42

Nog geen minuut na zijn gesprek met Garvey werd Thorne door Brigstocke gebeld. De hoofdinspecteur was bij de flat van Nina Collins aangekomen met een team rechercheurs van bureau Barnet en een eenheid van CO19 die zich uit Euston Street had teruggetrokken en al op weg was geweest voordat Thorne vertrok.

‘Hoe ver ben je nog weg?’

‘Een paar minuten.’

‘Wat denk je, Tom?’

Hoewel hij formeel zijn meerdere was, leek Brigstocke erop gebrand Thornes mening te horen. Thorne was zowel gevleid als ontsteld door die beleefdheid, als het dat was.

‘Ik vind dat je naar binnen moet,’ zei hij.

‘Moeten we niet even afwachten?’ vroeg Brigstocke. ‘Om de zaak in te schatten, bedoel ik? Hij kan wel gewapend zijn.’

‘Er is geen reden om aan te nemen dat hij iets bij zich heeft,’ zei Thorne. ‘Maar dat maakt hoe dan ook niks uit. Hij pakt gewoon wat hij kan vinden. Daar heeft hij verdomme een mokkenhouder gebruikt.’

‘Oké.’

‘Ram godverdomme die deur in, Russell. Geef hem niet de kans.’

Dus voor de tweede keer binnen een uur kwam Thorne aan bij een plaats delict, waar hij alleen maar kon kijken of de gezichten van degenen die hem voor waren geweest verrieden hoe de zaken ervoor stonden.

Of hij te laat was om er iets aan te veranderen.

Toen hij dit keer met piepende banden voor de flat van Nina Collins stopte, zag hij vooral verwarring op ieders gezicht, en Thorne voelde een golf van opluchting door zich heen gaan toen hij het pad op sprintte en bij de deur werd opgewacht door Russell Brigstocke.

‘Er is niemand,’ zei hij.

De opluchting was van korte duur. Had Garvey haar meegenomen? ‘Zijn er sporen van…’

‘Geen bloed. Niets wat op een worsteling duidt.’

‘Dat moet goed nieuws zijn,’ zei Thorne. ‘Denk je niet?’

Voordat Brigstocke antwoord kon geven, klonk er een kreet van achter het huis. Een paar seconden later kwam een agent in burger gehuld in een antisteekvest door de hal aanrennen.

‘Jullie moeten even in de tuin komen kijken.’

Terwijl de agent Brigstocke vertelde wat hij had gevonden, liep Thorne snel naar binnen en door de open keukendeur weer naar buiten. Hij zag het meteen. Een witte plastic tuinstoel was bij een bijpassende tafel op de patio weggehaald en was aan het eind van de kleine tuin tegen het hek gezet. Er stonden modderige voetafdrukken op de zitting. Thorne boog zich voorover om ze goed te bekijken. Drie verschillende paren.

Omdat hij geen bewijsmateriaal wilde vernietigen, rende Thorne weg om een andere stoel te pakken, ging erop staan en keek over het hek. Hij zag alleen maar een veldje met struikgewas, en daarachter een rij garages; de grond was bezaaid met glasscherven, verwrongen stukken schroot, een oud matras en de resten van verschillende vuurtjes. In de hoek aan de overkant liep een vervallen hek met harmonicagaas een bocht om, uit het zicht.

Hij sprong van de stoel af en probeerde na te denken en pakte toen zijn telefoon.

Toen ze uiteindelijk opnam, leek het erop dat Nina Collins het druk had, maar ze wilde hem nog wel graag even laten weten hoe ze over hem dacht.

Hij kapte haar vlug af, en probeerde kalm te blijven. Hij wilde haar niet bang maken, maar hij had snel informatie nodig. ‘Debbie is weg,’ zei hij.

‘Weg? Waarheen?’

‘Als je aan het eind van jouw tuin over het hek klimt, waar kom je dan uit?’

‘Tering, is ze over het hek geklommen?’

‘Waar zou ze naartoe kunnen zijn gegaan?’

Er viel een korte stilte, en toen begon Nina weer te vloeken. Thorne zei haar een paar keer dat ze kalm moest blijven, en toen ze was uitgescholden, hoorde hij op de achtergrond een mannenstem.

Thorne zei: ‘Waar zou Debbie Jason mee naartoe nemen, Nina?’ Hij wachtte tot hij haar ademhaling kon horen en zei het langzaam. ‘Als ze ergens bang voor is.’

‘Ik weet het niet, jézus!’ De man praatte weer, en Nina’s stem klonk gedempt toen ze haar hand op de hoorn legde en zei dat hij zijn kop moest houden. ‘Misschien naar het park.’

‘Het park?’ De favoriete plek van de jongen. ‘Weet je het zeker?’

‘Daar gaan ze altijd naartoe.’

Toen de man die bij Nina was begon te schreeuwen, hing Thorne op. Hij draaide zich om en zag in de tuin ernaast een vrouw staan.

‘Het lijkt hier wel een gekkenhuis,’ zei ze.

‘Hebt u iets gezien?’

Ze schudde haar hoofd en knikte toen naar de telefoon in Thornes hand. ‘Ik heb meegeluisterd,’ zei ze. ‘Sorry.’

‘Geeft niet.’

‘Er is een kortere weg.’

Het was zo makkelijk geweest, ze leek geen andere keus te hebben toen ze het smerige veldje achter Nina’s tuin was overgestoken en door een gat in het hek door de wirwar van bomen het park in was gestrompeld. De gedachte aan wat er achter haar was had haar voortgedreven, had haar gedwongen Jason in beweging te houden, hem weg te trekken bij de oude vrouw met de hond en de voetbalvelden over te steken op weg naar de brug. De zekerheid die ze voelde was even overweldigend en verterend geweest als de angst.

Maar nu ze van de brug naar beneden keek werd ze verlamd door een heel ander soort angst.

Verstijfd en hulpeloos van angst.

In haar gedachten had het allemaal zo eenvoudig geleken, zo duidelijk. Ze had er niet voor gekozen het op deze manier te doen, en als ze de keus had gehad, had ze alles heel anders gedaan. Als ze niet kon slapen en lag te wachten tot ze Nina’s sleutel in de deur hoorde, had ze zich de laatste ogenblikken voorgesteld en zich ingesteld op een lange slaap met verpulverde pillen en drank, met Jason tegen zich aan onder de dekens. Met zijn tweetjes wegglijden met de radio aan of op de muziek van Jasons video vanuit de andere kamer. Zijn lange, warme lijf uitgestrekt naast dat van haar.

Zonder iets te weten. Zonder angst.

Nu sloeg Jason naast haar met zijn handen tegen de rand van de brug en knorde van opwinding. Ze keek naar beneden en zag de uit schakels bestaande slang van de trein de bocht om komen, met daaronder de knetterende rails terwijl het laatste rijtuig het rechte stuk op denderde.

Het zou snel gaan, dat wist ze wel, maar de valhoogte was zo groot dat ze heel even weer een klein meisje was, niet ouder dan Jason. Huiverend, met haar tenen om de duikplank gekromd terwijl haar vader een duwtje in haar onderrug gaf en zei dat ze zich niet zo aan moest stellen. Niet zo kinderachtig moest doen. Ze knipperde haar tranen weg, starend naar de kronkelende zwarte lijnen op de bodem van het zwembad onder die enorme blauwe rechthoek. Achteroverleunend tegen de hand van haar vader. Haar ogen sluitend en vechtend tegen de misselijkheid.

Was het die herinnering die haar nu tegenhield, die haar tegen de stenen rand drukte en haar hart verscheurde alsof het nat papier was? Of, jezus… misschien zat ze fout. Was ze stom en zelfzuchtig? Ze had nergens anders aan gedacht sinds de politie voor het eerst had aangebeld om haar te waarschuwen. Ze had zo zeker geweten dat dit de juiste oplossing was.

Voor hen allebei.

Jason zou zonder haar niet overleven, dat had ze altijd geweten. Bij iemand anders zou hij geen leven hebben. Alleen Debbie begreep hem en kon hem gelukkig maken. Niemand zou ooit zoveel van hem kunnen houden als zij.

Maar nu de bakstenen onder haar begonnen te trillen, schreeuwde de stem in haar hoofd tegen haar dat ze alleen aan zichzelf dacht. Hoe kon ze in godsnaam weten hoe het Jason zou vergaan? Welke toekomst hij misschien zou hebben? Ze ontdekten steeds nieuwe dingen, de medische wetenschap ging vooruit en kwam met nieuwe ideeën. Zocht manieren om door te dringen tot kinderen als hij.

‘Puf puf puf…’

Debbie draaide haar hoofd langzaam om en keek omlaag naar Jason. Zijn lippen bewogen, zijn ogen waren groot en helder. Er lag geen angst in. Een beweging aan de rand van haar gezichtsveld zei haar dat de man die hen hiertoe gedreven had niet meer dan enkele meters, enkele ogenblikken van hen af was.

Ze kon haar eigen zure lucht ruiken, voelde de windvlagen tegen een gezicht slaan waarvan ze wist dat het uitdrukkingsloos en lijkbleek was. Als dat van een stervende.

Wat natuurlijk ook zo was.

Op het moment dat ze de moed bij elkaar raapte, hoorde ze de stem van Thorne, hees en wanhopig boven het geratel van de trein uit. Hij riep haar naam om de paar seconden, eerst vanaf de straat en daarna vanaf het pad, van boven, ergens rechts van haar.

Zijn timing is even beroerd als zijn grappen, dacht ze, en ze draaide zich weer om.

Ze sloot haar ogen en stak haar vingers uit om de strakke, dunne bandjes van een badpak van heel lang geleden te schikken.

De hand van haar vader onder in haar rug.