden. Sue was de eerste die Bella vroeg of ze zin had om mee te gaan winkelen.
Winkelen? Wat was dat? Maar Bella wilde niet voor haar onwetendheid uitkomen en stelde geen vragen. Sue zei dat ze dol was op 's zaterdagsmiddags winkelen en dat ze zich soms te buiten ging en in de stad at. In een restaurant? Bella nam de uitnodiging fluisterend aan, haar hoofd een duizelingwekkende kaleidoscoop van romantische beelden, en ze spraken af voor zaterdagmiddag na het werk. Eerst wandelden ze Union Square rond en keken in de etalages van de winkels, S. Klein en Mays en de kleinere zaakjes. Ze gingen nergens naar binnen, dat deden ze pas toen ze bij Woolworth kwamen en Sue voorstelde om daar een hapje te eten.
Ze gingen naar binnen en zochten een plaatsje aan het buffet, waar een meisje hun ieder een vettige menukaart overhandigde. Bella bestudeerde de hare aandachtig: de meeste gerechten zeiden haar niets. Maar ze verborg haar onwetendheid onder het mom van een kritische smaak en toen Sue aankondigde dat ze geroosterd wit brood met spek, sla en tomaat en een kop koffie zou nemen, wachtte Bella enkele minuten alvorens te zeggen: 'Dat klinkt goed; dat neem ik ook, denk ik.' En
daarna bracht het meisje hun de boterhammen en koffie en zette alles voor hun neus. Bella keek om zich heen om te zien of andere mensen naar hen keken en bij zichzelf opmerkten wat een vlotte jonge vrouwen ze waren. Ze voelde zich groothartig en edelmoedig en had medelijden met de arme voorovergebogen vrouwen in hun zwarte jassen, die met zware boodschappentassen zeulden. Zij was een moderne jonge vrouw die in een restaurant at! Zij en Sue praatten over een heleboel onderwerpen. Sue was zo interessant! Ze had zelfs een vriend. En ze wist alles van de laatste mode en haarstijlen en wat voor mensen de filmsterren privé waren. Bella vroeg zich af hoe ze al die dingen kon weten. Maar ze vroeg niets; ze luisterde en glimlachte en sperde haar ogen wijd open van stille verwondering.
Na de lunch, die ieder van hen vijfentwintig cent kostte, zag Bella dat Sue een paar centen op het buffet liet liggen, en ze volgde haar voorbeeld. Het meisje achter het buffet stak de munten in haar zak en glimlachte tegen de twee vrouwen. Bella voelde zich een echte dame. Dat arme meisje, dat werkte voor een paar centen! Daarna slenterden Sue en zij door het warenhuis, van tijd tot tijd stilstaand bij een toonbank. Bella werd aangetrokken door een grote vierkante, door toonbanken omringde ruimte waarbinnen een man aan een piano populaire wijsjes speelde. De toonbanken om hem heen lagen vol bladmuziek. Bella bleef een hele tijd staan luisteren en voelde een diepe hunkering in haar hart. O, kon ze zelf maar pianospelen! De jongeman speelde fantastisch, vond ze, en hij liet elk lied vloeiend in het volgende overlopen. Na een hele tijd kocht Sue voor vijftien cent de muziek van 'My Buddy'. Bella voelde dat Sue verder wilde en rukte zich los van de toonbank. Ze was al blij dat ze de muziek ook in de andere afdelingen kon horen. Maar ze was ook een beetje nerveus: ze had het gevoel dat ze iets moest kopen, maar ze wist niet wat en ze had heel weinig geld. Uiteindelijk vond ze een kaartje met haarspelden voor zeven cent en dat kocht ze.
De hele weg naar huis duizelde het haar. Ze moest alleen naar huis, aangezien Sue in de Bronx woonde. Ze had het gevoel dat er draden waren aangesloten op haar hoofd, haar armen, haar benen, en dat die voortdurend stroomstoten door haar lichaam stuurden. Alles was nieuw en interessant en fantastisch en ze had toegang gekregen tot de nieuwe wereld. Die zou ze nooit alleen hebben durven betreden; daar had ze een vriendin voor nodig.
De uitstapjes op de zaterdagmiddag werden een vaste gewoonte; minstens twee keer per maand gingen de twee vriendinnen winkelen. Na verloop van tijd verzamelden ze genoeg moed om een paar kledingzaken binnen te gaan en de waren te bekijken. Ze trokken een ietwat laatdunkend gezicht, alsof ze het voor het geld niet hoefden te laten,
maar niets van hun gading konden vinden. En het kwam zelden voor dat Bella iets van haar gading zag. Mamma maakte al haar prachtige kleren, die veel mooier waren dan alles wat er in de winkels lag. Ze had bij elkaar passende jurken en jassen in marineblauw en in beige, en ze had twee plooirokken en één strakke rok met een loopplooi met knopen erboven.
Toen verlegden ze hun terrein naar de betere buurten, naar Fifth Avenue of Madison Avenue, waar ze in de etalages van de echt dure winkels keken. Het bleef hun ontbreken aan de moed om er naar binnen te gaan, maar wel stieten ze kreetjes van bewondering uit voor de prachtige geborduurde satijnen nachtjaponnen en bedjasjes en onderrokken, de kasjmieren truien en de met kralen bestikte jurken die boven de knie bleven. Op andere dagen wandelden ze alleen maar. Ze kwamen voorbij grote hotels, het McAlpin Hotel en het Waldorf. Sue had een vriendin die een keer door iemand was meegenomen naar het Waldorf om thee te drinken, en die zei dat het binnen echt prachtig was, met palmbomen en van alles midden in de zaal! In Bella's hart opende zich een ruimte: thee in het Waldorf! O, hoe zou dat zijn? Maar Sue zei dat ze er, zelfs als ze genoeg geld hadden, toch niet naar toe zouden kunnen, aangezien je in het gezelschap van een man moest zijn. Bella leerde zoveel van Sue. Ze liepen altijd stevig gearmd, heel dicht tegen elkaar aan, hoewel Bella zich dan niet zo heel erg op haar gemak voelde en zich elke keer een beetje terugtrok. Maar Sue was heel aanhalig en legde zelfs een hand op Bella's arm als ze tegen haar praatte.
Tijdens een van hun expedities in de bovenstad stelde Sue voor iets te gaan eten in Schraffts Restaurant. Schraffts! Met gouden letters op de ruiten en jaloezieën - zo deftig - en met echte tafels en stoelen! Met het dappere gevoel dat ze nu nergens meer voor zou terugschrikken klemde Bella haar handtasje tegen zich aan en stemde in met Sue's voorstel. Ze zochten een tafeltje en bestelden boterhammen met kipsalade en koffie, en het was niet eens zo duur, maar vijfendertig cent. Bella besefte dat Woolworth eigenlijk helemaal niet zo bijzonder was - dat was maar een buffet, een lunchroom. Schrafft was een écht restaurant, en zij was nu een jonge vrouw-van-de-wereld.
Op een dag zaten ze koffie te drinken en begon Sue over godsdienst te praten. Haar moeder was erg godsdienstig, zei ze, en ging elke dag naar de kerk. Sue was ook godsdienstig, maar dat vond ze wel een beetje overdreven. Wat vond Bella?
Bella zou het niet weten.
'Je bent toch katholiek, niet?'
'Ja, min of meer.'
'Min of meer? Heb je het sacrament ontvangen?'
'Sacrament?'
'De Heilige Communie! Je hebt je Eerste Cofnmunie toch zeker wel gedaan!'
Bella had een vage herinnering aan een witte jurk en witte zijden kousen en een boeket bloemen, nog in haar oude leven, voordat pappa... 'Ja. En mijn vader was heel goed bevriend met onze pastoor...' begon ze.
Sue werd helemaal enthousiast. Ze boog zich met een stralend gezicht naar Bella. 'Ik wist wel datje katholiek was. Ik heb tegen mijn moeder gezegd van wel. Ze heeft niet graag dat ik met mensen omga die niet katholiek zijn.'
Bella keek haar alleen maar aan.
'En je bent natuurlijk ook gevormd,' ging Sue verder.
Bella schudde haar hoofd.
'Maar Bella, je bent zeventien! Je had op je twaalfde of dertiende gevormd moeten zijn!'
Bella deed haar mond open. 'Mijn vader is gestorven,' zei ze tenslotte.
Dat was iets dat Sue kon begrijpen. 'O. Ja. Maar Bella, je moet gevormd worden.' Daarna praatte Sue lange tijd op zachte, overredende toon over de sacramenten van de Heilige Kerk en haar Wetten en de Verlossing. Als je niet verlost werd, zei ze, dan ging je na je dood naar de hel, samen met alle zondaars en niet-katholieken, en daar zou je voor altijd branden in het eeuwige vuur.
Bella was ontzet. Hoe was het mogelijk dat Sue, die pas achttien was, al deze dingen wist en mamma, die veertig was, niet? Waarom moest ze alles wat ze leerde van haar vriendinnen horen? Waarom maakte mamma zich geen zorgen over de staat van haar ziel? Wilde mamma soms dat ze naar de hel ging? O, wat een thuis had ze al die tijd gehad! Een plek om te slapen, te eten, te kaarten, meer niet. Ze had thuis nooit iets geleerd, nooit. Als ze geen vriendinnen had gehad, zou ze heel haar leven stom en onwetend zijn gebleven. Bella had nauwelijks oor voor Sue's beschrijving van de hel; ze had het gevoel dat ze beter wist dan Sue hoe het was in de hel, en dat ze er al verscheidene jaren in had doorgebracht. Als ze het vormsel had ontvangen, Gods genade ervaren, zoals Sue het uitdrukte, waren al die dingen misschien niet gebeurd.
Bella gaf Sue een kneepje in haar hand en beloofde op catechisatie te gaan. Sue schonk haar bekeerlinge een stralende glimlach, ze verkeerde op een hoger niveau en zowel zijzelf als haar vriendin gloeide met het licht Gods. Ze zei tegen Bella dat ze haar zou voorstellen aan een priester wiens parochiekerk dicht bij het atelier lag, in het centrum - van tijd tot tijd wipte ze zelf zijn kerk binnen, zei ze. Hij kon Bella les geven. En niet lang daarna ging Bella dinsdags na haar werk naar de pastorie, waar pater Ambrose haar de catechismusvragen overhoorde die ze de afgelopen week had moeten leren. Bella leerde alles van buiten, maar het
bleven enkel woorden voor haar. Ze kreeg opnieuw het gevoel dat ze stom was: ze kon gewoonweg niet begrijpen wat de Heilige Geest nu moest voorstellen, of wat genade was, of zelfs zonde. Hoe kon een baby nu geboren worden met zonde op zijn ziel?
Dat nam evenwel niet weg dat Bella in de lente van 1922, na haar achttiende verjaardag, in een witte jurk naar de kerk ging en achter vijftig twaalf jaar oude kinderen in de rij ging staan (weer boven iedereen uittorenend, dacht ze grimmig; maar meteen daarna was ze Sue dankbaar dat ze nu in elk geval verlost was), en voelde hoe de bisschop zijn hand op haar hoofd legde en probeerde de Heilige Geest over haar te voelen neerdalen. En toen ze niets voelde, kwam ze tot de conclusie dat ze gewoon te stom was om zich bewust te zijn van wat er met haar gebeurde.
Sue kwam met haar vriend naar de plechtigheid en na afloop nam hij de twee meisjes mee naar een hotel en trakteerde hen op een communie- ontbijt - eieren met spek en sinaasappelsap en champagne! Bella had nog nooit champagne gedronken en besloot dat het feit dat ze haar vormsel had ontvangen en champagne dronk inhield dat ze nu echt helemaal volwassen was.
Sue's vriend, Andy, was ingenomen met Bella, die zich tegenover hem heel verlegen voelde en daarom de hele tijd glimlachte. En Sue was dol op Bella en voelde zich zelfs verantwoordelijk voor de staat van haar onsterfelijke ziel. Het tweetal nodigde Bella uit om een zaterdagavond met hen mee te gaan naar de Cotton Club, de beroemde nachtclub in Harlem. Hogelijk opgewonden zei Bella tegen mamma dat ze een nieuwe jurk moest hebben, een mooie. Bella koos de stof uit, citroengele chiffon, en mamma naaide een jurk voor haar met dunne bandjes en een glad lij^e en met een heleboel rokken van ongelijke lengte die elkaar overlapten. En Bella besteedde haar laatste spaargeld aan een paar zijden schoentjes met hoge hakken en een bandje over de wreef, die ze in dezelfde kleur liet verven als haar jurk. Bij wijze van verrassing naaide mamma een zijden jas voor haar die een paar tinten donkerder was dan haar jurk. En Bella ging naar de Cotton Club.
'O, ik was zo'n stom kind,' zegt mijn moeder vol minachting. 'Ik weet niet waar ik was, ik verkeerde altijd in een droom. Ik kreeg al die kansen op een presenteerblaadje aangeboden... ze namen me heel vaak mee naar de Cotton Club, ik hoorde alle grote musici, Duke Ellington en Count Basie en... o, alle groten. En ik had niet eens in de gaten waar ik naar luisterde, ik had niet het flauwste benul!'
Ik heb zojuist een Duke Ellington elpee op de platenspeler gelegd. Ik zet de muziek altijd hard als ik schoonmaak, en het is weer tijd voor de
halfjaarlijkse opruiming. Schoenen en ondergoed van de kinderen liggen her en der verspreid door de huiskamer en elk horizontaal oppervlak is bedolven onder mijn papieren. Er is geen plaats om te zitten, noch hier, noch in de keuken, zodat ik het gevoel krijg dat er weer iets moet worden gedaan. Dan hoor ik die onzekere stap op het trottoir buiten en kijk door het voorraam en daar komt ze aan, wankelend over het voetpad op haar hoge hakken. Verlost van de schoonmaak! Snel pak ik stapels ongeregeld op, zet ze op andere stapels om zitplaatsen te maken, en ga naar de keuken om water op te zetten voor thee. Het duurt altijd een hele tijd voordat ze de trap naar mijn appartement heeft beklommen en dat geeft me de kriebels, want ik zou het liefst naar buiten rennen om haar te helpen. Helemaal ademloos komt ze boven, geïrriteerd, rood aangelopen. 'Die trap!' Ze komt binnen en zoekt een plaatsje om te zitten. In tegenstelling tot mijn gewezen schoonmoeder trekt ze zich niets aan van mijn rommelige levensstijl. Maar ze klaagt over de muziek. 'Ik dacht dat jij Duke Ellington goed vond,' zeg ik, en ga de platenspeler afzetten. En zij steekt haar verhaal af over de Cotton Club, het verhaal dat ik al honderd keer heb gehoord. De moraal van het verhaal is altijd hetzelfde: haar onbegrip voor wat ze hoorde is de zoveelste bron van verdriet; verdriet is het enige dat van de ervaring is overgebleven. Voor het eerst vraag ik me af waarom.
Bella voltooide haar opleiding in de lente van 1923. Ze besloot dat ze het er nu, gewapend met een diploma dat bevestigde dat ze een tweejarige studie had afgerond, op kon wagen werk te zoeken op een kantoor. Maar de gedachte maakte haar vreselijk zenuwachtig. Tot dusver had mamma haar werk bezorgd, haar voorgesteld aan de voormannen, die mamma aardig vonden en tegen haar knikten en glimlachten en zeiden: 'Aha, uw dochter, mevrouw Brez, die zal ongetwijfeld uitstekend voldoen,' waarop Bella ook glimlachte en bijna een revérence maakte. Het vooruitzicht alleen een wereld binnen te gaan die ze nog nooit had betreden joeg haar de doodsangst op het lijfen ze bleef de beslissing uitstellen. Dat jaar begon de zomer laat; het was tot juni koud gebleven. Sue trouwde met Andy. Ze kregen een aardige flat in de Bronx, met nieuwe meubelen in huis- en slaapkamer. Bella ging er één keer op bezoek en bracht een geborduurd bridgelaken en servetten mee als cadeau, en Andy had champagne voor hen ingeschonken. Maar sinds die tijd was ze er niet meer toe gekomen om op bezoek te gaan bij Sue, die de cursus had gestaakt en nu in verwachting was.
De weekeinden waren saai, net als de avonden, nu ze niet meer naar de cursus ging. De jongens wisten evenmin wat ze met hun tijd moesten doen. Iedereen in het gezin werkte en ze schenen het allemaal goed te doen, behalve Wally, die nooit lang bij één baas kon blijven - op dit
moment was hij in de leer bij een elektricien. En ze droegen allemaal het grootste deel van hun loon af aan mamma. Bella kreeg nog steeds vijftig cent per dag, evenals Eugenia. Maar ze wist dat de jongens meer kregen. En Eddie had erop gestaan dat mamma een bankrekening opende en ging sparen. Elke week controleerde hij het bedrag en verkondigde dat met trots aan het hele gezin. Ze hadden nu honderdachttien dollar tweeënveertig op de bank.
Op een vrijdagavond kwam Eddie thuis met een fototoestel. Het was een klein, rechthoekig doosje. Als je het openklapte, kwam er een soort neus te voorschijn, met harmonikaplooien aan de kanten. Die zondag moesten ze van Eddie allemaal hun beste kleren aantrekken voor een foto. Bella droeg haar zwart-satijnen jurk met de witte, met rozen bedrukte revers. Wally droeg een plusfour en een golfpet (hoewel hij nog nooit een golfbaan had gezien) en Eddie droeg zijn nieuwe winterjas, een lange, wijde, donkerbruine mantel met bontkraag. Zelfs mamma trok haar beste jurk aan. Hij dreef het hele stel naar het dak, zette hen tegen de bakstenen schoorsteen en nam een aantal foto's. Toen ging hij bij het groepje staan en vroeg zijn vriend Oscar Ball, die die middag op bezoek was, een foto van hen allemaal te nemen. Ze konden de foto's natuurlijk niet meteen zien en ze waren allemaal opgewonden en zenuwachtig tijdens het wachten op het resultaat van dit wonder. Er gingen twee weken voorbij voordat ze terugkwamen van waar Eddie ze ook heen gestuurd mocht hebben, en hij legde ze het gezin trots voor. En inderdaad, daar stonden ze allemaal: vier jongelui en een moeder, stuk voor stuk ouder ogend dan ze waren, op de voorgrond het teerdak voor het donkere baksteen van de schoorsteen en achter hen, zo ver als het oog reikte, de daken en muren van andere huurkazernes. Eddie kwam niet bij van het lachen. Bella snapte niet wat er te lachen viel. Toen pakte hij een pen en schreef onder de foto: helemaal 0pged0ff en niets om naar toe te gaan.
Bella was rusteloos. De zomer bleef maar uit. 's Zomers konden ze tenminste met hun vrienden en vriendinnen naar de Rockaways gaan en de dag doorbrengen op het strand. Ze wist dat ze de knoop snel moest doorhakken, maar voelde zich verlamd. Op een zaterdag, toen ze het gezelschap van Sue miste, kreeg ze plotseling het idee om naar de kerk te gaan. Misschien zou de genade Gods haar kracht geven. Sinds haar vormsel was ze niet meer in een kerk geweest.
Verlegen liep ze naar binnen, totaal niet op haar gemak in dit gebouw. Het was vijf uur en de kerk was vrijwel leeg op dit uur van de zaterdagmiddag. Alleen bij de biechtstoelen aan weerszijden van het schip zaten een paar mensen in de banken op hun beurt te wachten. Bij de biechtstoelen zelf stonden een paar mensen in de rij. Bella liep tot voor in de kerk, waar de kaarsen flakkerden, en keek op naar het beeld
van de Heilige Maagd en de grote, bleke, magere figuur van de gekruisigde Christus bij het altaar. Ze knielde neer in een van de voorste banken en boog haar hoofd. Maar daarna wist ze niet meer wat ze moest doen. Terwijl ze daar zat, zag ze voor zich iets bewegen. Een paar rijen dichter bij het altaar knielde een vrouw met gebogen hoofd. Ze was zo klein en gebogen dat Bella haar niet eerder had gezien. Toen de vrouw klaar was met bidden richtte ze zich iets meer op en Bella's hart stond stil: mamma! Het was mamma! Toen stond de vrouw op en schuifelde de bank uit en draaide zich om en liep over het middenpad naar buiten. Haar gezicht was nat en gezwollen en ze hield haar blik strak op de grond gericht. Het was mamma niet, maar ze leek wel precies op mamma - dezelfde vermoeidheid van lichaam en stap, dezelfde verslagenheid op het gezicht. Stel je voor dat het mamma was geweest!
Ze kon de gedachte dat mamma haar knieën zou buigen voor de machten die haar jonge leven hadden geruïneerd, onherstelbaar vergald, niet verdragen. Ze zou diep verontwaardigd zijn als haar moeder naar een kerk zou gaan om te bidden en vergiffenis te vragen. Vergiffenis waarvoor? Wat voor zonde had mamma ooit begaan? Zeker, ze was dikwijls kwaad op Bella, maar dat kwam doordat Bella zo stom was. Haar hoofd werd overstelpt met beelden van mamma die met een dikke keel van het huilen in het kantoor zit van de vrouw die haar haar kinderen afnam, of bij het licht van de lamp zit te naaien en haar hoofd op de tafel laat vallen als een kreet van pijn zich losscheurt uit haar keel. Of de avond dat ze uit bed was gekropen en door de verlichte kier van de keukendeur gluurde en pappa bezig zag met de scheerriem, hoe hij die hoog ophief en met kracht liet neerkletsen op Wally's kleinê achterste. En Wally, nog maar vijf in die tijd, een baby, die het uitgilde van pijn, terwijl Eddie snikkend in een hoek zat. En achter dat alles zijzelf, een standbeeld, een versteende, verlamde figuur die toekeek, toekeek. Wat had God, als er een God bestond, ooit voor haar gezin gedaan dat genadig, rechtvaardig of goed was?
Ze hief haar hoofd op en keek om zich heen. De mensen waren vertrokken. Bij één biechtstoel stonden nog een paar mensen in de rij, maar de andere was verlaten. Terwijl ze keek, ging het deurtje open en kwam de pastoor geeuwend en met een rood gezicht naar buiten. Zijn enorme buik was hard onder zijn toog en hij sjokte over het middenpad naar het altaar. Toen hij dichterbij kwam, zag Bella dat hij dezelfde rode lijntjes op zijn neus en wangen had als pater Stefan destijds, en ze zag de priester opnieuw lachen toen pappa op straat overgaf.
Wankelend kwam ze overeind. Hoe konden deze mannen, die hetzelfde waren als pappa, weten wat goed was? Wist pappa wat goed was? Was er één man die dat wist? Mannen die kleine kinderen sloegen en die mamma sloegen, mamma die een heilige was? Ze perste haar lippen op
elkaar en liep de kerk uit. Een paar minuten lang was Bella, voor het eerst van haar leven, woest. De woede ging snel over toen ze de donkere, vochtige kerk uit was en zich weer onder de mensen bevond, maar op de een of andere manier werd ze erdoor veranderd. Diezelfde middag nam ze zich voor te doen wat ze al zo lang van plan was geweest.
Ze wachtte tot de volgende zaterdag. Het was eindelijk zomer geworden en de lucht was zacht en vochtig; de mannen liepen met hun colbert en hoed in de hand en de vrouwen in de trams wuifden zich koelte toe met een zakdoek. Ze had de plaats al een hele tijd geleden bepaald, in de tijd dat ze nog met Sue door de straten wandelde, dat ze in de etalages gluurde en keek hoe de kapsters werkten. Ze keek naar het resultaat als de vrouwen naar buiten kwamen en had haar keuze laten vallen op Alicia's Salon. Die lag op maar een paar straten afstand van haar atelier, en ze had tegen Eugenia gezegd dat ze na het werk zou uitgaan met een vriendin. Heel even bleef ze voor de salon staan, toen rechtte ze haar schouders en liep brutaalweg naar binnen.
'Ik wil een bobkapsel,' zei ze.
Bella's haar was nog nooit geknipt. Als ze het los liet hangen kon ze erop zitten. Het was asblond en golfde heel erg, en elke morgen moest Bella het een hele tijd borstelen en het daarna kammen om de klitten eruit te krijgen. Daarna bond ze het achter bij elkaar met een klem waaraan ze een grote strik had bevestigd. Maar dit was een kinderachtige manier van je haar dragen, vond ze. En ze was nu volwassen. Soms maakte ze er met haarspelden een knot van, maar dan gingen de spelden los en vielen eruit, zodat haar haar weer naar beneden viel. En als ze er een heleboel spelden in deed, had ze de hele dag hoofdpijn. En alle vrouwen in de tijdschriften en films hadden korte, rechte kapsels en droegen glinsterende hoofdbanden en zwart om hun ogen. Die waren chic: Bella voelde een golf van trots bij het besef dat ze dit woord niet alleen kende maar het ook goed uitsprak. Ze had het meisjes in het atelier helemaal horen radbraken.
Haar haar viel in lange golven om haar heen op de grond en Bella's hart deed een beetje pijn. De hele vloer lag vol en ze keek ernaar alsof het een lichaamsdeel was dat werd geamputeerd. Maar toen Alicia klaar was, keek Bella opgetogen in de spiegel. De persoon die haar aankeek, was niet Bella maar een nieuw iemand, modern en chic. Verdwenen was de kleine Polska, het onnozele immigrantenmeisje dat in een atelier werkte. Als verdwaasd stond ze op en betaalde Alicia het geld waarvoor ze maanden had gespaard. Daarna zwierf ze, nog steeds enigzins versuft, door de straten. In een aanval van krankzinnige moed liep ze een klein hoedenzaakje binnen en kocht een cloche-hoedje van zwart stro met een klein strikje opzij.
Toen ze thuiskwam, was het hele gezin al compleet en mamma was
bezig de schalen op tafel te zetten voor het eten. Ze kwam binnen en Wally keek op uit zijn krant en floot schril tussen zijn tanden. Daarop draaide Eddie zich om van zijn postzegelverzameling.'Wauw!' zei hij, en Eugenia, die met een schaal aardappelpuree in haar handen achter mamma stond, kon haar alleen maar doodsbenauwd aanstaren. Mamma gilde: ' aaaaaiieeeee ! Wat heb je gedaan?'
Bella glimlachte onzeker. Mamma gilde opnieuw. Daarna begon ze in het Pools tegen Bella uit te varen. 'Jij bent geen dochter van mij, een dochter van mij laat haar haar niet knippen, welk fatsoenlijk meisje zou dat doen, het is een schandaal, een zonde, schande, dat je je niet schaamt, hoe durf je zo mijn huis binnen te komen, een vrouw van de straat, die lopen er ook zo bij, een dochter van mij niet...' Mamma bleef een hele tijd doorgaan. Daarna zette ze het bord met stoofvlees dat ze in haar handen had met een klap op tafel en liep terug naar de keuken. Eugenia wierp Bella een schuwe glimlach toe, zette de schaal puree zacht op tafel en volgde mamma naar de keuken. Bella hoorde mamma in de keuken vloeken en tekeergaan. Wally stond op en liep naar Bella. 'Je ziet er tof uit, meid,' zei hij op zijn ruwe man-van-de-wereld-manier. Maar ze wist dat hij het goed bedoelde en gaf hem een dankbare glimlach. Eddie zat nog steeds naar haar te kijken. 'Mamma komt er wel overheen,' zei hij vriendelijk tegen haar.
Maar mamma liet zich niet meer zien en het gezin at zonder haar, in een heel bedrukte stemming. Na het eten ruimden ze de tafel af en de meisjes deden de afwas en daarna gingen ze rondom de tafel zitten en speelden bezique, en nog steeds kwam mamma niet uit haar kamer. Eugenia ging van tijd tot tijd naar de slaapkamer die de drie vrouwen met elkaar deelden, om te zien hoe mamma het maakte, maar als ze terugkwam zei ze enkel: 'Ze is okee.'
Ze waren zo gespannen dat ze bij het minste of geringste begonnen te giechelen, en het duurde niet lang of ze lachten voluit en vermaakten zich opperbest. En halverwege keek Bella hen aan en zei: 'En nog iets. Ik heet geen Bella meer. Als iemand Bella tegen me zegt luister ik niet. Mijn naam is Belle.'
Mamma zei twee weken lang geen woord tegen Bella, en toen ze eindelijk weer tegen haar praatte, klonk haar stem gekwetst. Frances had de slag gewonnen maar de oorlog verloren. Ze had haar kinderen weer bijeengebracht, was er tegen alle verdrukking in geslaagd haar gezin bijeen te houden- met als enig resultaat dat ze het verloor aan Amerika. Verward, gekwetst en hulpeloos kromp ze nog verder ineen tot het oude vrouwtje dat ik als kind heb gekend - ze was pas zevenenveertig toen ik werd geboren, jonger dan' ik nu ben, en
tweeënzestig toen ze stierf. Niet erg oud naar onze maatstaven. Maar ze was al oud en gebogen op haar vijfenveertigste.
Gewapend met haar bobkapsel en haar nieuwe naam vond Belle werk als archiefassistente bij uitgeverij Crowell. Ze moest genoegen nemen met minder geld - ook een doorn in het oog van Frances, maar die was al veel minder fel geworden - maar ze werkte in een prachtig gebouw met een marmeren entree en liften, en ze zat de hele dag in een groot vertrek vol bureaus, waar het licht uitstekend was en het lawaai veel minder dan in het atelier, omdat hier alleen het geklik van schrijfmachines te horen was, niet het voortdurende gesnor van naaimachines. Hoewel haar gehoor gestoord was, had Belle toch veel last van lawaai, omdat ze dan letterlijk niets anders kon horen. Ze keek om zich heen naar andere even moderne en jonge vrouwen als zijzelf en slaakte een zucht van voldoening. Ze had het tot de bui gerij geschopt. Ze was verlost.
Ze ging elke dag samen met de andere meisjes van kantoor lunchen in Rexalls. Ze wist nu ook of ze een broodje ham, sla en tomaat wilde, of een met kipsalade of gesmolten kaas met tomaat, en verloor geen tijd meer met het menu bestuderen, maar bestelde tegelijk met de anderen en roddelde net zo hard als de rest over het kantoor en kleren en filmsterren. En na de koffie haalde Lilian Gutman, de durfal die gedurfde dingen zei over de chefs en hen allemaal aan het lachen maakte, sigaretten uit haar tas en deelde ze rond. Belle nam er altijd een aan en rookte hem helemaal op, en dan keek ze met glanzende ogen om zich heen of de mensen wel keken naar dit groepje vlotte jonge vrouwen dat uit lunchen ging en lachte en rookte. Een paar maanden lang voelde ze zich in de zevende hemel: ze was een van de meisjes die ze op de lagere school zo had benijd, vrolijk en goedlachs, wereldwijs, goed gekleed. Ze wist waar ze thuishoorde.
Maar het werk zelfwas afschuwelijk vervelend. Het was zelfs erger dan in het atelier, wantje kon niet dagdromen bij dit opbergwerk omdat je dan zeker fouten zou maken, terwijl je bij naaien totaal niet na hoefde te denken. En ze verdiende minder en gaf meer uit, want dat elke dag uit eten gaan slokte haar hele toelage op. Ze had geen geld om schoenen of andere dingen te kopen, geen geld om 's zondags uit te gaan. Ze moest altijd naar mamma gaan en haar om geld vragen, en hoewel mamma dat nooit weigerde, gaf ze het haar met een blik van grimmige minachting. Ze kon horen wat mamma dacht: 'Zie je wel? Zie je wel?'
Het gevolg was dat toen ze na zes maanden anderhalve dollar opslag kreeg, ze daar niets van tegen mamma zei. Ze zat er de hele weg naar huis mee in haar maag. Aan de ene kant zou ze graag hebben gepocht, graag aan mamma hebben laten zien hoe goed het met haar ging in deze vreemde wereld, graag bewezen hebben dat ze nog steeds uitstekend werkte. Maar ze kon de manier waarop mamma naar haar keek niet
verdragen. Ze hield zichzelf voor dat de jongens een veel groter deel van hun loon mochten houden dan zij en Eugenia. Bovendien had ze het geld nodig voor sigaretten. De anderen kochten en presenteerden ze nu allemaal om de beurt - het was niet eerlijk dat Lilian voortdurend de rest moest voorzien. Dat hield in dat Belle ook mee moest doen. Ze debatteerde met zichzelf en won. De anderhalve dollar werd elke week in een speciaal vakje van haar portemonnee verstopt.
En het duurde niet lang voordat Eugenia eveneens met een bobkapsel thuiskwam. Mamma huilde opnieuw, maar ze bejegende Euga lang niet zo hardvochtig als Belle en was de schok spoedig weer te boven. En toen zei Euga dat zij ook modern wilde zijn en voortaan Jean genoemd wilde worden. De jongens schikten zich opgewekt in deze veranderingen: die vonden het leuk om vlotte, moderne zusjes te hebben. Alleen mamma bleef koppig weigeren haar dochters anders aan te spreken ofte noemen dan Bella of Genya. En toen de twee zusjes haar bewerkten met foto's van de moderne jonge vrouwen in de modebladen gaf ze alle protest op en naaide zelfs korte jurken voor hen.
'Jullie zijn bakvissen!' kraaide Wally.
Op een zondag in de buurt van Pasen in het jaar 1924 kreeg het gezin onverwacht bezoek. Bezoeken werden in die tijd niet telefonisch aangekondigd, aangezien maar weinig mensen telefoon hadden. Brieven schrijven deden ze evenmin. Ze kwamen gewoon, namen een of twee trams of treinen en vielen je met het hele gezin op het dak. Dat was een van de redenen waarom het zondagsdiner altijd zo ruim bemeten was: je wist nooit wie er op bezoek zou komen.
De bezoekers waren mamma's zus Mamie, die pas een paar jaar geleden getrouwd was, haar nieuwe baby, haar oudste dochtertje en haar man, die kunstenaar was! Belle had nog nooit een kunstenaar gezien en ze keek vol ontzag naar deze lange, magere, knappe man met de fraaie snor, die rondliep alsof het huis van hem was en, net als pappa, praatte alsof hij wist waar hij het over had en de anderen niet. Hij was een echte kunstenaar, hij had beeldhouwwerk in het Stedelijk Museum staan, fluisterde Mamie tegen mamma.
Mamies man heette Jan Sokolowski en hij leek een beetje op pappa. Hij was erg gesteld op wijn en had een fles meegebracht en hij was erg gesteld op gezelschap en conversatie. Hij vond Belle aardig en zij voelde zich zo gevleid dat haar gezicht de hele tijd dat hij er was, gloeide. En hij behandelde haar als een persoon - hij informeerde naar haar werk, wat ze deed en hoe het haar beviel. Belle gaf verlegen antwoord op zijn vragen. Ze was trots op het gebouw waar ze werkte en blij dat ze niet hoefde te zeggen dat het een fabriek was. Maar ze was niet trots op het werk dat ze deed.