Zaterdagmiddag 19 december
Anja komt Joona Linna's kamer binnen en overhandigt hem zwijgend
een map en een kopje warme glogg, een soort Zweedse bisschopswijn.
Hij kijkt op en ziet haar ronde, roze gezicht. Voor de verandering
glimlacht ze niet naar hem.
'Ze hebben het kind nu geïdentificeerd,' deelt ze kort mede en ze
wijst op de map.
'Bedankt,' zegt Joona.
Er zijn twee dingen waar hij een hekel aan heeft, bedenkt hij
terwijl hij de bruine kartonnen map bekijkt. Het ene is een zaak te
moeten opgeven, je terugtrekken van ongeïdentificeerde lichamen,
onopgeloste verkrachtingszaken, berovingen, gevallen van
mishandeling en moord. En het tweede dat hij verafschuwt, zij het
op een heel andere manier, is wanneer de onopgeloste zaken alsnog
worden opgelost, want als de oude raadselen worden ontrafeld, is
dat zelden op een manier die je zelf had gewild.
Joona Linna slaat de map open en begint te lezen. Daar staat dat
het kinderlijkje dat in de tuin van Lydia Evers is gevonden een
jongen was. Hij was vijf jaar toen hij om het leven werd gebracht.
Een fractuur op zijn hoofd, aangebracht met een stomp voorwerp, is
de vermoedelijke doodsoorzaak. Bovendien is er een aantal genezen
en halfgenezen verwondingen op het skelet aangetroffen die duiden
op herhaalde mishandeling van een grover soort. 'Slaag?' heeft de
gerechtsarts er met een vraagteken bij geschreven. Mishandeling, zo
grof dat die botbreuken en barsten in het skelet heeft veroorzaakt.
Met name de rug en de armen lijken te zijn blootgesteld aan geweld
met een zwaar voorwerp. Diverse gebrekssymptomen op het skelet
duiden er bovendien op dat het kind honger heeft geleden.
Joona kijkt even door het raam naar buiten. Hier kan hij maar niet
aan wennen, en hij heeft zichzelf beloofd dat, mocht de dag komen
dat hij er toch aan gewend is geraakt, hij zal stoppen bij de
recherche. Hij strijkt door zijn dikke haar, moet een paar keer
slikken en keert daarna terug naar het rapport.
Het kind is dus geïdentificeerd. Hij heette Johan Samuelsson en is
dertien jaar geleden als vermist opgegeven. De moeder, Isabella
Samuelsson, was naar eigen zeggen samen met haar zoon in de tuin
toen binnen de telefoon ging. Ze had de jongen niet mee naar binnen
genomen, en in de twintig, dertig seconden waarin ze had opgenomen,
had geconstateerd dat er niemand aan de lijn was en weer had
opgehangen, was het kind verdwenen.
Johan was twee jaar toen hij verdween.
Hij was vijf toen hij werd gedood.
Daarna had zijn stoffelijk overschot tien jaar in de tuin van
Ly-dia Evers gelegen.
De geur van de glogg in het kopje is opeens misselijkmakend. Joona
staat op en zet het raam op een kier. Hij kijkt omlaag naar de
binnentuin van het hoofdbureau van politie, de sprietige takken van
de bomen bij het huis van bewaring en het glimmende natte
asfalt.
Lydia heeft het kind drie jaar bij zich gehad, denkt hij. Drie jaar
geheimhouding. Drie jaar mishandeling, honger en angst.
'Gaat het, Joona?' vraagt Anja terwijl ze haar hoofd om de deur
steekt.
'Ik ga naar die ouders toe,' zegt hij zachtjes.
'Dat kan Niklasson ook doen,' zegt Anja.
'Nee.'
'De Geer?'
'Dit is mijn zaak,' zegt Joona. 'Ik ga zelf...'
'Ik begrijp het.'
'Kun jij ondertussen wat adressen voor me checken?'
'Natuurlijk,' antwoordt ze met een glimlach. 'Doe ik voor je.'
'Het gaat om Lydia Evers. Ik zou willen weten waar zij de laatste
dertien jaar heeft gewoond.'
'Lydia Evers?' herhaalt ze.
Hij is somber gestemd als hij zijn bontmuts opzet, zijn winterjack
aantrekt en vertrekt om Isabella en Joakim Samuelsson mede te delen
dat hun zoon Johan helaas is gevonden.
Anja belt hem als hij net de stad uit rijdt.
'Dat is snel,' zegt hij, en hij probeert blij te klinken. Maar dat
lukt nu ook al niet.
'Lieve schat, dit is mijn werk,' kwettert Anja.
Hij hoort haar ademhalen. Er vliegt een zwerm zwarte vogels op van
een besneeuwde akker. Vanuit zijn ooghoek zien ze eruit als zware
druppels. Hij krijgt de neiging om hardop te vloeken als hij aan de
twee foto's van Johan denkt die in de map zaten. Op de ene foto is
hij een lachend kereltje met haar dat alle kanten op staat, gekleed
in een politie-uniform. En op de andere: botresten op een metalen
tafel, keurig voorzien van nummertjes.
'Godverdegodver...' moppert hij bij zichzelf.
'Hallo!'
'Sorry, Anja, er was een andere auto die.
'Oke, oke. Maar ik hou er niet van als je vloekt.'
'Nee, dat weet ik,' zegt hij vermoeid. Hij heeft geen puf voor
gekibbel.
Anja lijkt eindelijk te begrijpen dat hij niet in de stemming is
voor grapjes, dus zegt ze neutraal: 'Het huis waar het stoffelijk
overschot van Johan Samuelsson is gevonden, is het ouderlijk huis
van Lydia Evers. Ze is daar opgegroeid en dat is altijd haar enige
adres geweest.'
'Had ze geen familie? Ouders? Broers of zussen?'
'Wacht, ik zal het je voorlezen. Het is niet zo... De vader is
altijd onbekend geweest en de moeder is overleden. Het lijkt erop
dat die niet eens zo lang de voogdij over Lydia heeft gehad.'
'Geen broers of zussen?' vraagt Joona opnieuw.
'Nee,' zegt Anja, en hij hoort haar in de papieren bladeren.
'Jawel!' roept ze dan. 'Ze had een broer, maar die schijnt al jong
te zijn gestorven.'
'Toen was Lydia - hoe oud was ze toen?'
'Ze was tien jaar.'
'Heeft ze altijd in dat huis gewoond?'
'Nee, dat heb ik niet gezegd,' brengt Anja ertegen in. 'Ze heeft
ook ergens anders gewoond, diverse keren zelfs...'
'Waar dan?' vraagt Joona geduldig.
'Ulleraker, Ulleriker, Ulleraker.'
'Het krankzinnigengesticht?'
'Dat heet psychiatrische kliniek. Maar: ja.'
Op dat moment rijdt Joona het straatje in Saltsjobaden in waar de
ouders van Johan Samuelsson nog steeds wonen. Hij ziet hun huis
onmiddellijk: een roodbruin houten pand uit de achttiende eeuw met
een puntdak. Er staat een gehavend speelhuisje in de tuin,
waarachter je het zwarte water kunt vermoeden.
Joona wrijft over zijn gezicht voordat hij uitstapt. Hij haat dit.
Het geharkte grindpad is netjes omzoomd met stenen. Hij loopt naar
de deur en belt aan. Wacht, brengt zijn hand omhoog en belt opnieuw
aan. Uiteindelijk hoort hij binnen iemand roepen.
'Ik doe wel open.'
Het slot ratelt en een tienermeisje duwt de deur open. Haar ogen
zijn zwaar opgemaakt en ze heeft paarsgeverfd haar.
'Hallo,' zegt ze aarzelend, terwijl ze Joona aanstaart.
'Mijn naam is Joona Linna,' zegt hij. 'Ik ben van de
rijksrecherche. Zijn je vader en moeder thuis?'
Het meisje knikt en draait zich om om te roepen, maar inmiddels
staat er al een vrouw van middelbare leeftijd achter in de hal
Joona aan te staren.
'Amanda,' zegt ze met een bange stem, 'vraag hem... vraag hem wat
hij wil.'
Joona schudt zijn hoofd.
'Ik wil liever niet hier op de stoep hoeven zeggen wat ik te zeggen
heb. Mag ik binnenkomen?'
'Ja,' fluistert de moeder.
Joona stapt naar binnen en doet de buitendeur achter zich dicht.
Hij kijkt naar het meisje; haar onderlip is gaan trillen. Daarna
kijkt hij naar de moeder, Isabella Samuelsson. Ze staat met haar
handen tegen haar borst gedrukt en haar gezicht is lijkbleek.
Joona haalt diep adem en zegt zachtjes: 'Het spijt me enorm, maar
we hebben het stoffelijk overschot van Johan gevonden.'
De moeder drukt haar gebalde vuist tegen haar mond en jammert. Ze
zoekt steun tegen de muur, maar glijdt weg en zakt op de grond.
'Papa!' roept Amanda. 'Papa!'
Er komt een man de trap af rennen. Wanneer hij zijn vrouw huilend
op de grond ziet zitten, blijft hij opeens even staan. Alle kleur
trekt weg uit zijn lippen en zijn gezicht. Hij kijkt naar zijn
vrouw, naar zijn dochter en daarna naar Joona.
'Johan,' zegt hij alleen maar.
'We hebben zijn stoffelijk overschot gevonden,' antwoordt Joona
zacht.
Ze gaan naar de woonkamer. Het meisje heeft haar armen om haar
moeder heen geslagen, die vertwijfeld zit te huilen. De vader lijkt
nog steeds opvallend rustig. Dat heeft Joona eerder meegemaakt: dat
mannen - en soms vrouwen, ook al is dat niet zo gebruikelijk - niet
noemenswaardig lijken te reageren en gewoon doorgaan met praten en
vragen stellen. Ze krijgen een bepaalde klank in hun stem: een
leegte als ze naar de details informeren. Joona weet dat dat geen
kwestie is van onverschilligheid. Het is een gevecht, een
vertwijfelde poging om het moment uit te stellen waarop de pijn
komt.
'Hoe hebben jullie hem gevonden?' fluistert de moeder tussen haar
huilbuien door. 'Waar?'
'We zochten naar een ander kind bij iemand die werd verdacht van
ontvoering,' zegt Joona. 'Onze hond kwam iets op het spoor... Hij
gaf een plek aan in de tuin... Volgens de uitspraak van de
gerechtsarts was Johan tien jaar dood.'
Joakim Samuelsson kijkt op.
'Tien jaar?'
Hij schudt zijn hoofd.
'Maar,' fluistert hij, 'Johan is dertien jaar geleden
verdwenen.'
Joona knikt en voelt zich volkomen uitgeput als hij uitlegt: 'We
hebben reden om aan te nemen dat degene die jullie kind heeft
ontvoerd, hem drie jaar gevangen heeft gehouden...'
Hij kijkt naar zijn knieen en doet zijn best om rustig over te
komen als hij weer opkijkt en vervolgt: 'Johan is drie jaar
gevangengehouden voordat de dader hem om het leven bracht. Hij was
vijf toen hij overleed.'
Nu stort de vader in. Het is pijnlijk om te zien. Hij staart Joona
aan, terwijl zijn gezicht zich samentrekt en de tranen over zijn
wangen biggelen, zijn openstaande mond in. Wilde snikken snijden
door de lucht.
Joona kijkt om zich heen. Hij ziet de ingelijste foto's aan de
muren en herkent de foto van de tweejarige Johan in zijn
politiepakje uit de map. Daarnaast hangt een communiefoto van het
meisje. Er hangt ook een foto van de ouders waarop ze lachend een
pasgeboren baby omhooghouden. Hij slikt en wacht even.
Hij haat dit echt. Maar hij is er nog niet.
'Ik wil graag nog een ding weten,' zegt hij, en hij wacht geduldig
af tot ze zover zijn dat ze begrijpen wat hij zegt. 'Ik moet vragen
of een van jullie ooit van ene Lydia Evers heeft gehoord.'
De moeder schudt verward haar hoofd. De vader knippert een paar
keer met zijn ogen en zegt daarna snel: 'Nee, nooit.'
Amanda fluistert: 'Is dat... Is dat degene die mijn grote broer
heeft meegenomen?'
Joona kijkt haar aandachtig aan.
'We denken van wel,' antwoordt hij.
Als hij opstaat, zijn zijn handpalmen vochtig van het zweet dat aan
alle kanten van zijn lichaam druipt.
'Het spijt me,' zegt hij opnieuw. 'Het spijt me echt
ontzettend.'
Hij legt zijn visitekaartje voor hen op tafel en geeft hun het
telefoonnummer van een maatschappelijk werker en van een
lotge-notencontactgroep.
'Bel me als jullie nog iets bedenken of alleen even willen
praten.'
Hij is al op weg naar de deur als hij vanuit zijn ooghoek de vader
ziet opstaan, die zegt: 'Wacht... ik moet het weten. Hebben jullie
haar nu opgepakt? Zit ze vast?'
Joona klemt zijn kaken op elkaar als hij zich omkeert, zijn handen
spreidt en antwoordt: 'Nee, we hebben haar nog niet opgepakt. Maar
we zullen haar vinden. Dat duurt niet lang meer. Dat weet ik wel
zeker.'
Zo gauw hij weer in de auto zit toetst Joona het nummer van Anja
in. Ze neemt bij de eerste keer overgaan op.
'Ging het goed?' vraagt ze.
'Zoiets gaat nooit goed,' antwoordt Joona verbeten.
Het is even stil aan de andere kant.
'Bel je voor iets speciaals?' vraagt Anja dan.
'Ja,' zegt Joona.
'Je weet dat het zaterdag is, he?'
'Die man liegt,' gaat Joona door. 'Hij kent Lydia. Hij zei dat hij
nooit van haar had gehoord, maar dat was gelogen.'
'Hoe weet je dat hij loog?'
'Zijn ogen... Zoals hij keek toen ik het vroeg. Ik heb gelijk, dat
weet ik zeker.'
'Ik geloof je. Jij hebt toch altijd gelijk?'
'Ja, dat klopt.'
'En als je jou niet gelooft, moet je ertegen kunnen dat jij op een
gegeven moment zegt: "Wat heb ik je gezegd?"'
Joona grijnst bij zichzelf.
'Jij kent me zo langzamerhand wel een beetje, zo te horen.'
'Wilde je nog iets anders zeggen dan dat je altijd gelijk
hebt?'
'Ja, dat ik naar Uller&ker ga.'
'Nu? Je weet dat het vanavond kerstbuffet is, he?'
'Is dat vanavond?'
'Joona,' zegt Anja vermanend, 'het personeelsfeest, het kerstbuffet
in Skansen. Dat ben je toch niet vergeten?'
'Moet ik daarheen?' vraagt Joona.
'Ja,' antwoordt Anja beslist. 'En je zou toch naast mij komen
zitten?'
'Als je na een paar glaasjes maar niet te handtastelijk wordt.'
'Daar kun je best tegen.'
'Wil je iets voor me doen? Zou je naar Uller&ker willen bellen
en willen zorgen dat er daar iemand is met wie ik over Lydia kan
praten? Dan mag je vanavond bijna alles met me doen wat je wilt,'
zegt Joona.
'Ik ga meteen bellen,' roept Anja vrolijk, en ze hangt op.