Bella was de hele dag alleen.

'Ik herinner me dat ik leefde, maar niet dat ik iets voelde of dacht,' zegt mijn moeder, een slip van haar fluwelen ochtendjas over haar knieën trekkend. 'Ik was verdoofd.'

Verdoofd en eenzaam ging ze vaak naar buiten, de straat op, waar het overdag altijd druk was, zij het voornamelijk met passerende mannen

en zich voorthaastende jongens. Een paar vrouwen met hoofddoeken, sjaals en lange rokken stonden bij het open groentestalletje en voelden aan de tomaten. Uit de flat boven kwam het geluid van Yetta Ettinger aan de piano. Ze liep de donkere gang weer in en bleef staan luisteren. Wat ze hoorde waren enkel hortend gespeelde toonladders en vingeroefeningen, maar ze klonken haar als prachtige muziek in de oren.

Ze besloot dat Anastasia piano zou spelen, heel mooi, nog beter dan Yetta Ettinger. Dat gafhaar een paar weken iets te doen. Ze bedacht een leven voor Anastasia, helemaal vanaf het begin. Ze zag de kamer waar Anastasia na haar geboorte werd neergelegd (de geboorte zelf sloeg ze over, want daar had ze enkel vage ideeën over) en hoe haar mamma en pappa haar behandelden. Ze hield nauwkeurig bij waar ze 's avonds ophield, opdat ze precies zou weten waar ze de volgende dag verder moest gaan. De eerste paar weken dat ze in de Manhattan Avenue woonden, bracht Bella zittend aan de keukentafel in het donkere huis door, bezig Anastasia's leven te bedenken. Dat probeerde ze zo langzaam mogelijk te doen, want ze wist dat de zomer lang zou duren, maar ze was nog maar goed en wel begonnen of Anastasia ging al naar school.

Wanneer Anastasia thuiskwam van school ging ze naar een grote kamer met een glanzende houten vloer, bedekt met een prachtig kleed, waar precies zo'n lange piano stond als ze in de etalage van de winkel in de Nostrand Avenue hadden staan, én dan begon ze te spelen. Ze had lange, dunne vingers waar de muziek gewoon uitstroomde. Als Anastasia genoeg had van pianospelen ging ze naar haar kamer boven; die was helemaal ingericht in roze en wit, net als de slaapkamer in Halpers Meubelzaak, en had een prachtig klein toilettafeltje. Bella slaagde er nooit helemaal in om zich een precieze voorstelling te maken van wat er op dat tafeltje stond en daarom liet ze dat voorlopig maar in het midden. Er was ook een donzig wit kleedje dat Anastasia nooit vuil maakte, en een klein, vuurrood slaapkamerstoeltje zoals ze in Schneiders Meubelpaleis, drie straten verderop, had zien staan. En haar naam stond op alle lakens geborduurd en ze had een echte klerenkast in haar kamer, met veertien jurken en twee paar laarzen, een voor doordeweek en een voor 's zondags.

Wanneer Bella een enkele keer de straat op ging, liep ze als Anastasia, elegant over de paardevijgen stappend en hooghartig in de etalages kijkend. Soms vroeg Bella wat ze van iets in een etalage vond en dan trok Anastasia haar neusje op en zei dat het goedkoop oogde. Dan liep Bella verder en vond het ook niet meer mooi.

Zonder dat Bella het merkte, werd het gaandeweg donkerder in huis en als de deur openging, zei moeder altijd ruw: 'Wat zit je daar in het donker, stommerd?' en dan sprong Bella overeind en draaide het gaslicht op hoewel ze er bijna niet bij kon. Terwijl mamma haar tassen

wegzette, stak Bella ook de petroleumlamp aan en daarna staarde ze naar de grauw uitziende vrouw. Mamma zei nooit een woord. Ze ging naar de kachel en deed er hout in om hem aan te steken. Daarna deed ze koffie in de filterpot en zette een ketel water op het heetste gedeelte van de kachel. Dan liet ze zich op een stoel zakken en verborg haar gezicht in haar handen. Als de ketel stoomde, kwam ze moeizaam overeind, goot water in de koffiepot en ging weer zitten. Na een tijdje stond ze opnieuw op, schonk een kop koffie in en hield het kopje tussen beide handen geklemd alsof ze het koud had - maar het was heel warm, het was juli.

Mamma nipte aan de koffie, maar na een paar slokjes schoot ze steevast vol en begon op dezelfde manier te snikken als de dag dat de onbekende man en vrouw waren gekomen, alsof haar keel een grot was waarin woeste winden zaten opgesloten. Dan zei ze slechte dingen, vreselijke dingen, waar Bella geschokt naar luisterde. Soms liep ze achteruit naar de bank, de oude canapé uit de eetkamer, die mamma in de keuken had gezet, en steunde er met haar benen tegen.

'Psiakrew! Chuje! Duivels! Duivels! Wat hebben ze me aangedaan, waarom, waarom? Ze hebben mijn kinderen afgenomen, wie denken ze verdomme wel dat ze zijn om zoiets te doen? Niech ich szlag wezmie! Mijn kinderen, mijn baby's, mijn kleine weesjes! Moje biedne sieroty, moi drodzy! Verdomme, verdomme, verdomme, waarom moest dit me overkomen?'

Zo huilde en schreeuwde ze, vloekend en woorden gebruikend die pappa had gebruikt, maar die mamma nog nooit eerder in de mond had genomen.

Bella liep voorzichtig naar haar toe. Ze raakte haar mouw aan. 'Mamma, ik ben er,' zei ze met een klein stemmetje.

Maar Frances hief met een bruusk gebaar haar arm en schudde de kleine vingertjes van zich af. Ze bleef huilen en schreeuwen.

'Niet huilen alstublieft, mamma,' smeekte Bella.

Frances negeerde haar; ze was ontroostbaar. Ze beukte met haar vuist op tafel, geluidloos; daarna beukte ze tegen haar eigen borst, zo hard dat Bella het hoorde bonzen. Bella liep langzaam, langzaam achteruit tot haar kuiten de canapé aanraakten. Haar maag rommelde. Ze had honger.

Nu had mamma haar handen over haar buik geslagen en ze wiegde kreunend heen en weer. Dan barstten de tranen weer los en sloeg ze zichzelf in het gezicht, kraste met haar nagels over haar wangen, trok haar haren uit haar hoofd.

Bella keek, luisterde, maar mamma keurde haar nooit een blik waardig. Bella wenste dat mamma haar sloeg, tegen haar schreeuwde, maar mamma deed alsof ze helemaal niet bestond. Bella had het gevoel dat ze in stukken werd gescheurd. Ze vroeg zich af waarom mamma haar had

gehouden, waarom ze haar niet samen met de anderen naar het weeshuis had laten gaan. Toen dit tafereel zich een week lang elke avond had afgespeeld, drong een gedachte zich aan Bella op: ik was beter af geweest in het weeshuis.

Als mamma's snikken enigszins afnamen en begonnen te klinken als het gieren van de wind door kieren in de ramen, legde mamma haar hoofd op tafel. Dan ging Bella opnieuw naar haar toe en pakte haar kopje.

'Wilt u nog wat warme koffie, mamma?'

Dan antwoordde mamma - of niet. Bella schonk het kopje weer vol en schoof het over de tafel, en mamma hief haar hoofd een beetje, pakte het kopje en nam met haar kin vlak boven het tafelblad een slok.

'Wilt u dat ik naar de winkel ga, mamma?'

Op die vraag keek Frances haar altijd met een verwilderde blik in haar ogen aan.

'Voor het eten, mamma.'

Dan richtte Frances zich verder op, terwijl ze tegelijkertijd verder in elkaar zakte. Ze pakte haar beurs en nam er een paar munten uit. Ze droeg Bella op gehakt te halen, of bolognaworst. Dan ging ze naar de slaapkamer om een oudere jurk aan te trekken en een schort voor te binden, kwam terug en begon aardappelen te schillen. Als Bella terugkwam, stonden die te koken en maakte mamma wortels schoon of stond kool te snijden. Ze aten heel laat en Bella's maag krampte de hele maaltijd lang. Bella hielp mamma afruimen.

'Ik was morgen de vaat wel,' zei ze dan, waarop mamma enkel een knikje gaf. Ze gingen naar de wc en daarna naar de slaapkamer. Als Bella was uitgekleed en in bed lag, draaide mamma het gaslicht uit, kleedde zich uit in het donker en ging naast Bella in het grote, bultige tweepersoonsbed liggen. Uitgeput als ze was, viel ze altijd als een blok in slaap, luid ademend met een vochtig gekras van tranen in haar keel. Nooit liefkoosde ze het kind naast zich. Ze zei zelfs nooit welterusten.

***

Het gekke van verdriet is dat het uitdijt tot het alle beschikbare ruimte opvult. Kiespijn kan zo erg zijn dat je het liefst dood zou gaan, en zolang je er last van hebt, heb je totaal geen boodschap aan iemand die je voorhoudt dat het nog erger had kunnen zijn - dat je bijvoorbeeld in een concentratiekamp zou kunnen zitten of je gezin voor je ogen zien Omkomen. Of dat je in een cel kon zitten en gemarteld werd door een van die specialisten die tegenwoordig zo in trek zijn bij regeringen. Ik heb mezelf wel eens dood gewenst met maagkrampen en gezien hoe mijn moeder het liefst zou sterven als ze een van haar hoofdpijnaanvallen had. Pijn is moeilijk te meten, net als geluk.

De enige maatstaf die we hebben is waarschijnlijk blijvendheid. Want het is een feit dat zodra de zere kies, de hoofdpijn, de maagkrampen over zijn, ze ook zijn vergeten. Pijn die hand in hand gaat met angst - bijvoorbeeld een hartaanval - blijft langer in het geheugen hangen en de angst gaat misschien nooit meer weg. En er zijn soorten pijn die nooit ophouden, die zich tot het eind van je leven elke keer datje eraan denkt met bruut geweld op je hart storten.

Psychiaters geloven dat we onze perioden van hevige pijn kunnen oproepen en troost kunnen vinden in de begrijpende, medelevende therapeut. Misschien. Priesters bieden eveneens een soort troost; evenals therapie is godsdienstige overtuiging afhankelijk van geloof. Maar tegelijkertijd hebben mensen die het meest lijden gewoonlijk geen geloof, aangezien pijn geloof vernietigt. Evenals hoop.

Mijn grootmoeder is nooit helemaal over haar beproeving heen gekomen en voor mijn moeder, hoewel die een totaal andere beproeving heeft doorgemaakt, geldt hetzelfde. En mijn zuster en ik hebben het grootste deel van ons leven doorgebracht met proberen aan de gevolgen van die feiten te ontkomen of ze uit de weg te gaan. Ik lees wel eens romans van vrouwen van ongeveer mijn leeftijd die in goede materiële omstandigheden en met enige genegenheid werden grootgebracht maar toch een ellendige jeugd hebben gehad, zich in een keurslijf van conventies gedwongen voelden, tot onzichtbaarheid veroordeeld of op de een of andere manier te kort gedaan in waardering. En ik weet nu ook dat liefde de wreedste onderdrukking kan zijn.

Maar toch snuif ik verachtelijk bij het zelfbeklag van die schrijfsters. Ik snuif net als mijn moeder, die niet kan begrijpen hoe iemand met genoeg geld om van te leven ten prooi kan vallen aan depressies of zelfs maar ongelukkig kan zijn. Ze zou beter moeten weten, maar ze heeft enkel minachting voor die mensen. En ik ook. Ik heb mijn moeders maatstaven overgenomen: niemand heeft meer geleden dan zij. Er is precies genoeg waarheid in dat idee om er gewicht aan te geven.

Maar lijden wordt mede bepaald door je reactie op voorvallen, hoor ik u zeggen. En er zijn mensen die vreselijke rampspoed hebben doorgemaakt en toch de moed niet opgaven, toch het hoofd niet in de schoot legden. Heel bewonderenswaardig, inderdaad, maar vertel me eens wat hen in staat stelt om dat te doen. Een bepaalde sfeer in hun jeugd, genetische aanleg, een geschenk van liefde op zo'n jonge leeftijd dat het in dé ziel kan worden gegrift? Is het onze schuld dat die zaken er niet waren in ons leven? Kunnen wij daar verantwoordelijk voor worden gesteld, onszelf daarvoor verantwoordelijk stellen?

Ik weet nog dat ik als kind opgerold tot een harde bal in mijn bed lag, mijn hele lichaam verteerd voelde worden door een vloeibare vuurzee van pijn, omdat ik me onbemind voelde. En toch werd ik in zekere zin bemind - want liefde is ook zo'n wezenlijk iets dat niet gemeten kan worden, ook zo'n hoedanigheid die wordt afgedankt en afgedaan door onze tijd, waarin men uitsluitend vertrouwt op dingen die meetbaar zijn. Ik vóelde me onbemind. Hoeveel sterker heeft Bella dat gevoel dan gehad? En hoeveel dieper was de uitwerking van die liefdelooshsicj op haar?

En hoe kan ilc Frances plaatsen, die ik me herinner als zachtaardig en liefdevol, zo volkomen teder en open? Ik weet dat ik me geen oordeel over mijn moeder mag aanmatigen, maar toch heb ik dat gedurende een groot deel van mijn leven gedaan. Bij mijn moeder zou het niet eens opkomen een oordeel te vellen over de hare. Hoe kon ze ook, de omstandigheden in aanmerking genomen? En toch was Frances tegenover Bella helemaal niet teder of zelfs maar zachtaardig, maar hard en kritisch. Hoe kwam dat? Beschouwde ze Bella als haar alter ego, verwachtte ze dat het meisje even volwassen en betrouwbaar en vindingrijk zou zijn als zij destijds? Frances was vroeg volwassen - zeker al op haar dertiende; misschien vroeg ze zich af waarom Bella dat niet was. Maar Frances had een liefhebbende moeder gehad, aandacht gekregen, mensen horen lachen in haar eerste levensjaren - dingen die ze haar dochter niet kon geven, die ze bewaarde voor haar kleindochter, voor mij, Anastasia. Ze moet van Bella hebben gehouden, waarom zou ze haar anders gekozen heb

ben? Misschien hield ze van haar het meest, hield ze evenveel van haar als van zichzelf en behandelde ze haar daarom het strengst, zoals ze ook voor zichzelf streng zou zijn. Ik weet dat ze van haar hield, ik heb hen bij elkaar gezien. Maar Bella heeft het nooit geweten.

Misschien was dit de prijs die Frances vond dat ze betaalde: hoe kon dit schuwe, huilerige meisje ooit goed genoeg zijn, ooit genoeg om haar lijden goed te maken? Want al die afschuwelijke jaren lang leek het overleven van Bella het enige doel in Frances' leven te zijn. Als Frances dat inderdaad zo voelde, dan heeft ze dat doorgegeven, want ook voor mijn moeder was dat het enige dat telde gedurende de vreselijke jaren van onze jeugd. En voor mij ook?

Toch begrijp ik Frances. Op een avond nadat mijn tweede man me had verlaten, had ik te veel gedronken en lag huilend in bed toen Franny binnenkwam. Ze kwam enigszins aarzelend naar me toe en ik probeerde me te beheersen, kwam iets overeind en snoot mijn neus, en ze ging op de rand van het bed zitten en legde haar handje op mijn rug. Ze was nog klein, pas zes. Ze vroeg me waarom ik huilde. Toen kwamen de andere kinderen ook naar binnen en omringden me. Ze zouden het niet begrijpen, want ik kon hun niet alles vertellen. Daarom zei ik dat ik huilde omdat ik boos was op mezelf dat ik mijn leven zo had verkloot, dat ik met Toni was getrouwd, dat ik me opnieuw in de armoede had laten storten.

En Franny, die er helemaal niets van begreep, wreef voortdurend over mijn hand, streek die glad alsof ze daarmee ook mijn gemoed kon gladstrijken. Ardens ogen schitterden. Die blik kende ik: die betekende dat ze probeerde een deel van haar intense energie, haar vuur in mijn depressie te pompen. Ik ken die blik omdat ik die 6 zo vaak mijn eigen moeder had geschonken. Ze zei: 'Maar mam, als je niet met Toni was getrouwd had je Franny nooit gekregen.'

Ik hield mijn mond. Wat moest ik daarop zeggen? Dat is het nu juist? Ik mompelde iets onverstaanbaars.

Billy zat het verst van me vandaan, aan het voeteneind, en hij keek naar de vloer. Zijn pas gebroken stem baste iets onsamenhangends en ik moest hem vragen het nog een keer te zeggen.

'Ik vroeg of je hetzelfde dacht over pap. Onze vader, Bradley.'

Ik was kwaad genoeg om het idee te hebben dat eerlijkheid nu van essentieel belang was. 'Hm, ja, inderdaad, om je de waarheid te zeggen.'

'Maar als je niet met hem was getrouwd had je óns niet gehad,' ging hij toonloos verder, zijn hoofd oprichtend om me aan te kijken.

Met een gloeiend hoofd van woede schoot ik overeind. 'Nou én!' riep ik. 'Als ik jullie niet had gehad, als ik met iemand anders ge

trouwd was geweest, dan had ik andere kinderen gehad! Waar ik net zoveel van zou hebben gehouden!'

Ze trokken wit weg. Ze keken me geschokt aan. Onvoorstelbaar, het was onvoorstelbaar dat ik zoiets gezegd kon hebben, dat ik ook maar het idee zou kunnen hebben dat ik evenveel van een paar denkbeeldige kinderen zou kunnen houden als van hen, dat ze niet werden bemind op grond van hun persoonlijke eigenschappen, hun uniekheid, hun geweldigheid. Enigszins berouwvol liet ik me weer terugzakken. 'Ik zou jullie namelijk niet hebben gekend, snap je?'

Ze snapten het. Ze knikten plechtig. Ze gedroegen zich zelfs als heiligen, ze stormden niet naar hun kamer om daar te zitten wrokken, maar boden me thee en muziek aan, die ik allebei haastig accepteerde. Ze zetten mijn platen op, niet de hunne een van de late kwartetten, wat mijn humeur niet bepaald ten goede kwam. Maar ik kon alleen maar glimlachend van mijn waardering getuigen, zo stralend als ik kon. Ze wilden immers bewijzen dat ik het bij het verkeerde eind had, nietwaar? Bij het verkeerde eind móest hebben.

Moederliefde. Daarin wordt geacht geen plaats te zijn voor ongevoeligheid van hart, voor een privé-cel voor jezelf, met deuren die soms dreunend dichtvallen. En hoe meer je van je kinderen houdt, des te dieper schokt het hen als ze ook maar een greintje ambivalent - of negatief - gevoel ten opzichte van zichzelf ontdekken. We zijn zo onverzadigbaar verslingerd aan die liefde dat we verwachten dat ze absoluut is. Dat ze ook maar menselijk is, is onvergeeflijk. Nou, dacht ik, dat is in elk geval een fout die ik niet heb. Ik had me al lang neergelegd bij de grenzen van mijn moeders liefde voor mij. Ik was volwassen.

Aan vaders worden zulke eisen niet gesteld. Die mogen vrijwel alles zijn, en kinderen voelen zich al dankbaar bij de minste of geringste genegenheid die ze van hem krijgen. Godvergeten oneerlijk. Maar daar staat tegenover dat vaders worden afgedaan op een manier waarop dat met moeders niet gebeurt: er wordt aan hen niet hetzelfde belang gehecht. Maar ze kunnen evenveel schade aanrichten. Kijk maar naar Bella.

Als Bella het gevoel had dat haar moeder niet om haar gaf, wat moet ze dan in vredesnaam van haar vader gedacht hebben? In zekere zin hadden zijn kinderen waarschijnlijk nog geluk dat hij zo jong stierf, voordat hij ze nog verder naar de godverdommenis kon helpen. De schade die hij aanrichtte, beperkte zich grotendeels tot Bella en Wally - Eddie had een soort harnas om zich heen en Euga was te jong om iets in de gaten te hebben. En Bella en Wally waren ook de twee kinderen die op hem leken - het magere gezicht, de nerveuze gebaren. Wat Bella betrof zou Michael Brez haar hele leven

het beeld van mannen blijven bepalen. Wreed en grillig en onvoorspelbaar en volslagen egoïstisch. Maar tegelijkertijd briljant, zwierig, populair, aantrekkelijk en in staat tot geld verdienen, in staat voor een gezin te zorgen op een manier die voor een moeder, een vrouw onmogelijk was. Mannen konden gevaarlijk zijn, verraderlijk, misschien zelfs gewelddadig, maar je had er absoluut een nodig. Ik herinner me dat toen ik gescheiden was en de twee kinderen had - voordat Franny was geboren - en van de ene dag in de andere leefde, zoals ik trouwens het grootste deel van mijn leven deed, dat mijn moeder elke nacht een nachtmerrie had. Ze vertelde me dat ze droomde dat de kinderen en ik in een Volkswagenbusje woonden. Dat maakte haar vreselijk bang en ze spoorde me aan opnieuw te trouwen. Niet zozeer omdat ze zo'n hoge hoed ophad van de man met wie ik uitging; het was alleen maar omdat hij een goede baan had en een man was. Je ziet er een aan de haak te slaan, houdt hem vast en zorgt ervoor dat hij op zijn plaats blijft. Voor mijn moeder was dat de enige oplossing.

Een man had een vrouw niets te bieden behalve economische zekerheid. Je hoefde van een man geen vriendschap of begrip of medeleven te verwachten. Seksueel plezier - tja, dat verbleekte snel. Je zocht steun en wettigheid voor je kinderen en diende erop toe te zien dat je man zich niet op andere manieren deed gelden. Deed hij dat wel en stond je dat toe - dan kon je het verder wel vergeten, dan zou je de hele rest van je leven onder de knoet van een tiranniserende bruut zitten, en je kinderen ook. Maar zonder man kon je niet leven.

Mijn moeder leerde me al die lessen al vroeg - ze begon toen ik negen was.

2. Mijn moeder leerde me niet alleen dingen over mannen toen ik negen was, ze had het ook over de aard van de vrouw - maar in die lessen werd een heleboel verdonkeremaand. Ik wist niets van oma's huilen, over de manier waarop ze mijn moeder behandelde, tot ik over de veertig was en zij bijna zeventig. We zaten zoals gewoonlijk te roken en te drinken in het kleine zijkamertje dat ze de serre noemde, de straat buiten stil en donker op de lantaarns na, de handdoek al op zijn plaats onder mijn vaders deur. Ze was weer begonnen aan de litanie die ik al zo vaak had gehoord.

'Mijn vader stierf toen ik negen was. Ik kook al sinds mijn negende, ik moest helemaal naar de jodenbuurt... ik was zo bang...' Ze is nog steeds zichzelf. Haar stem klinkt nog niet gebroken van de tranen, haar zinnen zijn nog steeds die van een volwassene. Zoals altijd luister ik, maar ik ben zelf ook bijzonder depressief en daar kan ik

haar niet over vertellen. Dat maakt me prikkelbaar. Voor het eerst begrijp ik dat er in onze relatie plaats is voor maar één geschiedenis, één waarheid - de hare. Ik mag alleen de Anastasia zijn die zij wil dat Anastasia is. Daarom daag ik haar een beetje uit.

'Maar hoe bent u daaraan begonnen? Hoe kwam u op het idee, bedoel ik, en hoe deed u het? Waar haalde u het geld voor de boodschappen vandaan, hoe had u leren koken?'

En toen vertelde ze me over het huilen, en terwijl ze dat doet, huilt ze zelf, met enorme, scheurende snikken, haar vuist tegen haar voorhoofd gedrukt. 'Het scheurde me in stukken, in stukken; ik wou dat ze me had geslagen!'

Bella zat in het appartement te dagdromen over Anastasia en het werd donker en mamma kwam binnen en grauwde tegen haar en ze sprong op en draaide de lampen op en rende naar mamma toe en sloeg haar armen om haar heupen en zei: 'Hallo, mamma, ik zat op u te wachten.'

En mamma gaf haar een zacht, levenloos klopje op haar hoofd en liep naar de kachel.

Maar Bella rende voor haar uit. 'Ga zitten, mamma, ik zal koffiezetten, u zult wel moe zijn.'

En Frances slaakte een zucht en liet zich op een stoel zakken. Maar Bella dacht niet aan mamma's vermoeidheid, ze had er geen idee van hoe haar moeder zich voelde. Ze was negen en mamma was iets absoluuts, net als de Noordpool; alles wat ze was of deed of zei, creëerde de wereld waarin Bella leefde, een wereld die ze nimmer zou kunnen begrijpen of uitleggen. Maar de gedachte was in haar opgekomen dat als bij mamma's thuiskomst 's avonds de lampen aan waren en haar koffie klaar stond, ze misschien minder ongelukkig zou zijn. En dat haar eigen leven dan misschien ook een beetje gelukkiger zou zijn.

Ze deed hout in de kachel en stak de dunste stokjes aan. Ze vulde de waterketel en zette die op de kachel. Ze deed koffie in de oude tinnen pot, precies zoals ze het mamma had zien doen.

Terwijl ze wachtte tot het water kookte, vroeg Bella verlegen: 'Wilt u dat ik naar de winkel ga, mamma?' Ze probeerde elk zweem van verwijt uit haar stem te weren, probeerde voor mamma verborgen te houden dat ze als mamma 's avonds thuiskwam altijd eerst keek of ze een pakje van de slagerij bij zich had en dat ze, als ze het niet zag, diep teleurgesteld was.

Frances knikte en pakte haar beurs. 'Haal maar wat bolognaworst, ik ben vanavond te moe om te koken.'

Voordat Bella wegging, schonk ze haar moeder koffie in, daarna

trok ze haar jas aan en liep de koude, donkere avond in. Ze vertelde nooit aan haar moeder hoe bang ze was om 's avonds naar de winkel te gaan, hoewel die maar een paar straten verder was. Kon ze maar overdag gaan, dat zou veel beter zijn. Geleidelijk aan vormde zich een plan in haar hoofd, als een golf die langzaam aanzwelt. Want Bella had nog nooit eerder in haar leven overwogen iets te ondernemen om iets te veranderen. Maar misschien...

Terwijl ze de bolognaworst opaten met zwart roggebrood en een paar komkommers die mamma de vorige avond had klaargemaakt, lanceerde Bella haar idee. 'Mamma, waarom geeft u me het geld voor het avondeten niet 's avonds? Dan kan ik overdag boodschappen doen en hoeven we 's avonds niet zo laat te eten.'

Haar moeder knikte vermoeid. Ze zei niets. Bella wist dat ze zodra het eten op was zou beginnen te huilen. Meteen toen ze klaar waren met eten sprong ze overeind.

'Ik zal afwassen, mamma. Rust u maar uit,' drong ze aan.

Maar mamma hoorde haar amper. Ze leunde met haar ellebogen op de tafel en uit ieder oog liep een stroom tranen over haar wangen. 'O, mijn baby's, mijn kleine weesjes,' riep ze met een dun, iel stemmetje.

Bella deed de vaat en ging op de bank zitten. Ze zou graag naar de andere kamer zijn gegaan, misschien zelfs naar bed, maar dat kon ze niet. Ze herinnerde haar moeder er niet meer aan dat ze er ook was, deed niet langer pogingen om haar aan te raken, maar zolang mamma huilde, kon ze haar niet alleen laten. Ze wist dat uitputting het uiteindelijk zou winnen van verdriet en dat mamma moeizaam overeind zou komen en met uitdrukkingloze stem zeggen: 'Bed, Bella,' waarna ze samen naar het tweepersoonsbed liepen, waarin ze sliepen maar elkaar nooit aanraakten.

Maar deze avond hield Bella haar moeder tegen. 'Geeft u me dat geld dan?'

Frances opende haar beurs en nam er vijftien cent uit. 'Ga naar de jodenbuurt,' zei ze met haar matte stem. 'Daar is het goedkoper. Haal maar een half pond gehakt en wat groente.'

Bella nam de munten met grote ogen in ontvangst. Ze had het gevoel dat ze een heilige verantwoordelijkheid op zich nam. Ze mocht ze niet verliezen! O, daar mag je niet eens aan denken!

De volgende dag werd Bella zoals elke ochtend suf wakker toen de zon al op was en de kamer heet en bedompt. Maar ze ging met een schok van nieuwe energie rechtop zitten: ze had belangrijk werk te doen die dag. Ze kleedde zich aan, rende naar de wc, kwam terug en zette koffie voor zichzelf. Als ze volwassen was, zou ze ook als een volwassene koffie drinken. Terwijl ze aan tafel zat, dacht ze na over

de maaltijd die ze van plan was klaar te maken. Daarna pakte ze de munten die mamma had achtergelaten van de plank in de kast en ging op weg.

De straten wemelden van spelende kinderen, die voortdurend werden uitgevloekt door de voerlui van passerende brouwerswagens. Er reed geen tram door deze smalle straat en de mensen zwermden over de kinderhoofdjes. Verderop in de straat zag ze een paar meisjes touwtjespringen: Yetta Ettinger en haar vriendinnen. Ze bleef een minuut staan kijken, zich afvragend of ze dat nog steeds zou kunnen. Toen riep ze zichzelf resoluut tot de orde: ik ben groot. Touwtjespringen is voor kinderen.

Ze liep in een ferm tempo verder tot ze in de joodse wijk kwam; daar vertraagde ze haar pas. Panische angst greep haar bij de keel. Zoveel mensen, zoveel lawaai! En niemand die Pools sprak. De straten stonden tjokvol handkarren, met zwaargebouwde vrouwen die kolen en rapen onder de neus van hun klanten hielden, die hun neus optrokken en andere aanwezen, met kooplui die met luide stem voorbijgangers aanspoorden om hun verse fruit te kopen, in woorden die ze niet kon vertalen. Dit was erger dan school, want daar verstond ze er in elk geval een paar.

Zoveel mannen in donkere pakken en bolhoeden, mannen met baarden, mannen met rare hoge hoeden, vrouwen in lange wijde rokken met hoofddoeken om, jongens met lange krullen, lijnen vol nieuwe kleren boven kraampjes met nog meer kleren, en het lawaai! Bella hield haar geld stevig omklemd en liep de straat in. Ze liep heel voorzichtig, zich een weg zoekend tussen de handkarren door. Ze had haar tanden op elkaar geklemd. Ze keek niet meer om zich heen dan strikt noodzakelijk was. Toen bleef ze met een ruk opnieuw staan. Op het stoepje voor een verveloze deur zat een meisje van ongeveer haar leeftijd met een grote baby op schoot. De baby leek een jaar of twee en leek op deze manier bijna even groot als het meisje. Naast hen stond een groot blik vol rottend fruit- en groenteafval. Er kwam een walgelijke stank vandaan en het krioelde er van de vliegen. Het meisje keek op naar Bella; Bella keek naar haar. De ogen van het meisje waren groot en triest en... nog iets, iets hards. Bella huiverde en liep verder, haar hoofd schuddend om het beeld te verjagen. Ze vond het stalletje waar mamma altijd heen ging en kocht vlees. Bij het kraampje ernaast haalde ze voor twee cent worteltjes. Ze had nog zes cent over en ze volgde een spoor naar een bakker, waar ze een hele tijd aarzelde en toen twee dingen koos die op chrusciki leken maar toch anders waren. Ze klemde de vier cent die ze overhad stevig in haar knuistje. Mamma zou blij zijn. Daarna ging ze terug en trad het tafereel opnieuw tegemoet, maar ditmaal voelde ze zich flauw

worden, ze was bang dat ze op de grond zou vallen. Ze leunde ergens tegenaan - de achterkant van een handkar - om overeind te blijven. Stel je voor dat ze hier op de grond viel! Zoveel mensen die haar onder de voet zouden lopen, over haar heen walsen zoals de tram bijna over Euga was heengewalst. Ze had het gevoel dat ze niet meer terug kon. Maar ze moest.

Ze dacht aan Anastasia. Stel dat Anastasia iets ergs overkwam, stel dat ze tijdens het winkelen haar mamma kwijtraakte en in deze doolhof verzeild raakte. Wat zou Anastasia doen?

Bella raapte al haar moed bij elkaar en stak haar kin vooruit. Als een hertogin in een menigte zocht ze zich een weg door de wirwar van mensen, goederen, geluiden, geuren, zonder zich ergens bewust van te zijn. Vrouwen schreeuwden uit vensters, mannen koutten onder winkelmarkiezen, mannen stonden midden op straat kranten met rare letters te lezen, maar zij registreerde ze amper. Met opgeheven hoofd, ferm opeengeklemde lippen en een zo hooghartig mogelijke uitdrukking op haar gezicht ontvluchtte ze de jodenbuurt en kwam in haar eigen minder drukke wijk. Thuisgekomen liet ze zich op een stoel vallen. (Precies als mamma.) Het duurde een tijdje voordat ze zich in staat voelde om op te staan.

Toen het begon te schemeren op het plaatsje kwam Bella in beweging. Ze stond op en draaide de gaslamp hoger, liep daarna naar de kachel en laadde hout in voor een vuur. Daarna begon ze de worteltjes te schrappen op de manier waarop ze het mamma had zien doen. Ze schilde een ui. Dat was moeilijk; ze deed er een hele tijd over en de tranen stroomden over haar wangen. Daarna pakte ze het spekvet van de plank, smolt het in een smeedijzeren braadpan en snipperde de ui. Ze deed de gesnipperde ui in de pan en zette die, net als mamma, op de kachel voordat die echt heet was. Daarna sneed ze de worteltjes aan plakjes en deed ze in een klein pannetje. Ze voegde er een beetje suiker, boter en water aan toe. Die pan zette ze naast het warme rooster. Toen de uien glazig werden, nam ze de braadpan van de kachel en probeerde ze in een schaal te schudden, maar de pan was te zwaar om zo hoog op te tillen. Ze zette de schaal op de grond en probeerde het opnieuw, met een handdoek om de korte steel van de braadpan om haar hand te beschermen. Deze keer lukte het wel, alleen bleef een deel van de ui aan de bodem kleven.

Met een zucht veegde ze het haar van haar vochtige voorhoofd. Waarom leek mamma nooit zulke problemen te hebben? Ze rommelde in een la op zoek naar een grote lepel, keerde terug naar de pan die nu op de grond stond en probeerde die met één hand op te tillen en met de andere schoon te krabben. Dat kreeg ze niet voor elkaar: de

pan was te zwaar. Ze zette hem weer op de grond, schepte de stukjes ui langzaam, zorgvuldig van de bodem en liet ze in de schaal vallen. Ze zette de pan weer op de kachel - op een koele plek - en de schaal op tafel. Daarna vouwde ze het oranje papier open en legde het gehakt eveneens in de schaal.

Ze zuchtte. Ze was nu al moe. Ze probeerde na te denken. Ja. Ze liep naar de kast waar mamma oude broodjes neerlegde die over waren. Er lag een half broodje in een gele kom. Ze nam het mee naar het aanrecht en sneed de korst en alle maanzaad eraf. Toen verpulverde ze het broodje tussen haar handen boven de schaal, zoals mamma het altijd deed, en goot er wat melk bij. Het mengsel zwom. Misschien had ze er te veel melk in gedaan. Ze kon amper bij de tweede kastplank, waar mamma's kleine schaaltjes stonden, maar het lukte haar haar hand achter het stapeltje te krijgen en het geheel naar voren te trekken. Door ze een beetje te laten hellen slaagde ze erin er met haar andere hand een te pakken. Ze zuchtte opnieuw, maar er klonk wel enige voldoening in die zuchten.

Ze droeg het kleine schaaltje naar de tafel, knielde op een stoel en goot een deel van de melk van de ene schaal in de andere. Ze wilde niets verspillen. Op een andere avond zou hij weer van pas komen. Ze vond een ei in de provisiekast en voegde dat bij het gehakt. Daarna zout, peper, paprika. Vervolgens mengde ze alle ingrediënten met haar handen door elkaar, net als mamma altijd deed. Toen ze klaar was, bekeek ze het resultaat. Het zag er anders uit dan wanneer mamma het deed. Er zaten grote witte brokken van het broodje in. Ze kneedde het opnieuw, maar gaf het tenslotte op. Toen maakte ze vier redelijk grote ballen van het mengsel en waste haar handen. Maar het vet ging er niet af in het koude water. Ze veegde haar handen af aan de handdoek, deed water in de ketel en zette die op de kachel. Die was inmiddels heet.

Daarna dekte ze de tafel, proberend het precies zo te doen als mamma het vroeger altijd deed. Maar de servetten en de ringen waren verdwenen en het witte damasten tafellaken eveneens. Achter op een plank vond ze een paar oude servetten en die legde ze op het versleten oude tafellaken, samen met borden en bestek. Ze hadden alleen nog maar oude spullen, maar in het zwakke licht zag alles er best goed uit.

Toen het echt donker was, zette ze de worteltjes op een redelijk heet gedeelte van de kachel en schilde een paar aardappelen. Het water kookte, maar nu had ze het niet meer nodig: haar handen waren niet meer vet. Ze zette het water opzij voor de koffie. Ze waste de aardappelen, deed ze in een pan en vulde de pan met water. Ze deed er zout bij en zette de pan op het hete gedeelte van het fornuis.

Haar gezicht was nu helemaal vochtig, en ze voelde zelfs iets plakkerigs onder haar oksels. Ze dacht na over de aardappelen: zelf hield ze van puree, maar ze wist niet precies hoe ze die moest maken. Dan zouden ze eerst gekookt moeten worden. Ze keek in de trommel, vond een sjalot en probeerde die te schillen. Maar toen ze daarmee klaar was, had ze vrijwel niets meer over. Daarom veegde ze de schillen bij elkaar en snipperde die. Ze vond het kleine steelpannetje, nam een heel dun schijfje boter van het bord in de provisiekast en deed dat in het pannetje, dat ze vervolgens op het warme gedeelte van de kachel zette.

De worteltjes stonden zacht te pruttelen, de aardappelen kookten en de boter smolt. Het rook heerlijk en haar mond liep vol speeksel. Ze vroeg zich af hoe ze dit allemaal voor elkaar had gekregen. Ze was zenuwachtig, maar wist op de een of andere manier toch hoe het moest. Ze probeerde de aardappelen met een vork, zoals mamma altijd deed, en toen ze gaar waren schoof ze ze van het hete gedeelte van de kachel naar een koeler stuk en zette de grote koekepan op. Ze deed er een theelepel spekvet in. Daarna probeerde ze de aardappelen af te gieten. Maar de pan was zo zwaar met al dat water, en zo heet - ze moest hem met beide handen vasthouden terwijl ze hem schuin hield boven de gootsteen en...! Bella's hart stond stil. De aardappelen waren er ook uitgevallen en lagen, gebroken en verkruimeld, op de bodem van de gootsteen. Stokstijf bleef ze staan kijken, bijna in tranen. Toen raapte ze ze met de handdoek op uit de gootsteen, deed ze weer terug in de pan - alles, ook het kleinste kruimeltje - en zette die terug op het warme gedeelte van het fornuis. Ze gooide de gesnipperde sjalot in de gesmolten boter, pakte voorzichtig de gehaktballen en legde die in de grote koekepan; ze begonnen meteen te sissen en te spetteren en haar hart sloeg opnieuw een slag over. Wat nu? Ze schoof de pan weg van het hete gedeelte, maar ze bleven spatten. Haar jurk zat al vol vette vlekken. Mamma zou heel erg boos zijn. Ze stond als verlamd bij de kachel en zag plotseling mamma door de deur naar de winkel komen. Haar silhouet stak zwart aftegen het licht van boven. Haastig deed Bella de worteltjes in een schaal en zocht een andere grote schaal voor de aardappelen. Ze probeerde ze daarin over te schudden maar kreeg te kampen met hetzelfde probleem als daarvoor, alleen was de pan nu minder zwaar, en ze stak er gewoon haar hand in en schraapte hem uit. Ze brandde haar vingers, maar daar sloeg ze geen acht op. Ze goot de gesnipperde sjalot over de aardappelen en had net de twee schalen op tafel gezet toen mamma de deur opendeed.

'Hallo, mamma,' zei ze verlegen.

Mamma keek naar de tafel. Ze keek naar'de kachel, waar de

gehaktballen bruin lagen te worden. Ze snoof de geur in de keuken op. Ze keek naar Bella. En mamma glimlachte.

Mamma glimlachte. Het was een flauw glimlachje, vermoeid, mat, maar er sprak iets uit van dankbaarheid, iets van... het was net of haar ogen vochtig werden. Maar dat was waarschijnlijk alleen de reflectie van het licht. Mamma legde haar spullen op een stoel en liep met meer energie dan gebruikelijk naar de tafel, liet zich minder zwaar op haar stoel zakken dan normaal.

'Het eten is helemaal klaar, mamma, dus ik zal pas daarna koffie zetten, is dat goed?'

Mamma knikte en Bella diende de gehaktballen op en ze begonnen te eten. Mamma zei niets. Bella zag dat er nog steeds grote brokken in de gehaktballen zaten en dat ze niet precies hetzelfde waren als die van mamma, maar ze had honger en at met smaak. Ook waren de worteltjes onder in de pan een beetje aangebrand en was de aangebrande smaak in de rest van de pan getrokken. Maar mamma scheen daar niets van te merken; ze at alsof ze uitgehongerd was en toen ze klaar was, keek ze Bella aan en zei:'Lekker.'

Bella trok haar rug recht van trots. Haar gezicht straalde. Hierna had Bella elke dag het eten klaar als haar moeder van haar werk kwam.

Mijn moeder kookte altijd voor het gezin. Er staat me geen avond bij dat ze dat niet deed, zelfs als ze ziek was en de hele dag met doeken op haar hoofd in haar verduisterde kamer had doorgebracht. Zelfs toen ik twaalf was en zij ging werken en de hele dag op hoge hakken moest staan, ging ze na haar thuiskomen onmiddellijk aan het koken. Ze heeft me nooit gevraagd of ik het kon doen, maar ik mocht haar wel helpen. Ik keek naar haar op dezelfde manier als zij naar haar moeder had gekeken, dingen lerend zonder dat ik het zeifin de gaten had. Ze liet me bonen afhalen of erwten doppen of aardappelen schillen, en zag erop toe dat ik elk oogje en elk stukje schil verwijderde.

Het eten opdienen was het hoogtepunt van mijn moeders dag. Niet dat ze iets bijzonders zei of deed, maar dat kon je voelen. Ze was altijd moe en verhit en haar gezicht was rood en ze was een beetje chagrijnig van al het werk, maar ze zette de schalen met eten en de borden op tafel op dezelfde manier als een priester de hostie in je mond legt - alsof ze iets gewijds uitstalde. Het was haar geschenk aan ons, haar geschenk van liefde. De tafel was altijd keurig gedekt, al waren de servetten ook van papier en gebruikten we het daagse servies. En het eten zag er altijd mooi uit in de schalen, alsof het op de een of andere manier gearrangeerd was, niet zo maar erin gekwakt.

Moeder deed ook de boodschappen. Dan trok ze een schone werkjurk aan en een oud paar schoenen met hoge hakken, deed poeder en lippenstift op haar gezicht en liep naar de winkels, elke zaterdagmiddag. Vaak nam ze mij mee. Ze had me nodig om de tassen met eten naar huis te dragen. Bij de slager stond ze altijd het langst, controleerde het vlees dat de slager haar liet zien en weigerde stukken tlie haar niet aanstonden. Jaren achtereen beschouwde ik haar kennis van vlees en groenten als iets vanzelfsprekends, maar toen ik zelf moeder was, besefte ik dat ik al die jaren dat ik naar haar had gekeken niets had geleerd en geen goede lap van een slechte kon onderscheiden. Dat kan ik nog steeds niet.

Er waren evenwel grenzen aan wat ze mee kon sjouwen, want de grote doos waspoeder en de enorme fles chloor waren te groot en te zwaar, evenals de aardappelen. Dat hield in dat ze door de week vaak nog een keer boodschappen moest doen, met dien verstande dat ze mij dan stuurde. Drie straten van ons huis was de Italiaanse kruidenier die ook groenten verkocht, en in zijn winkel was een hele muur vol kasten, net boekenkasten, met dat verschil dat op elke plank een andere soort pasta stond - een woord dat ik toen niet kende. Die fascineerde me. Thuis aten we alleen de lange dunne, die spaghetti heette en die mijn zusje seggi- deggi noemde, en de kleine ronde macaroni. Ik had altijd een paar munten in mijn hand geklemd en had strenge orders gekregen: een bosje worteltjes of een pond erwten of limabonen, of wat spinazie. Het was nooit veel. En vrijdags waren het geld en het eten meestal op omdat mijn vader op die dag kreeg uitbetaald. Als ze nog iets over had, gaf ze me vijftien cent en stuurde me naar de buurtslager, nog geen twee straten van ons huis vandaan, om een pond gehakt. Deed ze dat niet, dan ontstond er een vreemd soort spanning in huis. Dan schilde ze de aardappelen en zette ze in een grote pan koud water, en begon met het schoonmaken van de groente die toevallig in huis was, en als mijn vader thuiskwam met zijn geld stuurde ze mij eropuit om lamskoteletten te halen - mijn lievelingsgerecht. Ik moest altijd vier lendekarbonaadjes kopen, kleintjes, en we kregen er ieder één. Ik verlangde altijd naar meer.

Een van de vrijdagen dat ik naar de slager holde, verloor ik een stuiver van mijn vijftien cent. Ik had geen idee hoe dat gebeurd kon zijn: er moet een gat in mijn jaszak hebben gezeten. Toen ik de slager wilde betalen trok ik wit weg. De slager kende ons en hij vond mamma aardig en hij zei dat hij me het vlees zou geven en dat we later wel konden afrekenen, maar ik durfde geen schulden te maken en zei dat ik het eerst aan mijn moeder moest vragen. Met bonkend hart rende ik naar huis, doodsbang voor haar reactie. Maar waarom? Ze sloeg ons nooit, verhief zelfs nooit haar stem. En toch vond ik het vreselijk om haar dit te vertellen. Ik duwde de achterdeur naar de keuken open en het hele verhaal kwam eruit.

Mamma keek me alleen maar aan. Zonder iets te zeggen. Ik wist inmiddels amper wat ik zei, ik ratelde dat meneer Schinkle bereid was om haar later te laten betalen en dat ik terug zou gaan als ze wilde. Ik herhaalde keer op keer: 'Het spijt me.' Maar zij bleef me aankijken en tenslotte zei ze kalm, zacht: 'Geeft niets, Anastasia. Ik heb nog wat bonen in blik in de kast. Die kunnen we ook eten.'

Ik bleef haar aankijken.

'Het geeft niets, Anastasia. Ik weet datje het niet expres bent kwijtgeraakt,' zei ze. Waarna ze zich afwendde en rustig, gespannen, de bonen begon op te warmen. Ik bleef zwijgend zitten, mijn lichaam bevangen door pijn. Mijn moeder was zo góed, zo góed, en vanwege mij zouden we vanavond een afschuwelijke maaltijd hebben.

We aten de afschuwelijke maaltijd: voor mij was elke maaltijd zonder vlees, zelfs als we vis hadden, afschuwelijk. Maar mammie zei geen woord en pappie evenmin. Mijn zusje was natuurlijk nog te jong om te weten wat ze at, behalve dan of ze het lekker vond of vies. En wij kinderen vonden alles lekker. We aten zelfs dingen die we niet lekker vonden, koolraap bijvoorbeeld, die andere mensen herfstknollen noemden. We hadden honger. Mammie vertelde pappie niet over de verloren stuiver. Hij zou kwaad zijn geweest, hij zou die uitdrukking op zijn gezicht hebben gekregen die betekende dat hij me het liefst een klap zou geven, maar dat niet durfde. Maar ik bleef de schaamte en de schuldgevoelens tot ver in mijn volwassenheid met me meedragen. Hoewel er nooit over onze armoede gesproken werd, en ik moet zeggen dat we vergeleken met de meeste mensen in onze buurt redelijk welgesteld waren - we hadden geen grote schaal met aardappelen voor het avondeten, zoals andere gezinnen - was alles in ons leven ervan doortrokken. De angst die armoede met zich meebrengt, is het besef dat je aan de rand leeft - dat daarachter honger en dakloosheid wachten. Daar hoeft niet over te worden gepraat of mee te worden gedreigd: het sijpelt naar binnen, net als de vervuilde lucht in de huizen bij de fabrieken. Die angst hoeft niet eens bewust te zijn. Ze is er gewoon, net als het weer.

Jaren later, toen ik dertien was en eindelijk vriendinnen had gekregen, gingen mijn ouders tot mijn grote plezier elke zaterdagavond uit. Jarenlang waren ze nergens heen gegaan, maar nu stonden ze er iets beter voor. De oorlog was begonnen en mijn vader had een nieuwe baan waarin hij veertig dollar per week verdiende, twee keer zoveel als daarvoor. En dus ging pappie elke zaterdagavond naar buiten om het grote hek dat ons plaatsje van dat van de buren scheidde open te maken en de lange oude Packard van i925 achteruit over de inrit van Dentel naar de straat te rijden. Zelf hadden we geen inrit en pappie had meneer Dentel gevraagd of hij de hunne mocht gebruiken. Aangezien zij geen auto hadden en wij de onze zelden gebruikten (en er zelfs niet altijd een

hadden), vonden ze dat goed. Dan parkeerde hij de auto voor de inrit,liep weer helemaal door de achterdeur naar binnen om mammie in haarjas te helpen, waarna ze door de voordeur naar buiten gingen, steevastmet een waarschuwing aan mij dat ik niet mocht vergeten hem dicht tedoen, en het stoepje afstapten naar de auto. Pappie hielp mammieinstappen en dan reden ze naar de bioscoop of naar tante Jean om tekaarten.

En dan kwamen mijn vriendinnen bij mij thuis. Ik ging nooit naarhen: hun ouders zouden dat niet goed hebben gevonden, maar mijnmoeder was blij dat ik vriendinnen had. En dan luisterden we naar deradio, naar Martin Block en de Sprookjesbalzaal en naar andere mu-ziekprogramma's, en we dansten en aten krakelingen en dronken Colaen giechelden en praatten over kapsels en jongens en filmsterren. En wewaren verliefd op een van de discjockeys, die een heel jonge stem had, enwe fantaseerden over hem en op een avond stelde ik voor om hem op te

bellen en met hem te praten. De andere meisjes waren opgewonden endoodsbenauwd: wat zullen je ouders wel zeggen? Ik stelde hen metzelfingenomen hooghartigheid gerust (zij werden regelmatig geslagendoor hun ouders) dat mijn ouders het niet erg zouden vinden. En dusbelden we.

Het was reuze opwindend. De discjockey vond het lollig om ons in zijnprogramma te hebben en we praatten een hele tijd. En de zaterdagdaarop belden we opnieuw.

Maar op een middag, toen ik thuiskwam van school, kwam mammienadat ik mijn boterham had opgegeten en mijn piano-oefeningen ge-daan, naar me toe en vroeg me om te gaan zitten. Ze vroeg me of ikdegene was die naar Manhattan had getelefoneerd. Ik was die telefoon-tjes al lang weer vergeten: die waren een soort verboden geneugten dieplaatsvonden in het donker. Toen schoot het me weer te binnen en ikvertelde haar wat we hadden gedaan.

Ze zei: 'Anastasia, we hebben vandaag een telefoonrekening vantwintig dollar gekregen. Je weet dat dat bijna de helft van pappies salarisis.'

Ik werd bleek. Dat wist ik inderdaad. Maar ik had er geen idee van datopbellen zo duur was. Ik had er zelfs geen moment bij stilgestaan dat hetgeld kostte. We hadden zo lang geen telefoon gehad, hadden deze paseen jaar, en ik meende dat de kosten in de aanschaf zaten, niet in hetgebruik.

Ik mompelde verontschuldigingen, maar ik weet zeker dat mijn ge-zicht het duidelijkst weergaf wat ik voelde. Mammie zei: 'Het zal heellang duren voordat we deze rekening hebben afbetaald. Je zult het nooitmeer doen, hè?'

Ik zwoer dat ik het nooit meer zou doen, en de eerstvolgende keer dat

de meisjes kwamen en Tommy, of hoe hij ook heette, wilden opbellen,zei ik dat dat onmogelijk was, dat de vorige telefoontjes twintig dollarhadden gekost en dat we niet meer mochten bellen van mijn moeder.

Zij verbleekten eveneens. 'Twintig dollar! Was ze woest?'

'Nee.' Ik voelde me helemaal niet op mijn gemak. Je kon haar reactieniet woest noemen.

'Heb je een pak slaag gekregen?'

'Nee!'

Maar ze bleven vragen en hoezeer ik het ook ontkende, ze weigerdenme te geloven.

Dat heb ik ook nooit vergeten - het begrip van mijn moeder, mijnschuldgevoel en hun ongeloof. Dat zei alles over het soort leven dat ze bijhen thuis hadden. Meende ik.

Dus ik heb enig idee van Bella's gevoelens in de jaren na de dood vanhaar vader, toen de gevolgen van de totale berooidheid als duisternisneerdaalden over het huisje op de achterplaats. Ze bleef haar uitstapjesnaar de jodenbuurt maken, die nooit haar angstaanjagendheid voorhaar verloor, hoewel ze er al die keren niet één ongewenste ervaringopdeed. En ze breidde haar repertoire uit. Ze begon met eenvoudigedingen - eieren met rookworst, gehaktballen of Poolse worstjes metgekookte aardappelen en in boter gebakken sjalotjes en rode bietjes. Zekocht voor tien cent vlees en voor twee cent soepgroenten. Toen haarmoed toenam, voelde ze zich in staat mamma te vragen wat voor vlees zemoest kopen voor een lamsstoofpot, want ze wist zeker dat ze zichherinnerde hoe die moest worden gemaakt. Of ze wilde weten op welkmoment de kip uit de soeppan genomen moest worden en in de ovengestopt om bruin te worden - zoals mamma altijd deed.

Vaak maakte ze fouten. Een paar avonden na haar eerste succesmaakte ze opnieuw gehaktballen, en zuinig als ze was gebruikte ze daarde melk voor die ze die eerste avond had overgehouden. Het rook zuur:de melk was zuur geworden! Maar wat kon ze doen? Hij was al halfin hetgehakt geroerd. Ze maakte de gehaktballen af alsof er niets aan de handwas en mamma had niets in de gaten, hoewel Bella haar eten die avondmoeilijk door haar keel kon krijgen. Er zat een rare smaak aan. Ze wisthoe pietluttig mamma vroeger altijd was met het eten en vroeg zich af

waarom ze het niet met een vies gezicht uitspuugde, zoals ze vroegeraltijd deed als het dienstmeisje iets verkeerd had gedaan.

Ze brandde zich, soms liet ze het eten aanbranden, en in haar jus enpuree - toen ze die had leren maken - zaten dikwijls klonten. Maar zedurfde mamma nu dingen te vragen en in de weekeinden hielp ze mam-ma koken, waardoor ze nog meer leerde.

Frances was aangenomen om voor vijf dollar per week aan een naai-machine te zitten, maar ze werkte zo snel en precies dat de chef haar

vroeg of ze fijn handwerk kon doen. Mamma schonk hem haar innemende glimlach en vertelde hem over het werk dat ze in het kleerma- kersbedrijf van haar man had gedaan. Ze werd gepromoveerd tot het fijnere kleermakerswerk en kreeg een dollar per week opslag. Ook kreeg ze de zaterdagmiddag vrij, zodat ze om halftwee thuis was en ze samen hun middagmaal van zwart roggebrood en boter konden opeten. Daarna deed mamma de was. Dat maakte haar leven gemakkelijker - nu hoefde ze op zondag alleen maar boodschappen te doen, en soms had ze zelfs tijd om iets bijzonders te koken voor de komende week.

Eerst maakte ze ketel na ketel water heet op de houtkachel en goot het in een van de diepe tobbes waarin ze de witte was had gedaan. Als ze genoeg water had, waste ze de kleren met harde bruine zeep op een wasbord, terwijl Bella de andere tobbe vulde met koud water. Telkens als een kledingstuk klaar was, liet mamma het in het spoelwater vallen en dan haalde Bella het met twee handen op en neer om alle zeepsop eruit te spoelen. Daarna wrong ze het uit en legde het in een geëmailleerde bak. Als mamma de lakens en het ondergoed had gewassen, zette Bella opnieuw water op, terwijl mamma de kleren nog een keer uitwrong: Bella's handen waren niet sterk genoeg om dat goed te doen. Dan gingen ze samen naar het plaatsje, waar een waslijn was gespannen. Bella hielp mamma de kleren op de lijn te hangen, waarbij ze de grote lakens flink uitsloeg om ze sneller te laten drogen.

Mamma liet de kleine dingen aan Bella over, hoewel die bijna niet bij de waslijn kon, en ging weer naar binnen om heet water bij de bonte was te doen en van voren af aan te beginnen. Bella kwam eveneens naar binnen en herhaalde samen met mamma het hele proces. Als mamma klaar was met wassen, spoelen en uitwringen liet ze de tweede lading in de geëmailleerde bak liggen tot de eerste droog was. Dan rustte ze even uit met een kopje koffie, en zodra de lakens droog waren hielp Bella haar ze van de lijn te halen en op te vouwen. Terwijl mamma de lakens en kussenslopen naar binnen bracht, voelde Bella of het ondergoed droog was. Dat was meestal nog vochtig, zodat ze maar een gedeelte van de bonte was konden ophangen. Als Bella weer binnenkwam, had mamma de strijkplank klaargezet, met een oud tafellaken eronder om te voorkomen dat de lakens tijdens het strijken vuil werden van de grond. Bella keek naar mamma en soms liet mamma haar de makkelijke dingen strijken, bijvoorbeeld de kussenslopen, en dronk ze zelf een kopje koffie bij de tafel. Elk halfuur of zo rende een van beiden naar buiten om te voelen of de was droog was, de droge kleren binnen te brengen en de natte op te hangen. Ze hadden niet veel kleren, dus ze waren binnen een paar uur klaar. Dan begon mamma weer te strijken. Ze perste alles, het ondergoed, zelfs hun katoenen kousen.

's Zondags liepen ze samen naar de jodenbuurt, waar mamma ingre

diënten kocht voor een pan soep of stoofsel, plus hun basisvoorraad - brood, boter, spek, eieren, bloem, suiker en koffie. Samen sjouwden ze de zware tassen naar huis, en Bella gaf haar ogen nu goed de kost en hielp mamma zelfs als die, heel soms, een cake bakte.

Elke avond na het eten naaide mamma. Soms maakte ze de machine open en stikte zomen, maar vaak zat ze aan tafel en naaide met de hand bij het licht van de petroleumlamp. Soms gaf ze Bella restjes stof en dan naaide Bella ook. Ze maakte servetten voor de eettafel, maar mamma zei dat ze te klein waren, nergens goed voor. En soms legde ze haar naaiwerk neer, sloeg haar handen voor haar gezicht en begon plotseling te huilen, zodat ze Bella aan het schrikken maakte. Dan was ze ontroostbaar en huilde uren achtereen terwijl Bella naar haar keek, luisterde naar het gevloek, de gewelddadigheid die in haar moeder school, doodsbang.

Op een donderdagavond in de laatste week van juli bleef mamma heel erg lang weg en Bella maakte zich zorgen over de gebakken paprika met spek die ze had klaargemaakt. Maar toen mamma binnenkwam, was ze beladen met tassen en ze glimlachte en haar ogen schitterden. Deze zondag, zei ze, mochten ze naar het weeshuis om de kinderen te bezoeken. En die avond schrokte ze haar eten naar binnen om tijd te hebben voor het bakken van een cake, en de avond daarop bakte ze er nog een. En op zaterdag, na de was, nam ze Bella mee naar de christelijke winkels en kocht twee flinke kippen en wit brood en uien en selderij en komkommers en dille en aardappelen en boter en olie en zure room. Ze had zo'n haast dat ze weggingen voordat de lakens droog waren en de tweede lading was uitgehangen, en ze rende bijna naar huis, hijgend van het gewicht van de boodschappentas.

Mamma liet Bella helemaal alleen de kleren van de waslijn halen, terwijl zij de kippen schroeide. Dat was zwaar werk, de grote lakens van de lijn halen en ze opvouwen zonder dat ze in het vuil op de grond sleepten, en het huilen stond Bella nader dan het lachen. Mamma was opgewonden dat ze de anderen kon gaan bezoeken, maar Bella werd opgescheept met al het werk. Toen ze alle was in de mand had gelegd slenterde ze door de lange gang de straat op. Iets verderop waren Mar- gie Kowalski en de meisjes Hunrath midden in de stille sabbathstraat aan het touwtjespringen. Ze zongen een liedje en vermaakten zich opperbest. Ze zagen haar niet, en ze kwam iets dichterbij, maakte zich los van de hoek van het gebouw. Geen van de joodse meisjes speelde buiten, vanwege de sabbath. Maar die speelden toch nooit met de Poolse meisjes. Bella vroeg zich af waarom. De kleine joodse kinderen spraken alleen maar Jiddisch en de kleine Poolse kinderen enkel Pools. Maar de meeste oudere kinderen spraken Engels, dus ze konden best samen spelen. De meisjes Hunrath waren Duits en Margie was Pools, en dus

spraken ze Engels met elkaar. Maar Bella sprak nog steeds niet goed Engels. Ze liep nog een paar ^pasjes verder de straat in en toen kreeg Gertrude Hunrath, die nog langer en slungeliger was dan Bella, haar in het oog. Ze liet het touw stilvallen en riep: 'Hé, Bella, wil je meedoen?'

Bella's hart maakte een sprongetje en ze rende naar hen toe, pakte het eind van het touw van Gertrude over en zong mee met hun liedje, althans ze bootste de geluiden na - want de woorden verstond ze niet, of als ze ze wel verstond hadden ze geen enkele betekenis voor haar. Na een tijdje trapte Margie op het touw en nam ze Bella's plaats over. Bella mocht springen. Ze sprong log en maakte verschillende keren een fout, maar ze hoefde niet op te houden, ze zeiden dat ze het nog een keer mocht proberen. Bella's hart bonsde, haar gezicht was rood, haar haar wapperde. Het was heerlijk!

Toen stond mamma plotseling bij de ingang van het portaal, lijkbleek. 'Bella! Bella!' Haar stem klonk hard en hoog. 'Hou daarmee op! Straks verniel je je schoenen nog!' En Bella werd bleek en keek naar haar oude hoge schoenen en begreep dat er geen geld was voor nieuwe, en met tegenzin liep ze weg van de meisjes. Ze draaide zich om en zei verlegen (in het Engels!): 'Ik moet naar binnen,' en de meisjes keken haar zwijgend en begrijpend na. Hun leven was tenslotte niet zo heel erg anders.

Wrokkig hielp Bella mamma de selderij en de uien in stukjes te snijden, ze in boter te fruiten en het wittebrood te verkruimelen. Ze zou graag een paar sneetjes voor zichzelf hebben gebedeld: wittebrood was nog steeds een traktatie voor haar. Maar iets hield haar tegen en ze zag het allemaal verdwijnen in de schaal vulling. Ze keek toe hoe mamma de kip vulde en in de oven zette. Daarna liet mamma haar de hete gekookte aardappelen schillen terwijl ze zelfde komkommers schilde en in schijven sneed. Hete aardappelen schillen ging gemakkelijker, maar ze brandde haar vingers en liet ze telkens vallen. Dat kon haar niets schelen, ook niet als mamma elke keer wanneer ze er een in de schaal hoorde vallen opkeek. Mamma zoutte de komkommer en zette die op de plank in de kast met een bord over de schaal. Daarna nam ze Bella de aardappelen af, haalde er snel en zonder zich iets aan te trekken van de hitte de velletjes af, sneed ze boven een schone schaal aan plakjes en gooide de voor de aardappelsalade gesnipperde selderij erbij. Daarna goot ze er hete azijn en olie overheen, strooide er zout en peper op en mengde het geheel goed door elkaar. Bella keek verlangend naar de salade, maar mamma bood haar er niets van aan. Toen hield mamma de komkommers onder de kraan, perste ze droog, deed er azijn, suiker en water bij en zette ze weer weg. Morgen vroeg zou ze ze op zure room zettenenerde gesnipperde dille overheen strooien.

Toen dit klaar was, slaakte mamma een zucht, veegde haar handen af aan haar schort en schonk zichzelf een kopje koffie in. Bella wist dat mamma nog steeds moest strijken en dat ze al vanaf zes uur op de been was, op en neer naar haar werk was gelopen en die ochtend vijf uur had genaaid. Ze schaamde zich voor haar wrokkigheid. Ze keek mamma verlegen aan. 'Bent u moe, mamma?' 'Nee, nee,' zei mamma, en ze keek Bella aan en glimlachte. 'Vanavond zal ik je nieuwe jurk afmaken, Bella.'

Voor hén, dacht Bella, maar dat was ondankbaar en nu schaamde ze zich nog meer. Ze ging naar buiten om de tweede lading was, die inmiddels droog was, naar binnen te halen, terwijl mamma de strijkplank klaarzette. Toen schoot het haar te binnen dat er voor henzelf niets te eten was en ze rende ontzet naar binnen.

'Mamma! We hebben ons éigen eten vergeten!'

Haar moeder keek vermoeid op van het laken dat ze stond te strijken. 'O, Bella, dat maakt niets uit, wij eten wel een paar eieren. En er zijn nog een paar gekookte aardappelen over. Bak die maar in het vet.'

De volgende morgen maakte mamma haar vroeg wakker en ze trokken hun zondagse kleren aan. Mamma zette haar oude zwarte strohoed op. Ze wikkelde het eten in handdoeken en zette het in een platte mand met twee handvatten. Borden, messen, vorken en servetten deed ze erbij. Bella nam stiekem een kijkje in de mand en haalde opgelucht adem: er waren er van elk vijf. Ze pakten de mand van de tafel, ieder bij één handvat, en liepen naar de tram. Ze reden helemaal naar het eindpunt, stapten uit en namen de volgende tram. Toen waren ze in het centrum en stonden voor een enorm bruin gebouw dat Bella angst inboezemde. Er liepen mannen met strohoeden op hoewel het een hete augustusdag was, en ze zag een vrouw met een grote, breedgerande hoed vol bloemen lachend tegen een man met strohoed naar het gebouw hollen, terwijl achter hen een klein Pools meisje met een grote zware tas stond. De vrouw draaide zich om. 'Maak eens wat voort, Marija!' riep ze ongeduldig, en het meisje haastte zich zo snel als ze kon verder, met een rood gezicht van inspanning de tas met zich mee zeulend.

Mamma en Bella liepen het gebouw in. Het had een hoog plafond en een grote open ruimte met houten banken. Binnen was het koeler. Ze liepen naar een muur waar een man achter een kooi stond en mamma zei iets tegen hem en gaf hem geld, en hij gaf haar twee stukjes karton en mamma draaide zich haastig om en zette het op een rennen en Bella rende achter haar aan. Ze droeg de zware mand nu alleen, maar toen dacht mamma eraan en bleef staan en pakte haar kant. Ze haastten zich een donker trapje af naar een holle, donkere ruimte met rails onder een stenen verhoging. Mamma vertelde haar dat ze op een trein wachtten.

Een trein! Bella deed haar uiterste best, maar kon zich geen voorstel

ling maken van wat een trein was, en toen het ding brullend op hen af denderde, slaakte ze een gil en klemde zich vast aan mamma en gooide bijna de mand op de grond, en mamma riep 'Bella!' en schudde haar hoofd dat ze zo stom was. Maar het grote licht op de voorkant en het dohderend geraas joegen haarde stuipen op het lijf, en het aanstormende gevaarte deed haar denken aan de tram die Euga bijna had doodgereden. Ze zochten een plaatsje en reden een hele tijd. Mamma wuifde zich koelte toe met een zakdoek en pufte van de inspanning en de hitte. De stad maakte plaats voor kilometers groene akkers. Mamma zei dat het aardappelakkers waren.

Bella merkte dat ze het bordje kon lezen waar ze uitstapten: Farming- dale,. stond erop. Ze wist niet wat 'dale' betekende, maar begreep wel dat de naam iets met boeren en boerderijen te maken had. Naast het spoor stond een klein wit gebouwtje waar mensen uitkwamen om in de trein te stappen, maar verder was er om hen heen tot kilometers in de omtrek niets anders te bespeuren dan akkers. Bella keek naar mamma in de verwachting dat ze in tranen zou uitbarsten, maar mamma scheen precies te weten waar ze naar toe moest. Ze zette er een stevige pas in. Bella volgde en liet zich enigszins voorttrekken door de mand. Ze liepen een hele tijd, over een weggetje dat was omzoomd door akkers. Toen gingen ze van het weggetje af en vervolgden hun weg over de akkers. De zon stond nu pal boven hun hoofd en was gloeiend. Heel ver voor hen uit zag Bella een kleine uitstulping aan de horizon. Dat moest de plek zijn waar ze naar toe gingen. Het was nog kilometers lopen. Bella vroeg zich af hoe mamma het weeshuis wist te vinden, maar, dacht ze, mamma wist nu eenmaal altijd waar alles was en hoe ze er moest komen.

Uiteindelijk kreeg het gebouw vorm: hoog, somber, van donkerrode baksteen gebouwd, beroet van ouderdom. Er zaten tralies voor de smalle vensters en aan de gevels hingen roestige zwarte brandtrappen. Bella huiverde. Net een gevangenis. Ze moesten helemaal om het gebouw heen lopen om bij de voordeur te komen, want het was omringd door een hoge omheining van zwarte metalen palen. Bij de poort moesten ze wachten, en mamma moest met de politieman praten die daar in een hokje zat. Maar toen waren ze binnen... en daar kwamen ze! Eddie, Wally en Euga! En ze slaakten een kreet en mamma slaakte een kreet en liet haar kant van de mand los en rende naar hen toe, en zij renden allemaal naar haar toe en toen waren ze allemaal bij elkaar, alle vier, al hun lichamen verstrengeld, en mamma huilde en Wally griende en Euga had haar ogen wijd opengesperd en mamma pakte haar op en zei aan één stuk door: 'Moi drodzy, moje biedne sieroty,' mijn schatten, mijn arme weesjes, en ze veegde de tranen uit haar ogen en omhelsde ze een voor een en zei: 'Moja najdrozsza, moja najdrozsza! Mijn liefste schat! Moje kochanie!'

Bella stond bij de mand die voor haar op de grond stond. Mamma was haar totaal vergeten. Zij was van geen enkel belang. Toen kreeg Eddie haar in het oog en kwam naar haar toe en glimlachte en vroeg: 'Heb je iets te eten?' en ze was diep geschokt: dit was de eerste keer dat hij haar in. het Engels had aangesproken. Ze knikte en hij bukte zich, pakte de mand van de grond en liep naar het gebouw. Wally werd aangetrokken door het voedsel en draaide zich eveneens om, en mamma volgde met Euga in haar armen. Bij de deur draaide ze zich om. Bella stond nog steeds bij de poort. 'Kom, Bella!' riep mamma vrolijk, en ze rende naar de anderen toe.

Ze werden naar de aula gestuurd, een grote, donkere zaal met aan de vloer vastgeschroefde stoelen en een toneel voorin. Ze waren de enige mensen in de ruimte. Ze gingen op de achterste rij zitten, mamma met Euga aan een kant en de mand aan de andere, en mamma pakte het eten uit. Maar ze wist niet waar ze het neer moest zetten en Eddie stond op en droeg de mand naar het brede gangpad, zette hem op de grond en ging ernaast zitten. De anderen volgden zijn voorbeeld, behalve mamma, en die verbood Bella eveneens om op de grond te gaan zitten. 'Dan wordt je jurk vuil.' Mamma ging naast hen op haar hurken zitten, zette voor elk van de drie kinderen een bord neer en zette dat van Bella op een stoel. Daarna verdeelde ze de kip en schepte de vulling op de borden en nam de handdoeken van de aardappelsalade en de komkommers en liet de kinderen zichzelf bedienen. Mamma en Bella zaten op de harde stoelen met hun bord op schoot. De kinderen aten gulzig, het eten met beide handen in hun mond proppend. Mamma zei niets. Zeifat ze bijna niets, ze keek naar hen, en van tijd tot tijd pakte ze een arm of een been en riep: 'O, zo mager, zo mager!' en dan barstte ze in tranen uit. De kinderen sloegen geen acht op haar. Ze hadden het te druk met zich volproppen. Ze aten de twee kippen, alle vulling, alle aardappelen en vrijwel alle komkommer op. Toen pakte mamma de cakes uit. De kinderen zetten grote ogen op. Maar ze konden ieder maar één dikke plak wegkrijgen en mamma wikkelde de rest in een handdoek en gaf die aan Eddie. 'Jij kunt hem bewaren. Samen delen met Wally en Euga.' Eddie probeerde uit te leggen dat hij Euga nooit zag, dat ze in de meisjesafdeling zat en de jongens daar niet mochten komen. Maar Eddie struikelde over zijn uitleg - hij was zijn Pools aan het vergeten, hoewel Frances daar, mogelijk met opzet, niets van merkte. Bella moest hem te hulp komen. Daarop pakte mamma een nieuwe handdoek, sneed een groot stuk cake af en gaf dat aan Euga. Mamma's ogen straalden nog steeds en toen ze Euga de cake had gegeven bukte ze zich, pakte Euga van de grond en zei, terwijl ze haar zacht heen eri weer wiegde, aan één stuk door: 'Moja droga, moja biedna sierota.'

Toen ging de deur open en kwam een grijze vrouw met een zware sleutelring de zaal in. Ze knikte tegen de kinderen, die haar uitdrukkingloos aanstaarden. Eddie wendde zich tot mamma. 'We moeten gaan, mamma.'

'nee, nee, nee !' riep mamma en begon opnieuw te snikken, even hard als de dag dat ze werden meegenomen. De vrouw kneep haar mond tot een dunne streep en kwam hun richting uit, en Eddie keek naar haar gezicht en stond op. Met een servet veegde hij zijn mond en handen schoon en hij trok Wally aan één arm overeind. Eddie bukte zich om mamma een zoen te geven en mamma pakte hem beet en hield hem vast, zodat Euga op haar schoot in de verdrukking kwam. Ze riep zijn naam, riep over haar schatten, haar arme kleine weesjes, en Wally liep naar haar toe en legde zijn hoofd in haar schoot, en ze begon nog harder te jammeren en de vrouw kwam dichterbij en zei: 'Alstublieft, mevrouw Brez,' maar mamma hoorde haar niet eens. De vrouw knikte tegen Eddie en die liep, Wally met zich meetrekkend, naar haar toe. Wally's lippen zaten vol vet en kruimels, maar dat zag mamma niet eens. Tenslotte trok de vrouw Euga uit mamma's armen en mamma bleef nog lange tijd met uitgestrekte armen zitten en schreeuwde van woede en verdriet. Euga huilde nu ook; ze keek angstig over de schouder van de vrouw en hield de handdoek met haar stuk cake stevig omklemd. Toen ze allemaal door de klapdeuren waren verdwenen liet mamma haar armen zakken. Haar hoofd viel voorover en de snikken scheurden zich los uit haar keel, zo hard dat haar hele lichaam ervan schokte.

Tenslotte bedaarde de huilbui en nog nasnikkend bukte ze zich, weer de oude mamma, raapte de borden, de vorken, de ongebruikte messen van de grond en gooide alles terug in de mand. Ze veegde haar handen af aan een van de schone servetten, bleef ze zonder ophouden afvegen. Ze snufte nog steeds een beetje na toen ze terugliepen over de akkers, de zon inmiddels laag aan de hemel maar nog steeds heet, het gras ruisend om hun enkels. Bella zag kleine vlekjes kleur tussen het groen en bleef van tijd tot tijd staan om ze van dichterbij te bekijken. Het waren kleine wilde bloemen. Ze begon ze te plukken. Mamma draaide zich om. 'Schiet op, straks missen we de trein!' riep ze. Bella rende naar haar toe, maar bleef soms toch even staan om snel een mooie blauwe of gele of witte bloem te plukken. Mamma kon de mand nu alleen dragen. In de buurt van het station holde Bella naar mamma toe en stak haar glimlachend haar boeketje toe.

'Kijk, mamma, zijn ze niet mooi? Die zijn voor u!'

'Ach, wat moet ik met zo'n bos onkruid!' zei mamma met afkeer in haar stem, en ze pakte ze Bella af en smeet ze op de rails, waar straks de trein overheen zou denderen.

Na die eerste keer gingen ze om de veertien dagen naar het weeshuis. In de herfst was het koeler en de lucht was prachtig blauw en de wolken leken net kleine donsjes. En één zondag zag Bella uit de trein een rij bomen met gekleurde bladeren - rood, goud, oranje - die haar adem deden stokken met hun schoonheid. Maar afgezien daarvan was de reis altijd hetzelfde.

^. De avond voor het begin van het nieuwe schoolj aar bracht mamma Bella in herinnering dat ze de volgende morgen vroeg op moest staan. Bella keek haar wezenloos aan en vergat te vragen hoe laat ze op moest en hoe ze moest weten hoe laat het was. Mamma scheen altijd te weten hoe laat het was, maar Bella niet. Ze wist niet dat Frances op het platteland was opgegroeid en de tijd aan de zon kon aflezen. Terwijl Frances op haar beurt niet besefte dat Bella dat vermogen niet bezat.

Toen Bella de volgende morgen wakker werd, na een hele zomer opstaan als de kamer al doortrokken was van de hitte, was het al warm in de kamer. Met een sprong stond ze naast haar bed. Mamma was al lang weg. Waarschijnlijk was ze al te laat voor school. Haastig kleedde ze zich aan en de haast stelde haar in staat de afschuwelijke gedachte aan wat haar te wachten stond weg te duwen: de derde klas overdoen. Ze was vorig jaar al groter geweest dan het merendeel van haar klasgenootjes, deels doordat ze in januari jarig was en veel van de anderen zes maanden later geboren waren. Maar ook was ze gewoon lang; lang en slungelig. Dit jaar zou ze zich net een reus voelen tussen de kleinere kinderen, stuk voor stuk minstens een jaar jonger dan zij. Bij die vernederende gedachte brak het zweet haar uit, en ze pakte haar schrift en pen en rende naar buiten, zonder zich de tijd te gunnen de koffie op te drinken die mamma op de rand van de kachel voor haar had laten staan.

Ze wist niet hoe lang het lopen was van haar nieuwe huis naar de school en voor alle zekerheid legde ze de hele weg hollend af. Maar toen ze aankwam, was de speelplaats leeg en waren de deuren van de school gesloten. Ze leunde tegen het hek en wachtte. Ze wachtte een hele tijd en haar hart maakte voortdurend kleine sprongetjes. Misschien had mamma het mis, misschien begon de school morgen pas. De mensen zouden naar haar kijken en bij zichzelf opmerken hoe stom ze was dat ze een dag te vroeg kwam. Ze hield haar blik strak op de speelplaats gericht, weg van de straat, om de voorbijgangers die misschien naar haar zouden kijken alsof ze niet goed wijs was njet te hoeven zien.

Ze had het idee dat ze al uren stond te wachten toen de eerste kinderen aankwamen en op de speelplaats begonnen te spelen. Uiteindelijk ging er een bel en kwamen de onderwijzeressen naar buiten om de kinderen

in rijen op te stellen en naar hun klas te laten marcheren. Bella sleepte zich over de speelplaats op zoek naar de rij van de derde klas. En toen ze die vond, stond haar hart helemaal stil, want haar bange voorgevoel was precies uitgekomen: ze was de grootste van de klas. Ze kon zich niet eens verstoppen in de menigte. Ze stak erbovenuit als een stakerige boom op een braakliggend terrein.

Ze kwamen in de klas en de onderwijzeres riep een voor een de namen af en gaf de kinderen een plaats naar gelang hun lengte. Bella kwam in de achterste rij terecht, waar ze niets zou kunnen horen. Maar Bella durfde niets te zeggen. Toen las de juffrouw de namen opnieuw voor en bleef wachten bij Isabella Brez. Ze keek naar Bella en zei op scherpe toon: 'Isabella, je wordt geacht voor je naar school komt je haar te kammen.' Bella's gezicht gloeide en de kinderen draaiden zich om en giechelden. De rest van de dag hoorde ze geen woord van wat de juffrouw zei.

Na school slenterde Bella naar huis en keek naar de etalages van de winkels in haar nieuwe buurt, maar niet te lang. Ze had het gevoel dat de mensen naar haar keken, dat ze konden zien hoe stom en klungelig ze was, aan haar gedrag zouden merken dat ze geen vriendinnen had. Ze ging naar huis, legde haar boeken weg, pakte het geld dat mamma voor haar had neergelegd en ging meteen weer naar buiten om boodschappen te doen voor het eten. Soms kwam ze langsmeisjes die met een bal speelden of touwtj esprongen op straat en dan voelde ze een kleine hunkering in haar hart, maar dat gevoel onderdrukte ze snel. 'Ik ben nu groot,' zei ze tegen zichzelf.

Maar na het boodschappen doen bleven er nog vele uren over om te vullen, voordat het tijd was om eten te koken, en die bracht ze door aan de ronde tafel met koffie drinken en verder bouwen aan de dagdroom die ze op school begonnen was.

Bella/Anastasia had een klok die haar 's morgens wakker maakte, een klok met een bel die om acht uur begon te rinkelen. Nee. Nee. Anastasia/ Bella's moeder kwam haar elke morgen wekken en dan zei ze heel vriendelijk: 'Tijd om op te staan, Anastasia, schat,' en als ze beneden kwam, had mamma chocolademelk met geklopte slagroom klaar staan, en geroosterd Frans brood. Ja. En Anastasia's pappa was er ook, in een gestreept vest met een zware gouden horlogeketting erop. Hij at zijn eieren en dronk zijn koffie, maar keek altijd op als Anastasia binnenkwam, en hij glimlachte en zei goedemorgen. En hij vroeg hoe ze geslapen had en of ze had gedroomd en Anastasia/Bella zei ja, want ze had altijd fijne dromen.

En pappa gaf haar altijd een kus op haar voorhoofd voor hij naar zijn werk ging, en daarna zette mamma haar op de hoge stoel en borstelde voorzichtig haar lange blonde haar, dat net als dat van Bella tot op haar

taille hing. Maar Anastasia's haar had lange pijpekrullen van zichzelf en mamma borstelde ze glad en deed een mooi lint in haar haar, van dezelfde kleur als haar jurk, net als Margie Jasinski ze had. En mamma kuste haar als ze naar school ging en controleerde of ze haar tasje met haar twaalfuurtje bij zich had. Anastasia's twaalfuurtje bestond uit wittebrood met boter en harde snoepjes voor erna. Eiï als ze naar school liep bleven de mensen op straat staan en zeiden: 'Wat een beeld van een meisje,' en dan glimlachte Bella stil voor zich uit van plezier, maar ze liet nooit merken dat ze het had gehoord. De meisjes van haar klas waren aan het touwtje springen op de speelplaats en als zij aankwam, draaiden ze zich allemaal om en riepen glimlachend: 'Daar is Bella!' En ze wachtten tot ze bij hen was en dan liet ze haar boeken op de grond vallen en rende naar hen toe en begon meteen te springen, want ze hoefde niet eens te draaien, zo aardig vonden ze haar. Ze begon meteen te springen en sprong nooit een keer mis, ze sprong en sprong en haar haar wipte op en neer en na een tijdje hield ze op met springen en nam het touw over, gewoon uit vriendelijkheid, omdat het niet meer dan eerlijk was. Het was eerlijk om de anderen ook een kans te geven, want Bella sprong nooit mis.

Mijn moeder kamde altijd mijn haar. Elke ochtend, voordat ik naar school ging, zette ze me na het ontbijt op het keukentrap)e-annex-kruk, dat in dezelfde kleur was geverfd als de keukentafel en de stoelen, alleen zonder versieringen, en borstelde mijn lange, dikke, warrige haar met een echte varkensharen borstel die ze speciaal voor mij had gekocht en die, zo zei ze ontelbare keren tegen me, een héél góede borstel was. Die woorden sprak ze met zo'n eerbied, bijna met ontzag uit dat ik meende dat het ding ontzettend waardevol was en het dertig jaar bewaarde. Het kwam als een schok toen ik uiteindelijk een nieuwe moest hebben en ontdekte dat haarborstels helemaal niet duur waren.

Terwijl ze achter me stond en me eerst borstelde en vervolgens kamde, riep ik om de haverklap 'au' en stroomden de tranen over mijn wangen. Ik zwoer in stilte dat als ik later een dochtertje had, ik haar geen pijn zou doen als ik haar haar kamde. Mijn moeder deed me elke morgen pijn en mijn hoofdhuid werd zo hard dat ik nog steeds één enkele haar uit mijn hoofd kan trekken-de pijnlijkste manier om het te doen-zonder er iets van te voelen. Ze borstelde met krachtige halen, recht naar beneden, en als ze klaar was, had ik roodomrande ogen van de tranen. Ze maakte twee dikke vlechten en bond aan elk ervan bij elkaar passende haarlinten - als ik er geen was kwijtgeraakt. Als ik geen linten had, deed ze er alleen maar de elastiekjes om.

Op bijzondere dagen, als we ergens naar toe gingen, krulde ze mijn haar met de krultang en maakte lange pijpekrullen. Daar had ik een nog

grotere hekel aan dan aan borstelen, vooral vanwege die afschuwelijke schroeilucht, en ik zwoer dat ik mijn eigen kind nooit zoiets zou aandoen. Evenmin als de dosis levertraan die mijn zuster en ik elke ochtend vóór ons sinaasappelsap van een grote lepel te slikken kregen. Het smaakte afgrijselijk, maar mammie zei dat we het moesten slikken, dat we daar gezond van zouden blijven. Aan het sinaasappelsap had ik ook de pest omdat het koud was en er kleine stukjes sinaasappel in dreven - mammie perste ze elke morgen vers uit - en omdat het me een branderig gevoel in mijn mond gaf. En niet te vergeten de havermoutpap met room. Daar had ik de grootste hekel aan van alles, op de levertraan na. Soms maakte mamma tarweroompap, en die was iets draaglijker. Mijn glas melk liet ik meestal staan of ik dronk net genoeg om mammie tevreden te stellen. Ik nam de gewoonte aan hem alleen maar te drinken als ze er een scheutje koffie in deed. Soms kookte mammie een ei voor me, maar in die tijd waren eieren vers en bevrucht en hadden daarom de sterke smaak die ik nu heerlijk vind maar in die tijd iets te veel van het goede was voor mijn kinderlijke smaakpapillen. Alles bij elkaar genomen had ik een hekel aan de ochtenden. Er waren weinig dingen waar je me dan een plezier mee kon doen. De waarheid was dat ik niet graag vroeg opstond en geen honger had als ik het wel deed; en zo ben ik nog steeds.

En elke avond, na het gevecht om me naar bed te krijgen, kuste mijn moeder me welterusten en dan zei mammie altijd: 'Prettige dromen,' en dat zei ik dan ook. Dan ging ik naar boven en las bij het zwakke schijnsel van mijn nachtkastlampje tot ik mammie en pappie aanstalten hoorde maken om naar boven te gaan. Dan knipte ik het lampje uit, gleed onder de dekens, kneep mijn ogen dicht en deed alsof ik sliep. Maar mammie kwam altijd binnen om te kijken of ik goed toegedekt was en als ik wakker was, kuste ze me opnieuw welterusten.

Toen ik zelf kinderen had, herinnerde ik me mijn eigen voorschriften en was heel voorzichtig als ik het haar van mijn dochtertje kamde en vlocht. Heel soms trok ik per ongeluk te hard en dan stiet ze een knorrig kreetje uit en sprongen de tranen in haar ogen en keek ze me aan met een blik alsof ik deze misdaad opzettelijk had begaan. Ik zei altijd meteen dat het me speet, maar inwendig moest ik glimlachen als ik eraan dacht hoe alle verdriet uitdijt tot het alle beschikbare ruimte in beslag heeft genomen. En ik heb nooit een krultang voor haar haar gebruikt. Maar wel scheepte ik haar op met een beugel.

En elke avond kuste ik mijn kinderen welterusten en wenste hun prettige dromen toe, en zij wensten mij hetzelfde en gingen naar hun kamer. En voordat ik zelf naar bed ging, nam ik altijd een kijkje bij hen en dan waren ze in diepe rust, Arden met haar ogen een heel klein beetje

open, zodat je nooit met zekerheid kon zeggen of ze sliep, en Billy met zijn duim in zijn mond - elke nacht, tot hij tien was. Ze waren altijd roze en geurig van hun bad en hun zweet en warm van het slapen, en als ik naar hen keek, ging mijn hart naar hen uit en vaak knielde ik neer naast het bed en legde mijn gezicht tegen hun wang en sloeg mijn arm om hen heen en kuste hen en bleef zo een tijdje zitten. Ze zijn nooit wakker geworden, hebben dit nooit gemerkt. En te, oordelen naar de manier waarop ze zich nu gedragen heeft het er veel van weg dat ze er nooit iéts van hebben geweten, nooit mijn liefde hebben gevoeld.

En soms, als ik zo naast hen knielde, dacht ik met pijn in het hart aan een boos woord of een nijdige opmerking die ik hun die dag had toegeworpen. Niet dat ze van tijd tot tijd geen uitbrander konden gebruiken, maar over het geheel genomen waren het schatten van kinderen, en mijn boosheid had meestal meer te maken met mijn eigen ellende. Daar had ik dan spijt van en ik nam me heilig voor de volgende dag voorzichtiger te zijn, en dat was ik dan ook, een tijdlang...

Ik moet erbij zeggen dat geen van beiden, en Franny evenmin, me de kleine wreedheden die ik hun aandeed ooit verweten heeft. Er moeten er nog meer zijn geweest, waarvan ik me op dat moment zelf niet bewust was en die ik me dus ook niet herinner. We zullen maar zeggen dat als we ons erbij neer moeten leggen dat onze kinderen zich de liefde niet meer herinneren, daar in elk geval de beloning tegenover staat dat ze ook de momenten van haat vergeten zijn. Of wat het ook is. Ik herinner me een keer toen Arden een jaar of dertien was. Ze kwam laat thuis uit school, om een uur of vijf, en was heel opgewonden. Er waren een paar vrienden in huis, ik was aan het koken, Toni hielp me groente schoonmaken. En Arden straalde helemaal, en ze riep: 'O, mammie! Ik heb een prachtig boek gevonden, het is net poëzie, zo mooi. Heb je er ooit van gehoord?' En ze hield De Profeet van Kahlil Gibran omhoog.

Ik kreunde. 'Sentimenteel gezwijmel! Ik heb het op zolder gevonden, het is van mijn moeder geweest en die was er dol op, en op jouw leeftijd vond ik het ook prachtig. Maar het is waardeloos,' deelde ik haar mee.

Haar gezicht betrok. 'Nou, ik vind het mooi,' mompelde ze, en liep de keuken uit.

Toni draaide zich naar mij om. 'Dat was echt gemeen, zeg. Ze was helemaal opgewonden van dat boek. Waarom deed je dat?'

Ik hield op met mijn bezigheden. Inderdaad, waarom? Verheven literaire maatstaven hooghouden zonder acht te slaan op de prijs? Wat belachelijk! 'Ik weet het niet. Je hebt gelijk,' zei ik, verbaasd over mezelf. Maar het was gebeurd en kon niet meer worden teruggedraaid. Behalve dat ik nooit meer zo'n domper op haar enthousiasme heb gezet. Althans, dat geloof ik...

Het was een zondag in januari en ik was acht. Het was een grijze dag, koud en somber, zonder sneeuw, een deprimerende winterdag. Dat mammie niet tegen ons praatte, maakte alles nog deprimerender. Ze verviel vaak in zo'n soort stilzwijgen en ik wist nooit waarom. Maar die dag woog de stilte om de een of andere reden zwaarder dan anders. Ze zei zelfs amper een woord tegen Joy, die vroeg naar buiten ging om met een meisje van de overkant te spelen. Ik staarde uit het keukenraam en zag hen over het plaatsje rondscharrelen, dik ingepakt tegen de kou en bezig te proberen een sneeuwman te maken van de bezoedelde resten van de sneeuw van vorige week. De spanning in huis steeg en ik bracht het grootste gedeelte van de dag door in de voorkamer die mammie de serre noemde, waar ik op de grond zat te tekenen. Mijn vader werkte in de kelder. Ik wist nooit wat hij daar deed. Maar hij kwam boven en ik hoorde hem mijn moeder heel vriendelijk iets vragen. Ze gaf nauwelijks antwoord. Ik stond op en toen mijn vader door de huiskamer liep, ging ik naar hem toe en vroeg fluisterend: 'Wat heeft mammie vandaag? Ze is zo kwaad.'

Tot mijn verbazing ontkende mijn vader de beschuldiging niet. Hij fluisterde terug: 'Ze is kwaad omdat we haar verjaardag vergeten zijn.'

'Wanneer is haar verjaardag?'

'Vandaag.'

Ik was diep ontzet. Ik ging terug naar de serre en bleef werkeloos voor me uit staan kijken. Mijn hart deed pijn. Wat vreselijk, dat ze je verjaardag vergeten! Maar ik was hem niet vergeten, ik had nooit geweten wanneer ze jarig was. Mammie had nooit een verjaardagfeestje - pappie evenmin. Tja, en wij eigenlijk ook niet, althans niet dat ik me herinnerde. Maar we kregen wel cadeautjes als we jarig waren. Ik had geen cadeautje voor mammie. En het was zondag en alle winkels waren dicht en bovendien had ik geen rooie cent.

Ik ging naar de kamer die ik deelde met Joy en controleerde mijn karige bezittingen: een plakboek, een paar spelletjes en mijn kleine bibliotheek, een stuk of acht boeken. Niets wat mammie zou willen hebben. Maar ik had ook een paar schatten. Ik besloot dat mammie zou begrijpen dat ik geen geld had en misschien zou het feit dat er toch iemand was geweest die aan haar verjaardag had gedacht haar opvrolijken, vooral als ik haar iets moois gaf.

Ik was verscheidene uren bezig met het bekleden van een oude schoenendoos met katoenen lapjes. Dat waren resten van de overtrekken die mammie had gemaakt voor de serrestoelen. Toen de doos klaar was, legde ik de weinige schatten die ik bezat erin: een mooie denneappel die ik in de herfst had gevonden, een foto van een beeldschone dame die ik uit een tijdschrift had geknipt en een halssnoer van ongepolijste stenen dat mijn oom Eddie zelf had gemaakt en dat ik het jaar daarvoor van

hem had gekregen. De doos leek nog afschuwelijk leeg en daarom pakte ik een paar haarlinten waarvan ik het tweede verloren had, maakte er strikken van en legde die tussen de schatten. Daarna deed ik de deksel op de doos, bond er een lint omheen en rende met bonkend hart van de zenuwen naar beneden om mijn cadeau aan mammie te geven.

Ze zat aan de keukentafel te roken en koffie te drinken. Er stond een braadstuk in de oven en er hing een heerlijke geur in de keuken. Ik rende naar haar toe.

'Gefeliciteerd met uw verjaardag, mammie!'

Ze draaide zich verbaasd om en pakte de doos die ik haar toestak. Langzaam maakte ze het lint los en trok de deksel eraf. Ze keek in de doos. Toen keek ze me kwaad aan. 'Wat heb ik aan die rommel?' riep ze, terwijl ze me de doos met een ruk toestak.

J. Zoals ik de situatie reconstrueer, ging het niet goed met Euga in het weeshuis. Ze was nog zo jong, pas viereneenhalfjaar, te jong om van haar moeder gescheiden te worden, en ik denk oök dat ze in het weeshuis niet op kleine meisjes waren ingesteld. Maar wat de reden ook geweest moge zijn, de leiding deelde Frances mee dat Eugenia op haar vijfde, oud genoeg voor de kleuterschool, naar huis mocht. De jongens moesten blijven. Dat lijken vreemde prioriteiten, maar ik denk aan de vele foto's die Jacob Riis een paar jaar eerder nam, foto's van dakloze jongens die in steegjes lagen te slapen. Daar kende de stad er nog duizenden van.

Frances was dolblij. Euga werd in augustus vijf en kon in februari 1914 naar school. Maar de autoriteiten vonden het goed dat ze al in januari ging. De avond dat ze haar ophaalden en de jongens hen triest door de hoge omheining nakeken (tot zover hadden ze mee mogen lopen) huilde m? nma helemaal niet zoveel - behalve toen ze afscheid nam van haar zoontjes. Ze lachte en veegde tranen van haar wangen die een ander soort tranen waren, en ze droeg Euga een gedeelte van de lange weg naar de trein, terwijl Bella de lege etensmand meesjouwde.

Die avond kregen ze aardbeienjam op hun roggebrood met boter en mamma trok Euga op schoot en wiegde haar heen en weer. Ze zong bijna tegen haar. 'Mijn baby, mijn baby, mijn allerliefste, moja droga Genya.'

Bella keek zwijgend toe vanaf haar plekje aan tafel terwijl mamma met de kleine op de canapé zat en haar lange tijd heen en weer wiegde en haar voorhoofd kuste en haar tegen zich aan drukte. Misschien vroeg ze zich af of mamma meer van haar zou houden als ze ook naar het weeshuis was gegaan, maar ze weigerde die vraag toegang tot haar gedachten. Ze zat alleen maar zwijgend toe te kijken.

Maar de volgende dag zei mamma tegen haar dat ze de hele dag voor Euga moest zorgen terwijl mamma op haar werk was. Daarom ging Bella een tijdlang niet naar school. Ze nam Euga overal mee naar toe en dan omklemde Euga de hand van haar zusje en hield zich zo aandoenlijk aan haar vast dat Bella's hart werd geraakt. Euga was stil en gehoorzaam en huilde nooit.

Op zekere dag zei Frances tegen Bella dat ze Euga moest laten inenten. Kinderen die voor het eerst naar school gingen, moesten worden ingeënt. Bella verbleekte.

'Ik weet niet hoe,' zei ze met trillende stem.

'Je neemt twee trams, naar het consultatiebureau,' zei mamma ongeduldig. (Hoe wist ze dat? Had ze mij daar ook mee naar toe genomen? Ik weet het niet meer.)

Bella bleef haar wezenloos aanstaren en mamma werd nog ongeduldiger. Bella was inmiddels tien, een grote meid. Ze herhaalde nog een keer hoe ze er moest komen en zei tegen Bella dat ze het maar aan iemand moest vragen als ze de weg kwijtraakte.

De volgende morgen ging Bella stijf van angst op pad. Euga hield haar hand zo stevig vast dat hun handen vochtig en kleverig werden. Maar Euga weigerde alleen te lopen en daarom wisselden ze van tijd tot tijd van hand. Ze namen de tram, stapten uit bij het eindpunt, namen de volgende tram. Het was dezelfde weg als naar het weeshuis, alleen hoefde je niet met de trein. Bella zwierf een tijdje rond tussen grote bruine gebouwen, tot ze eindelijk een bordje zag (ze kon het lezen!) waarop Ministerie van Volksgezondheid- Consultatiebureau stond, en de twee kinderen gingen naar binnen en volgden de bordjes in de gang. Ze kwamen in een grote ruimte die Bella deed denken aan het vertrek met de dame die tegen mamma zei dat ze er één mocht houden. Ze begon te beven en Euga beefde van de weeromstuit ook. Euga was een liefkind. Met een dun stemmetje zei Bella tegen de dame waarvoor ze waren gekomen. De dame pakte een lang vel papier vol lijnen en woorden en nam een pen van haar bureau.

'Hoe heet het kind?'

'Euga.'

'Wablief?'

'Euga. Euga Brez.'

'olga ? Praat eens wat duidelijker, kind.'

Bella schudde haar hoofd. 'Nee, Euga. Euga.' Ze sprak de naam zorgvuldig uit.

De vrouw zuchtte. 'Hoe schrijfje dat?'

'Dat weet ik niet.' Maar toen schoot haar iets te binnen. 'Eugenia!' zei ze, en ze sprak de naam uit als 'Oi-ge-nia', net als mamma.

De vrouw trok een gezicht. 'Ik schrijf gewoon Olga op,' zei ze.

Bella protesteerde, maar de vrouw negeerde haar tegenwerpingen. 'Adres? Geboortedatum?'

Euga bleef drie jaar Olga heten. Toen ze naar de derde klas ging, kwam mamma zelf naar school om de zaak recht te zetten. Maar Bella voelde zich opnieuw vernederd, opnieuw een mislukkelinge. Mijn moeder vertelt me dit verhaal samen met dat over hoe ze Euga bijna dood had laten rijden door een tram. Ze is somber, depressiever dan normaal.

'Dus ze hebben haar drie jaar lang met Olga aangesproken?' zeg ik lachend.

Bij haar kan er zelfs geen glimlachje af. Ze kauwt peinzend op de binnenkant van haar lip. Het incident is de zoveelste griefin het protocol van woede dat ze aan het samenstellen is tegen de goden waarin ze niet gelooft.