6

Maureen

Het enige waarop Maureens moeder tijdens haar leven zou hebben aangedrongen, was dat de begrafenis correct verliep. Maureen wist precies wat dat betekende. Het betekende dat er ruimschoots op tijd een bericht in de krant moest staan zodat iedereen aanwezig zou kunnen zijn, dat er een zorgvuldige uitnodiging voor thuis zou zijn, niet voor iedereen, alleen voor de juiste mensen. Zowel op de dag dat ze naar de kerk werd gebracht als de volgende dag, na de begrafenis.

Maureen regelde alles nauwgezet, als laatste eerbetoon aan de moeder die haar alles had gegeven en haar had gemaakt tot wat ze nu was.

Ze droeg een schitterend gesneden zwarte jas en vroeg een kapper om naar het huis te komen zodat ze er onberispelijk uit zou zien voor alle mensen die naar de kerk kwamen. Maureen beschouwde dit niet als ijdelheid, maar als het tot in de puntjes uitvoeren van haar moeders laatste wensen. Sophie Barry zou naar haar laatste rustplaats gaan, openlijk beweend door haar elegante en toegewijde dochter Maureen, een succesvolle zakenvrouw in Dublin, iemand van aanzien.

Haar moeder zou hebben ingestemd met de drankjes en hapjes die in de grote salon werden geserveerd en de manier waarop Maureen zich tussen haar gasten bewoog, bleek maar kalm, waarbij ze hier mensen aan elkaar voorstelde, daar mensen bedankte, en steeds in staat was zich te herinneren of er een krans, een kaartje of een condoleancebrief was waarvoor moest worden bedankt.

Ze had instemmend geknikt naar iedereen die verklaarde dat haar moeder een geweldige vrouw was geweest, omdat dit de waarheid was. Ze knikte dat het beter was dat haar moeder geen langdurig ziekbed had gehad, ze zei bedroefd dat achtenzestig veel te jong was om te sterven, en dat ze blij was dat zoveel mensen zeiden dat haar moeder heel trots was geweest op haar enige dochter.

‘Ze praatte over niets anders.’

‘Ze had een plakboek vol met al jouw prestaties.’

‘Ze zei dat je meer was dan een dochter, dat je haar vriendin was.’

Kalmerende woorden, voorzichtige aanrakingen, beschaafde gebaren. Net zoals moeder het zou hebben gewild. Niemand werd dronken of luidruchtig, maar er klonk het soort geroezemoes dat haar moeder als bewijs van een succesvolle bijeenkomst zou hebben beschouwd. Maureen had zich er diverse keren op betrapt dat ze van plan was er na afloop met haar over te praten.

Maar aan de andere kant zeiden ze dat dit vaak het geval was. Vooral als je een hechte band had gehad. En er waren weinig moeders en dochters die zo’n innige band hadden gehad als Sophie Barry en haar enige kind Maureen.

Waarschijnlijk kwam dat doordat Sophie weduwe en Maureen zo vroeg vaderloos was geworden. Doordat ze zoveel op elkaar leken, lazen mensen in hun samenzijn meer dan er was. Sophie was pas laat in de vijftig grijs geworden en toen dit gebeurde, was het een metaalachtig donkergrijs dat even glanzend en schitterend was als het ravenzwarte haar van eerst. Ze had tot aan haar laatste dag maat achtendertig gehad en zei dat ze liever doodging dan een van die tentachtige creaties te dragen waarin zoveel vrouwen zich na een bepaalde leeftijd lieten wegzakken.

Sophies knappe uiterlijk en strenge maatstaven maakten haar niet altijd populair bij de meer nonchalante mensen in haar kennissenkring. Maar ze kreeg wat ze wilde, hun volledige bewondering gedurende haar hele leven.

En Maureen zou ervoor zorgen dat deze zou voortduren in termen van alles wat er nu moest gebeuren. Het huis moest niet met ongepaste haast worden verkocht, de rouwcirculaires zouden eenvoudig en met een zwarte rand zijn, met een smaakvol gebed dat ook als herinnering naar protestantse vrienden kon worden gestuurd. Niets overdrevens of sentimenteels, geen foto. Moeder zou zeggen dat dat iets voor dienstmeisjes was. Maureen zou wel beter weten dan haar nagedachtenis zo te beledigen.

Vrienden hadden aangeboden haar te helpen haar moeders spullen door te nemen. Dat kan heel emotioneel zijn, zeiden ze, het is vaak gemakkelijker als een buitenstaander komt helpen. Alles kan worden verdeeld in categorieën die veel minder emotioneel zijn. Maar Maureen glimlachte en bedankte hen, verzekerde hen dat dit iets was wat ze het liefst alleen deed. Ze wilde niet echt graag alles in haar eentje doornemen, maar moeder had in geen miljoen jaar vreemden in haar papieren willen laten kijken.

Kapelaan Hurley, die hen jarenlang had gekend, was een van degenen die hadden aangeboden te komen helpen. Hij zei dat het dikwijls eenzaam werk was en dat hij haar met alle genoegen gezelschap wilde houden. Hij had het goed bedoeld en moeder had hem altijd gemogen, ze zei dat hij een sieraad voor de Kerk was, welbespraakt, zeer ontwikkeld, kende iedereen die van belang was; niets dan lof van moeder. Maar toch zou moeder niet hebben gewild dat hij zich met haar persoonlijke papieren bemoeide. Een vriendelijke, ontroerende preek ja, precies het goede soort priester voor deze parochie, maar hij moest zich niet met persoonlijke zaken bemoeien.

Walter zou natuurlijk willen helpen. Maar daar kon geen sprake van zijn, Walter was gedurende alle werkzaamheden op een armlengte afstand gehouden. Maureen was niet van plan met hem te trouwen of in iets van hem afhankelijk te zijn. Waarom zou hij dan bij alle plechtigheden als haar rechterhand aanwezig moeten zijn? Dit zou een verkeerde indruk wekken bij al die oude taarten, vriendinnen van haar moeder, vrouwen die niets anders hadden om over te praten in het leven en die daarom maar over elkaars kinderen praatten. Maureen, die op haar zesenveertigste nog altijd ongehuwd was, moest hun veel goede jaren van gekwebbel en geroddel hebben verschaft, dacht ze met grimmig genoegen.

De vriendelijke, hoffelijke Walter, die geschikt voor haar werd geacht omdat hij eveneens ongetrouwd en van goede familie was en een goede baan in de advocatuur had. Maureen wist dat als ze wilde, ze met Walter kon trouwen. Hij hield niet van haar en zij voelde niets voor hem wat ook maar in de verste verte op liefde leek. Maar Walter was het soort man dat in dit stadium van het leven geen liefde meer zou hebben verwacht. Misschien wel eens toen hij jonger was geweest, misschien een ongepast slippertje hier of daar, of zelfs een echte verhouding die op niets uitdraaide.

Walter had zijn contacten via zijn werk, hij had een druk sociaal leven. Er was altijd wel ergens een extra man nodig.

Moeder had Walter graag gemogen, maar zij was veel te intelligent om haar naar hem toe te drijven. Moeder zou trouwens de laatste zijn geweest om haar te waarschuwen voor een eenzame oude dag. Kijk maar naar haar eigen jaren als alleenstaande vrouw. Ze had een heel rijk leven gehad.

Toen Maureen eenmaal duidelijk had gemaakt dat ze in Walter geen levenspartner zag, had haar moeder dat idee nooit meer naar voren gebracht. Ze stelde nooit meer voor Walter uit te nodigen voor een bridgeparty, een uitstapje naar het theater of om samen met een groepje naar de Horse Show te gaan waar om de Aga Khan-cup werd gestreden.

Walter was vriendelijk, hoffelijk en kon van een paar glazen goede bordeaux een beetje sentimenteel worden. Soms had hij het over eenzame wegen, en hoe je soms alles opofferde voor je carrière. Maar Maureen zou hartelijk om hem lachen en hem vragen eens goed te overdenken wat hij en zij in ’s hemelsnaam hadden opgeofferd. Ze hadden prachtige appartementen, mooie auto’s, veel vrienden en vrijheid om te gaan en staan waar ze wilden. In Maureens geval naar Londen en New York om kleren te kopen, in Walters geval naar West-Ierland om daar te vissen.

In een Dublin dat zo’n relatie steeds meer zou hebben geaccepteerd, waren ze geen minnaars. Het was eens op een avond voorgesteld en aan beide zijden met charme en elegantie verworpen, en later nog eens ter sprake gebracht voor het geval de eerste weigering slechts voor de vorm was geweest. Maar ze bleven twee aantrekkelijke vrijgezellen wier ogen elkaar vaak berustend over een tafel vonden wanneer de zoveelste gastvrouw het briljante idee had gehad hen bij een etentje samen te brengen.

Het was ironisch dat van alle mannen die in Maureens leven waren verschenen, de enige die haar moeder geschikt zou hebben bevonden degene was die te laat kwam, die pas ten tonele verscheen toen Maureen wist dat ze haar manier van leven niet meer wilde veranderen. Als ze Walter had ontmoet toen hij een jonge, ernstige advocaat van in de twintig was, had ze hem misschien nog wel genomen. Veel van haar vriendinnen hadden zich uiteindelijk tevredengesteld met mannen van wie ze niet echt hadden gehouden. Dit waren geen grote liefdes, de huwelijksplechtigheden die Maureen gedurende de jaren zestig had bijgewoond; het waren verbintenissen, vluchtpogingen, compromissen, regelingen. Deirdre O’Hagan, die iedereen trotseerde om met haar eerste liefde te trouwen, in die lange zomer toen ze met z’n allen in Londen hadden gezeten, dat was misschien echte liefde geweest. Maureen was daar nooit helemaal zeker van geweest. Ook al was ze Deirdres bruidsmeisje geweest en hadden ze samen in één kamer geslapen de nacht voor de bruiloft, toch was ze er niet zeker van geweest dat Deirdre echt naar Desmond Doyle verlangde en dat ze smachtte om bij hem te zijn. Zoals zijzelf had gesmacht om bij Frank Quigley te zijn.

Het was een vreemde vriendschap, die van haar met Deirdre. Hun moeders wilden zo graag dat ze vriendinnen werden dat ze op veertienjarige leeftijd zwichtten en ermee instemden om naar dezelfde tennispartijtjes en later naar dezelfde feesten van de rugbyclub te gaan.

Tegen de tijd dat ze in Dublin naar de universiteit gingen, waren ze inderdaad min of meer vriendinnen. En ze beseften allebei dat hun redding bij de ander lag. Als Maureen zei dat ze ergens met Deirdre naartoe ging, dan ontspande haar moeder zich. Het was hetzelfde in het O’Hagan-huishouden: Deirdre kon Sophie Barry’s dochter Maureen altijd als excuus gebruiken.

Daarom hadden ze die zomer samen naar Londen kunnen gaan. Die zomer dat ze thuis aan hun afstudeerscripties hadden moeten werken. Die zomer dat ze Desmond Doyle en Frank Quigley op de boot naar Holyhead hadden ontmoet.

Maureen vroeg zich af wat Frank Quigley zou zeggen als hij wist dat moeder was overleden. Ze wist niet hoe hij tegenwoordig praatte, of zijn accent was veranderd, of hij sprak zoals veel Ieren die al vijfentwintig jaar in Londen woonden spraken, met twee verschillende afkomsten in hun stem en verraderlijke woorden uit beide culturen die op de verkeerde plaats werden gebruikt.

Ze had over hem gelezen. Wie had er niet over Frank Quigley gelezen? Hij werd altijd genoemd als het ging om Ieren die het goed hadden gedaan in Engeland. Soms zag ze foto’s van hem met die chagrijnig kijkende jonge Italiaanse met wie hij was getrouwd om nog verder omhoog te klimmen in de hiërarchie van Palazzo.

Frank was tegenwoordig misschien wel zo beschaafd dat hij een charmante condoleanceboodschap op een goudomrande kaart zou schrijven. Of hij zou recht voor z’n raap zeggen dat ze een kwart eeuw eerder dood had moeten gaan.

Eén ding dat Maureen zeker wist was dat Frank Quigley haar moeder niet zou zijn vergeten, evenmin als hij Maureen zou zijn vergeten.

Dit was geen arrogantie van haar kant, te denken dat haar eerste liefde zich haar met dezelfde intensiteit zou herinneren als zij hem, zo ze hem al in haar gedachten toeliet. Ze wist dat het waar was. Toch was het irrelevant; hij zou het misschien van Desmond en Deirdre horen, maar het viel moeilijk te zeggen of ze allemaal nog steeds vrienden waren.

Desmond werkte weliswaar nog steeds bij Palazzo, maar ondanks de geweldige verhalen van mevrouw O’Hagan over de promoties van haar schoonzoon had Maureen zo’n idee dat Desmond op de een of andere manier ergens laag op de ladder was blijven steken en dat alle steun en vriendschap van zijn oude vriend Frank hem niet hoger konden trekken.

De dag om moeders spullen uit te zoeken kon niet eeuwig worden uitgesteld. Maureen besloot de zondag na de begrafenis aan de slag te gaan. Het zou niet veel tijd hoeven te kosten als ze het voortvarend aanpakte en zich niet van streek liet maken door alles wat ze aanraakte.

Ze had al gehuild om haar moeders bril in het speciale etui, die haar in het ziekenhuis was gegeven. Op de een of andere manier leek het treuriger dan al het andere om dit bewijs van moeders verminderde gezichtsvermogen in dat nutteloze etuitje overhandigd te krijgen. Maureen, die meestal zo doortastend was, had even niet geweten wat ze ermee moest doen. De bril zat nog steeds in het zijvakje van haar handtas. Moeder zou niet zo weekhartig zijn geweest. Ze zou koel en praktisch zijn geweest, zoals ze dat met alles was geweest.

Ze hadden slechts één keer ruzie gehad, heel lang geleden, en niet eens over Frank Quigley of over welke man dan ook. Haar moeder vond dat de modebranche te weinig voorstelde, niet respectabel genoeg klonk.

Maureen had haar woede getrotseerd, wat maakte het verdomme uit hoe iets leek of klonk? Het ging erom hoe iets was, wat je ervan maakte. Moeder had koel en hautain geglimlacht. Maureen was woedend het huis uit gestormd. Naar het noorden van Ierland, waar ze een grondige opleiding kreeg van twee zussen die een chique kledingzaak runden en die blij en gevleid waren met de knappe, donkere, jonge studente uit Dublin die bij hen alles kwam leren wat ze haar konden bijbrengen. Daarna ging ze naar Londen.

Pas toen besefte ze dat ze nooit een echte band met Deirdre had gehad – in de tijd dat ze daar zat, hadden ze elkaar zelden gezien. Deirdre had het op dat moment druk gehad met twee kleine kinderen, en Maureen ging veel naar handelsbeurzen en tentoonstellingen om te leren waarop ze moest letten. Maureen vertelde Deirdre niets van de kilte in de verhouding met haar moeder, uit angst dat dit regelrecht naar het huishouden van O’Hagan zou gaan, en vermoedelijk had Deirdre ook geheimen, zorgen en problemen die ze niet aan Maureen vertelde.

Maar die kilte hield geen stand. Het was nooit een openlijke vijandigheid geweest, er waren altijd ansichtkaarten en briefjes en telefoontjes geweest. Zodat moeder Eileen O’Hagan kon vertellen hoe goed Maureen het hier, daar en overal deed. Zodat de schijn kon worden opgehouden. Voor moeder was het ophouden van de schijn heel belangrijk geweest. Maureen was vastbesloten dat zij zich hieraan zou houden, tot ver voorbij het graf.

Maureen Barry woonde in een van de oudere appartementengebouwen in Dublin. Ze woonde op een afstand van tien minuten gaans en twee minuten met de auto van het grote huis waar ze was geboren en waar haar moeder haar hele leven had gewoond. Het was het ouderlijk huis van haar moeder geweest en haar vader was nadat ze waren getrouwd bij haar ingetrokken. Gedurende de korte periode dat hun huwelijksleven had geduurd. Hij was in het buitenland gestorven toen Maureen zes was en dat was dit jaar veertig jaar geleden.

Het zou binnenkort zijn verjaardag zijn, over drie weken. Wat vreemd om te bedenken dat zij nu in haar eentje de mis zou bijwonen die altijd voor zijn zielenrust werd opgedragen. Anders waren moeder en zij altijd samen gegaan, zolang ze zich kon heugen. Altijd om acht uur in de morgen. Moeder had gezegd dat het niet beleefd was om anderen bij je persoonlijke verdriet te betrekken. Maar moeder had de mensen later altijd verteld dat ze naar de mis waren geweest.

De manier waarop ze woonden was ook zo’n punt waarop de relatie tussen beide vrouwen alom werd geprezen. Veel andere moeders zouden zich aan hun dochter hebben vastgeklampt, om haar zo lang mogelijk in huis te houden, zonder zich iets aan te trekken van dier wens om het nest te verlaten. Menig minder plichtsgetrouwe dochter had naar een andere stad willen gaan. Naar Londen misschien, of zelfs naar Parijs. Maureen had succes in de modewereld. Het was geen geringe prestatie dat ze op haar veertigste twee winkels met haar eigen naam erop had. En ook nog zulke chique winkels. Ze bewoog zich ontspannen van de ene winkel naar de andere, en elke zaak had een goede bedrijfsleidster die de vrijheid had om alle dagelijkse dingen te regelen. Dit maakte dat Maureen haar handen vrij had om te kopen, te kiezen, te gaan lunchen met vooraanstaande vrouwen wier smaak ze volgde en zelfs vormde. Ze ging vier keer per jaar naar Londen en elk voorjaar een keer naar New York. Ze genoot een aanzien dat haar moeder nooit voor mogelijk had gehouden in die slechte dagen, in de periode dat ze elkaar niet hadden aangekeken. Het had niet lang geduurd, en elke relatie had wel eens een dieptepunt, zei Maureen bij zichzelf. Maar ze wilde nu niet aan die dagen denken, zo snel na moeders dood.

Het was inderdaad heel verstandig geweest om gescheiden maar toch dicht bij elkaar te wonen. Ze zagen elkaar bijna elke dag. In al die jaren dat ze in haar flat woonde, had Maureen haar moeder nooit onaangekondigd voor haar deur aangetroffen. Moeder zou er niet over peinzen zomaar langs te gaan bij een jonge vrouw die misschien iemand op bezoek had en die vond dat dit anderen niets aanging.

Het was anders wanneer Maureen naar haar ouderlijk huis ging. Daar golden niet zulke beperkingen. Maureen was daar altijd welkom, maar moeder wist haar duidelijk te maken dat het vooral aan het eind van een bridgemiddagje goed uitkwam om even langs te komen voor een glas sherry, omdat iedereen dan in de gelegenheid zou zijn om zowel de elegante dochter als het bewijs van haar zorgzaamheid en toewijding jegens haar moeder te bewonderen.

Die zondag wandelde ze naar het huis waar ze nooit meer via het glas-in-loodraam van de tochtdeur haar moeder lichtvoetig door de hal zou zien lopen om de voordeur open te maken. Het was vreemd om naar het lege huis te gaan, want ze zou nu geen vrienden en bekenden om zich heen hebben waarbij ze steun kon zoeken. Moeders beste vriendin, mevrouw O’Hagan, Deirdres moeder, was heel vasthoudend geweest en had Maureen gesmeekt bij hen op bezoek te komen, een keer te komen eten, het O’Hagan-huis als haar thuis te beschouwen.

Het was heel vriendelijk geweest, maar niet de juiste oplossing. Maureen was geen klein kind meer, lieve help, ze was een vrouw van middelbare leeftijd. Mevrouw O’Hagan kon haar niet net zo behandelen als dertig jaar geleden, toen zij en haar moeder hadden besloten dat Deirdre en Maureen vriendinnen moesten worden.

Haar moeder had altijd veel waarde gehecht aan wat Eileen O’Hagan van dit of van dat vond. Eileen en Kevin waren haar beste vrienden geweest. Ze hadden moeder altijd uitgenodigd met hen mee te gaan naar het theater of naar de paardenrennen. Ze hadden, voorzover Maureen zich kon herinneren, nooit geprobeerd een geschikte nieuwe man voor haar te vinden. Of misschien hadden ze dat wel geprobeerd, maar had zij het niet geweten.

Terwijl ze door de zonnige straten naar haar oude huis liep, vroeg Maureen zich af hoe het leven zou zijn geweest als moeder was hertrouwd. Zou een stiefvader haar hebben aangemoedigd of juist gedwarsboomd toen zij haar carrière wilde beginnen in wat zij de modewereld noemde en wat volgens haar moeder gewoon een baan als winkelmeisje in een textielwinkel inhield?

Had haar moeder jaren geleden met mannen geflirt? Tenslotte voelde Maureen zich op haar zesenveertigste helemaal niet te oud voor avontuurtjes, dus waarom zou haar moeder dit wel zijn geweest? Maar het was nooit ter sprake gekomen.

Ze praatten veel over Maureens aanbidders en hoe ze geen van allen de toets der kritiek hadden kunnen doorstaan. Maar ze hadden nooit over een man voor haar moeder gesproken.

Ze ging het huis binnen en huiverde even omdat er geen haard brandde in wat moeder altijd de kleine zitkamer noemde. Maureen zette de elektrische kachel aan en keek om zich heen.

Twee weken geleden was ze op zondag hier gekomen en had moeder bleek en gespannen aangetroffen. Ze had wat pijn, vermoedelijk indigestie, maar Maureen had snel gehandeld. Ze had haar moeder voorzichtig in de auto geholpen en haar kalm naar het ziekenhuis gebracht. Het was helemaal niet nodig om de dokter lastig te vallen, hem weg te roepen van zijn zondagse ontbijt, had ze tegen haar moeder gezegd, laten we naar de polikliniek gaan, naar de Eerste Hulp. Die waren toch de hele tijd in het ziekenhuis aanwezig, die zouden haar geruststellen.

Moeder, die er steeds angstiger uit was gaan zien, stemde daarmee in en zelfs in dit stadium had Maureen met ontzetting gemerkt hoe haar moeders zorgvuldige manier van spreken onduidelijk werd, hoe de woorden door elkaar gingen lopen.

Ze werden onmiddellijk doorverwezen en nog geen uur later zat Maureen voor de intensive care te wachten en kreeg ze te horen dat haar moeder een zware beroerte had. Het was zeer wel mogelijk dat ze er niet van zou herstellen.

Moeder kwam weer bij, maar haar spraakvermogen keerde niet meer terug. Haar ogen, die schitterden en brandden, schenen te smeken een einde te maken aan deze onwaardigheid.

Ze kon op Maureens arm tikken om antwoord te geven: één keer voor ja, twee keer voor nee. Maureen had haar als enige nog gesproken.

‘Ben je bang, moeder?’

Nee.

‘Je gelooft toch wel dat je beter zult worden, hè?’

Nee.

‘Ik wil dat je dat gelooft, je móet het geloven. Nee, sorry, daar kun je natuurlijk geen antwoord op geven. Ik bedoel: wil je niet beter worden?’

Nee.

‘Maar dat wil je toch zeker wel om mij, moeder, om al je vrienden? Wíj willen dat je beter wordt. God, hoe moet ik iets zeggen waar jij antwoord op kunt geven? Weet je dat ik van je hou? Dat ik heel veel van je hou?’

Ja, en een vermindering van de spanning in de ogen.

‘En weet je wel dat jij de beste moeder bent die iemand ooit kan hebben?’

Ja.

Toen was ze moe geworden en niet lang daarna was ze weggegleden in een coma.

Ze hadden gelijk gehad, de vrienden en bekenden die in deze kamer hadden gestaan, moeders kleine zitkamer waar de ochtendzon in viel, toen ze hadden geknikt en hadden gezegd dat Sophie Barry niet het leven van een hulpeloze invalide had kunnen leiden. Het was beter dat ze snel van alle pijn en onwaardigheid was weggenomen.

Was die zondagmorgen echt pas twee weken geleden geweest? Het leek in veel opzichten wel tien jaar.

Maureen vouwde de zwarte plastic zakken open. Ze wist dat veel van moeders spullen regelrecht konden worden weggegooid, er was niemand die vol bewondering de oude overblijfselen van een bal van lang geleden zou willen bekijken, of de programma’s van lang vergeten concerten, met een onleesbare handtekening erop gekrabbeld. Geen kleinkinderen om zich te vergapen aan werelden die allang voorbij waren. En Maureen met haar drukke leven zou er evenmin naar kijken, er was veel dat zó weg kon.

Ze ging aan het bureautje zitten, een fraai stuk antiek. Het was zo’n onpraktisch ding uit een tijd dat dames alleen maar kleine briefjes krabbelden of uitnodigingen schreven. Het had niets met de wereld van vandaag te maken. Mevrouw O’Hagan was verbaasd geweest dat Maureen in haar eigen flat wilde blijven. Ze was ervan overtuigd dat Sophie had gewild dat haar huis in de familie bleef. Maar Maureen was vastbesloten. Ze leidde een bestaan dat te druk was om een huis met zoveel hoeken en gaten schoon te kunnen houden. Haar eigen huis was precies goed voor haar, met veel kastenwanden voor al haar kleren, een studeerkamer met goede dossierkasten als haar kantoortje, een grote kamer waar ze gasten kon ontvangen, en een keuken met zicht op de eettafel, zodat ze met haar gasten kon blijven praten wanneer ze bezig was met het diner.

Nee, het zou een achteruitgang betekenen als ze weer hier thuis ging wonen.

Eerst nam ze de financiën door. Ze was verbaasd hoe rommelig en ongeorganiseerd moeder de laatste tijd was geworden. Het was droevig om de briefjes te zien die moeder zichzelf had geschreven: een herinnering hier, een vraag daar. Het zou voor Maureen heel gemakkelijk zijn geweest om een ongecompliceerd systeem als dat van haarzelf op te zetten, vijf minuten waren al voldoende geweest voor een brief naar de bank om te vragen elke maand zoveel voor elektriciteit, gas, verzekeringen over te maken… Het had al deze aanmaningen en verbijsterende brieven kunnen voorkomen. Moeder moest alles veel minder onder controle hebben gehad dan ze had doen voorkomen.

Verder was er de eindeloze correspondentie met een effectenmakelaar. Net als iedereen van haar generatie had moeder geloofd dat rijkdom werd afgemeten naar aandelen en obligaties. Ze kon alleen de brieven van de makelaar vinden: haar moeder had geen kopieën bewaard van haar eigen kant van de correspondentie. Het was een triest verhaal van verwarring en teleurstelling.

Maureen voelde zich treurig en moe toen ze de reeks antwoorden had gelezen op wat kennelijk twistzieke verzoeken om tekst en uitleg waren geweest, waarom aandelen waarvan iedereen wist dat ze uitstekend waren, zomaar in het niets schenen te zijn verdwenen. Maureen schreef een zakelijke brief naar de makelaar om hem uit te leggen dat haar moeder was gestorven en hem te vragen haar gegevens te zenden zodat ze kon zien hoe het aandelenpakket er nu voor stond. Ze wenste dat ze zich er meer mee had bemoeid, maar moeder bezat een waardigheid waarbij je bepaalde grenzen niet overschreed.

Maureen deed alle brieven die ze had geschreven in haar aktetas, ze zou ze later in haar eigen appartement kopiëren. Meneer White, haar moeders notaris, had haar al gecomplimenteerd met haar efficiency; hij wenste dat meer jonge vrouwen zo georganiseerd zouden zijn, maar ze had natuurlijk nooit zo’n groot bedrijf kunnen opbouwen als ze niet over een goed financieel inzicht en gevoel voor administratie had beschikt. Hij had haar moeders testament laten zien, een eenvoudig document waarin ze alles naliet aan haar geliefde dochter Mary Catherina (Maureen) Barry, met dank voor alle jaren van toegewijde liefde en zorg. Het testament was in 1962 opgesteld. Vlak na de verzoening. Nadat moeder had geaccepteerd dat Maureen haar idee over hoe zij haar leven wilde inrichten niet zou opgeven. Sinds de dag dat Sophie Barry haar dankbaarheid voor de toegewijde liefde en zorg had opgeschreven, had ze er nog drieëntwintig jaar meer van gehad. Ze had toen vast niet gedacht dat Maureen over meer dan twee decennia nog steeds ongehuwd zou zijn en haar beste vriendin zou blijven.

Het nam allemaal meer tijd in beslag dan ze had gedacht, en ze onderging een vreemd gevoel van gemis, dat volledig verschilde van het verdriet bij de begrafenis.

Het was alsof ze het idee van haar moeder als nagenoeg volmaakt persoon had moeten opgeven. Deze voorraad verwarring die in de laden van een fraai bureautje was weggestopt, sprak van een chagrijnige oude dame, verward en irritant. Niet van de kalme Sophie Barry die tot twee weken geleden, als een koningin in haar troonzaal, in deze kamer met dat smaakvolle meubilair had gezeten. Maureen vond het niet leuk om die kant van haar moeder te ontdekken.

Ze had een kop koffie gezet om zich wat meer energie voor deze taak te geven en stak resoluut haar hand uit naar de volgende grote, dikke envelop. Ze herinnerde zich hoe moeder altijd zei: ‘Maureen, mijn kind, als er iets de moeite van het doen waard is, dan is het het waard om het goed te doen.’ Dat was op alles van toepassing, van twee keer per dag haar gezicht schoonmaken met een speciale crème om het daarna met rozenwater te betten, tot nog eens zes extra tennislessen te nemen om bij de zomerfeestjes een beter figuur te kunnen slaan. Nou, als moeder haar nu kon zien, wat Maureen betwijfelde, dan zou ze er zeker mee instemmen dat de toegewijde dochter het werk goed deed.

Ze was totaal niet voorbereid op de papieren die ze vond in de envelop met ‘notaris’ erop. Ze dacht dat het misschien nog meer ingewikkelde verhalen over aandelen of pensioenen was, maar dit waren brieven van een heel andere notaris en ze waren van veertig jaar geleden. Het was een reeks juridische documenten, die alle in 1945 waren getekend. En ze lieten zien dat Maureens vader, Bernard James Barry, niet aan een virusinfectie was overleden toen hij vlak na de oorlog in Zuid-Rhodesië zat. Sophie Barry’s man had haar veertig jaar geleden verlaten. Hij had zijn vrouw en kind achtergelaten en was met een andere vrouw in Bulawayo gaan wonen, in wat toen Zuid-Rhodesië heette.

Maureen besefte dat het heel goed mogelijk was dat zij een vader had die nog in leven was, een man van zeventig die in Bulawayo, Zimbabwe, woonde. Dat ze misschien stiefbroers en -zussen had, mannen en vrouwen die niet veel jonger waren dan zijzelf. De vrouw met wie hij verder door het leven was gegaan heette Flora Jones en ze kwam uit Birmingham, Engeland. Maureen bedacht verwilderd dat haar moeder eens had gezegd dat Flora een naam voor een dienstmeid was.

Het was niet haar gewoonte zich op zondagmorgen sterke drank in te schenken. Maureen Barry, die ook op dit punt zeer gedisciplineerd was, besefte wat het gevaar van alleen drinken was. Ze had veel vriendinnen daaraan ten prooi zien vallen, aan het eind van een lange, zware dag zonder iemand om je mee te ontspannen. Ze had dit van haar moeder geleerd, zoals ze alles van haar had geleerd. Moeder zei dat weduwen gemakkelijk aan de drank raakten als ze niet wat zelfbeheersing aan den dag legden. Weduwen, wat bedoelde moeder daarmee, veertig jaar lang een leugen hanterend? Wat was het voor genegenheid als die betekende dat ze haar enige dochter niets kon vertellen over de grootste gebeurtenis in haar leven? Wat voor vrouw kon zo’n mythe in stand houden over een man die in het buitenland was begraven?

Met een nieuwe schok, als de voortdurende naschokken die op een aardbeving volgden, besefte Maureen dat haar moeder, die een normale, verstandige vrouw was geweest, elk jaar in mei een mis had laten opdragen voor de zielenrust van Bernard James Barry, een man die waarschijnlijk al die tijd nog in leven was geweest.

Er zat whisky in de karaf. Maureen rook het. Het deed haar denken aan die keer, jaren geleden, dat ze kiespijn had gehad en moeder een in whisky gedrenkt propje watten op haar tandvlees had gelegd om de pijn te verdoven. Moeder had heel veel van haar gehouden.

Maureen schonk zich een flink glas pure whisky in, dronk ervan en barstte in tranen uit.

Ze besefte dat het typerend was voor het eenzame leven dat ze leidde, dat ze niemand had om het aan te vertellen. Ze had geen boezemvriendin om op te bellen, geen huis waar ze met dit verbijsterende nieuws kon binnenvallen. Net als haar moeder was ze wars geweest van intimiteiten. Er was geen man die ze zo dichtbij had laten komen om in vertrouwen te nemen. Haar collega’s van haar werk wisten niets van haar privéleven. De vriendinnen van haar moeder… o ja, die zouden veel belangstelling hebben. Nou, nou, wat zou zij een gehoor vinden als ze met dit nieuws bij de O’Hagans kwam aanzetten.

Flora. Flora Jones. Het was als een naam uit een revue. En nu treedt voor u op juffrouw Flora Jones, de ster van onze stad. Er waren brieven over een scheiding, en kopieën van brieven van haar moeders advocaat die steeds weer herhaalden dat echtscheiding in Ierland niet mogelijk was en dat zijn cliënt overtuigd rooms-katholiek was. Dit was echter niet het punt waar het om ging, het draaide duidelijk om geld. Maureen bladerde nog steeds ongelovig door de documenten die zorgvuldig waren bewaard – dit was een jongere en veel vastberadener moeder, die veertig jaar geleden veel beheerster was geweest, gekwetst en woedend en vastbesloten om de man die haar had bedrogen van zijn laatste penny te beroven. Er was een geldbedrag overgemaakt. Een bedrag dat in hedendaags geld uitgedrukt verbijsterend veel zou zijn. De advocaat van Bernard James Barry in Bulawayo schreef naar de advocaat van mevrouw Sophie Barry in Dublin dat zijn cliënt bereid was het grootste deel van zijn bezittingen te gelde te maken teneinde zijn vrouw en oudste dochter in hun levensonderhoud te voorzien. Zijn cliënt, de heer Barry, had inmiddels, zoals mevrouw Barry reeds bekend was, ook een dochter bij mejuffrouw Flora Jones, een dochter wier geboorte hij graag wettig wilde maken.

Moeders antwoord stond in een opmerkelijke brief, die net zo was geschreven als moeder sprak. Maureen kon haar stem horen toen ze de woorden las. Ze kon letterlijk moeders stem horen, langzaam, afgemeten, nadrukkelijk, een jongere, sterkere stem dan die van de laatste tijd.

‘… aangezien je zult begrijpen dat er van een echtscheiding nimmer sprake kan zijn omdat deze indruist tegen de regels van de Kerk waartoe wij beiden behoren, kan ik jou en je acties in het buitenland niet wettigen. Ik schrijf deze brief zonder instemming van de advocaten, maar ik denk dat je de algehele strekking zult begrijpen. Ik heb jouw regeling voor Maureen en mij geaccepteerd, ik zal je niet voor de rechtbank slepen of op andere wijze vervolgen. Je zult volledig vrij van mij zijn mits, en uitsluitend mits, jij nimmer terugkeert naar Ierland. Ik zal aankondigen dat je dood bent. Vandaag is het 15 april. Als je mij deze brief terugstuurt, met je belofte nooit naar Ierland terug te keren, zal ik zeggen dat jij op 15 mei in het buitenland aan een virusinfectie bent overleden.

Als deze belofte ooit wordt verbroken of als jij op enigerlei wijze probeert in contact te komen met Maureen, zelfs wanneer zij straks meerderjarig is, kan ik je verzekeren dat je daar de rest van je leven spijt van zult hebben…’

Het was de manier waarop moeder sprak tegen een handelaar die haar op de een of andere manier had beledigd, of een klusjesman die een klus niet tot haar tevredenheid had geklaard.

Hij had haar voorwaarden geaccepteerd, de man in Bulawayo, de man van wie Maureen had gedacht dat hij al veertig jaar dood was. Hij had de brief teruggestuurd, zoals hem was bevolen te doen. Er was met een speld, met een kleine parel als kop, een ansichtkaart aan vastgeprikt. Een bruinverkleurde foto van bergen en savannen.

De tekst op de ansichtkaart luidde: Ik ben op 15 mei 1945 gestorven aan een virusinfectie.

Maureen legde haar hoofd op het bureau van haar moeder en huilde alsof haar hart was gebroken.

Ze merkte niet dat de tijd verstreek. En toen ze naar de klok keek, had de stand van de wijzers geen enkele betekenis voor haar. Er stond kwart over twee, of tien over drie. Het was licht, dus het moest dag zijn.

Ze was om tien uur naar het huis gekomen, ze moest meer dan twee uur in deze semitrance hebben verkeerd.

Toen ze wat rondliep, voelde ze hoe het bloed weer door haar aderen begon te stromen. Als iemand door het raam naar binnen had gekeken, had hij een lange, donkere vrouw gezien, die aanzienlijk jonger leek dan haar zesenveertig jaren, en die haar armen om het middel van haar mooie marineblauw met roze jurk geslagen had.

In feite hield Maureen in elke hand de elleboog van de andere arm, in een poging zichzelf vast te houden na deze schok.

Ze voelde een woede jegens haar moeder, niet alleen omdat deze man volledig uit haar leven was verjaagd, en was bevolen geen contact op te nemen met zijn eigen vlees en bloed. Maar ze voelde ook een brandende woede om de vraag waarom haar moeder, die dit geheim zo lang met succes had bewaard, in ’s hemelsnaam het bewijs niet had vernietigd.

Als Maureen deze papieren nooit had gevonden, had ze het nooit geweten. Dan was ze veel gelukkiger geweest, veiliger en zekerder in de wereld die ze voor zichzelf had gebouwd.

Waarom was haar moeder zo slordig en zo wreed geweest? Ze moest hebben geweten dat Maureen eens het bewijs zou vinden.

Maar haar moeder wist natuurlijk dat Maureen haar niet zou verraden. Maureen zou tot het eind de schone schijn ophouden.

Reken maar, verdomme. Verdomme.

Ze besefte opeens dat ze met deze hele farce precies kon doen wat ze zelf wilde. Zíj had geen melodramatische beloften gedaan over geheimzinnige sterfgevallen. Zij had geen enkele belofte gedaan om geen contact met hem op te nemen, uit angst voor de een of andere vreselijke straf.

Allemachtig, ze zou hem gaan zoeken, of Flora, of haar halfzusje.

Laat hem alstublieft nog in leven zijn. Laat mij alstublieft mijn vader mogen vinden, uit deze overdaad aan documenten. Waarvan het laatste uit 1950 dateerde, waarin de definitieve overdracht van bezittingen werd bevestigd.

Lieve god, laat hem alstublieft in leven zijn. Zeventig is helemaal niet zo oud.

Ze begon te werken met de soort beheerste, woedende energie die ze niet meer had gekend sinds de avond voor haar eerste grote uitverkoop van de laatste mode, toen ze bijna de hele nacht in het magazijn was geweest om de kleding af te prijzen, waarbij ze een nieuwe inventarislijst had opgesteld en de opbrengst van de volgende dag had geraamd.

Deze keer benaderde ze haar moeders bezittingen met verschillende categorieën in gedachten. Ze zocht twee dozen en vulde die met oude foto’s en herinneringen uit haar eigen jeugd.

Als ze deze man mocht vinden, als hij een man met iets van een hart was, zou hij willen weten hoe zij eruit had gezien bij haar eerste communie, in haar hockeyspullen, gekleed voor haar eerste bal.

Voorwerpen die ze anders zorgvuldig had doorgeknipt en vernietigd, werden nu in dozen gedaan met het etiket bewaren.

Ze sorteerde en regelde en ruimde op tot ze er bijna bij neerviel. Toen knoopte ze de zakken met echte rommel dicht, vouwde de kleren en het textiel, die naar de daklozenhulp gingen, op en bestelde een taxi om de dozen met bewaarspullen mee terug te nemen naar haar eigen flat.

Er was geen lade die niet was geleegd en uitgeklopt. Veel van het gewone keukengerei zou naar mevrouw O’Neill gaan, die jarenlang voor moeder het huis had schoongehouden. Jimmy Hayes, die de tuin deed, mocht de grasmaaier hebben en al het tuingereedschap dat hij maar wilde. Maureen schreef hem een brief om te vragen of er nog planten stonden waarop hij erg was gesteld, want die mocht hij hebben en of hij ze er dan snel uit wou komen halen. Ze had nu besloten het huis zo snel mogelijk te verkopen.

Ze legde haar hand op de kleine schrijftafel, het meubelstuk dat ze mee had willen nemen voor in de hal van haar eigen flat. Ze klopte erop en zei: ‘Nee.’ Ze wilde het nu niet meer. Ze wilde helemaal niets van hier.

De taxichauffeur hielp haar met de dozen. Omdat hij zo nieuwsgierig was, vertelde ze hem dat ze haar moeders spullen had opgeruimd. Hij was heel meelevend.

‘Is het niet jammer dat u niemand had om u daarmee te helpen?’ zei hij.

Dat zeiden de mensen op allerlei manieren heel vaak tegen haar, alsof ze het een wonder vonden dat zo’n knappe vrouw als zij nooit was getrouwd en een gezin had gevormd.

‘O, mijn vader had best alles willen doen, maar hij zat hier heel ver vandaan,’ zei ze.

Ze had haar vader genoemd. Ze trok zich niets aan van de verbaasde blik die de taxichauffeur haar toewierp, of hoe vreemd het mocht lijken om een vader te hebben die ver weg was terwijl je moeder net was gestorven.

Ze kreeg het gevoel alsof ze hem door hem te noemen tot leven had gebracht.

Ze nam uitgebreid een bad en voelde zich toen een stuk beter, maar rammelde van de honger. Ze belde Walter.

‘Ik ben vandaag heel egoïstisch en maak letterlijk misbruik van je, dus voel je vrij om nee te zeggen, maar zijn er nog leuke restaurants die op zondagavond open zijn? Ik zou het heerlijk vinden om uit eten te gaan.’

Walter zei dat er niets was dat hem beter uitkwam, hij had een heel moeizaam juridisch adviesrapport moeten opstellen in een zaak waarvoor geen oplossing leek te zijn, of juist duizend oplossingen, waarvan de ene al even lastig was als de andere. Hij zou het heerlijk vinden om daaraan te ontkomen.

Ze gingen samen aan een tafeltje zitten en bestelden lekker eten en wijn bij kaarslicht.

‘Je ziet er een beetje koortsachtig uit,’ zei Walter bezorgd.

‘Ik heb veel aan mijn hoofd.’

‘Dat weet ik, vandaag moet een heel verdrietige dag zijn geweest,’ zei hij.

Haar ogen dansten naar hem toe. Ze had er nog nooit zo mooi uitgezien, vond hij.

‘Ik weet dat dit misschien niet het goede moment is, maar eigenlijk is het er nooit echt het goede moment voor, dus zou jij misschien willen overwegen…’

‘Ja?’

‘Nou, zullen we samen eens op vakantie gaan, ergens heen wat we allebei leuk zouden vinden? Je hebt ooit gezegd dat je wel eens naar Australië wilde.’

‘In Australië kun je niet vissen, Walter.’ Ze glimlachte naar hem.

‘En er zijn daar waarschijnlijk ook geen modebeurzen, maar we zouden toch zeker wel twee weken zonder kunnen, nietwaar?’

‘Nee Walter, we zouden elkaar stapelgek maken.’

‘We zouden elkaar volledig vrij kunnen laten.’

‘Kunnen we dat niet beter doen door apart te wonen?’ Ze wierp hem een stralende glimlach toe.

‘Er is iets wat jou bezighoudt.’ Hij zag er gekwetst en bezorgd uit.

‘Ja, dat is waar. En ik kan je nu nog niet zeggen wat het is. Maar hou deze avond alsjeblieft in gedachten en bedenk dat ik je iets wil vertellen. Ik zal dat binnenkort doen.’

‘Wanneer?’

‘Ik weet het nog niet. Gauw.’

‘Is er een andere man? Ik weet dat dat heel banaal klinkt, maar je hebt zo’n speciale blik over je.’

‘Nee, er is geen andere man. Niet in die betekenis. Ik zal het je echt vertellen, ik heb nooit tegen je gelogen, en als ik het vertel, zul je het begrijpen.’

‘Ik stik van nieuwsgierigheid,’ zei hij.

‘Dat begrijp ik. Ik moet eerst nog wat dingen te weten zien te komen. Ik wou dat de mensen op zondag werkten. Waarom moet de hele wereld op zondag dicht zijn?’

‘Jij en ik werken altijd op zondag,’ klaagde Walter.

‘Ja, maar over de hele wereld zijn de kantoren op zondag dicht, verdomme.’

Hij begreep dat het geen zin had om verder te vragen, hij zou niets te horen krijgen. Hij boog zich naar haar toe en streelde haar hand.

‘Ik denk dat ik wel heel veel van jou moet houden om deze vertoning zomaar te slikken.’

‘Ach Walter, loop alsjeblieft naar de hel. Natuurlijk hou je niet van mij, zelfs niet een klein beetje, maar je bent een geweldige vriend, en ik weet zeker, al ben ik niet van plan dat aan den lijve te ondervinden, dat jij ook een geweldige minnaar bent.’

Op dat moment kwam de ober aan hun tafel, net op tijd om Maureens uitzonderlijke compliment te horen, en Walter van een antwoord te weerhouden.

Ze sliep een beetje, maar niet veel. Om zes uur was ze al weer uit bed, gedoucht en aangekleed. Het tijdsverschil moest drie uur zijn. Eerst zou ze Inlichtingen Buitenland bellen om naar de oude nummers te vragen, waarbij ze hoopte dat alles nog te achterhalen viel. Ze was bijna gezwicht voor de verleiding Walter te vragen of er internationale gidsen bestonden van advocaten, en of ze die bij de rechtbank in mocht zien. Maar nee, ze moest hem geen details geven, geen hints. Later zou ze hem alles vertellen. Dat had hij wel verdiend. Ze had nog niet besloten wat ze iedereen zou vertellen wanneer ze haar vader had gevonden, áls ze hem vond.

Het was niet zo moeilijk als ze had gevreesd. Het was in termen van telefoongesprekken waarschijnlijk twintig keer zo duur, maar dat kon haar niets schelen.

Het kantoor in Bulawayo bestond niet langer, maar behulpzame telefonistes bezorgden haar lijsten van andere advocaten en ten slotte ontdekte ze dat het oorspronkelijke bedrijf naar Zuid-Afrika was verhuisd. Ze raakte opeens in gesprek met mensen in steden waaraan ze nooit had gedacht, zelfs al kende ze de namen… Bloemfontein, Ladysmith, Kimberley, Queenstown.

Ze vond een van de namen die de brief hadden ondertekend in Pretoria.

Maureen Barry was kort en zakelijk. Ze verklaarde dat haar moeder was gestorven en dat het haar laatste wens was geweest dat Maureen contact zou opnemen met haar vader. Hoe kon ze inlichtingen inwinnen?

Het was geen dossier dat veertig jaar lang open zou zijn gehouden, vertelde de man haar.

‘Maar u hebt het vast niet weggegooid. Juristen gooien nooit iets weg.’

‘Kunt u geen inlichtingen inwinnen aan uw kant?’

‘Dat heb ik geprobeerd, maar ze weten niets, het kantoor is veranderd, zeggen ze, en alle documenten zijn op haar verzoek weer aan mijn moeder teruggegeven. Ik moet het gewoon aan uw kant proberen.’

Hij klonk als een aardige man, ondanks zijn accent, en hij probeerde te bedenken hoe ze dit het beste kon aanpakken.

‘Ik besef dat dit onderzoek voor u gewoon werk is en ik ben volledig bereid het normale honorarium te betalen voor uw tijd en expertise,’ zei Maureen. ‘Wilt u misschien dat ik u via een kantoor hier benader om het op een meer officiële basis te doen?’

‘Nee, ik heb de indruk dat u iemand bent die zeer wel in staat is dit zelf af te handelen.’

Ze kon hem vanaf de andere kant van de wereld horen glimlachen, een man die ze nooit had ontmoet of zou ontmoeten.

Hij zei dat hij haar binnenkort terug zou bellen.

‘Ik vraag me af of u enig idee hebt hoe binnenkort ik hoop dat dat zal zijn.’

‘Ik denk van wel,’ zei hij met zijn merkwaardig afgemeten accent. ‘Als ik zojuist de ene ouder had verloren en hoopte de andere te vinden, zou daar bij mij ook veel haast bij zijn.’

Ze wist niet hoe ze de dinsdag was doorgekomen, maar hij belde haar terug, de man uit Pretoria, op woensdagmorgen om acht uur, met het adres van een advocatenkantoor in Londen.

‘Is hij nog in leven of is hij dood?’ vroeg ze, met haar hand om haar hals geslagen.

‘Dat hebben ze me niet verteld, echt niet.’ Hij klonk spijtig.

‘Maar zullen die mensen het weten?’ smeekte ze.

‘Die mensen zullen in staat zijn een boodschap door te geven aan degene die het betreft.’

‘Hebben ze íéts laten doorschemeren?’

‘Ja, ze hebben iets laten doorschemeren.’

‘Wat?’

‘Dat hij in leven is. Dat u zou kunnen praten met de betreffende persoon.’

‘Ik zal u hiervoor nooit genoeg kunnen bedanken,’ zei ze.

‘U weet nog helemaal niet of u wel of niet iets hebt om mij voor te bedanken.’

‘Dat zal ik u vertellen. Ik zal u terugbellen.’

‘Schrijf me maar, u hebt al genoeg uitgegeven aan telefoongesprekken. Of nog beter, u komt me hier opzoeken.’

‘Ik denk niet dat ik dat zal doen. Zou dat enige zin hebben? Van welke generatie bent u trouwens?’

‘Doe maar rustig. Ik ben drieënzestig, weduwnaar, met een prachtig huis in Pretoria.’

‘God zegene u,’ zei ze.

‘Ik hoop dat hij nog in leven is en goed voor u zal zijn,’ zei de vreemdeling vanuit Zuid-Afrika.

Ze moest nog anderhalf uur wachten voordat ze de man van het Londense advocatenkantoor kon bellen.

‘Ik begrijp niet waarom u mij wilt spreken,’ zei hij op een enigszins knorrige toon.

‘Dat weet ik ook niet,’ bekende Maureen. ‘Maar de oorspronkelijke overeenkomst was dat mijn vader en ik geen contact met elkaar zouden hebben gedurende mijn moeders leven. Ik weet dat het als iets van Hans Christian Andersen klinkt, maar zo is het echt gegaan. Kunt u twee minuten luisteren, twee minuten maar? Ik kan het snel uitleggen, ik ben gewend zakelijke gesprekken te voeren.’

De Engelse advocaat begreep het. Hij zei dat hij weer contact zou opnemen.

Maureen begon meer geloof in de snelheid van de wet te krijgen dan ze ooit voor mogelijk had gehouden. Walter vertelde haar vaak over uitstel en verdagingen, en ze kende zelf het eindeloze gedoe met leveranciers over contracten. Maar zij had nu opeens, midden in de belangrijkste gebeurtenis van haar leven, twee advocatenkantoren getroffen waar men begrip leek te hebben voor haar haast. Waar ze haar ongeduld schenen te bespeuren en ernaar handelden. Op donderdagavond controleerde ze het antwoordapparaat in haar flat, maar er was niets, behalve een vriendelijke uitnodiging van haar moeders vriendin mevrouw O’Hagan om een keer ’s avonds een glaasje sherry te komen drinken, ‘net zoals je dat vroeger bij je eigen arme moeder deed’. En er was een boodschap van Walter, die dit weekend naar West-Ierland ging; met mooie wandelingen en heerlijk eten, zei hij, en het zou er ook goed vissen zijn. En hij hoefde zelfs niet te vissen als Maureen zin had om met hem mee te gaan.

Ze glimlachte. Hij was een goede vriend.

Er waren twee klikken waarbij mensen hadden opgehangen zonder een boodschap achter te laten. Ze voelde zich rusteloos en toen werd ze nijdig op zichzelf. Hoe kon ze verwachten dat deze mensen zo snel zouden handelen? En stel dat haar vader inderdaad nog in leven was en in Engeland woonde, wat nu het geval scheen te zijn… misschien wilde hij wel helemaal geen contact, of wilde hij het wel, maar vond Flora, of zijn dochter, dat niet goed. Ze besefte opeens dat er misschien nog meer kinderen waren.

Ze liep door haar flat te ijsberen met haar armen tegen zich aan gedrukt. Ze kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst zo was geweest, niet in staat haar aandacht op iets anders te richten.

Toen de telefoon rinkelde, schrok ze op; de stem klonk aarzelend.

‘Maureen Barry. Spreek ik met Maureen Barry?’

‘Ja.’ Ze was half buiten adem.

‘Maureen, met Bernie,’ zei de stem. En er viel een stilte, alsof hij wanhopig wachtte op wat zij zou zeggen.

Ze kon niets uitbrengen. Er kwamen geen woorden naar buiten.

‘Maureen, ze zeiden dat jij had geprobeerd contact op te nemen; als dat niet zo is…’ Hij leek bijna op het punt te staan weer op te hangen.

‘Bent u mijn vader?’ fluisterde ze.

‘Ik ben nu een oude man, maar ik was je vader,’ zei hij.

‘Dan bent u dat nog steeds.’ Ze dwong haar stem luchtig te laten klinken. Het was de juiste opmerking geweest, ze hoorde hem een beetje lachen.

‘Ik heb al eerder gebeld,’ zei hij, ‘maar je had zo’n apparaat aan staan en je klonk zo formeel, dat ik zonder iets te zeggen weer heb opgehangen.’

‘Ik weet het, zoiets moest verboden zijn,’ zei ze. Ze deed het opnieuw goed, hij ontspande zich.

‘Maar ik heb nóg een keer opgebeld, alleen maar om je stem te horen en te denken: dit is Maureen die spreekt, dit is echt haar stem.’

‘En, beviel het geluid?’

‘Niet zo goed als nu, nu het een echt gesprek is. Is dit een echt gesprek?’

‘Ja, ja, dat is het echt.’

Er viel een stilte, maar het was geen gespannen stilte, het was alsof ze allebei gewend begonnen te raken aan het vreemde ritueel van praten met elkaar.

‘Zou je me willen ontmoeten?’ vroeg ze.

‘Er is niets wat ik liever wil. Maar zou jij naar Engeland kunnen komen om mij op te zoeken? Ik ben op dit moment wat slecht ter been, het lukt me niet om naar Ierland te komen om jou te bezoeken.’

‘Dat is geen probleem. Ik kom zodra jij dat wilt.’

‘Ik ben niet meer de Bernie die jij vroeger hebt gekend.’

Ze begreep dat hij wilde dat ze hem Bernie noemde, niet vader. Haar moeder had altijd over hem gesproken als de arme Bernard.

‘Ik heb jou eigenlijk helemaal niet gekend, Bernie, en jij hebt mij maar korte tijd gekend, dus het zal voor geen van ons beiden een echte schok zijn. Ik ben nu op weg naar de vijftig, een vrouw van middelbare leeftijd.’

‘Stop. Stop.’

‘Nee, het is waar, ik ben niet echt grijs omdat ik zo’n goede relatie heb met mijn kapper…’ Ze had het gevoel dat ze voortratelde.

‘En Sophie… ze heeft het je verteld… voordat ze…’ Hij aarzelde.

‘Ze is twee weken geleden gestorven… Bernie… het was een beroerte, het ging snel en ze zou nooit meer de oude zijn geworden, het was allemaal beter zo…’

‘En jij…?’

‘Met mij gaat het goed. Maar wat betreft mijn ontmoeting met jou, waar moet ik naartoe en hoe is het met Flora en je gezin?’

‘Flora is dood. Ze is overleden vlak nadat we Rhodesië hadden verlaten.’

‘Wat verdrietig.’

‘Ja, ze was een geweldige vrouw.’

‘En kinderen?’ Maureen vond dit een heel ongewoon gesprek. Het klonk allemaal zo normaal, zo gewoon, maar toch sprak ze met haar eigen vader, een man van wie ze tot vier dagen geleden had gedacht dat hij al veertig jaar dood was.

‘Ik heb alleen Catherine. Ze woont in Amerika.’

Op de een of andere manier was Maureen blij dit te horen.

‘Wat doet ze daar? Werkt ze? Is ze getrouwd?’

‘Nee, geen van beide. Ze heeft een relatie met een rockmuzikant, al acht jaar. Ze gaat altijd met hem mee, waar hij ook naartoe gaat, om iets van een thuis voor hem te creëren. Ze zegt dat dit alles is wat ze ooit heeft gewild. Ze is gelukkig.’

‘Dan boft ze,’ zei Maureen, bijna zonder na te denken.

‘Ja, vind je ook niet? Want ze doet niemand verdriet. De mensen zeggen dat ze mislukt is, maar dat vind ik niet. Ik vind dat ze succes heeft als ze krijgt wat ze wil zonder iemand daarbij verdriet te doen.’

‘Wanneer kan ik je ontmoeten, Bernie?’ vroeg ze.

‘O, hoe eerder, hoe beter. Het kan me niet snel genoeg zijn,’ zei hij.

‘Waar zit je?’ vroeg ze.

‘In Ascot.’

‘Ik kom morgen,’ zei ze.

Voordat ze wegging nam ze de post nog even door. Naar haar flat kwam zelden iets wat met haar werk te maken had. Er waren wat rekeningen, circulaires, en een brief die eruitzag als een uitnodiging. Hij was van Anna Doyle, de oudste dochter van Deirdre O’Hagan, een officiële uitnodiging voor het zilveren huwelijksfeest van haar ouders, en een briefje waarin ze zich verontschuldigde voor de belachelijk vroege aankondiging, maar ze wilde er nu eenmaal graag zeker van zijn dat de belangrijkste personen konden komen. Misschien kon Maureen het hun laten weten.

Maureen keek ernaar bijna zonder het te zien. Een zilveren bruiloft leek zo’n kleine mijlpaal vergeleken bij wat zij nu ging meemaken. Ze kon nu nog niet bedenken of ze wel of niet wilde gaan.

Het was een heel comfortabel verzorgingstehuis, Bernard James Barry had de koloniën in stijl verlaten, besefte Maureen. Ze had op Heathrow Airport een auto gehuurd en was naar het adres gereden dat hij had opgegeven.

Voor alle zekerheid had ze het tehuis gebeld om te vragen of haar komst niet te veel opwinding voor haar vader zou betekenen, die had gezegd dat hij aan reumatische artritis leed en herstellende was van een lichte hartaanval.

Er was haar verteld dat hij in uitstekende gezondheid verkeerde en al vol ongeduld haar komst afwachtte.

Hij droeg een blazer met een kleurig wapen erop en had een zorgvuldig gestrikte das om; hij leek de perfecte heer, enigszins gebruind, een massa dik grijs haar, een wandelstok en een voorzichtige manier van lopen, maar in alle opzichten het soort man dat haar moeder dolgraag in Dublin had willen ontvangen. Hij had een glimlach die je hart bijna brak.

‘Ik heb de Egon Ronay Guide, Maureen,’ zei hij nadat ze hem had gekust. ‘Ik dacht dat we misschien maar ergens moesten gaan lunchen om dit te vieren.’

‘Je bent een man naar m’n hart, Bernie,’ zei ze.

Hij was inderdaad een man naar haar hart. Er waren geen verontschuldigingen, geen excuses. In het leven kreeg je maar een paar kansen op geluk, hij kon het zijn dochter Catherine niet kwalijk nemen dat zij haar kans greep, net zomin als hij het Sophie kwalijk nam dat zij haar geluk via status zocht, maar hij kon zelf niet zo leven.

Hij had alles over Maureen geweten, hij had altijd contact gehouden, tot Kevin O’Hagan was overleden. Hij had Kevin in zijn club geschreven om hem naar nieuws over zijn dochtertje te vragen. Hij toonde Maureen het plakboek dat hij had gemaakt, met de foto’s uit societytijdschriften over Maureen op dit bal of bij die receptie. Hij had ook foto’s van Maureen met Deirdre O’Hagan, waaronder een in haar bruidsmeisjesjurk.

‘Ze vieren dit jaar hun zilveren bruiloft.’ Maureen kromp ineen bij het zien van de uitermate onelegante kleding uit 1960. Hoe hadden ze toen zo weinig kunnen weten; had zij pas later gevoel voor mode gekregen?

Meneer O’Hagan had regelmatig geschreven, pas toen de brief vanuit de club werd teruggestuurd, met een notitie, had Maureens vader vernomen dat zijn vriend was gestorven. Hij had de instructie gehad geen enkel bewijs van de correspondentie in zijn huis achter te laten, aangezien de overeenkomst had ingehouden dat Bernard Barry overleden was.

Ze praatten heel gemakkelijk, als vrienden die veel gemeen hadden.

‘Heb jij ooit een grote liefde gehad die je niet bent gevolgd?’ vroeg hij, terwijl hij een slokje cognac nam. Op zijn zeventigste had hij wel recht op dit beetje luxe, vond hij.

‘Niet echt, geen grote liefde.’ Ze deed wat onzeker.

‘Maar wel iets wat een grote liefde had kunnen worden?’

‘Dat dacht ik in die tijd, maar ik had het mis, het had nooit iets kunnen worden. Het zou ons allebei hebben beperkt, we waren te verschillend, het zou in vele opzichten ondenkbaar zijn geweest.’ Maureen wist dat haar stem net als die van haar moeder klonk toen ze dit zei.

Ze was in staat deze man over Frank Quigley te vertellen, dat zij op haar twintigste zoveel van hem had gehouden dat ze dacht dat haar hele lichaam en ziel zouden exploderen. Ze vond het helemaal niet moeilijk nu zulke woorden te gebruiken, hoewel ze ze nooit eerder had uitgesproken.

Ze vertelde hem van die zomer, toen ze alles met Frank had gedaan behalve met hem naar bed gaan, en de reden dat ze hiervoor terugschrok was niet de gebruikelijke angst om zwanger te raken, die ieder meisje weerhield, maar alleen omdat ze besefte dat ze niet nog meer betrokken moest raken dan ze al was, omdat hij nooit in haar leven zou passen.

‘En was dat iets wat je zelf geloofde, of was het iets wat Sophie je vertelde?’ Zijn stem was vriendelijk, zonder beschuldigend te worden.

‘O, ik geloofde het, ik geloofde het helemaal. Ik dacht dat er twee typen mensen waren, wij en de anderen. En Frank hoorde beslist bij de anderen. Net als Desmond Doyle, maar Deirdre O’Hagan heeft op de een of andere manier toch haar zin weten door te zetten. Ik weet nog dat we bij de trouwerij allemaal deden alsof Desmonds familie afkomstig was van een landgoed in het westen, in plaats van een hutje in de heuvels.’

‘Het is haar ook niet zonder slag of stoot gelukt,’ zei Maureens vader.

‘Wil je zeggen dat meneer O’Hagan je daarover heeft geschreven?’

‘Ja, een beetje. Ik denk dat ik iemand was met wie hij erover kon praten, omdat ik er niet bij betrokken was, en er ook nooit bij betrokken zou zijn.’

Maureen vertelde dat Frank Quigley onuitgenodigd naar Dublin was gekomen voor haar buluitreiking. Hij had achter in de zaal gestaan en luid gejoeld toen zij haar perkament in ontvangst ging nemen.

Na afloop was hij naar haar huis gekomen. Het was vreselijk geweest.

‘Heeft Sophie hem weggestuurd?’

‘Nee, je weet hoe moeder was, of misschien weet je ’t ook niet, maar dat zou ze nooit doen. Ze heeft hem gesmoord in vriendelijkheid, ze was een en al charme… “O, vertel me eens, Frank, is het mogelijk dat mijn man zaliger en ik jouw ouders hebben ontmoet toen we in Westport zaten…?” Je kent dat soort dingen wel.’

‘Inderdaad.’ Hij keek treurig.

‘En Frank ging zich op de een of andere manier steeds slechter gedragen, alles wat hij deed leek hem tot een ongemanierde proletariër te maken. Tijdens het eten pakte hij zijn kam om zijn haar te fatsoeneren, weet je, waarbij hij zichzelf in de spiegel van het buffet bekeek. En hij roerde in zijn koffie alsof hij door de bodem van het kopje heen wilde. Ik had hem wel kunnen vermoorden, en ik had mezelf ook wel kunnen vermoorden omdat ik het me zo aantrok.’

‘En wat zei je moeder toen?’

‘O, iets in de trant van: “Heb je genoeg suiker, Frank? Of had je misschien liever thee gehad?” Je weet wel, heel beleefd, zogenaamd zonder te laten merken dat er iets ongepasts was.’

‘En na afloop?’

‘Na afloop lachte ze alleen maar. Ze zei dat hij heel aardig was, en ze lachte.’

Er viel een stilte.

‘Maar ik ging ermee door,’ zei Maureen eerlijk. ‘Ik kan niet zeggen dat ze hem de deur uit heeft gezet, ze heeft hem nooit de toegang tot het huis ontzegd, ze informeerde zelfs af en toe naar hem, met dat vreemde lachje, het was net of we per ongeluk de arme Jimmy Hayes, die de tuin deed, te eten hadden gevraagd. En ik liet het daarbij, omdat ik het met haar eens was, ik dacht er net zo over als zij.’

‘En kreeg je daar spijt van?’

‘Niet direct, hij was zo grof in de mond en noemde me een snobistisch kreng, zodat hij min of meer bewees dat moeder gelijk had, dat ik gelijk had. Hij zei dat hij me wel eens wat zou laten zien, dat hij in de hoogste kringen van het land zou worden ontvangen en dat ik er spijt van zou krijgen dat we hem niet in dat kleine rothuisje van ons welkom hadden geheten. Dat was de manier waarop hij sprak.’

‘Hij was gekwetst.’ Haar vader was meelevend.

‘Ja, ja natuurlijk. En hij werd inderdaad een rijke zakenman en Deirdre O’Hagan trouwde met zijn al even onnozele en onacceptabele beste vriend… dus hij kreeg wel gelijk. Zijn dag was inderdaad gekomen.’

‘En is hij gelukkig?’

‘Ik weet het niet, ik denk het niet. Maar misschien geniet hij wel geweldig van het leven. Ik weet het niet.’

‘Je bent heel mooi, Maureen…’ zei haar vader opeens.

‘Nee, dat ben ik niet, ik ben heel onnozel, ik ben te lang heel onnozel geweest. Ik zou niemand verdriet hebben gedaan, om jouw uitdrukking te gebruiken, als ik op mijn eenentwintigste tegen moeder had gezegd dat ik er met Frank Quigley vandoor ging, stamboom of niet.’

‘Misschien wilde je haar geen verdriet doen, tenslotte had ik haar al een keer in de steek gelaten, je wilde niet dat haar dat nog eens zou overkomen.’

‘Tja, maar ik wist niet dat jij haar in de steek had gelaten, ik dacht dat jij aan een afschuwelijk virus was gestorven.’

‘Het spijt me.’ Hij zag er berouwvol uit.

‘Ik vind ’t geweldig, jij ouwe schurk,’ zei ze. ‘Er is niets wat mij in m’n hele leven zo gelukkig heeft gemaakt.’

‘Maak het een beetje, een ouwe kerel, rijp voor de rolstoel!’

‘Heb je zin om bij me te komen wonen, in Dublin?’ vroeg ze.

‘Nee, nee, mijn liefste Maureen, dat niet.’

‘Jij hoeft helemaal niet in een tehuis te wonen, je bent zo gezond als wat. Ik kan regelen dat je goed wordt verzorgd, niet in moeders huis, we kunnen samen ergens anders gaan wonen. In een groter huis dan mijn flat.’

‘Nee, ik heb het Sophie beloofd.’

‘Maar ze is nu dood, je hebt je belofte gehouden zolang ze leefde.’

Zijn ogen stonden treurig.

‘Klopt, maar dit is voor mij een kwestie van eer. Ze zouden haar met nieuwe ogen gaan bekijken, weet je, ze zouden alles wat zij gezegd had nog eens doornemen, dat zou haar achteraf omlaaghalen. Je begrijpt wat ik bedoel.’

‘Inderdaad, maar eigenlijk ben jij nog wel heel barmhartig, want zij heeft jou niet de kans gegeven om contact te blijven houden met je eigen dochter, ze heeft mij die kans niet gegeven, ze heeft ons niet eerlijk behandeld. Tot een paar dagen geleden heb ik altijd gedacht dat je dood was.’

‘Maar ze heeft het je uiteindelijk toch nog verteld,’ zei Bernard Barry met een stralend gezicht.

‘Wat?’

‘Nou, ze heeft jou in elk geval nog gevraagd om mij op te zoeken. Dat heeft het advocatenkantoor me verteld. Toen ze wist dat ze stervende was, wilde ze dat jij de kans zou krijgen mij weer te ontmoeten.’

Maureen beet op haar lip. Ja, dat had ze aan het begin gezegd, toen ze in Bulawayo haar eerste inlichtingen had ingewonnen.

Ze keek haar vader onderzoekend aan.

‘Ik moet zeggen dat ik daar geroerd en blij om was. Ik dacht dat ze onverzoenlijk was. Kevin O’Hagan vertelde me dat ze elk jaar een mis liet lezen op mijn verjaardag.’

‘O ja,’ beaamde Maureen, ‘binnenkort is het weer zover.’

‘Dus ze heeft iets gedaan wat ze helemaal niet had hoeven doen. Ik ben het aan haar verplicht nooit terug te gaan en haar nagedachtenis te verstoren. Bovendien kind, ken ik daar niemand meer, niet sinds Kevin is gestorven, en ik zou alleen maar een voorwerp zijn van ieders nieuwsgierigheid. Nee, ik blijf hier, het bevalt me hier wel en dan kom jij me van tijd tot tijd opzoeken, net als je zuster Catherine en haar man, en ik zal het leven van een vorst hebben.’

Er kwamen tranen in haar ogen. Ze zou hem nooit vertellen dat haar moeder haar niet had gestuurd om hem te zoeken, ze zou hem iets moois laten denken wanneer hij in de ondergaande zon zat te denken dat hij het leven van een vorst had.

‘Dan zal ik allerlei excuses gaan bedenken om jou op te zoeken. Misschien open ik wel een winkel hier in Ascot of in Windsor. Ik meen het.’

‘Natuurlijk meen je het, en kwam je niet ook voor de zilveren bruiloft van Kevins dochter? Is dat ook geen mooi excuus?’

‘Ik weet niet of ik daar wel naartoe wil. Frank Quigley was de getuige van de bruidegom, weet je, het schijnt een soort reünie te worden van iedereen die erbij is geweest en ze willen natuurlijk allemaal oude herinneringen ophalen en zo.’

‘Is dat niet een extra reden om wel te gaan?’ vroeg Bernie Barry, de man met de gebruinde huid en de twinkeling in zijn ogen, die veertig jaar geleden tijdens een zakenreis verliefd was geworden en de moed had gehad zijn hart te volgen.