Blazer
In het restaurant aan de Keizersgracht zat een jong, modern stel aan een te klein tafeltje stijf tegenover elkaar. Hij droeg een blazer en een bril, zij een blos op de wangen.
‘Wat neem jij?’ vroeg de man na een tijdje.
‘Hoe moet ik dat nou weten?’ snerpte de vrouw onmiddellijk terug. ‘Jij hebt de kaart.’
Dat was waar. De man zat er al minutenlang naar te staren. Kennelijk was nog steeds niet tot hem doorgedrongen wat er allemaal op stond. Hij gaf de kaart aan zijn vrouw.
Ze sloeg er een blik op en schoof hem toen van zich af. ‘Ik heb eigenlijk niet zo’n honger.’
De man pakte de kaart weer op, scande opnieuw het aanbod, wenkte een serveerster: boosheid en teleurstelling streden op zijn gezicht. Zijn vrouw keek naar haar nagels. Ze haalde diep adem.
‘Bert…’ begon ze.
‘Hè toe, Carla.’ Hij keek geërgerd op zijn horloge. ‘We hebben tijd zat.’
De serveerster arriveerde. Het was een meisje in een strakke, zwarte broek, die laag op haar heupen hing. Ze droeg ook nog een zwart truitje dat te kort was. Een aanzienlijke reep vlees lag bloot, op ooghoogte.
‘Twee witte wijn,’ zei Carla, op die toon die alleen vrouwen tegen elkaar aanslaan.
De serveerster krabbelde wat op een blocnote en draaide zich met veel vertoon om.
‘Carla toe…’ protesteerde Bert. ‘We zouden gezellig doen.’
Carla zuchtte.
Bert pakte haar hand.
Toen ging in zijn binnenzak de telefoon. Onmiddellijk sloeg de stemming om. Grote opwinding maakte zich van het stel meester. Bert rukte bijna zijn jasje aan stukken in een poging zijn gsm zo snel mogelijk te pakken te krijgen (de antenne zat klem in de voering), Carla stuiterde zo driftig voorover dat ze haar hoofd tegen Berts neus stootte, waardoor hij even dreigde te moeten kiezen tussen de bliepende telefoon en zijn bril die van zijn neus schoof, maar gelukkig had hij toen het toestel al buitenboord, waarna hij alsnog iets aan zijn brilstand moest doen omdat hij anders op het verkeerde knopje zou drukken.
‘Hallo! Met Bert!’ riep hij.
Carla griste het toestel uit zijn hand.
‘Met Carla!’ riep ze.
Ze luisterde even.
‘Oooh! Ik hoor haar, ik hoor haar!’ stiet ze toen uit, en de blossen op haar wangen verdiepten zich en heel haar verschijning won aan glans en schoonheid. Alsof ze in de kreet haar levensdoel verwoordde.
Bert verbeet zich.
Hij hoorde niets.
Behalve Carla.
Die riep: ‘Ik begin spontaan te lekken!’ Ze stutte met de vrije hand haar boezem. Dramatisch.
‘We hebben net een baby,’ verontschuldigde Bert zich bij het gezelschap aan het aanpalende tafeltje. Felicitaties.
‘Nee, in het vak boven de eieren,’ meldde Carla ondertussen zakelijk aan het thuisfront.
‘We zijn er voor het eerst samen even uit,’ ging Bert verder tegen zijn buren, ‘Carla was er hard aan toe.’
De buren hadden alle begrip.
‘Gaat het verder allemaal goed? Hoe laat werd ze wakker?’ Carla klonk alsof ze jaloers was op haar babysitter. ‘We zijn zo thuis, hoor.’
Ze verbrak de verbinding.
‘Bert?’
Dit was het moment voor de serveerster. Zij landde met de wijn. Bert kon ineens zijn ogen niet van haar navel afhouden.
‘Bert? Zullen we gaan?’
Carla’s stem was één grote hunkering. Naar haar kind. Naar nog meer kinderen. Bert duwde boos zijn bril recht.