14
H.M.P. Whitemoor
‘Ik kan er maar niet over uit hoe moeilijk ze het je maken om hier binnen te komen.’
‘Het is anders heel wat lastiger om erúít te komen.
‘Je moet alles afgeven, ze controleren je spullen. Al die deuren waar je doorheen moet.’
‘Zodat je niks kunt binnensmokkelen.’
‘Zoals?’
‘Hoofdzakelijk sigaretten. Drugs. Maar ze spelen het nog steeds klaar.’
‘Ik snap het.’
‘Sorry dat ik zo zit te staren. Ik kan nog steeds niet geloven dat je hier echt bent.’
‘Geloofde je me niet toen ik zei dat ik zou komen?’
‘Het was allemaal zo onverwacht, begrijp je? Ik had nooit gedacht… dat je erachter zou komen.’
‘Dat was ook niet de bedoeling. Niemand zou het me hebben verteld.’
‘Dus hoe…?’
‘Er lagen wat oude brieven bij mijn tante op zolder, en wat officiële papieren. Ik vroeg haar ernaar en toen begon ze te huilen, waardoor ik wist dat het waar was.’
‘En wat ging er toen door je heen?’
‘Ik was kwaad. Op haar, ik bedoel op mam, dat ze me niks had verteld.’
‘Ze heeft mij ook nooit iets verteld. Over jóú.’
‘Dat weet ik. Ik heb de brief gevonden die je aan mijn tante hebt gestuurd. Ik weet waarom je hebt gedaan wat je hebt gedaan.’
‘O, jezus…’
‘Nee, echt, het is oké. Ik weet hoe jij je eronder hebt gevoeld, godallemachtig.’
‘Het is niet oké.’
‘Ik denk dat ik hetzelfde had gedaan.’
‘Ik was er altijd van uitgegaan dat je me haatte als de pest. Daarom heb ik nooit geprobeerd contact op te nemen of zo.’
‘Vanaf dat ik een jaar of zes, zeven was heeft ze gezegd dat je dood was. Dat mijn “vader” dood was. Ze zei dat hij elektrotechnicus was. Hoe kon ze dat doen?’
‘Ik was ook elektrotechnicus, bij British Telecom. Voordat…’
‘Ik ben er niet rouwig om dat ze dood is. Je hoeft je geen zorgen te maken.’
‘Je ziet er anders uit dan op de foto’s die je me gestuurd hebt.’
‘God, die zijn stokoud. Van toen ik nog op school zat. Ik stuur je wel een paar recente, als je wilt.’
‘Zit je niet meer op school?’
‘Wat heeft dat voor zin?’
‘Als het maar niks met mij te maken heeft, met het uitzoeken van wie ik was, bedoel ik. Als je examens hebt of dat soort dingen, moet je ze wel afmaken, vind ik.’
‘Jij ziet er ook anders uit. Ik heb een paar foto’s op internet gezien, in wat oude kranten. En die ene foto die ze in al die boeken gebruiken.’
‘Hier vliegen de kilo’s er bij iedereen aan. En ik krijg niet zoveel beweging als andere gevangenen… normale gevangenen.’
‘Dat is echt niet eerlijk.’
‘Ze houden de speciale gevallen apart van de rest. Voormalige smerissen, verkrachters, dat soort.’
‘Jij hoort niet bij dat soort.’
‘Het is goed, ik ben eraan gewend.’
‘Waarom glimlach je?’
‘Het is grappig, ze heeft me nooit over je verteld, maar ze heeft je wel mijn tweede naam gegeven.’
‘Nee, niet waar. Ze heeft me een stomme naam gegeven. Ik heb hem veranderd zodra ik die brieven had gevonden. Niet officieel of zo, maar misschien doe ik dat nog wel een keer.’
‘Wat je wilt.’
‘Laat maar. Vanaf nu heet ik Anthony, wat er ook gebeurt.’
‘Dat is mooi.’
‘En de tweede naam ook: Anthony Garvey.’
‘Die heeft zonder meer een bijklank.’
‘Maar Tony is ook oké, daar heb ik geen bezwaar tegen.’
‘Klinkt goed, jonger vind ik.’
‘Dus je vindt het goed als ik nog eens op bezoek kom?’
‘Ga je dan alweer?’
‘Nee, geen zorgen, we hebben nog alle tijd. Ik vroeg me alleen af of je het oké zou vinden.’
‘Meer dan oké.’
‘Ik ook.’
‘Ja… Tony klinkt echt goed…’