Zondagmiddag 13 december, de feestdag van Sint-Lucia
Op het dak van de snackbar is een gigantische hotdog met een
lachende mond gemonteerd, die met zijn ene gehandschoende hand
zichzelf voorziet van ketchup en met de andere zijn duim opsteekt.
Erik bestelt een hamburgerschotel met patates frites, gaat op een
van de barkrukken aan het smalle blad bij het raam zitten en kijkt
door de beslagen ruit naar buiten. Aan de overkant van de straat
zit een slotenmaker die zelfs een kerstetalage heeft ingericht, met
kniehoge Kerstmannen die lachend bij verschillende brandkasten,
sloten en sleutels staan.
Erik maakt het blikje mineraalwater open, neemt een slok en belt
vervolgens naar huis. Hij hoort zijn eigen stem op het
antwoordapparaat, die hem aanspoort een bericht achter te laten.
Hij verbreekt de verbinding en belt Simones mobiele telefoon. Ze
neemt niet op en als de voicemail piept, zegt hij: 'Hoi, Simone...
Ik wilde alleen even zeggen dat je politiebescherming zou moeten
accepteren. Josef Ek schijnt woedend op mij te zijn... Dat was
het.'
Zijn maag verkrampt als hij een hap van de hamburger neemt. Hij is
opeens doodmoe. Hij spietst een hard frietje aan zijn plastic
vorkje en denkt aan het gezicht van Joona toen hij de brief van
Josef aan Evelyn had gelezen: alsof de temperatuur omlaag ging.
Zijn lichtgrijze ogen waren ijzig koud geworden, maar heel
alert.
Joona had vier uur geleden gebeld en verteld dat Josef hun weer te
slim af was geweest. Hij was in de kelder geweest, maar was
gevlucht. Niets wees erop dat Benjamin daar ook was geweest.
Integendeel, de voorlopige dna -resultaten hadden aangetoond dat
Josef zich de hele tijd alleen in het kamertje had bevonden.
Erik probeert zich het gezicht van Evelyn voor de geest te halen en
haar exacte woorden toen ze opeens had begrepen dat Josef naar het
rijtjeshuis was teruggekeerd. Hij gelooft niet dat Evelyn expres
niets over de geheime kamer had verteld; ze had er gewoon niet aan
gedacht. Pas toen ze begreep dat Josef was teruggekeerd en zich in
het huis had verstopt, had ze aan de geheime kamer gedacht.
Josef Ek wil mij iets aandoen, denkt Erik. Hij is jaloers en hij
haat me, hij beeldt zich in dat Evelyn en ik een seksuele relatie
hebben en wil wraak nemen. Maar hij weet niet waar ik woon. In zijn
brief eist hij dat Evelyn hem dat gaat vertellen. Je moet me laten
zien waar hij woont, schreef hij.
'Hij weet niet waar ik woon,' fluistert Erik. 'En als Josef niet
weet waar ik woon, is hij niet degene die bij ons is
binnengedrongen en Benjamin naar buiten heeft gesleept.'
Erik eet nog wat van zijn hamburger, veegt zijn handen af aan zijn
servet en doet een nieuwe poging om Simone te pakken te krijgen. Ze
moet weten dat Benjamin niet door Josef Ek is meegenomen. Dat is op
zich wel een opluchting, hoewel hij nu weer van voren af aan moet
beginnen. Erik pakt een papiertje, schrijft Aida op, maar bedenkt
zich en verfrommelt het. Simone moet zich gewoon meer herinneren,
zegt hij tegen zichzelf; zij moet iets hebben gezien.
Ze was door Joona Linna ondervraagd, maar had zich niet meer kunnen
herinneren dan wat ze al had verteld. Ze waren veel te veel op
Josef gericht geweest, op de samenloop van omstandigheden dat hij
was ontsnapt voordat Benjamin werd gekidnapt. Nu voelt dat bijna
merkwaardig. Het klopt niet eens, dat heeft hij steeds al gezegd.
De eerste keer dat er iemand was binnengedrongen, was immers
geweest voordat Josef was ontsnapt. Hij is een seriemoordenaar, hij
heeft de smaak van het doden te pakken gekregen. Iemand ontvoeren
past niet in zijn patroon. De enige die hij wil ontvoeren, is
Evelyn. Hij is volkomen op haar gefixeerd, zij is zijn motivatie
bij alles.
Zijn telefoon gaat en hij legt de hamburger neer, veegt zijn handen
weer af en neemt zonder op het display te kijken op.
'Erik Maria Bark.'
Het knettert, maar hij hoort ook een dof gedreun.
'Hallo?' zegt Erik met stemverheffing.
Opeens hoort hij een zwak stemmetje: 'Papa?'
Het sist wanneer het frituurmandje in de hete olie wordt
gedompeld.
'Benjamin?'
Op de bakplaat wordt een hamburger gekeerd. Uit de telefoon komt
een donderend geluid.
'Wacht, ik versta je niet goed.'
Erik dringt zich langs de nieuwe gasten naar buiten, naar de
parkeerplaats. De sneeuw dwarrelt langs de gele
straatverlichting.
'Benjamin!'
'Kun je me horen?' vraagt Benjamin heel dichtbij.
'Waar ben je? Zeg waar je bent!'
'Ik weet het niet, papa. Ik snap er niets van, ik lig in een auto
en die rijdt maar door...'
'Door wie ben je meegenomen?'
'Ik ben hier wakker geworden. Ik heb niets gezien, ik heb
dorst...'
'Ben je gewond?'
'Papa...'huilt hij.
'Ik ben hier, Benjamin.'
'Wat gebeurt er?'
Hij klinkt klein en bang.
'Ik zal je vinden,' zegt Erik. 'Weet je waar je heen gaat?'
'Net toen ik wakker werd, hoorde ik een stem, als door dikke stof
heen. Hoe was het ook alweer? Het was iets over... een huis, geloof
ik...'
'Wat nog meer? Wat voor huis?'
'Nee, geen huis... een spookslot.'
'Waar?'
'Nu stoppen we, papa. De auto staat stil, ik hoor iemand lopen,'
zegt Benjamin verstijfd van angst. 'Ik kan niet meer praten.'
Erik hoort vreemde, rommelende geluiden. Er kraakt iets, en dan
schreeuwt Benjamin plotseling. Zijn stem is opgewonden en
schel. Hij klinkt ontzettend bang als hij roept: 'Laat me met rust,
ik wil niet, alsjeblieft! Ik beloof dat...'
Het wordt stil; de verbinding is verbroken.
Droge sneeuwvlokken dwarrelen over de parkeerplaats voor de
snackbar. Erik kijkt naar zijn telefoon, maar durft hem niet te
gebruiken. Hij wil niet riskeren dat hij een nieuw gesprek van
Benjamin blokkeert. Hij wacht bij zijn auto en hoopt dat Benjamin
terugbelt. Hij probeert zich het gesprek woordelijk te herinneren,
maar raakt telkens de draad kwijt. Benjamins angst echoot met
snelle stootjes door zijn hoofd. Hij beseft dat hij dit aan Simone
moet vertellen.
Een stroom van rode achterlichten slingert zich in noordelijke
richting en splitst zich als een slangentong naar rechts naar de
universiteit en de E18, en naar links naar het
Karolinska-zieken-huis en de E4. Duizenden auto's in een traag
stromende spits. Erik beseft dat hij zijn handschoenen en zijn muts
naast de hamburger in de snackbar heeft laten liggen, maar dat kan
hem niets schelen.
Als hij in de auto gaat zitten, trillen zijn handen zo erg dat hij
de sleutel niet in het contactslot krijgt. Hij moet twee handen
gebruiken. De rijbaan glimt grijs van de natte sneeuw als hij in
het donker achteruitrijdt en op Valhallavagen links afslaat.
Erik parkeert op Dobelnsgatan, loopt met grote passen naar
Luntmakargatan en voelt zich een vreemde als hij door de centrale
entree naar binnen gaat en de trap op loopt. Hij belt aan, wacht,
hoort stappen en het klikkende geluid als het metalen plaatje voor
het spionnetje opzij wordt geschoven. Hij hoort dat de deur van
binnen uit van het slot wordt gedaan. Even later doet Erik de deur
open en loopt de donkere hal in. Simone is achteruitgelopen en
staat iets verderop met haar armen gekruist over haar borst. Ze
draagt een spijkerbroek en haar blauwe gebreide trui, en kijkt
verbeten.
'Ie nam de telefoon niet op,' zegt Erik.
Ik heb gezien dat je hebt gebeld,' zegt ze zacht. 'Is er iets
belangrijks?'
'Ja.'
Haar gezicht breekt open en alle angst die ze zo zorgvuldig
heeft
geprobeerd te camoufleren komt naar buiten. Ze houdt een hand voor
haar mond en staart hem aan.
'Benjamin heeft me een halfuur geleden gebeld.'
'Godzijdank...'
Simone komt dichterbij.
'Waar is hij?' vraagt ze gejaagd.
'Ik weet het niet. Hij wist het zelf ook niet, hij wist
niets...'
'Wat zei hij dan?'
'Dat hij in een auto lag.'
'Was hij gewond?'
'Dat geloof ik niet.'
'Maar wat...'
'Wacht,' onderbreekt Erik haar. 'Ik moet een telefoon hebben,
misschien is het gesprek te traceren.'
'Wie ga je bellen?'
'De politie,' antwoordt hij. 'Ik heb een contactpersoon, die.
'Ik bel mijn vader - dat gaat sneller,' onderbreekt Simone hem.
Ze pakt de telefoon en hij gaat in het donker op de lage bank in de
hal zitten, terwijl hij voelt dat zijn gezicht verhit raakt door de
warmte.
'Lag je te slapen?' vraagt Simone. 'Papa, ik moet... Erik is hier,
hij heeft met Benjamin gesproken. Je moet het gesprek natrekken.
Dat weet ik niet. Nee, ik heb niet... Praat jij maar met
hem...'
Erik staat op en zwaait afwerend als ze naar hem toe komt, maar
pakt toch de telefoon aan en drukt hem tegen zijn oor.
'Hallo.'
'Vertel eens wat er is gebeurd, Erik,' zegt Kennet.
'Ik wilde de politie bellen, maar Simone zei dat jij het gesprek
sneller kon opsporen.'
'Daar zou ze weleens gelijk in kunnen hebben.'
'Benjamin belde me een halfuur geleden. Hij wist niets, niet waar
hij was of wie hem had ontvoerd. Hij wist eigenlijk alleen maar dat
hij in een auto lag... Terwijl we aan het praten waren, stopte de
auto. Benjamin zei dat hij iemand hoorde lopen en toen riep hij
iets, en daarna werd het stil.'
Erik hoort ingehouden gehuil van Simone.
'Belde hij met zijn eigen telefoon?' vraagt Kennet.
'Ja.'
'Want die stond uit... Die heb ik eergisteren al geprobeerd te
lokaliseren. Je weet wel, telefoons geven signalen af aan het
dichtstbijzijnde basisstation, ook al worden ze niet gebruikt.'
Erik luistert zwijgend, terwijl Kennet snel uitlegt dat
telecom-bedrijven wettelijk verplicht zijn de politie te helpen
wanneer de minimumstraf voor het misdrijf dat wordt onderzocht
minstens twee jaar gevangenisstraf bedraagt.
'Wat kunnen ze vinden?' vraagt Erik.
'De nauwkeurigheid varieert. Het hangt af van de stations en de
centrales, maar met een beetje geluk hebben we binnenkort een
plaatsaanduiding binnen een straal van honderd meter.'
'Schiet op. Je moet opschieten.'
Erik rondt het gesprek af, blijft staan met de telefoon in zijn
hand en geeft hem vervolgens aan Simone.
'Wat is er met je wang?' vraagt hij.
'He? O, niets,' antwoordt ze.
Vermoeid en kwetsbaar kijken ze elkaar aan.
'Wil je niet even verder komen, Erik?' vraagt ze.
Hij knikt, blijft even staan, trekt daarna zijn schoenen uit en
gaat naar binnen. Hij ziet de computer in Benjamins kamer aanstaan
en loopt erheen.
'Heb je nog wat gevonden?'
Simone blijft in de deuropening staan.
'Een paar mailtjes tussen Benjamin en Aida,' zegt ze. 'Het lijkt
alsof ze zich bedreigd voelen.'
'Door wie dan?'
'Dat weten we niet. Papa is ermee bezig.'
Erik gaat achter de computer zitten.
'Benjamin leeft,' zegt hij zacht, en hij kijkt haar langdurig
aan.
'Ja.'
'Josef Ek lijkt er niets mee te maken te hebben.'
Dat zei je op de voicemail: dat hij niet weet waar we wonen,' zegt
ze. 'Maar hij heeft hiernaartoe gebeld, toch? Dan kan hij
best...'
'Dat is wat anders,' zegt hij.
'O ja?'
'De centrale heeft het gesprek hiernaartoe doorverbonden,'
verklaart hij. 'Ik heb hun gevraagd dat te doen als het belangrijk
is. Hij heeft ons telefoonnummer niet, en ook geen adres.'
'Maar iemand heeft Benjamin meegenomen en hem in een auto
gestopt...'
Ze doet er het zwijgen toe.
Erik leest het mailtje van Aida waarin ze zegt het jammer te vinden
dat Benjamin in een huis vol leugens woont, en daarna opent hij de
foto die ze had bijgevoegd: een kleurenfoto van een geelgroen, ruig
stuk gras, die 's nachts met flits is genomen. Het gras lijkt uit
te lopen in een lage heg. Achter de droge heg kun je de achterkant
van een bruinhouten hek vermoeden. Aan de buitenkant van het felle
witte schijnsel is een groene kunststof mand voor bladeren te zien
en iets wat een aardappelveld zou kunnen zijn.
Erik speurt de hele foto af, probeert te begrijpen wat het
eigenlijke onderwerp ervan is, of er ergens een egel of een
spitsmuis zit die hij nog niet heeft ontdekt. Hij probeert in het
donker achter het schijnsel van de flits te kijken - of er iemand
te zien is, een gezicht -, maar kan niets vinden.
'Wat een vreemde foto,' fluistert Simone.
'Aida heeft misschien gewoon het verkeerde plaatje meegestuurd,'
zegt Erik.
'Dat zou verklaren waarom Benjamin het mailtje heeft gewist.'
'We moeten hier met Aida over praten, en...'
'Het stollingspreparaat!' jammert Simone opeens.
'Ik weet het...'
'Heb jij hem dat dinsdag gegeven?'
Voordat hij kan antwoorden, loopt ze de kamer uit en door de gang
naar de keuken. Hij gaat achter haar aan. In de keuken staat ze
voor het raam en snuit haar neus in een stuk keukenpapier. Erik
steekt zijn hand uit om haar een bemoedigend klopje te geven, maar
ze trekt zich terug. Hij weet precies wanneer Benjamin zijn laatste
injectie heeft gehad. De injectie met het stollingspreparaat, dat
hem beschermt tegen spontane hersenbloedingen, dat voorkomt dat hij
doodbloedt, misschien gewoon door een snelle beweging.
'Ik heb hem dinsdagochtend om tien over negen zijn injectie
gegeven. Hij zou gaan schaatsen, maar is in plaats daarvan met Aida
naar Tensta gegaan.'
Ze knikt en fluistert: 'Vandaag is het zondag. Hij zou morgen of
overmorgen een nieuwe injectie moeten hebben.'
'Maar we hebben nog een paar dagen voor er echt iets aan de hand
is,' zegt Erik kalmerend.
Hij kijkt haar aan - haar vermoeide gezicht, haar mooie trekken,
haar sproeten. Haar laag uitgesneden spijkerbroek, het randje van
haar gele slipje langs de tailleband. Hij zou hier willen blijven,
gewoon blijven; hij zou samen met haar willen slapen - eigenlijk
zou hij met haar willen vrijen, maar hij weet dat het daar nog te
vroeg voor is - te vroeg om het zelfs maar te proberen, te vroeg om
te gaan verlangen.
'Ik moet weg,' mompelt hij.
Ze knikt.
Ze kijken elkaar aan.
'Bel me als Kennet het gesprek heeft getraceerd.'
'Waar ga je heen?' vraagt ze.
'Ik moet werken.'
'Slaap je op kantoor?'
'Dat is het meest praktisch.'
'Je kunt ook hier slapen,' zegt ze.
Hij is verbaasd en weet opeens niet wat hij moet zeggen. Maar dat
korte moment van stilte is voldoende voor haar om zijn reactie
verkeerd te interpreteren, namelijk als een aarzeling.
'Het was niet bedoeld als uitnodiging,' zegt ze snel. 'Haal je maar
niets in je hoofd.'
'lij ook niet,' antwoordt hij.
'Ben je naar Daniella verhuisd?'
'Nee.'
We zijn al uit elkaar,' zegt ze met stemverheffing. 'Dus je hoeft
niet tegen me te liegen.'
'Oke.'
'Wat oke?'
'Ik ben bij Daniella ingetrokken,' liegt hij.
'Mooi,' fluistert ze. 'Ja.'
'Ik ben niet van plan om te vragen of ze jong en knap is,
en...'
'Dat is ze anders wel,' onderbreekt Erik haar.
Hij gaat naar de hal, trekt zijn schoenen aan, verlaat het
appartement en doet de deur dicht. Voordat hij naar beneden gaat,
wacht hij tot hij haar de deur op slot hoort doen en de
veiligheidsketting erop hoort schuiven.