21

Pastoor O’Duggan had me niet toegestaan om hem vader te noemen, maar na die dag werd hij meer als een vader voor me dan ooit. Hij legde zijn dagelijkse ronde van bezoekjes altijd te voet af en die eindigde voor mijn school op het moment dat de lessen afgelopen waren. Hij kwam me bijna elke dag ophalen en liep dan met me mee tussen de drommen meisjes door. Op die manier zorgde hij ervoor dat niemand me plaagde of nieuwsgierige vragen stelde. De katholieke meisjes hadden net zoveel ontzag voor hem als rumoerige dronkelappen voor Zwarte Jack. Ik denk dat dat kwam doordat pastoor O’Duggan alle zonden kende die ze begaan hadden en hun een boetedoening op kon leggen. Ik had ook ontzag voor hem, maar op een andere manier; bij mij was het meer verwondering dat een belangrijk man als pastoor O’Duggan de tijd voor mij nam. Hij was mijn beste vriend.

Hij was een beetje mank en als hij er in de verte aankwam, kon ik altijd aan zijn manier van lopen zien dat hij het was. De zachtheid van zijn onregelmatige gang en de kwetsbaarheid die zo zichtbaar werd in een man die verder zoveel kracht, betrouwbaarheid en gezag uitstraalde, waren me dierbaar. We praatten de hele weg van school naar huis.

‘Heb je een goede dag gehad?’ vroeg hij terwijl we in de richting van onze flat liepen, die om de hoek van de pastorie stond. ‘Hoe was je aardrijkskundeoverhoring?’

‘Makkelijk. Bedankt dat ik uw wereldbol mocht lenen. Dat hielp bij het leren.’

Hij deed zijn best om op de hoogte te blijven van al mijn schoolwerk en van de cijfers die ik haalde. Als ik iets moeilijk vond, stak hij me een hart onder de riem en als ik goede resultaten haalde, prees hij me. Het beste wat hij deed was mijn liefde voor boeken stimuleren.

‘Hoe vond je Schateiland, Gracie?’

’O, dat was zo spannend, pastoor O’Duggan! Ik ben heel laat opgebleven om erachter te komen hoe het af zou lopen!’

‘Ik dacht al dat je het leuk zou vinden. Het is ook een van mijn lievelingsboeken. Help me onthouden dat ik Robinson Crusoe voor je opzoek.’

Het grootste deel van het boekengeld dat hij me gaf, gebruikte ik om naar de film te gaan, want dat deed ik ook graag. Ik lachte met de gebroeders Marx in Duck Soup, bezorgde mezelf nachtmerries met Boris Karloff in The Mummy, was jaloers op Jean Harlow in Dinner at Eight en werd verliefd op Clark Gable in It Happened One Night.

‘Ik hoop niet dat je al je tijd in de bioscoop verdoet,’ waarschuwde hij me. ‘Boeken zijn een betere manier om op reis te gaan en de wereld te verkennen, want die doen een beroep op je fantasie.’

‘Maar van films leer ik ook,’ zei ik, ‘want in de bioscoop kijk ik altijd naar het journaal voordat de film begint.’ Hij legde zijn hand op mijn hoofd alsof hij me zegende en lachte voluit.

‘Ja, dat is ook zo… dat is ook zo.’ Hij grabbelde in zijn zakken en haalde er een handjevol kleingeld uit. ‘Zou je een zakje drop voor me willen kopen als je weer naar de bioscoop gaat?’ Hij klopte op zijn buik. ‘Ik mag er maar twee of drie, dus eet jij de rest maar op terwijl je naar de film kijkt.’

 

Toen in 1933 de drooglegging werd opgeheven, was het lang niet zo leuk meer om naar O’Briens kroeg te gaan. Nu de bar legaal was, hoefden we geen ‘brandoefeningen’ meer te doen — hoewel mijn hart nog steeds sneller ging kloppen als mijn moeder ‘Alexander’s Ragtime Band’ speelde. De Regency Room ging een week dicht voor renovaties en toen we terugkwamen herkende ik het hotel bijna niet meer. De eigenaar had de achterwand van het restaurant laten wegbreken, zodat er meer ruimte kwam en waar vroeger de kroeg was, had hij een dansvloer laten neerleggen. Op Micks bar zat een nieuwe laag schellak en er stonden ook nieuwe barkrakken voor.

‘Van nu af aan schenk ik echte drank,’ vertelde hij me trots. ‘Geen darmontstopper meer.’

Hij en mijn moeder pasten zich goed aan de nieuwe omstan-digheden aan. Moeder stelde een dansorkest samen met trompet ten, saxofoons, trombones en drums en begon zelfs te zingen bij de piano. O’Brien daarentegen werd steeds rustelozer en ongelukkiger. Hij snauwde tegen alle obers en zijn wenkbrauwen waren altijd gefronst.

De onweersbui die ik al aan had zien komen, brak op een avond los toen moeder en ik binnenkwamen. O’Brien stond in zijn kantoor het bureau leeg te ruimen. ‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg moeder.

‘Wat denk je?’ Uit zijn onderste la haalde hij de fles clandestien gestookte jenever tevoorschijn die hij daar altijd bewaarde en zette die voor moeder neer. ‘Hier. Een aandenken aan mij.’

Moeder moest eigenlijk het orkest helpen met stemmen, maar ze liet zich op de sjofele bank zakken alsof ze al uren zonder ophouden had gespeeld. ‘Je moet jezelf meer tijd geven, O’Brien. Je kunt toch niet verwachten dat je er zomaar aan went om op een fatsoenlijke manier de kost te verdienen?’

‘Ik moet meer verdienen dan ik nu doe, Emma. Zwarte Jack en ik moeten op grote voet leven.’

‘Maar… maar dit werk heb je toch altijd gedaan? Je hebt toch altijd dit restaurant gerund?’

O’Brien pakte een stapel papieren van zijn bureau en stopte die in een kartonnen doos. ‘Het geld zat in de drank, Emma. Niet in de club zelf

Moeder sprang overeind en zette haar handen in haar zij. ‘Ben jij soms verslaafd aan het geld, O’Brien, of aan het gevaar? Aan de spanning van de illegaliteit? De politie te slim af zijn?’

Hij keek naar het blad van zijn bureau, dat ik voor het eerst leeg zag. ‘Misschien sla je daar de spijker op z’n kop…’ mompel-de hij. ‘Maar ik kan er niets aan doen. Zwarte Jack en ik zijn dit leven niet gewend…’

‘Ga je gang dan maar! Open die stommc goktcnt van je maar!’ schreeuwde moeder. Ze trok mij dicht tegen zich aan alsof ze me tegen hem in bescherming wilde nemen. ‘Maar dan hoef je niet meer bij mij of bij Gracie in de buurt te komen. Ik wil niets met criminelen te maken hebben!’ Ze huilde vreselijk — en moeder huilde zelden.

Ach, toe nou, Emma. Houd Gracie nu niet bij ons vandaan. Je weet hoe gek we op dat kind zijn. Jack komt er niet meer oyerheen als je dat doet.’

’Hou je genoeg van haar om een fatsoenlijk leven te leiden?’

Het antwoord moet nee geweest zijn, want O’Brien en Zwarte Jack kusten me die avond gedag alsof hun hart zou breken en verdwenen uit mijn leven. Nu had niet alleen mijn echte vader me verlaten, maar lieten ook deze twee vaders me nog in de steek. Ik voelde me overweldigd door het verlies.

Ik vertelde pastoor O’Duggan over mijn verdriet. Toen ik klein was, had moeder mijn tranen altijd laten verdwijnen met oma’s huilkopje. Nu was hij mijn huilkopje en troostte hij me.

‘Ik weet zeker dat ze je geen verdriet wilden doen, Gracie,’ zei hij terwijl we de afgebrokkelde, betonnen trap van onze flat opliepen. ‘Maar volwassenen zitten ingewikkeld in elkaar en de keuzes die ze maken zijn zelden zwart-wit. Als ze tussen twee dingen moeten kiezen, betekent dat nog niet dat ze van het een meer houden dan van het ander.’

‘Maar ik mis hen zo!’

‘Ja, kind. Je voelt je zeker of er iemand gestorven is, he? De trieste waarheid is dat er in je leven mensen komen en gaan als je ouder wordt — sommigen sterven, sommigen verhuizen en sommigen raak je kwijt omdat ze zo veranderen dat je ze nauwelijks meer herkent.’ Hij gaf me zijn zakdoek om mijn tranen te drogen. ‘Je zult je niet altijd zo verdrietig blijven voelen, Gracie. In de Bijbel staat: “Des avonds vernacht het geween, tegen de morgen is er gejuich”.’

‘Moeder zegt altijd: “Vreugde en moeite komen en gaan als eb en vloed”.’

‘Ja, daar heeft ze gelijk in.’

‘Gaat u ook verhuizen, pastoor O’Duggan?’

‘Nee…’ zei hij zachtjes. ‘Ik geloof dat de goede God me nog een tijdje hier in de St. Michaelsparochie nodig heeft.’

Ongeveer een jaar later kreeg Gladde Mick heimwee naar Ierland en besloot hij terug te gaan. ‘Ga toch alsjeblieft niet weg!’ smeekte ik hem toen hij moeder en mij het nieuws vertelde. ‘Wie moet er nu slaapliedjes voor me zingen, Mick? En je had beloofd dat je me op een dag zou uitleggen wat de zin van het leven is, weet je nog?’

‘O Gracie… maak het nou niet moeilijker voor me dan het al is.’ Zijn droevige gezicht stond nog triester dan anders toen hij me stevig tegen zich aandrukte. ‘Op een dag kom je wel een knappe jongen tegen die veel mooiere liedjes voorje kan zingen dan ik. En over de zin van het leven… nou, dat moet iedereen voor zichzelf uitmaken.’

‘Ik zal je nooit vergeten, Mick.’

Moeder huilde nog harder dan toen O’Brien en Zwarte Jack vertrokken. Tot mijn verbazing nam Mick haar in zijn armen. O’Brien had haar vaak omhelsd, maar Mick had ik dat nooit eerder zien doen.

‘Ga met me mee naar Ierland, Emma… jij en Gracie samen. Dan beginnen we helemaal opnieuw.’

‘Je weet dat we daar niet thuishoren, Mick. We zouden zo ver van huis nooit gelukkig worden.’

Moeder en ik gingen naar het station om hem uit te zwaaien toen hij naar New York vertrok. We hoorden nooit meer iets van hem en kregen zelfs geen kaart van hem.

Nu had ik nog maar twee vaders. Booty en pastoor O’Duggan. Booty voorzag ons tijdens de hele crisisperiode waarin moeder en ik zo arm waren, van eten. Hij glimlachte altijd naar me en gaf me dan een klopje op mijn hoofd — als zijn vrouw tenminste niet in de buurt was. Ik begreep niet waarom hij de ene keer zo aardig voor me was en zich de andere keer zo afstandelijk gedroeg. Ik begreep ook niet waarom zijn vrouw een hekel aan me had. Voorzover ik me herinnerde, had ik haar daar nooit een reden voor gegeven.

‘Het heeft niets met jou te maken, kind… ze heeft een hekel aan alle kinderen,’ legde hij me op een middag uit.

‘Hebben u en mevrouw Higgins daarom geen kinderen?’ vroeg ik. Maar Booty was weer een van zijn eeuwige sigaretten aan het opsteken en gaf geen antwoord.

Ik ging graag bij Booty op bezoek in zijn winkel en bedacht elke dag een excuus om na schooltijd even bij hem langs te gaan. Als ik met wat geld kwam om boodschappen te doen, beweerde hij altijd bij hoog en laag dat de artikelen die ik nodig had juist die dag in de aanbieding waren. Maar als zijn vrouw achter de kassa stond, waren er nooit aanbiedingen. Ik hield van het gekraak van zijn roestige hordeur en van de klap waarmee die altijd dichtviel; van de knusse, smalle gangetjes tussen de schappen vol stoffige blikken; van de rokerige lucht in het donkere winkeltje. Vaak gluurde ik even naar de geheimzinnige kamer achter het gordijn waar Booty en zijn vrouw woonden, maar ik ben er nooit binnen geweest.

‘Zeg, meidje… zou je misschien een kwartje willen verdienen?’ vroeg Booty me op een dag toen ik twaalf was. ‘Ik zou vandaag wel wat hulp kunnen gebruiken.’

‘Tuurlijk! Graag! Wat moet ik doen?’ Hij gaf me een oude plumeau en liet me de planken afstoffen. Waarschijnlijk liet ik het stof meer ronddwarrelen dan dat ik het wegveegde.

Vanaf die dag werkte ik bijna elke dag in de winkel. Ik vulde de schappen voor hem en leverde kleine bestellingen af in onze eigen buurt. In rail voor wat ik deed gaf hij me een paar aardappels of een pakje bakvet. Dan zei hij: ‘Ik moet dit kwijt voor het gaat bederven,’ en dan gaf hij me het gevoel dat ik hem er geweldig mee hielp als ik het mee naar huis nam.

Op mijn dertiende verjaardag ging ik naar de winkel om Booty een stuk taart te brengen. Mevrouw Higgins stond achter de kassa. Ik keek rond, maar van Booty was geen spoor te zien. Ik ging die week elke dag kijken, maar toen de taart oneetbaar was geworden, was hij nog steeds niet terug.

‘Wat? Ben je daar nu alweer?’ zei mevrouw Higgins toen ze me op de vijfde dag binnen zag komen. ‘Wat kom je toch steeds doen?’

‘Waar is meneer Higgins?’ vroeg ik.

‘Hij… hij is ziek.’ Haar stem klonk nu anders. Toen ik goed naar haar keek, zag ik dat ze niet boos keek, maar bezorgd.

‘Zeg maar tegen hem dat ik hoop dat hij weer gauw beter wordt,’ zei ik. Tot mijn stomme verbazing sloeg ze toen haar handen voor haar gezicht en huilde. Mevrouw Murphy, die stuk voor stuk de eieren had staan bekijken, zette haar mand neer en liep naar haar toe om haar te troosten. Ik ging stilletjes weg en zorgde ervoor dat de hordeur niet met een klap achter me dichtviel.

De volgende dag stond pastoor O’Duggan niet bij school om me af te halen. Zodra ik thuiskwam, zag ik aan moeders gezicht dat er iets mis was. Ze glimlachte niet en ze had rode ogen van het huilen.

‘Gracie, liefje… er is iets heel ergs gebeurd. Booty… Booty is er niet meer.’

‘Is er niet meer? Waar is hij dan? Is hij weg, net als O’Brien en…?’

’Nee, schat. Booty is vanochtend gestorven.’

‘Nee! Dat geloof ik niet! Dat is niet waar!’

Moeder hield me dicht tegen zich aan en vertelde me in een stroom van woorden het hele verhaal. ‘Hij had zich verwond aan een grote spijker in een krat. Hij ging er niet mee naar de dokter en vertelde ook aan niemand dat hij zich had pijn gedaan tot hij al groenig witte strepen op zijn zij had en toen was het al te laat. Hij is gestorven aan bloedvergiftiging.’

Ik rukte me los uit haar armen, rende naar onze slaapkamer en liet me op het bed vallen. Ik was ontroostbaar.

Moeder nam me mee toen Booty bij de St. Michaelskerk begraven werd. Dat was de eerste keer dat ik mijn moeder in een kerk zag. De hele buurt was er, want iedereen had van Booty gehouden. Pastoor O’Duggan leidde de dienst. Hij droeg een lange zwarte toga en een van de misgewaden die mam voor hem had gemaakt. Hij huilde net als iedereen.

Ik was nu al mijn vaders kwijt, behalve pastoor O’Duggan en ik was doodsbang dat ook hij me zou verlaten. Toen herinnerde ik me dat ik ergens een echte vader moest hebben. Ik begon mijn moeder over hem uit te horen en toen ze ontwijkende antwoorden bleef geven, besloot ik naar Bremenville te gaan om hem te zoeken. Dat idee had ik uit Dick Tracy Returns. Dick loste voortdurend raadsels op en vond altijd vermiste mensen.

Ik vertelde aan niemand wat ik van plan was. Zelfs pastoor O’Duggan niet. In de weken daarna las ik twee keer zoveel boeken als normaal en ging op zaterdag niet naar de film tot ik genoeg geld gespaard had voor een buskaartje. Maar natuurlijk kwam ik niet verder dan het busstation. Moeder sleepte me weer naar huis en vertelde me het pijnlijke verhaal — mijn echte vader wilde mij niet. Hij had geprobeerd om me te vemoorden voordat ik geboren werd. Van die waarheid, die nog bovenop alle andere verliezen kwam die ik al geleden had, was ik helemaal kapot.

Nadat moeder die avond naar de club gegaan was, kwam pastoor O’Duggan langs.

‘Hallo, Gracie. Mag ik binnenkomen?’

‘Goed.’ Eigenlijk wilde ik hem niet zien, want ik zag er vreselijk uit. Mijn ogen waren helemaal rood en opgezet van het huilen. Hij liet de deur openstaan en ging tegenover me aan de keukentafel zitten.

’Je moeder heeft me gevraagd of ik langs wilde komen om met je te praten.’

‘Heeft ze u verteld wat er gebeurd is?’

‘Ja, Gracie.’ Ik keek hem voor het eerst aan en zag in zijn blauwe ogen zoveel medeleven, dat ik opnieuw begon te huilen. Hij pakte mijn hand. ‘Het moet heel pijnlijk voor je zijn geweest om te horen wat Karl Bauer van plan was.’

‘Ik was nog niet eens geboren! Hij kende me niet eens! Hoe kon hij me zo haten?’

‘Ik weet het niet,’ zei hij zachtjes. ‘Ik weet het niet… Maar elke man zou er trots op zijn om zo’n lieve, knappe jongedame als jij geworden bent, zijn dochter te noemen. Dat weet ik wel!’ Hij bleef mijn hand vasthouden en liet me een tijdje huilen. Daarna gaf hij me zijn zakdoek.

‘Heb ik je wel eens verteld waarom ik kreupel ben, Gracie?’ Het verbaasde me dat hij zomaar op een ander onderwerp overstapte. Ik keek hem aan en schudde mijn hoofd. ‘Het was mijn eigen vader die me dat aandeed. Toen ik tien jaar was, sloeg hij me met een ijzeren pijp en brak mijn been op drie plaatsen. Het genas niet goed en sindsdien loop ik mank.’

‘Wat vreselijk!’ fluisterde ik. Toen besefte ik wat pastoor O’Duggan eigenlijk wilde zeggen — dat zijn vader net zo wreed geweest was als de mijne.

‘Mijn vader was een fatsoenlijk man als hij nuchter was,’ vervolgde hij, ‘maar als hij dronk, kon hij zich niet beheersen. We woonden toen nog in Ierland en als hij er een lange dag in de haven op had zitten, ging pa soms even naar de kroeg om een pintje te pakken. Tegen de tijd dat hij thuiskwam, was hij stomdronken en dan was hij ronduit gevaarlijk. Hij leefde zich altijd uit op mam. Mijn broer en ik probeerden haar te beschermen, maar toen begon hij ons natuurlijk te slaan.’

Pastoor O’Duggan stond op, alsof de herinneringen hem rusteloos maakten. Hij ijsbeerde door ons kleine kamertje met zijn grote handen in zijn zakken. ‘Hoe vreemd het ook mag klinken, in ons gezin beschouwden we het als normaal. Zo was onze vader nu eenmaal. Maar wat ik niet kon accepteren, was dat hij mijn moeder bedroog. Begrijp je wat ik daarmee bedoel, Gracie? Hij was getrouwd met mijn moeder, maar hij ging met andere vrouwen naar bed. Toen ik zo oud was als jij, betrapte een van de mannen mijn vader met zijn vrouw. Die man was dronken en hij vermoordde mijn vader. Daarna is mam met ons alle zes uit Ierland weggegaan om bij onze oom en tante in Amerika te gaan wonen.’

Hij hield op met ijsberen, leunde tegen de tafel en legde zijn handen op mijn schouders. ‘Ik ben al vijftien jaar priester, Grace. Ik ben in heel wat gezinnen geweest, heb duizenden malen de biecht afgenomen — en ik ben heel wat vaders tegengekomen die net zo zijn als de mijne… en als Karl Bauer. Weet je, door het raam naar binnen kijken bij andere gezinnen is niet hetzelfde als dag in, dag uit bij zo’n gezin wonen en weten wat zich achter gesloten deuren afspeelt. Veel mensen hebben evenveel verdriet als jij op dit moment.’

Mijn tranen begonnen weer te stromen. ‘Ik probeerde me altijd voor te stellen wat voor man mijn vader was,’ zei ik. ‘In mijn dromen was hij een held, zoals Charles Lindbergh, en alle andere meisjes zouden heel jaloers zijn als ze daarachter kwamen. Nu wilde ik maar dat ik de waarheid nooit gehoord had. Ik wilde dat mijn echte vader dood was!’

Pastoor O’Duggan keek geschokt en bedroefd en ik kreeg er spijt van dat ik zoiets hardvochtigs gezegd had. ‘Nee, Gracie. Je mag iemand nooit dood wensen.’ Hij liet zich weer op de stoel tegenover me zakken. ‘Ik probeer je te laten inzien dat aardse vaders en moeders menselijke wezens zijn — dat we altijd zondaren zullen zijn. Zelfs de meest liefhebbende ouder stelt ons soms op een of andere manier teleur. Een van de taken die God mij als pastoor heeft toevertrouwd, is om mensen die geen liefhebbende vaders hebben, te laten zien Wie God de Vader is. Ik heb heel vaak mensen moeten helpen die een verwrongen beeld van God hebben door wat ze hebben meegemaakt. Omdat hun eigen vader hen niet liefheeft, kunnen ze niet accepteren dat God hen wel onvoorwaardelijk liefheeft. Ze geloven niet dat God hen nooit in de steek zal laten, omdat hun eigen vader hen wel in de steek gelaten heeft. Ze denken dat God hun niet wil vergeven, omdat hun eigen vader hun niet wilde vergeven. Sommige mensen hadden net zo’n vader als de mijne en die zijn bang voor God. Ze vluchten voor Hem omdat ze denken dat Hij een God van wraak en toorn is. Ik begrijp dat je naar een vader verlangt. Ik begrijp waarom je Karl Bauer wilde gaan zoeken, maar Grace, hij is niet de vader waar jij eigenlijk naar op zoek bent.’

‘Nee?’ Ik hoopte dat hij zou zeggen dat moeder het hele verhaal verzonnen had, dat mijn echte vader niet die onmense-lijke Karl Bauer was. ‘Waar is mijn vader dan?’

‘Jouw echte vader is God. Hij is de enige Vader die je nooit in de steek zal laten. En vanaf de tijd dat Hij je in de schoot van je moeder gevormd heeft, kent Hij je en houdt Hij meer van je dan Karl Bauer of enige andere man ooit zou kunnen.’

De woorden van pastoor O’Duggan daalden in mijn hart neer als regen na een lange periode van droogte. Ik wilde graag geloven dat hij gelijk had, maar ik was bang. ‘Als mijn echte vader me niet wil,’ zei ik, ‘hoe weet ik dan dat God mij wel wil?’

Hij pakte het bekende in leer gebonden boekje dat hij altijd bij zich droeg in zijn borstzakje. ‘Omdat God alle dingen die Hij over Zichzelf aan ons bekend wil maken, heeft opgetekend in de Bijbel. Een van de dingen die erin staan is het volgende: “Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfer-men zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet. Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegrift…”.’

Hij legde het boekje neer en stak zijn brede handen over de tafel naar mij uit. Ik legde de mijne erin. ‘Herinner je je het kruis voorin de St. Michaelskerk?’ vroeg hij. ‘God is mens geworden en is aan dat kruis gestorven om ons te laten zien dat Hij van ons houdt. De spijkers in zijn handpalmen zijn afdrukken van zijn liefde voor jou. Zoek Hem, Gracie, niet Karl Bauer. Hij is je echte Vader.’

‘Moeder zegt dat wij niet katholiek zijn.’

‘Dat weet ik. Dit moet je niet tegen de bisschop zeggen,’ zei hij met een glimlach, ‘maar God is niet gebonden aan een kerk of aan een kerkgenootschap. Hij komt jou tegemoet waar je Hem ook zoekt. Maar kerken zijn goede plaatsen om met zoeken te beginnen, want die zijn ervoor om ons te helpen God te ontmoeten. We kunnen elke zondagmorgen een afspraak met Hem maken. En pastoors en dominees kunnen je de weg wijzen als je God zoekt.’

‘Hoe kan ik weten wat ik moet doen? Hoe kan ik God zoeken?’

’Ga maar gewoon in zijn tegenwoordigheid zitten en luister… en wacht. Hij wil graag tot je spreken, Gracie. Want een ding weet ik zeker — aardse vaders kunnen je verlaten of verwerpen, maar God doet dat nooit. Hij zal je nooit in de steek laten. Hij kent jou al en Hij houdt meer van je dan je je ooit voor kunt stellen. Is Hij niet de Vader waar je eigenlijk naar op zoek bent?’

 

Toen ik zondagochtend niet lekker in bed bleef liggen om samen met moeder de strips te lezen, begreep ze wel dat ik nog boos op haar was. Terwijl zij met een stapel kussens in bed de krant bleef lezen, maakte ik mijn eigen ontbijt klaar, kamde mijn haar en trok de mooiste jurk aan die ik had.

‘Waar ga jij nou heen?’ vroeg ze. ‘Je hebt toch niet weer een kaartje voor de bus gekocht? Ik dacht dat ik je al had uitgelegd dat je niet welkom bent in Bremenville.’

‘Ik ga niet naar Bremenville. Ik ga naar de kerk.’

‘Lieverd, ik heb je al honderd keer gezegd dat wij niet katholiek zijn.’ Ze sloeg de modebijlage open en probeerde te doen of het haar niet kon schelen, maar ik hoorde aan haar stem dat dat wel zo was.

‘U hebt gezegd dat we protestants zijn, dus ik ga naar de Peace Memorialkerk op Fountain Avenue.’

‘Je bent daar geen lid. Ze laten je daar niet…’

‘Ik mag wel naar binnen. Dat heeft pastoor O’Duggan gezegd.’

Ze lachte kort. ‘Wat weet een katholieke priester nou van protestantse kerken?’

‘Hij zei dat ik moet zeggen dat mijn grootvader in zo’n zelfde kerk priester is.’

Moeder liet de krant los en liet zich tegen de kussens vallen alsof ze plotseling heel moe was. ‘Geen priester, Gracie… ze heten daar dominees.’

‘Dat zei pastoor O’Duggan ook, maar ik was het woord vergeten. Hij zei dat dat hetzelfde is, maar dat dominees wel mogen trouwen en kinderen mogen krijgen.’

‘Het verbaast me dat pastoor O’Duggan je niet heeft overgehaald om naar zijn kerk te komen.’ Ik bespeurde bitterheid in haar stem.

‘Ik wilde ook naar de St. Michaelskerk gaan, maar hij zei dat u dat niet goed zou vinden.’

’Daar heeft hij gelijk in.’ Ze pakte de krant weer, sloeg die met een ruk open en deed net of ze las. Ik liep naar haar bed en wachtte tot ze me aankeek.

‘Dus het is waar, moeder? Werkte uw vader in een kerk, net als pastoor O’Duggan?’

‘Ja, ja, dat klopt.’

‘Waarom hebt u me nooit over hem verteld?’

‘Over papa?’ Moeder liet de krant zakken en staarde me een tijdje aan, maar ze had zo’n wazige blik in haar ogen, dat ik het gevoel had dat ze dwars door me heen keek. Er glansden tranen in haar ogen. ‘Kerkdiensten beginnen meestal om elf uur,’ zei ze zachtjes. ‘Je kunt maar beter opschieten, want anders kom je nog te laat. Protestantse dominees vinden het vervelend als mensen te laat komen.’

Ik liep die zondag naar de Peace Memorialkerk met een verlangen dat zo diep was dat ik het niet onder woorden kon brengen. Zodra ik het gewelfde gebouw binnenstapte, kwam er een gevoel van gespannen verwachting over me. Toen ik op het busstation had zitten wachten om Karl Bauer te gaan zoeken, had ik hetzelfde gevoel gehad. Mijn Vader. Ik zou straks mijn Vader ontmoeten.

De protestantse kerk was minder rijk gedecoreerd dan de St. Michaelskerk en mams kerk, maar toch was hij heel mooi. Er waren geen beelden, geen nissen waar je kaarsen aan kon steken en geen afbeelding van Jezus aan het kruis. Er hing alleen een leeg, houten kruis boven het altaar. Terwijl de man die bij de deur stond met iemand anders meeliep, ging ik stilletjes naar binnen en ging alleen achterin zitten. Door de gebrandschilderde ramen vielen lichtvlekjes als edelstenen over me heen.

Ik vond de dienst eerst vreemd en verwarrend. De dominee sprak en las voor uit een boek. Daarna begon iedereen een lied te zingen dat ik niet kende. Bijna liep ik teleurgesteld weer naar buiten. Maar toen alle mensen hun hoofd bogen om te bidden en met elkaar de woorden zeiden van een gebed, begon ik te huilen.

‘Onze Vader… die in de hemelen zijt…’

We spraken tegen God. Hij was ook mijn Vader. Ik kon mijn hoofd buigen en net zo gewoon tegen Hem praten als tegen O’Brien of Booty of pastoor O’Duggan.

We zongen nog een gezang en ditmaal sloeg ik de bundel open en vond samen met de andere mensen de woorden ervan. De ruimte begon om me heen te draaien toen ik besefte dat deze woorden voor mij geschreven waren:

 

Mijn Vader bezit alle huizen en landen,

De rijkdom der wereld houdt Hij in zijn handen!

Robijnen, saffieren, ja, zilver en goud.

Schatten zo schoon, door geen mens ooit aanschouwd.

Ik ben een kind van de Koning! Ik ben een kind van Hem!

Door Jezus, mijn dierbare Redder, ben ik een kind van Hem.

 

Ik liet de woorden doordringen tot in het diepst van mijn hart. Hier zag ik eindelijk de Vader waar ik mijn hele leven naar had verlangd. Hij was rijk — aan wijsheid, liefde en schatten. Ik was zijn kind. Hij hield van mij.

Ik kan me niet alles meer van die eerste dienst herinneren. Ik weet zeker dat er nog meer schriftlezingen waren en een preek, nog meer gebeden. Te snel naar mijn zin moesten we gaan staan voor het laatste lied. De wijs ervan deed me denken aan de Ierse volksliederen die Mick altijd voor me zong als ik ging slapen. Maar o, wat een prachtige woorden! Weer was de tekst een echo van het verlangen dat in mijn hart leefde:

 

Schenk mij uw wijsheid, uw Woord rein en goed.

’k Zoek uw nabijheid, kom mij tegemoet.

U bent mijn machtige Vader, ja, ik ben uw kind.

Mijn hart is de plaats waar U woning in vindt.

 

Dit was mijn gebed, mijn hartenkreet. Terwijl ik zong, ervoer ik voor het eerst in mijn leven Gods aanwezigheid. Zijn Geest kwam over me, omgaf me en verhief me. Hij liet zijn liefde schijnen in de donkerste hoekjes van mijn hart, waar ik zorgvuldig al mijn angst en pijn verborgen had en Hij genas me. Ik huilde van pure vreugde. Ik had mijn Vader gevonden.

Toen ik als verdoofd de kerk uitliep, stond de dominee bij de uitgang om iedereen een hand te geven. Hij was lang en mager en droeg een bril met een stalen montuur. Zijn grijze haar was weggekamd van zijn gegroefde gezicht. Hij zag er erg vriendelijk uit en glimlachte naar iedereen die hij groette. Ik dacht aan mijn grootvader, die ik nooit ontmoet had. Die was ook dominee geweest, net als deze man.

‘Goedemorgen,’ zei hij en greep mijn hand. ‘Ben jij misschien Grace Bauer?’

Ik was stomverbaasd. ‘Ja, dat klopt. Hoe weet u dat?’

‘We hebben een wederzijdse vriend — pastoor Tom O’Duggan. Hij vertelde me dat je misschien wel eens langs zou komen. Welkom in Gods huis.’

‘Dankuwel.’

‘Waarom kom je volgende week niet een uurtje vroeger? Dan kun je meedoen aan de zondagsschool die we houden voor jonge mensen. We bestuderen dit jaar het leven van Jezus.’

‘Die man aan het kruis?’

‘Precies. De Zoon van God.’

‘Ik kom,’ zei ik tegen hem. En dat deed ik ook, al leek het wel of de week tien jaar duurde.

 

Ik wilde mijn Vader leren kennen en die zondag zette ik mijn eerste stappen op weg naar Hem. Ik had er geen behoefte meer aan om Karl Bauer te gaan zoeken. Later legde ik belijdenis af van mijn geloof, liet ik me dopen en werd ik lid van de gemeente in de Peace Memorialkerk. Dominee Hudson gaf me mijn eerste Bijbel.

Hij leidde zelf de zondagsschool voor jongeren, die in de muffe kelder van de kerk gehouden werd. Ik vond het heerlijk om ernaartoe te gaan, ook al rook het er, door alle maaltijden die de gemeente er hield, naar oude koffie en gebraden kip. De zondagsschool werd gehouden naast het hok waar de verwar-mingsketel stond en elke keer dat die aansloeg, moest de dominee schreeuwen om zich boven het onheilspellende gedreun uit verstaanbaar te maken. Het maakte zijn verhalen over de val van Jericho en de ondergang van Jeruzalem nog beelden-der.

Nadat ik de lessen een paar weken gevolgd had, raakte ik bevriend met een meisje dat Frances Weaver heette. ‘Jij zit toch op dezelfde school als ik?’ vroeg ik haar.

‘Ja! Ik wist niet dat jij ook protestants bent,’ zei ze. Bijna alle andere meisjes op onze school waren katholiek. ‘Ik dacht dat jij katholiek was, omdat je altijd met die priester naar huis loopt.’

’Pastoor O’Duggan? Dat is een oude vriend van ons. Hij kent dominee Hudson ook.’

‘Voortaan loop ik met je mee naar huis… als je dat tenminste wilt.’

Frances en ik werden goede vriendinnen, hoewel we maar weinig gemeen hadden. Ik ging graag naar school en werkte hard om goede cijfers te halen. Frances was dol op filmsterren en besteedde meer tijd aan het lezen over hun prive-leven dan aan het maken van haar huiswerk. Ze was de jongste thuis. Ze had twee oudere zussen en een oudere broer en ze werd door haar ouders verwend. Ze mocht net zoveel snoep eten als ze maar wilde en was zo rond als een roomsoes.

‘Heb je zin om na schooltijd naar mijn huis te komen?’ vroeg ze op een dag. Ik was nog nooit bij een ander meisje uitgenodigd. ‘Dan kunnen we samen ons huiswerk maken,’ zei ze. ‘Je mag bij ons blijven eten.’

Voor het eerst in mijn leven zag ik hoe het eraan toeging in een echt gezin met een vader en een moeder en broers en zussen. Ik schrok ervan.

‘Het is niet te geloven!’ vertelde ik mijn moeder toen ik thuiskwam. ‘Frances en haar zussen maken constant ruzie. Haar ouders schreeuwen dat ze moeten ophouden en dreigen met allerlei straffen, maar daar trekken ze zich niets van aan.’

Opeens was ik dankbaar dat ik enig kind was en dat ik een moeder had die me aan het lachen maakte, ook al waren we zo arm dat we altijd soep aten en onze kleren op de rommelmarkt kochten. Maar het was me nooit opgevallen hoe somber en armoedig onze flat eruit zag, tot ik bij Frances thuis geweest was. De familie Weaver had drie slaapkamers en in de woonkamer lag een kleed in plaats van linoleum. Ze hadden zelfs een eigen badkamer. Al werd er altijd ruziegemaakt, toch fascineerde het gezinsleven van de Weavers me en ik kwam er vaak.

Toen ik Frances op een dag na schooltijd zag, stond ze letterlijk te springen van opwinding. ‘Wat is er met jou aan de hand?’ vroeg ik lachend. ‘Moet je naar de wc of zo?’

‘Nee! Raad eens! Mijn twee oudste zussen zijn volgend weekend weg en dan mag ik van mijn moeder jou en Dotty en Marian uitnodigen voor een slaapfeest!’

Ik had wel eens van slaapfeesten gehoord, maar was er nooit eerder voor uitgenodigd. Nu was het mijn beurt om te springen van opwinding. Maar toen we de dag voor het zover was van school naar huis liepen, kregen Frances en de andere twee meisjes een idee. ‘Zou het niet leuk zijn als we allemaal de pyjama van onze vader aandeden op het slaapfeest?’ zeiden ze giechelend.

‘O ja, laten we dat doen! Dat doen de oudere meisjes ook als zij een slaapfeest hebben.’

Ze waren zeker vergeten dat ik geen vader had, want toen ze me gedag zwaaiden op de hoek van King Street, liepen ze verder in de waan dat het allemaal in kannen en kruiken was. Ik wilde vreselijk graag naar het feest, maar nu was al mijn plezier bedorven- Ik wilde niet de enige zijn die geen pyjama van haar vader droeg. Ik ging op de trap voor de flat zitten en huilde. Ik ging niet naar boven omdat ik niet wilde dat mijn moeder me zo zou zien. Ze gedroeg zich altijd als een woedende moederbeer als iemand aan haar jong kwam en ik wist dat ze de drie meisjes en hun moeders flink de les zou lezen als ze erachter kwam.

Ik had net besloten dat de enige oplossing was om te doen of ik ziek was tijdens het feest en er niet heen te gaan, toen pastoor O’Duggan de hoek om kwam en King Street in kwam lopen.

‘Goeiemiddag, Gracie,’ riep hij.

Ik zwaaide flauwtjes naar hem en probeerde ervoor te zorgen dat hij mijn rode ogen niet zag. Hij bleef midden op de stoep staan, draaide zich om en liep het korte paadje naar de trap van de flat op. Hij kwam naast me zitten. We zwegen allebei een minuut of drie en toen zei hij: ‘Wil je me vertellen waarom je verdriet hebt?’

Ik zuchtte zwaarmoedig. ‘Ik weet dat God mijn echte Vader is, maar Hij draagt geen pyjama.’

‘Wat zeg je?’ Zijn stem klonk verstikt. Ik keek opzij en zag dat hij zijn uiterste best deed om niet te lachen. In een poging er ernstig uit te zien, fronste hij zijn voorhoofd en duwde hij zijn vuist tegen zijn mond om zijn grijns te verbergen. Toen ik besefte hoe belachelijk mijn opmerking geklonken moest hebben, begon ik te grinniken. Pastoor O’Duggan barstte uit in een schaterlach, die leek op een kurk die uit een champagnefles knalde.

‘Het spijt me… Het spijt me,’ zei hij toen hij uitgelachen was en de tranen uit zijn ogen veegde. ‘Je hebt vast problemen. Maar waarom zou God een pyjama nodig hebben? Kun je me dat uitleggen?’

‘Hij heeft geen pyjama nodig, pastoor O’Duggan — ik heb er een nodig. Frances Weaver heeft me uitgenodigd voor een slaapfeest en de andere meisjes zijn van plan de pyjama van hun vader aan te doen.’

‘Ah, nu begrijp ik wat je bedoelt.’ Hij dacht even na en streek over zijn kin alsof mijn probleem even belangrijk was als alle andere zaken die dag en nacht zijn aandacht vroegen. ‘Kun je geen pyjama van iemand lenen?’ vroeg hij ten slotte.

‘Ik zou niet weten van wie. Ik ken alleen meneer Harper, de handelsreiziger, maar aan hem mag ik het van moeder vast niet vragen omdat hij verliefd op haar is. En dan is er meneer O’Malley nog, die op dc eerste verdieping woont, maar die is te oud. Ik zou de kriebels krijgen als ik zijn pyjama aan moest.’

‘Nou, ik zat te denken… misschien kun je een pyjama van mij lenen.’ Ik kon mijn oren niet geloven. Ik zou het niet in mijn hoofd gehaald hebben om pastoor O’Duggan om een pyjama te vragen. Ik wist nog hoe hij jaren geleden had geweigerd me hem vader te laten noemen. Ik keek hem aan om te zien of hij het meende.

‘Mag dat?’

In zijn blauwe ogen schitterden pretlichtjes. ‘Ja, hoor… of krijg je van mijn pyjama ook de kriebels?’

‘Zijn uw pyjama’s zwart, net als uw andere kleren?’

Hij lachte en sloeg zijn arm om mijn schouder. ‘Nee, ’s nachts mag ik andere kleuren dragen. Kom maar mee, dan vragen we de huishoudster of ze ergens een schone heeft.’ Toen we samen naar de pastorie liepen, was het weer net als vroeger. Ik besefte opeens hoe ik het had gemist om met hem te praten sinds ik met Frances naar huis liep.

‘Wat moet ik zeggen als de andere meisjes vragen van wie die pyjama is?’

‘Hmm. Het lijkt me niet zo aardig om te zeggen dat dat hun niets aangaat, hoewel dat wel zo is…’ Hij hield de deur van de pastorie voor me open. ‘Maar omdat je mij al jaren kent als “eerwaarde vader”, denk ik niet dat je liegt als je zegt dat het de pyjama van je vader is, al begrijpen zij natuurlijk niet wat je met het woord vader bedoelt.’

In het interieur van de pastorie was, net als in de kerk, veel glanzend, donker hout verwerkt. Het rook er lekker, naar sodabrood zoals mam dat bakte. Het verbaasde me dat het zo koud was in de kamers. Terwijl ik achter hem aan door de zitkamer en een donkere kamer naar de keuken liep, riep hij mevrouw O’Connor, zijn huishoudster.

‘Maar wat moet ik dan zeggen als de andere meisjes allerlei dingen gaan vragen over mijn vader?’ vroeg ik en ging naast hem lopen. Hij bleef midden in de gang staan, alsof mijn vraag hem verbaasde. Hij keek me aan.

‘Je hoeft hun geen antwoord te geven, Gracie. Het is verkeerd van die meisjes om zo nieuwsgierig te zijn. Je mag best die geweldige fantasie van je gebruiken om hun vragen te om-zeilen.’

‘U bedoelt zoals moeder, wanneer ik haar vragen stel?’

‘Precies. Maak er maar een spelletje van. Je hoeft niet te liegen, Gracie. Dat kun je vast wel voorkomen.’

Het lukte me inderdaad. Toen we tegen drie uur’s nachts in slaap vielen, bewonderden alle meisjes mij als degene die de meest geheimzinnige vader had. En de blauw-wit gestreepte pyjama van pastoor O’Duggan — die zo groot was dat ik erin verdronk — werd in een wedstrijd nog uitgeroepen tot meest chique pyjama ook.

 

‘Hoe ziet jouw vader eruit?’ vroeg Frances me een paar dagen na het feestje. We lagen samen languit op haar bed ons huiswerk te maken.

‘Mijn moeder heeft een foto van hem in haar fotoalbum,’ zei ik. ‘Het is hun trouwfoto. Je moet maar eens naar onze flat komen. Dan laat ik je hem zien.’

‘Kun je die foto hier niet een keer mee naartoe brengen?’

Frances’ vraag verraste me. Ik keek haar verbaasd aan terwijl zij met haar vingers haar kauwgum uitrekte tot een draad en daarna weer terugstopte in haar mond. ‘Wat is er, Gracie? Waarom kijk je zo naar me?’

‘Ik bedenk me net dat we al meer dan een jaar vriendinnen zijn en dat je nog nooit bij mij thuis geweest bent — zelfs niet op zaterdagmiddag.’

Frances sprong van het bed om nog een chocoladereep uit haar kastje te halen, maar ik had de schuldige uitdrukking op haar gezicht toch gezien.

‘Wil je een stuk?’ vroeg ze en brak de reep in tweeen.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Vertel me eens waarom je nog nooit bij mij thuis geweest bent. Komt dat omdat we in zo’n armoerdige flat wonen?’

‘Nee… ik… ik kan het je niet vertellen.’ Ze stopte snel de halve reep in haar mond.

‘Ben ik dan toch niet je beste vriendin?’ Ik pakte mijn boeken en maakte aanstalten om te vertrekken.

‘Nee, wacht! Niet weggaan, Grace!’ zei ze met haar mond vol. Ik zette mijn handen in mijn zij en wachtte terwijl zij kauwde en haar chocola doorslikte. ‘Het is omdat je moeder gescheiden is.’

‘Dat begrijp ik niet. Wat heeft dat ermee te maken dat je nooit naar mijn huis komt?’ Frances wilde het niet zeggen, maar ik dwong haar, door te dreigen dat ik anders nooit meer met haar zou praten.

‘Mijn vader zegt dat gescheiden vrouwen meestal in zonde leven,’ zei ze, ‘en je moeder… nou ja, je weet wel… jouw moeder gaat niet naar de kerk… ze werkt in een nachtclub… ze kleedt zich als een zigeunerin…’

‘Mijn moeder leeft niet in zonde!’

‘Ik weet het, ik weet het… wees maar blij dat ze geen vriend heeft. Mijn vader zegt dat we, als ze een vriend krijgt of als jij een stiefvader krijgt, helemaal geen vriendinnen meer mogen zijn.’

Verward en verdrietig ging ik naar huis. Hoe ouder ik werd, hoe groter de kloof tussen mij en de andere meisjes leek te worden. Toen mijn moeder zich die zaterdagavond klaarmaakte om naar de nachtclub te gaan, smeekte ik haar de volgende ochtend met mij naar de kerk te gaan, zodat de kwestie over haar zondigheid in ieder geval uit de weg geruimd zou worden. Ze weigerde. Ten slotte verloor ik mijn geduld en gooide eruit: ‘De mensen denken dat u slecht bent, omdat u gescheiden bent en nooit naar de kerk gaat!’

Moeder bracht kalm een laagje vuurrode lippenstift aan op haar mond en drukte er daarna een zakdoekje tegen. ‘Gracie, ik weiger om mijn hele leven andere mensen een plezier te doen. Ik ben met Karl getrouwd om mijn ouders een plezier te doen en dat is de grootste fout die ik ooit in mijn leven gemaakt heb. Het kan me niet schelen wat andere mensen over me denken en die houding zou jij ook moeten hebben.’

‘Hebt u een vriend?’ vroeg ik en dacht aan wat de vader van Frances had gezegd.

‘Nee, schat… jij wel?’

‘Ik ben te lelijk en te onhandig. Jongens zullen nooit belangstelling voor mij hebben.’

Kwaad zette ze haar handen op haar slanke heupen. ‘Hoe kom je daar nu bij, Grace Eva Bauer! Je bent een knappe jonge vrouw geworden! Over een jaar of twee zal ik de jongens met een mattenklopper buiten de deur moeten houden.’

Ik gaf geen antwoord, maar ik wist dat ouders hun zoons nooit toestemming zouden geven om met mij uit te gaan als ze er dezelfde ideeen op nahielden als Frances’ ouders. Ik begreep ook dat mijn moeder handig van onderwerp veranderd was.

‘Bent u van plan om op een goede dag te hertrouwen?’ vroeg

ik.

‘Absoluut niet! Een keer is genoeg. Dat begrijp je nu nog niet, maar als je zelf een jaar of twee getrouwd bent, verzeker ik je dat je begrijpt waar ik het over heb.’ Ze paste een clochehoed, bekeek het resultaat in het kleine spiegeltje, trok de hoed weer van haar hoofd en zette een baret op. Die stond haar fantastisch. Moeder draaide zich om en nam mijn handen in de hare. Het was een van die zeldzame keren dat ze een serieus gesprek met me wilde hebben.

‘Als het zover is, Gracie, kies je man dan heel zorgvuldig. Maak niet zo’n vreselijke fout als ik. Ik ben met Karl getrouwd omdat ik eenzaam was en omdat hij aardig tegen me was toen we nog verkering hadden. En zoals ik al zei, ik wilde mijn ouders een plezier doen. Pas toen het al te laat was, begon ik me af te vragen hoe Karl eigenlijk echt was. Wees kieskeurig, zoek eigenschappen in je man die je echt belangrijk vindt en zeg geen ja voordat je een man gevonden hebt die aan al die eisen voldoet.’ Ze trok me tegen zich aan en sloeg haar armen stijf om me heen.

‘Moeder, kunnen we een radio kopen?’

Ze lachte hardop en hield me op een armslengte afstand. ‘Goeie grutten, jij springt ook van de hak op de tak! Wat heeft trouwen nu te maken met het kopen van een radio?’

In mijn gedachten was er wel verband tussen die twee onderwerpen. Mijn moeder ging niet hertrouwen, ze had geen vriend en ze was niet slecht. Als de familie Weaver beschuldigingen uitte zonder haar te kennen, wilde ik niet meer in hun huis komen. Maar dat zou betekenen dat ik al mijn favoriete radioprogramma’s zou missen.

‘Ik ben het zat om steeds naar Frances’ huis te moeten lopen als ik naar het hoorspel wil luisteren, vooral als het koud is. Als we een radio hadden, kon ik er thuis naar luisteren.’

‘Je hebt gelijk,’ zei ze zacht en ik kon de omvang van haar liefde voor mij in haar ogen lezen. ‘Ik denk dat we maar een radio moeten kopen.’

Moeder bracht er een paar dagen later een mee naar huis uit de tweedehandswinkel. Toen Hitler in September Polen binnenviel, volgden we de laatste berichten daarover aan de keukentafel. Door de radio kwam, behalve ons favoriete programma, ook de Tweede Wereldoorlog onze flat binnen.

Toen we er twee jaar later naar zaten te luisteren, zei de omroeper dat het programma zou worden onderbroken voor een speciaal bericht — de Japanners hadden Pearl Harbour aangevallen. Terwijl we geschrokken luisterden naar de verslagen over het aantal gewonden en de verwoestingen, begon moeder te huilen. Ze stond doorgaans heel optimistisch in het leven.

‘Deze oorlog gaat ons leven veranderen,’ zei ze en veegde haar tranen weg. ‘Zo ging het bij de vorige oorlog ook. Die veranderde ook voorgoed ieders leven.’

De volgende dag vroeg ik aan pastoor O’Duggan wat ze volgens hem bedoelde. Hij liep weer met me mee naar huis nu mijn vriendschap met Frances was bekoeld. ‘Ik denk dat je moeder zich de Eerste Wereldoorlog hcrinnert,’ zei hij. ‘Na die oorlog is er zoveel veranderd.’ Zijn stem klonk zacht en afwezig.

‘Denkt u dat ze zich zorgen maakt over alle rantsoenen?’

‘Dat weet ik niet. Ik denk dat rantsoenen wel de levensstijl van mensen veranderen.’

‘Maar niet die van moeder en mij. We hebben geen auto, geld voor vlees en suiker hebben we toch al bijna nooit, dus veel hoeven we ons niet te ontzeggen.’

‘Niemand houdt van veranderingen, Gracie,’ zei hij toen we bij onze flat kwamen. ‘Maar als je op God vertrouwt, hoef je niet bang te zijn.’

De eerste grote verandering kwam toen moeders orkestje uit elkaar viel. Behalve zijzelf en twee oude saxofonisten, was iedereen naar een opleidmgskamp voor mariniers vertrokken. Daarna werd de Regency Room gesloten wegens gebrek aan klandizie. Moeder ging in een fabriek werken die nieuwe machines had aangeschaft om in de behoeften van het leger te kunnen voorzien. Ze droeg een enorme, bruine overal naar haar werk en noemde zichzelf Keetje Klinkhamer.

Moeder werkte in de dagploeg en voor het eerst sinds ze in O’Briens clandestiene kroeg was gaan werken, waren we ’s avonds samen thuis. We aten samen, luisterden naar de verslagen over de oorlog op de radio en daarna naar onze favoriete programma’s. Moeder luisterde graag naar Fibber McGee and Molly. Ze zei dat onze keukenkast, die vol stond met gedeukte pannen en borden die niet bij elkaar hoorden, nog erger was dan Fibbers kast.

Moeder was toen tweeënveertig en na een lange dag in de fabriek was ze bekaf. ‘Denk aan je toekomst, Gracie,’ zei ze op een avond tegen me toen we in onze sombere keuken zaten. ‘Zorg dat je een goede opleiding krijgt, zodat je niet de hele dag in een fabriek hoeft te werken zoals ik.’

‘Ik weet nog niet wat ik na de middelbare school ga doen,’ zei ik. ‘We hebben zeker niet genoeg geld om een studie voor mij te betalen?’

Moeder glimlachte triest. ‘Sorry, lieverd.’

Toen veranderde de oorlog mijn leven, precies zoals moeder had voorspeld. Omdat er veel verpleegsters nodig waren, kon je een volledige beurs krijgen als je een verpleegstersopleiding ging doen.

‘Dit is je redding, Gracie,’ zei moeder. Een duidelijker toespeling op religie heeft ze nooit gemaakt.