PROLOOG
Debbie en Jason
‘Kom op, schatje! We gaan naar de treinen blazen.’ Debbie Mitchell trekt haar zoon aan zijn arm mee, maar hij trekt net zo hard de andere kant op, naar de chocoladebruine labrador die door een oude vrouw met moeite in bedwang kan worden gehouden. ‘Hakke hakke puf puf,’ zegt Debbie, en ze blaast de lucht uit haar wangen. ‘Kom maar, dat doe je toch zo graag…’
Jason trekt nog harder de andere kant op, hij is sterk als hij wil. Het geluid dat hij maakt zit ergens tussen grommen en jammeren in. Iemand anders zou misschien denken dat hij pijn had, maar Debbie begrijpt hem maar al te goed.
‘Hond,’ zegt hij. ‘Hond, hond!’
De oude vrouw met de labrador glimlacht tegen de jongen – ze heeft hen beiden vaak genoeg in het park gezien – en trekt dan hetzelfde droevige gezicht als altijd wanneer ze zijn moeder aankijkt.
‘Arme stakker,’ zegt ze. ‘Hij weet dat ik snoepjes voor Buzz in m’n zak heb. Hij wil hem er een paar geven. Dat wil je wel, hè?’ De hond hoort dit en trekt nog harder in de richting van de jongen.
‘Sorry,’ zegt Debbie. ‘We moeten gaan.’ Ze geeft een ruk aan Jasons arm en dit keer schreeuwt hij wél van de pijn. ‘Schiet op…’
Ze loopt snel en kijkt om de paar passen over haar schouder terwijl ze Jason aanspoort. ‘Puf puf,’ zegt ze weer, en ze probeert de angst niet in haar stem te laten doorklinken omdat ze weet hoe snel hij dat soort dingen doorheeft. De jongen begint te glimlachen, hij is de hond alweer vergeten. Hij rent naast haar en maakt nu zelf ook pufgeluiden.
Ergens achter haar blaft de hond nog steeds terwijl Debbie snel doorloopt. De oude vrouw – hoe heette ze ook weer? Sally? Sarah? – bedoelde het goed, en op elke andere dag zou Debbie iets tegen haar gezegd hebben. Ze zou hebben geglimlacht om haar ergernis te verbergen en hebben uitgelegd dat Jason helemaal geen arme stakker is. Dat hij het gelukkigste en meest aanbeden kind op aarde is.
Haar schat. Bijna negen, met al wat haar op zijn benen en een XL Arsenal-shirt. Die zichzelf vrijwel zeker nooit zal kunnen aankleden of zelfstandig zal kunnen eten.
‘Trein,’ zegt Jason. Dat probeert hij althans.
Ze rent over het lager gelegen veld, langs het bankje waar ze meestal even zitten, waar ze soms een ijsje eten als het warm is, en dan rent Jason alvast vooruit terwijl ze doorlopen naar het voetbalveldje. Ze komen hier al een paar jaar, en terwijl ze zich naar de vertrouwde bomenrij langs het spoor haast, bedenkt ze plotseling dat ze niet eens weet hoe het hier heet, of het zelfs wel een naam heeft. Dit is niet Hampstead Heath of Richmond Park – afgelopen zomer was hier wekenlang een potloodventer actief en soms stookten de jongeren uit de buurt ’s avonds fikkie – maar het is wel hún plek.
Van haar en Jason.
Ze kijkt nog een keer achterom, maar blijft in beweging. Ze loopt in een normaal tempo en onderdrukt de impuls om te rennen uit angst dat iemand het ziet en zal proberen haar tegen te houden. De man voor wie ze op haar hoede is, is nergens te zien en ze gaat sneller lopen om Jason in te halen. Hij is voor het doel blijven staan om een denkbeeldige strafschop te nemen, zoals altijd. Hij doet het steevast, of er op dat moment een potje wordt gespeeld of niet, en de jongens die hier komen voetballen zijn eraan gewend dat hij het veld op loopt en in de buurt van het doel net als Ronaldo met zijn armen loopt te zwaaien. Soms juichen ze hem toe en geen van hen lacht hem meer uit of trekt een raar gezicht. Debbie zou ze stuk voor stuk wel kunnen zoenen, die kleine klootzakjes. Ze neemt af en toe frisdrank of een paar in partjes gesneden sinaasappels voor ze mee.
Ze pakt Jasons hand en knikt in de richting van de brug, zo’n honderd meter verderop en dan naar links.
Ze lopen er snel naartoe.
Normaal gesproken zouden ze van de andere kant zijn gekomen, via de ingang tegenover hun huis, zodat ze op de heenweg over de brug waren gelopen. Dan hadden ze niet op een plastic stoel hoeven klimmen om over het tuinhek van haar vriendin te klauteren.
Maar dit was geen normale dag.
Wanneer ze weer om zich heen kijkt, ziet ze de man aan de andere kant van het voetbalveldje. Hij zwaait en van schrik doet ze het bijna in haar broek. Hij kan ze niet op tijd inhalen, denkt ze, zelfs niet als hij het op een rennen zet. Of toch wel? Maar het feit dat hij in een normaal tempo loopt, het zelfvertrouwen dat uit zijn ontspannen tred spreekt, jaagt haar meer angst aan dan ze ooit voor mogelijk heeft gehouden. Overtuigt haar ervan dat ze het enige mogelijke doet. Dat wist ze al voordat ze hem aan de telefoon had horen praten. Ze had het aan zijn ogen gezien en aan die vreselijke rode vlek onder zijn jasje.
De man zwaait weer naar haar en begint op een drafje te lopen.
Op de brug blijft Jason op de gebruikelijke plek op haar wachten omdat hij weet dat ze hem zal helpen om de trein te zien aankomen. Hij kijkt haar verward aan als ze naast hem komt staan. Hij blaast de lucht uit zijn wangen en zwaait met zijn armen.
Ooit had hier een ijzeren veiligheidshek gestaan, maar dat was stukje bij beetje gesloopt toen jongeren die niks beters hadden te doen elk stukje metselwerk met graffiti hadden bedekt.
Wie het met wie had gedaan. Wie een flikker was. Wie hier allemaal waren geweest.
Ze legt haar hand op Jasons schouder en begint zich omhoog te trekken, zonder acht te slaan op de pijn als haar knieën langs de baksteen schuren en schuift met haar buik voorzichtig over de bovenkant van de muur. Ze haalt een paar keer achter elkaar adem en trekt dan langzaam een voor een haar benen op, totdat ze zit. Ze durft niet naar beneden te kijken; nog niet.
Ze kijkt om zich heen om er zeker van te zijn dat niemand haar ziet, en op dat moment hoort ze de stem van de echte politieman. Hij is ergens in de buurt en komt van de andere kant van de brug aanlopen. Zijn stem klinkt schor en rauw als hij haar naam roept en ze kan horen dat hij rent. Hij blijft roepen en zoeken, maar Debbie draait zich om.
Te laat, denkt ze. Veel te laat.
Ze steekt haar arm naar beneden om Jason omhoog te trekken en haar hart slaat over als ze zijn opgewonden glimlach ziet. Ze heeft hem altijd zo hoog opgetild dat hij net over de rand kan kijken en de trein kan zien die onder hen door dendert.
Dit is een heel nieuw avontuur.
Ze schreeuwt het uit van de inspanning om hem omhoog te hijsen en vecht tegen de tranen als hij gaat zitten, zijn benen over de rand laat bungelen en dicht tegen haar aan kruipt. Hij voelt de trilling eerder dan zij, en hij maakt slikbewegingen en slaakt opgewonden kreten.
Debbie krijgt een wee gevoel in haar maag en als ze opkijkt ziet ze de trein in de verte de bocht om komen. De ondergrondse van High Barnet naar het zuiden. Ze weet dat hij vlak voor de brug iets langzamer gaat rijden als hij het station Totteridge and Whetstone nadert. Maar toch nog snel genoeg.
Debbie tast naar de hand van haar zoon en knijpt erin. Ze buigt zich naar hem toe en fluistert zachte, geheime woordjes en weet – ook al beweren nog zoveel deskundigen het tegendeel – dat hij haar begrijpt. Hij wijst en gilt als de trein dichterbij komt en meer lawaai maakt.
Debbie sluit haar ogen.
‘Puf puf,’ zegt Jason en blaast naar de trein.