Zaterdagochtend 12 december
Simones mond voelt aan of hij vol glassplinters zit. Wanneer ze
ademhaalt, doet dat ontzettend veel pijn. Ze probeert met haar tong
haar verhemelte te voelen, maar die is onbeweeglijk gezwollen. Ze
probeert te kijken, maar haar oogleden komen eerst maar een heel
klein beetje omhoog. Ze kan niet begrijpen wat ze ziet. Langzaam
worden zwevende lampen, metaal en gordijnen zichtbaar.
Erik zit op een stoel naast haar en houdt haar hand vast. Zijn ogen
staan hol en vermoeid. Simone probeert te praten, maar haar keel
voelt ontstoken aan.
'Waar is Benjamin?'
Erik schrikt op.
'Wat zei je?' vraagt hij.
'Benjamin,' fluistert ze. 'Waar is hij?'
Erik doet zijn ogen dicht en zijn mond staat gespannen. Hij slikt
en kijkt haar aan.
'Wat heb je gedaan?' vraagt hij zachtjes. 'Je lag op de vloer,
Sixan, daar heb ik je aangetroffen. Je had bijna geen hartslag en
als ik je niet had gevonden...'
Hij wrijft over zijn lippen en vraagt tussen zijn vingers door:
'Wat heb je gedaan?'
Ze heeft moeite met ademhalen. Ze moet meerdere keren slikken. Ze
begrijpt dat haar maag is leeggepompt, maar weet niet wat ze moet
zeggen. Tijd om uit te leggen dat ze niet heeft geprobeerd
zelfmoord te plegen heeft ze niet. Het is onbelangrijk wat hij
denkt. Op dit moment. Wanneer ze haar hoofd probeert te schudden,
wordt ze misselijk.
'Waar is hij?' fluistert ze. 'Is hij weg?'
'Hoe bedoel je?'
De tranen rollen over haar wangen.
'Is hij weg?' herhaalt ze.
'Jij lag in de hal, lieveling. Benjamin was al vertrokken toen ik
opstond. Hadden jullie ruzie gehad?'
Ze probeert opnieuw haar hoofd te schudden, maar heeft daar de
kracht niet voor.
'Er was iemand in onze flat... Die heeft hem meegenomen,' zegt ze
zwak.
'Wie?'
Ze huilt klaaglijk.
'Benjamin?' vraagt Erik. 'Wat is er met Benjamin?'
'O, god,' mompelt ze.
'Wat is er met Benjamin?' schreeuwt Erik bijna.
'Iemand heeft hem meegenomen,' zegt ze.
Erik ziet er bang uit. Hij kijkt om zich heen, wrijft met trillende
handen over zijn lippen en gaat op zijn knieen naast haar
zitten.
"Vertel wat er is gebeurd,' zegt hij geconcentreerd. 'Simone, wat
is er gebeurd?'
'Ik zag dat iemand Benjamin door de hal sleepte,' zegt ze bijna
geluidloos.
'Hoezo "sleepte", wat bedoel je?'
'Ik werd vannacht wakker van een prik in mijn arm. Ik heb een
injectie gekregen, iemand heeft me...'
'Waar? Waar heb je die injectie gekregen?'
'Geloof je me niet?'
Ze probeert de mouw van haar ziekenhuisjasje op te rollen. Hij
helpt haar en vindt een rood plekje midden op haar bovenarm. Als
hij met zijn vingertoppen de zwelling rond de prik betast, trekt
alle kleur uit zijn gezicht weg.
Iemand heeft Benjamin meegenomen,' zegt ze. 'Ik kon het niet
tegenhouden...'
We moeten erachter zien te komen wat jij gekregen hebt,' zegt hij,
en hij drukt op de alarmknop.
Dat doet er niet toe, dat kan me niet schelen. Je moet Benjamin
zien te vinden.'
'Dat zal ik ook doen,' antwoordt hij kort.
Er komt een verpleegkundige binnen. Ze krijgt beknopte instructies
voor de bloedproef en loopt gehaast weer naar buiten. Erik wendt
zich opnieuw tot Simone:
'Wat is er gebeurd? Weet je zeker dat Benjamin door iemand door de
hal werd gesleept?'
'Ja,' antwoordt ze vertwijfeld.
'Maar je hebt niet gezien wie het was?'
'Hij trok Benjamin aan zijn benen door de hal en door de deur naar
buiten. Ik lag op de grond... Ik kon me niet bewegen.'
De tranen lopen weer over haar wangen. Hij slaat zijn armen om haar
heen en ze huilt tegen zijn borst, vermoeid en jammerend; ze schokt
helemaal. Als ze enigszins is gekalmeerd, duwt ze hem zachtjes van
zich af.
'Erik,' zegt ze, 'je moet Benjamin vinden.'
'Ja,' antwoordt hij, en hij gaat de kamer uit.
De verpleegkundige klopt op de deur en komt binnen. Simone doet
haar ogen dicht, zodat ze niet hoeft te zien hoe de zuster vier
buisjes met bloed vult.
Erik loopt naar zijn kamer in het ziekenhuis terwijl hij denkt aan
de ambulancerit van die ochtend, toen hij Simone levenloos op de
grond had aangetroffen, bijna zonder hartslag. De snelle rit door
de lichte stad, het spitsverkeer dat opzij ging, de stoepen op. Het
leegpompen van haar maag, de efficiency van de vrouwelijke arts,
haar kalme snelheid. Het toedienen van zuurstof en het donkere
scherm met de onregelmatige hartslag.
Erik zet op de gang zijn telefoon aan, blijft staan en luistert
alle nieuwe berichten af. Gisteren had een politieman, ene Roland
Svensson, hem viermaal gebeld om hem politiebescherming aan te
bieden. Er was geen berichtje van Benjamin of van iemand anders die
met zijn verdwijning te maken had.
Hij belt Aida en voelt een ijzige golf van paniek als ze met haar
lichte stem angstig zegt dat ze geen idee heeft waar Benjamin zou
kunnen zijn.
'Kan hij weer naar die zaak in Tensta zijn gegaan?'
'Nee,' antwoordt ze.
Erik belt David, Benjamins vriend sinds zijn kindertijd. Davids
moeder neemt op.
Als ze zegt dat ze Benjamin al dagen niet heeft gezien, breekt hij
het gesprek gewoon midden in haar ongeruste woordenstroom af.
Hij toetst het nummer in van het lab om hun analyse te horen, maar
ze kunnen nog niets zeggen; Simones bloed is net binnen.
'Ik blijf aan de telefoon wachten,' zegt hij.
Hij hoort hen werken, en na een tijdje komt dokter Valdes aan de
lijn en zegt krakend:
'Hallo, Erik. Het lijkt op Rapifen of iets dergelijks, met
alfenta-nil.'
'Alfentanil? Dat verdovingsmiddel?'
'Iemand heeft een ziekenhuis of een dierenarts beroofd. Wij
gebruiken het niet zoveel, want het is ontzettend verslavend. Maar
het lijkt erop dat je vrouw veel geluk heeft gehad.'
'Hoezo dan?' vraagt Erik.
'Ze leeft nog.'
Erik gaat terug naar de kamer van Simone om haar naar de details
van de ontvoering te vragen, om alles nog een keer door te nemen,
maar ziet dat ze in slaap is gevallen. Haar lippen zitten vol
wondjes en zijn gebarsten na het leegpompen van haar maag.
De telefoon in zijn zak gaat en hij loopt voordat hij opneemt snel
naar de gang. 'Ja?'
'Met Linnea van de receptie. Je hebt bezoek.'
Het duurt een paar tellen voordat Erik begrijpt dat de vrouw doelt
op de receptie van het ziekenhuis, bij Neurologie, en dat degene
die aan het woord is Linnea Akesson is, die al vier jaar bij de
receptie werkt.
'Dokter Bark?' vraagt ze voorzichtig.
'Heb ik bezoek? Wie dan?'
'Joona Linna,' antwoordt ze.
Oke, vraag hem naar de kantine te komen. Daar wacht ik hem op.'
Erik verbreekt de verbinding en blijft vervolgens op de gang
staan terwijl de gedachten door zijn hoofd razen. Hij denkt aan de
berichten op zijn voicemail - dat Roland Svensson van de politie
telkens weer had gebeld om hem politiebescherming aan te bieden.
Wat is er gebeurd? Heeft iemand mij bedreigd, vraagt Erik zich af,
en daarna krijgt hij een ijzig gevoel wanneer hij beseft hoe
ongewoon het is dat een commissaris van de recherche als Joona
Linna hem persoonlijk komt opzoeken in plaats van te bellen.
Erik gaat naar de kantine, blijft voor de plastic stolpen over de
verschillende soorten broodbeleg staan, ruikt de zoete geur van het
gesneden brood. Hij wordt er misselijk van. Zijn handen trillen
wanneer hij water in een glas vol krassen schenkt.
Joona is op weg hiernaartoe, denkt hij, om te vertellen dat ze het
lichaam van Benjamin hebben gevonden. Daarom komt hij persoonlijk
hierheen. Hij vraagt me natuurlijk straks te gaan zitten en vertelt
dan dat Benjamin dood is. Erik wil die gedachte niet denken, maar
zij is toch aanwezig. Hij gelooft er niet in, weigert erin te
geloven, maar zij keert voortdurend terug. Zijn brein toont steeds
sneller huiveringwekkende beelden van het lichaam van Benjamin in
een sloot langs de snelweg, in zwarte vuilniszakken in een bos,
aangespoeld op een modderig strand.
'Koffie?'
'Pardon?'
'Zal ik je inschenken?'
Een jonge vrouw met glanzend blond haar staat bij het
koffiezetapparaat en houdt de gevulde kan omhoog. De verse koffie
dampt. Ze kijkt hem vragend aan. Hij begrijpt dat hij een lege
kof-fiebeker in zijn hand heeft, schudt alleen maar zijn hoofd en
ziet tegelijkertijd Joona Linna binnenkomen.
'We gaan zitten,' zegt Joona.
Hij kijkt bezwaard en ontwijkend.
'Oke,' zegt Erik na een tijdje geluidloos.
Ze nemen plaats aan de middelste tafel met daarop papieren
tafelkleedjes en zoutvaatjes. Joona krabt aan zijn ene wenkbrauw en
fluistert iets.
'Pardon?' vraagt Erik.
Joona schraapt zachtjes zijn keel en zegt daarna: 'We hebben
geprobeerd je te pakken te krijgen.'
'Ik heb gisteren de telefoon niet opgenomen,' zegt Erik slap.
'Erik, het spijt me dat ik je moet laten weten dat...'
Joona zwijgt even, kijkt hem met een granietgrijze blik aan en
deelt dan mede: 'Josef Ek is ontsnapt uit het ziekenhuis.'
'He?'
'Je hebt recht op politiebescherming.'
Eriks lippen beginnen te trillen en zijn ogen vullen zich met
tranen.
'Is dat wat je wilde zeggen - dat Josef is ontsnapt?'
'Ja.'
Erik is zo opgelucht dat hij het liefst op de grond zou willen gaan
liggen en alleen maar zou willen slapen. Hij veegt snel de tranen
uit zijn ogen.
'Wanneer is hij ontsnapt?'
'Gisteravond... Hij heeft een verpleegkundige gedood en een man
zeer ernstig verwond,' zegt Joona moeizaam.
Erik knikt een paar keer en snel telt hij een en een bij elkaar
op.
'Hij is vannacht naar ons toe gekomen en heeft Benjamin ontvoerd,'
zegt hij.
'Wat zeg je nou?'
'Hij heeft Benjamin meegenomen.'
'Heb je hem gezien?'
'Ik niet, maar Simone...'
'Wat is er gebeurd?'
'Simone is geinjecteerd met een sterk verdovingsmiddel,' zegt Erik
langzaam. 'Ik heb net de uitslag binnen. Het is een preparaat dat
alfentanil heet en dat bij grote chirurgische ingrepen wordt
gebruikt.'
'Maar gaat het goed met haar?'
'Ze redt het wel.'
Joona knikt en noteert de naam van het geneesmiddel.
Zegt Simone dat Josef Benjamin heeft meegenomen?'
Ze heeft geen gezicht gezien.'
'Ik begrijp het.'
'Denk je dat jullie Josef kunnen vinden?' vraagt Erik.
'Vast wel, reken daar maar op. Er is een landelijk opsporingsbevel
uitgegaan,' antwoordt Joona. 'Hij is zwaargewond. Hij komt niet
ver.'
'Maar jullie hebben geen spoor?'
Joona werpt hem een bikkelharde blik toe.
'Ik denk dat we hem gauw te pakken hebben.'
'Mooi.'
'Waar was jij toen hij bij jullie thuis was?'
'Ik sliep in de logeerkamer,' verklaart Erik. 'Ik had een
slaaptablet ingenomen en heb niets gehoord.'
'Dus toen hij bij jullie was, kon hij alleen Simone in de
slaapkamer zien liggen?'
'Vermoedelijk.'
'Maar er klopt iets niet,' zegt Joona.
'Je ziet de logeerkamer gemakkelijk over het hoofd. Die ziet er
meer uit als een garderobekast, en als de deur van de wc openstaat,
zie je de deur van de logeerkamer niet eens.'
'Dat is het niet,' zegt hij. 'Ik bedoel dat dat niets voor Josef
is... Hij geeft mensen geen spuitje, hij gedraagt zich veel
agressiever.'
'Het komt op ons anders behoorlijk agressief over,' zegt Erik.
'Hoe bedoel je?'
'Hij weet misschien voortdurend wat hij aan het doen is, ik bedoel,
jullie hebben in het rijtjeshuis ook geen bloed van de vader op
Josef aangetroffen.'
'Nee, maar...'
'Dat duidt erop dat hij systematisch te werk gaat, koelbloedig.
Stel dat hij zich op mij wil wreken door Benjamin te
ontvoeren?'
Het wordt stil. Vanuit zijn ooghoek ziet Erik dat de blonde vrouw
bij het koffiezetapparaat aan haar kopje staat te nippen, terwijl
ze uitkijkt over de ziekenhuisgebouwen.
Joona slaat zijn blik neer, daarna kijkt hij Erik aan en zegt hij
oprecht, op zijn vriendelijke, gevoelige Finse toon: 'Het spijt me
echt, Erik.'
Nadat Erik voor de cafetaria afscheid heeft genomen van Joona,
loopt hij naar zijn kantoor, dat in het ziekenhuis tevens de kamer
is waar hij slaapt. Hij kan niet geloven dat Benjamin is ontvoerd.
Het is gewoon onvoorstelbaar, te absurd dat een vreemdeling bij hen
zou hebben ingebroken en zijn zoon door de hal zou hebben gesleept,
het trappenhuis in, de straat op en dan verder ergens naartoe.
Het klopt gewoon niet.
Zijn zoon kan niet zijn meegenomen door Josef Ek. Dat bestaat niet.
Hij weigert zich dat voor te stellen. Het is onmogelijk.
Met het gevoel dat alles om hem heen zo langzamerhand ongrijpbaar
wordt, gaat hij achter zijn aftandse bureau zitten en belt hij
telkens weer dezelfde mensen, alsof hij aan de nuances in hun stem
zou kunnen horen of ze een belangrijk detail over het hoofd hebben
gezien, of ze liegen of informatie achterhouden. Hij voelt zich
hysterisch als hij Aida drie keer achter elkaar belt. De eerste
keer vraagt hij of zij weet of Benjamin plannen had voor het
weekend. De tweede keer belt hij om te vragen of ze telefoonnummers
heeft van anderen dan zijn vrienden, want hij weet niet langer met
wie Benjamin op school omgaat. De derde keer vraagt hij of Benjamin
en zij ruzie hebben gehad en geeft hij haar vervolgens alle
telefoonnummers waarop ze hem kan bereiken, inclusief het nummer
van het ziekenhuis en Simones mobiele nummer.
Hij belt nogmaals naar David, die bevestigt dat hij Benjamin sinds
de lessen van de dag ervoor niet heeft gezien. Dan belt hij de
politie. Hij vraagt wat er gebeurt, of ze al verder komen. Daarna
belt Erik alle ziekenhuizen in de regio Stockholm. Hij belt
Benjamins gsm voor de tiende keer, maar die staat uit. En hij belt
Joona en eist met stemverheffing dat de politie de zoektocht
intensiveert, dat Joona meer middelen moet inzetten en hij vraagt
hem te doen wat hij kan.
Erik gaat naar de kamer waar Simone ligt, maar blijft op de gang
staan. Hij ziet de muren ronddraaien, voelt iets om zich heen zich
verdichten. Zijn hersenen vechten om het te begrijpen. Diep
vanbinnen hoort hij almaar de mantra: 'Ik zal Benjamin vinden, ik
zal Benjamin vinden.'
Erik staat door het raampje in de deur naar zijn echtgenote te
kijken. Ze is wakker, maar haar gezicht staat vermoeid en verward;
haar lippen zijn bleek en de donkere kringen onder haar ogen hebben
zich verdiept. Haar rossige haar zit door de war van het zweet. Ze
draait aan haar ring, duwt hem omhoog naar het kootje. Erik haalt
zijn hand door zijn haar, en als hij over zijn kin strijkt, merkt
hij hoe scherp zijn baardstoppels zijn. Simone kijkt hem door het
glas heen aan, maar vertrekt geen spier.
Erik loopt naar binnen en gaat moeizaam naast haar zitten. Ze kijkt
hem aan en slaat vervolgens haar ogen neer. Hij ziet dat ze haar
lippen tuit en een pijnlijk gezicht trekt. Er wellen een paar grote
tranen op in haar ogen en haar neus wordt rood van het huilen.
'Benjamin probeerde me vast te pakken, hij stak zijn hand uit naar
de mijne,' fluistert ze. 'Maar ik lag daar maar, ik kon me niet
verroeren.'
Eriks stem is zwak als hij zegt: 'Ik heb net te horen gekregen dat
Josef Ek is ontsnapt. Gisteravond.'
'Ik heb het koud,' fluistert ze.
Ze slaat zijn hand weg als hij probeert de lichtblauwe
ziekenhuisdeken over haar heen te leggen.
'Het is jouw schuld,' zegt ze. 'Jij wilde zo graag weer
hypnotiseren dat je...'
'Hou op, Simone. Het is niet mijn schuld. Ik heb geprobeerd iemand
het leven te redden. Het is mijn werk om...'
'En je zoon? Telt hij dan niet?' roept ze uit.
Wanneer Erik haar probeert aan te raken, duwt ze hem weer weg.
'Ik ga mijn vader bellen,' zegt ze met trillende stem. 'Hij zal me
helpen Benjamin te vinden.'
'Ik wil absoluut niet dat je hem belt,' zegt Erik.
'Ik wist wel dat je dat zou zeggen, maar je kunt de boom in. Het
enige wat ik wil, is dat Benjamin terugkomt.'
'Ik zal hem vinden, Sixan.'
'Waarom geloof ik je niet?'
'De politie doet wat ze kan en jouw vader is...'
'De politie? De politie heeft die gek laten gaan,' sputtert ze
verontwaardigd. 'Of niet soms? Die doen heus niets om Benjamin te
vinden.'
'Josef is een seriemoordenaar. De politie zal hem vinden, zeker,
maar ik ben ook niet gek. Ik weet ook wel dat Benjamin onbelangrijk
voor hen is; Benjamin kan hun niets schelen, niet echt, niet zoals
hij ons kan schelen, niet zoals..
'Dat zeg ik toch?' kapt ze hem geïrriteerd af.
'Joona Linna heeft uitgelegd dat...'
'Het is allemaal zijn fout, hij heeft je aan het hypnotiseren
gebracht.'
Erik schudt zijn hoofd.
'Daar heb ik zelf voor gekozen.'
'Papa zou er alles aan doen,' zegt ze zachtjes.
'Ik wil dat jij en ik samen elk klein detail doornemen. We moeten
nadenken, we hebben rust nodig om...'
'Wat kunnen we in godsnaam doen?' schreeuwt ze.
Het wordt stil. Erik hoort dat iemand in de kamer ernaast de tv
aanzet.
Simone ligt met haar gezicht afgewend in bed.
'We moeten nadenken,' zegt Erik zachtjes. 'Ik weet niet zeker of
Josef Ek...'
'Jij spoort gewoon niet!' snauwt ze.
Simone probeert overeind te komen, maar dat lukt niet.
'Mag ik nog een ding zeggen?'
'Ik ga een pistool kopen en dan zal ik hem vinden,' zegt ze.
'De buitendeur was twee nachten achter elkaar open, maar.
'Dat zei ik toch?' onderbreekt ze hem. 'Ik heb toch gezegd dat er
iemand binnen is geweest? Maar jij geloofde me niet, je gelooft me
nooit. Had je me maar geloofd, dan zou...'
'Luister nou even,' soebat Erik. 'Josef Ek lag die eerste nacht in
het ziekenhuis. Hij kan niet degene zijn geweest die bij ons binnen
is geweest en de koelkast heeft opengezet.'
Maar ze luistert niet naar hem; ze probeert alleen op te staan. Ze
kreunt woedend en slaagt erin naar de smalle kast te lopen waar
haar kleren hangen. Erik staat erbij zonder haar te helpen. Hij
kijkt toe terwijl ze zich bibberend aankleedt en hoort haar
zachtjes in zichzelf vloeken.