14
Een maand nadat ik mijn veertiende verjaardag had gevierd, werd aartshertog Frans Ferdinand vermoord en brak de oorlog uit in Europa. Papa was er kapot van. Het geluid van zijn hartelijke lach vulde niet meer, zoals vroeger, de pastorie. Er daalde een wolk van somberheid op ons neer, een wolk even dicht als de rook die spoedig boven Europa zou hangen. Papa liep tot ’s avonds laat in zijn studeerkamer te ijsberen.
‘God heeft me laten zien dat dit gebeuren zou, Louise,’ kreunde hij toen hij de krant las, ‘maar dat het zo erg zou worden, had ik nooit verwacht.’ Hij keek ernstig over de eettafel naar zijn vrouw en vier dochters en mompelde hoe dankbaar hij was dat hij op tijd uit Duitsland was weggegaan. Elke keer als er een brief uit Duitsland kwam, werd hij kwaad en bleef hij er maar over tekeergaan dat zijn familie naar hem had moeten luisteren en ook naar Amerika had moeten emigreren. Hij was van mening dat de Verenigde Staten zich neutraal moesten opstellen en preekte zondag aan zondag over vrede en over Jezus, de Vredevorst. Ik bad ook dat de oorlog gauw voorbij zou zijn, vooral omdat mijn vader pas dan weer de oude zou worden.
Mama was altijd al nerveus geweest, maar nu leek ze een zenuwinzinking nabij te zijn door de voortdurende zorgen om haar familie in Duitsland. Vijf van haar neven vochten aan het westelijke front — drie zoons van oom Kurt, een van tante Runa en een van tante Ada. Toen de oorlog zich uitbreidde en de post- en telegraafdienst werden verstoord en uiteindelijk zelfs stopgezet, groeide mama’s angst om hun veiligheid nog meer.
Ik greep ieder excuus aan om aan de verstikkende sfeer in huis te ontsnappen. Eva en ik gingen zo vaak mogelijk naar de bioscoop om Fatty Arbuckle te zien in The Keystone Kops. Papa had vroeger altijd goed in de gaten gehouden waar zijn dochters uithingen en wat ze uitvoerden, maar de oorlog nam hem zo in beslag, dat hij niet doorhad hoeveel tijd we in de bioscoop doorbrachten. Dat zag ik als een goed teken voor mijn plannen om bij de Chautauqua te gaan.
Sophie zou in augustus negentien worden en het besluit van papa en mama dat het tijd werd om een man voor haar te zoeken, bezorgde ons welkome afleiding in die sombere periode. Iedereen zei altijd dat Sophie zo knap was met haar ronde gezicht, haar blauwe ogen en haar blonde haar, dat dezelfde kleur had als dat van papa. Haar figuurtje bezorgde haar buitengewoon veel aandacht van de jongens; ze had een slank middeltje en een moederlijke, voile boezem, net als mama. Ik was in die tijd nog zo broodmager en knokig, dat ik de hoop om net zulke maten te krijgen als Sophie al bijna had opgegeven.
Mijn zus zag er erg naar uit om te trouwen, maar in tegenstelling tot mij, had zij dan ook geen toekomst op het podium om naar uit te zien. Sophie had plezier in koken en naaien en soortgelijke bezigheden. Het kostte papa dan ook maar weinig moeite om een huwelijk voor haar te arrangeren met Otto Miiller, die tweeentwintig was en zijn vader hielp in de veevoederzaak. Otto was niet lelijk, geloof ik — hij was schoner en heel wat beter gekleed dan de jongens van Bauer, waar moeder altijd zo hoog over opgaf. Otto zou een paar kamers achter de winkel opknappen, zodat ze daar konden gaan wonen. Ik snapte niet hoe Sophie het idee kon verdragen dat ze met een jongen zou gaan samenleven en nog minder dat ze achter een veevoederzaak zou gaan wonen. Ik moest altijd niezen als ik veevoer rook en aan het idee dat ik een tweepersoonsbed zou moeten delen met een van de jongens die ik van school kende, wilde ik niet eens denken.
Met de voorbereidingen voor Sophies bruiloft ging het net als met een koets zonder handrem. Eerst vorderden ze maar langzaam, daarna ging alles sneller en sneller, tot we uiteindelijk naar alle kan ten door elkaar renden en de hele zaak uit de hand liep. Ik zwoer dat ik liever een oude vrijster werd, dan me zo te laten opjutten door al die onzin. Tegen de tijd dat de trouwdag aanbrak, voelden we ons allemaal alsof we onder de voet waren gelopen door een span paarden.
‘Wat ben je een prachtige bruid, Sophie!’ riep mama uit op de grote dag. ‘Kon mijn oma je maar zien vandaag. Je bent naar haar vernoemd, weet je.’
Ja, mama. Dat heb je ons al honderd keer verteld, dacht ik en trok een ongeduldig gezicht. Mama bleef de hele dag zo doorzaniken en pinkte zoveel tranen weg dat ik dacht dat ik wat bowl in het huilkopje zou moeten schenken om haar te kalmeren. Magda Bauer zei dat het vreugdetranen waren, maar daar was ik nog niet zo zeker van. Sophie hielp mama altijd veel meer in huis dan Eva en ik — en nog zonder klagen ook — dus ik had het vermoeden dat mama ook een beetje van streek was omdat ze haar beste hulp kwijt was.
Sophie was inderdaad een mooie bruid. Eva en ik plukten de middag voor de bruiloft grote bossen wilde bloemen en rozen uit de tuinen van gemeenteleden in het hele dorp. Daarmee versierden we papa’s kerk en de tafels waar het eten op stond. Het zag er allemaal prachtig uit en overal rook je de heerlijke geur van de rozen. De receptie werd gehouden op het grasveld voor de kerk en het was zo gezellig, dat ik zelfs papa als vanouds hoorde lachen.
‘Heb je gezien hoe rood Sophies gezicht werd toen papa zei: “U mag nu de bruid kussen”?’ vroeg ik aan Eva. Het was onze taak ervoor te zorgen dat iedereen genoeg bowl had, maar in plaats daarvan stonden we te giechelen achter de hortensiastruiken.
‘Ze zag eruit als een gebroeid varken!’ zei Eva lachend. ‘Denk je dat dit de eerste keer was dat Otto haar kuste?’
‘Nee, ik heb gezien dat hij haar stiekem kuste in de zitkamer. Toen werd ze ook rood.’
‘Waarom?’ vroeg Eva me. ‘Ze wordt nooit rood als papa en mama haar een kus geven.’
‘Dat komt doordat een kus van een jongen vies en weerzinwekkend is!’ Ik huiverde bij de gedachte.
‘Hoe weet jij dat kussen weerzinwekkend is?’ vroeg een zware stem achter me. ‘Ben je wel eens gekust, Katze?’ Ik draaide me snel om en zag Markus Bauer staan. Ik weet niet wat me kwader maakte — die grijns op zijn gezicht, het feit dat hij ons had staan afluisteren of zijn idiote vraag. Ik begon maar met zijn vraag.
‘Het gaat jou niets aan of ik wel eens gekust ben, Markus Bauer!’
‘Dat betekent natuurlijk dat het antwoord nee is,’ zei hij lachend. Hij deed een stap naar voren en keek me aan met zijn donkere ogen. ‘Wil je het eens proberen?’
Eén vluchtig moment vergat ik dat hij die afschuwelijke Markus Bauer was en viel het me op dat hij heel lange wimpers had en dat zijn ogen warm, chocoladebruin waren. Hij had ook fraai gevormde lippen, al krulden die zich altijd in een hatelijke grijns, en ik vroeg me af hoe ze proefden. Iedereen zei altijd dat zijn vader, Gus Bauer, zo’n knappe man was, maar nu viel het me voor het eerst op dat zijn zeventienjarige zoon net zo knap was. Toen kwam ik weer bij mijn positieven en drong het tot me door dat dit Markus maar was.
‘Ik kus nog liever een ezel,’ zei ik.
‘Ga je gang,’ lachte hij. ‘Kom maar mee, dan breng ik je met mijn T-Ford naar de boerderij van de familie Schultz. Daar hebben ze twee ezels en kun je er een uitkiezen.’ Hij nam me bij de arm en trok me twee stappen mee in de richting van de weg. Ik zag mezelf al vrolijk lachend en met wapperende haren in zijn auto over de bochtige weg langs de rivier vliegen, terwijl de bomen langsfiitsten. Toen bleef ik staan en schudde zijn hand van mijn arm.
‘Nee, dankje.’
‘Zoals je wilt, Katze,’ zei hij schouderophalend. ‘Er zijn genoeg andere meisjes die wel graag meewillen… en die wel een kus willen.’ Hij gaf me een knipoog en liep slungelig over het gras naar Hilda Lang om met haar een praatje te gaan maken. Om een of andere reden werd ik woedend toen ik die twee samen zag lachen.
‘Hij kuste je bijna,’ zei Eva ademloos. ‘Zijn lippen waren maar zo’n klein eindje…’
‘Ach, schei toch uit!’ zei ik geergerd en liep weg.
Twee jaar geleden zou Hilda Lang geen van de Bauers ook maar een blik hebben waardig gekeurd. Maar op een of andere manier had Gus het geld bij elkaar gesprokkeld om zich, precies op het moment dat bijna iedereen zich een T-Ford kon veroorloven, te associëren met Arno Myers en een Fordgarage te beginnen. Sindsdien werd de familie Bauer door iedereen gerespecteerd. Markus was van school gegaan om in de garage te helpen en iedereen zei dat er geen motor was die Markus Bauer niet kon repareren. Hij had al genoeg geld verdiend om zijn eigen T-Ford te kopen en ook een stel fatsoenlijke kleren. Ik vroeg me af of hij nog steeds zulke vuile voeten had.
Toen ik op het grasveld gejuich hoorde opgaan, liep ik weer terug naar de rest van het gezelschap. Ik was nog net op tijd om te zien hoe Sophie en Otto afscheid namen van hun gasten en vertrokken. Toen ik hen in het koetsje van meneer Miiller zag wegrijden, kreeg ik een vreemd, hoi gevoel van binnen. Markus vertrok kort daarna in zijn auto en gaf Hilda en haar broer Peter een lift naar het dorp. Ik weet niet waarom, maar toen ik na de bruiloft hielp met opruimen, was ik boos op hen alle vijf, omdat ze me in de steek hadden gelaten. Ik stond buiten de restjes van de borden te schrapen en hardhandig het servies op te stapelen, toen ik door het keukenraam de stemmen van mijn moeder en Magda Bauer hoorde, die samen stonden af te wassen.
‘Wat een prachtige dag,’ zei Magda, ‘en wat een gelukkig stel.’
‘Ja, ik bid dat Fritz en ik voor al onze dochters zulke fijne jongemannen zullen kunnen vinden.’
Ik bleef stokstijf staan toen ik dat hoorde. Ik had papa en mama niet nodig om een man te vinden! Ik wist dat Sophies huwelijk gearrangeerd was, maar ik was heel anders dan Sophie. Zij was vijf jaar ouder dan ik en heel conservatief. Trouwens, zij was in Duitsland geboren en daar deden ze alles anders. Ik was een Amerikaanse.
‘De Mullers zijn een heel goed gezin,’ stemde Magda in.
‘Gus en jij zijn altijd als familie voor ons geweest,’ ging mama verder. ‘En als Emma en Markus inderdaad met elkaar trouwen, dan worden we echt familie van elkaar.’
Markus en ik? Ik liet het bord dat ik in mijn handen had vallen en ging ervandoor. Ik wist niet waar ik heen rende of voor wie ik op de loop ging, maar ik wilde wegvluchten van die afschuwelijke woorden. Ik wilde ze niet geloven. Ik wilde het leven niet dat ze voor me hadden uitgedacht, maar het klonk alsof ik geen keus had. Ik zou, zoals de Bijbel voorschreef, mijn ouders immers moeten gehoorzamen en met Markus moeten trouwen? Mijn leven zou zich onvermijdelijk in die richting gaan bewegen, net als dat van Sophie.
Ik rende naar de schuur, zocht naar Eva en besloot toen dat ik toch niet met haar wilde praten. Ik schopte mijn schoenen uit en rende blootsvoets in tegenovergestelde richting. Toen ik op het grasveld voor de kerk kwam, was ik buiten adem. Ik ging de kerk binnen om uit te rusten en na te denken, maar ik was niet alleen. Papa liep rond in het midden van de kerk en verzamelde alle verlepte bloemenslingers van de bruiloft.
‘Wat is er aan de hand, Liebchen?’ vroeg hij, toen ik me buiten adem en geschokt op een bank liet vallen. Ik besloot maar met de deur in huis te vallen.
‘Zijn mama en u van plan om een huwelijk voor mij te arrangeren, net als voor Sophie?’
Papa keek verbluft. ‘Natuurlijk,’ zei hij na een tijdje.
‘Waarom mag ik niet zelf mijn man kiezen?’
‘Nu, het wordt al generaties lang op deze manier gedaan en…’
‘Waarom?’
Papa zette zijn vingertoppen tegen elkaar, zoals hij ook deed als hij een preek stond te houden. ‘Om verschillende goede redenen. Als je jong bent, zoek je in degene met wie je gaat trouwen vaak alleen kwaliteiten die niet zo belangrijk zijn en die er niet wezenlijk toe bijdragen dat een huwelijk lang standhoudt. Ouders, die beter begrijpen wat daarvoor nodig is, zijn beter in staat om te beoordelen of iemand volwassen en stabiel genoeg is.’
‘Maar als ik nu niet wil trouwen met de man die jullie kiezen? Dwingen jullie me dan toch tot een huwelijk met hem?’
‘Nee, natuurlijk niet. Maar ik hoop wel dat je die jongeman een kans zou geven en hem niet al aan de kant zou schuiven voor je hem goed had leren kennen.’ Hij bukte zich om een bloem van de grond te rapen en kwam toen naast me zitten. ‘Wat zit je dwars, Liebchen?’
‘Ik luisterde eerlijk niet met opzet af, maar ik hoorde mama tegen tante Magda zeggen dat ik met Markus moet trouwen. Klopt dat, papa?’
Toen hij zuchtte, speet het me dat ik het kleine beetje vreugde dat hij vandaag ervaren had, nu weer had uitgedoofd. ‘Ik ken Gus Bauer al sinds ik in Amerika aankwam. Je moeder kwam hiernaartoe op dezelfde boot als tante Magda. Ze zijn onze oudste en beste vrienden en we hebben veel met elkaar gemeen. Familietradities en een gemeenschappelijke achtergrond zijn een goede basis gebleken voor een huwelijk. En Markus is een intelligente, hardwerkende jongen, die…’
Ik legde mijn handen op mijn oren. ‘Nee! Ik kan Markus niet uitstaan! Ik ken hem al van kleins af aan!’
‘Maar nu zijn jullie geen kinderen meer en als je Markus een kans gaf zou je volgens mij wel gaan zien hoe hij veranderd is nu hij volwassen is. Jullie zijn nog geen van beiden aan een huwelijk toe, maar ik hoop dat je Markus, als het zover is, net zo’n eerlijke kans zult geven als andere kandidaten.’
‘Ik wil helemaal geen kandidaten! Ik wil niet trouwen en in Bremenville wonen!’
Papa staarde me verward en zwijgend aan. Ik zag rimpeltjes rond zijn ogen en grijze haren bij zijn slapen, die ik nooit eerder had gezien. Hij keek zo verbijsterd, dat ik me verplicht voelde om uit te leggen wat ik bedoelde. Voor ik het goed en wel in de gaten had, had ik hem mijn geheim al verteld.
‘Ik ga bij de Chautauqua, papa. Ik ga het hele land doorreizen en pianospelen.’
‘Emma,’ zei hij rustig, ‘God heeft je dat bijzondere muzikale talent niet gegeven om het bij de Chautauqua te verspillen.’
‘O, papa… ik wist wel dat u het niet zou begrijpen.’
‘Maar ik begrijp het wel.’ Hij keek me aan met zijn bezorgde ogen en ik zag dat daarin een bron van wijsheid en verdriet lag. ‘Je hebt het gevoel dat er in je hart een vuur brandt dat de nachtelijke hemel zou kunnen verlichten als je het de vrije hand kon geven. Musiceren schenkt jou zoveel vreugde, dat je dat wilt delen met iedereen die je tegenkomt, zodat iedereen de liederen kan zingen die jij in je hart hoort.’
‘Hoe… hoe weet u dat?’ Ik had het gevoel dat papa in mijn ziel gekeken had en de geheimen erin gelezen had.
‘Omdat dat vuur van God afkomstig is, Liebchen. Of je nu brandt van verlangen om piano te spelen of om het evangelie te prediken, Hij geeft ieder van ons het verlangen om voor zijn doeleinden gebruikt te worden.’ Papa nam mijn hand in de zijne. ‘Op de avond van de Chautauqua heb je ervaren hoeveel kracht er schuilt in muziek. Maar om die kracht te gebruiken, hoef je niet de kant van het amusement op. Er zijn andere manieren om het lied dat God in je hart gelegd heeft te uiten.’
‘Mag ik dan piano blijven spelen, papa? Hoef ik niet met Markus te trouwen en in drie kamers achter de Fordgarage te wonen?’
‘Laten we niet op de zaken vooruitlopen,’ zei hij met een zucht. ‘Maak nu eerst je school maar eens af, Liebchen. Dan zullen we er daarna over bidden wat er verder moet gebeuren.’
In 1916 blies een groep Duitsers een munitiedepot in New Jersey op en begon de houding van de Amerikanen ten opzichte van de oorlog in Europa minder neutraal te worden. Een jaar daarvoor had ik het populaire liedje ‘I Didn’t Raise My Boy to Be a Soldier’ leren spelen, maar nu waren veel Amerikanen graag bereid om hun zoons naar Europa te sturen om ‘die smerige Duitsers’ dood te schieten. Zulk gepraat hoorde je natuurlijk niet vaak onder de leden van onze gemeente, want die bestond nog steeds hoofdzakelijk uit Duitsers. Maar nadat er een paar jaar geleden nog twee fabrieken in Bremenville gebouwd waren, was het inwoneraantal gegroeid en er woonden nu ook veel Ierse immigranten. Die hadden tegenover ons, aan de overkant van de rivier, zelfs hun eigen kerk gebouwd. Ze hadden een hekel aan Duitsland en alles wat Duits was.
Tegen de tijd dat ik zeventien was had mijn lichaam zich op de juiste plaatsen ontwikkeld. Ik was niet zo knap als Sophie en Eva, die mama’s wipneus en papa’s helderblauwe ogen hadden, maar ik kon er wel mee door. Ik had papa’s lange, ovale gezicht en rechte neus en de grijze ogen van een ander familielid dat mij onbekend was. Mijn figuur zou nooit zo slank en tegelijkertijd weelderig zijn als dat van mijn zussen, maar ik was toch wel tevreden met mijn eigen lange, soepele lichaam. Alleen aan mijn haar had ik een hekel. Het was niet blond en ik had geen krullen, zoals mijn drie zussen. Het was steil en had dezelfde saaie kleur als geroosterd bruinbrood. Ik had nooit genoeg geduld om het op te steken en het netjes te verzorgen, dus op een dag liet ik het recht afknippen, zoals de meisjes in de stad.
‘Wat zal papa wel niet zeggen?’ zei Eva steeds bezorgd op weg naar huis. ‘Je lijkt wel een suffragette!’
‘Mooi zo! Ik moest toch iets doen om hem te laten zien dat ik niet in Bremenville thuishoor?’
‘Zeg toch niet zulke dingen. Waar zou je anders moeten wonen dan hier bij je familie?’
‘Luister, Eva. Voor jou en Sophie is het prima om te trouwen en hier te wonen, maar ik ben niet van plan om te trouwen. Ik ga over de hele wereld pianospelen.’
Het kwam zo uit dat papa juist die ochtend had gehoord dat er in Duitsland door een ernstig voedseltekort duizenden vrouwen en kinderen omkwamen van de honger, dus mama en hij zouden het zelfs niet gemerkt hebben als ik mijn hoofd helemaal had laten kaalscheren. Maar het viel wel alle jongens in de kerk op en tijdens de jaarlijkse gemeentepicknick de zaterdag daarop, vochten ze om mijn mand. Omdat mijn vader niet in de stemming was voor allerlei gekkigheid en feestelijkheden, verkocht de vader van Hilda Lang dat jaar bij opbod de picknickmanden om geld in te zamelen voor de zending.
Mijn mand bracht het meeste geld op, maar toen de winnaar zijn voorrecht om de inhoud met mij te delen kwam opeisen, zag ik tot mijn verrassing dat het Markus Bauer was die mijn mand gekocht had. Ongelovig schudde ik mijn hoofd.
‘Wat is er, Katze?’ vroeg hij met zijn scheve grijns. Hij was twintig, lang en gespierd en had het donkere, knappe uiterlijk van een filmster.
‘Je had alle meisjes uit het dorp kunnen krijgen!’ ‘Ik weet het.’
‘Waarom heb je mij dan gekozen? We zijn praktisch familie van elkaar!’
‘Ik zag al die jongens als motten om je heen zwermen en ik wilde als eerste bij het licht zijn.’
‘Ik weet niet waarom ze zich zo gedroegen,’ zei ik en bukte me om mijn picknickkleed op het gras naast de kerk uit te spreiden. ‘Ik heb hen helemaal niet aangemoedigd om aandacht aan mij te besteden en ik heb ook geen enkele belangstelling voor hen.’
‘Niet hier, Katze,’ zei hij en trok het kleed uit mijn handen. ‘Kom mee.’ Hij liep in de richting van papa’s boomgaardje, ver bij alle andere picknickers vandaan.
‘Wacht… waar ga je heen?’ Ik kon zijn grote passen maar nauwelijks bijhouden.
‘Ik heb een krankzinnig bedrag voor dit eten betaald, dus ik vind dat ik er in rust en stilte van mag genieten,’ zei hij. Hij spreidde het kleed uit achter een appelboom, ging er languit naast liggen en rekte zich daarna uit als een hond voor de open haard. ‘Ik verwacht dat je me voert,’ zei hij met een trage glimlach.
‘Dan heb je de verkeerde mand gekocht,’ antwoordde ik. ‘Misschien wil Hilda of een van je andere toegewijde bewonderaarsters je wel voeren, maar ik niet.’ Ik knielde aan de andere kant van het kleed en begon de bordjes en het eten uit de mand te halen.
‘Daarom zitten alle jongens achter jou aan, weet je… omdat je zo brutaal bent. Jij flirt en lonkt niet, zoals al die andere meisjes en je gedraagt je niet alsof het het hoogste doel in je leven is om een of andere arme kerel zover te krijgen dat hij je ten huwelijk vraagt.’
‘Natuurlijk niet! Ik wil pas trouwen als ik veel ouder ben. Ik ga trouwens over niet al te lange tijd uit Bremenville weg.’
‘O ja?’ zei hij grijnzend.
Ik smeet een kippenpoot op zijn bord. ‘Waarom heb ik altijd het gevoel dat je me uitlacht, Markus Bauer?’
‘Ik lach je niet uit, Katze… echt niet.’ Maar hoe hij ook zijn best deed om zijn mondhoeken naar beneden te krijgen, de lach in zijn donkere ogen kon hij niet verbergen.
‘Dat doe je wel. Je lacht me al uit sinds ik klein was.’
Plotseling verdween de vrolijkheid in zijn ogen. ‘Jij bent de dochter van dominee Schröder,’ zei hij zachtjes, ‘niet de dochter van Gus Bauer. Jij hebt er geen idee van hoe het is om uitgelachen te worden.’ Hij pakte zijn vlees en begon te eten. Ik was bang dat ik hem beledigd had en de middag had bedorven, maar hij nam nog een hap en zei: ‘Mmm, dit is lekker. Heb je dat zelf klaargemaakt?’
‘Nee, Eva heeft het gebraden. Ik ben heel slecht in koken. Als al die jongens die geld boden voor mijn mand de waarheid over me wisten, zouden ze er gelijk vandoor gaan.’
‘Ze zijn niet uit op je kookkunst,’ zei hij en slikte een stukje brood door. ‘Ze vinden het een uitdaging om jouw koele, wrede hart te veroveren.’
‘Ah, nu begrijp ik het! Ik wist wel dat het niet om mijn uiterlijk ging.’
Hij veegde met een servet zijn mond af en legde het naast zijn bord. ‘Je weet het echt niet, hé?’ mompelde hij. Tot mijn verbazing zag ik dat hij, als hij ernstig was, nog knapper was dan wanneer hij grijnsde.
‘Wat weet ik niet?’
‘Dat je mooi bent, Emma.’
‘Ik ben niet mooi.’ Maar aan de uitdrukking op zijn gezicht zag ik dat hij meende wat hij zei. Ik wendde mijn ogen af en was bang dat ik zou blozen. Hij nam mijn gezicht in zijn hand en keerde het naar zich toe. Toen hij mijn wang streelde, voelde ik dat zijn vingers raw waren.
‘Schoonheid is meer dan volmaakte gelaatstrekken, Emma. In jouw hart brandt een vuur dat iedereen aantrekt, zoals bloemen zich naar het zonlicht wenden. Als jij een kamer binnenkomt, komt alles tot leven. Als jij achter de piano gaat zitten, vul je de ruimte met gezang en gelach. Jij hebt niets en niemand nodig, omdat je heel goed weet wie je bent en je bent compleet zoals je bent. Je bent wel mooi, Emma en vooral omdat je het zelf niet doorhebt.’
Ik had het gevoel dat ik iets terug moest zeggen, maar ik wist niet wat. Ik kende Markus mijn hele leven al, maar nu begreep ik pas voor het eerst een beetje hoe kwetsbaar hij eigenlijk was. Ondanks zijn flair en zijn knappe uiterlijk was hij in zijn hart maar een gekwetst klein jongetje, dat zijn verdriet en de schande die er altijd op zijn familie gerust had, verborg achter zijn luchthartigheid en zijn lach.
Toen hij ten slotte zijn hand liet zakken, voelde de plaats waar zijn vingers mijn wang geraakt hadden, warm aan. Hij verstopte zich weer achter de oude, vertrouwde grijns. ‘En? Heeft Eva ook nog iets lekkers gebakken voor toe?’
Het daaropvolgende uur praatten en lachten we als oude vrienden, al waren we dat niet. We voelden ons bij elkaar op ons gemak en de conversatie verliep vlot en natuurlijk en we hadden zoveel gemeen dat ik er verbaasd over was. Toen herinnerde ik me dat papa had gezegd dat een gemeenschappelijke achtergrond een goede basis vormde voor een huwelijk. Ook herinnerde ik me mama’s plannen om me met Markus te laten trouwen en ik raakte zo in paniek dat ik er wel vandoor had willen gaan. Ik hoorde dat meneer Lang alle kinderen bij elkaar riep om spelletjes en wedstrijden te gaan doen en haastig begon ik de spullen op te ruimen. Markus hield me tegen door zijn hand op de mijne te leggen.
‘Mag ik je een gunst vragen, Katze?’
‘Je wilt zeker de restjes mee naar huis nemen?’
‘Nee,’ zei hij lachend, ‘het heeft niets met restjes te maken. Ik vroeg me af of je me zou willen schrijven?’ ‘Schrijven?’
‘Ja. Het is nog maar een kwestie van tijd voordat president Wilson Duitsland de oorlog verklaart en zodra het zover is, ga ik in dienst. Schrijf je me als ik in Frankrijk zit, om me op de hoogte te houden van alles wat er hier thuis gebeurt?’
‘Natuurlijk, Markus… als ik zelf tenminste thuis ben. Ik hoop al gauw uit Bremenville weg te gaan.
‘Ik wil graag van je horen waar je ook bent.’ Hij liet mijn hand los en hielp met de borden en de servetten in het mandje te stoppen. Toen we klaar waren stond ik op en schudde de kruimels van het kleed. Markus keek naar zijn schoenen en was plotseling verlegen.
‘Mag ik je nog een gunst vragen, Katze?’
‘Wat nu weer?’
‘Wil je me een kus geven waaraan ik kan terugdenken als ik straks door de loopgraven sjouw?’ Hij draaide zijn hoofd en wees op zijn wang.
Wat kan het ook voor kwaad? dacht ik. Ik stapte op hem toe en deed mijn ogen dicht. Maar op het laatste moment draaide hij zijn gezicht naar me toe en kuste me vol op mijn mond! Hij greep me bij mijn korte haar en drukte mijn mond tegen de zijne tot hij tevreden was. Toen hij me losliet, was ik helemaal duizelig. Ik was te verbaasd om hem een klap te geven.
‘Hier had ik al zin in sinds je zus drie jaar geleden trouwde,’ zei hij lachend en liep op zijn dooie akkertje weg. ‘Nu kan ik als een gelukkig man sterven.’
Toen Amerika Duitsland de oorlog verklaarde, ging Markus Bauer, samen met miljoenen andere Amerikaanse mannen, in dienst om ‘te helpen de democratie in de wereld te bewaren’. Hij kwam nog even langs voor hij zich inscheepte en ik was het enige meisje in Bremenville dat niet bezwijmde bij de aanblik van Markus in uniform. De familie Bauer nodigde ons gezin uit voor een afscheidsetentje. Er werd voor gezorgd dat ik quasi toevallig naast hem aan tafel kwam te zitten en daardoor wist ik dat onze ouders nog niet hadden afgezien van hun plannen om een huwelijk tussen ons te arrangeren. Mama staarde met haar hoofd schuin de hele maaltijd dromerig naar ons. Ik voelde me als een vlieg in een spinnenweb. Toen oom Gus na het eten een dikke sigaar opstak, greep ik de rook aan als excuus om naar de veranda te vluchten. Ik had kunnen weten dat Markus achter me aan zou komen.
‘Vergeet niet dat je beloofd hebt om me te schrijven,’ zei hij en ging naast me op de trap zitten. Ik schoof een eindje op, zodat ik op veilige afstand van hem zat. Ik was bang dat hij weer een list zou bedenken om me zo’n kus te geven waar mijn hart van stil bleef staan.
‘Ik zal je schrijven… maar verwacht van mij geen sentimentele onzin. Als je dat wilt, kun je beter met Hilda Lang gaan schrijven.’
Hij leunde achterover op zijn ellebogen en lachte terwijl hij zijn lange benen voor zich uitstrekte. Zijn dienstlaarzen waren spiksplinternieuw en met behulp van spuug zo glanzend gepoetst dat ik mezelf er bijna in kon zien. Ik vond ze niet passen bij Markus, die altijd blootsvoets door Bremenville had rondgerend.
‘Zou je het erg vinden als ik Hilda Lang schreef?’ vroeg hij.
‘Helemaal niet,’ zei ik en wuifde met mijn hand. ‘Je mag van mij alle meisjes uit het dorp schrijven.’
‘Brr!’ zei hij en deed of hij huiverde. ‘Je bent nog even koel en wreed als altijd, Emma. Beloof me dat je niet verandert als ik weg ben. Ik wil je ijskoude hart ontdooien als ik terugkom.’
‘Dan zul je me eerst moeten zoeken,’ zei ik. ‘Ik ben van plan om uit Bremenville weg te gaan zodra ik klaar ben met school en de oorlog voorbij is.’
‘Waar ga je dan heen?’
‘Dat weet ik nog niet… maar in ieder geval ver weg!’
‘Het is vast niet moeilijk om jou te vinden,’ zei hij en glimlachte traag. ‘Ik ga gewoon naar de plaatsen waar muziek en plezier is en dan ben jij daarvan het middelpunt.’
De volgende dag zwaaide ik Markus en nog een trein vol andere jongens uit, die samen ‘de Kaiser van katoen gingen geven’. Ik vond het een vreemd idee dat ze op mijn Duitse neven gingen schieten. Ik kende mijn familie alleen van foto’s, maar ze zagen er bijna hetzelfde uit als de Amerikaanse jongens die hen zo graag wilden doden. Geen wonder dat papa er bijna aan onderdoor ging. Als hij op neutraal gebied tussen de twee legers in had kunnen gaan staan en tegen hen had kunnen schreeuwen dat ze moesten ophouden met moorden, dan had hij dat graag gedaan.
Elke keer als er in het rotogravuregedeelte van de krant platen van de oorlog werden gepubliceerd, sloot papa zich alleen op in zijn studeerkamer. Die platen vonden we allemaal afschuwelijk -soldaten in het ziekenhuis die verblind waren door mosterdgas, een landschap vol zwartgeblakerde boomstronken, dat eens een Duits bos geweest was, een stapel verminkte lijken in een loopgraaf. Om de een of andere reden maakte ik me nooit zorgen om Markus. Ik wist dat die wel voor zichzelf kon zorgen. Dat had hij zijn hele leven al gedaan. Al had het hem naar oorlogsgebied gebracht, ik was toch jaloers op hem omdat hij zo’n verre reis gemaakt had. Hij schreef me trouw. In zijn brieven vertelde hij over de vreselijke reis over de Atlantische Oceaan op een overvol troepentransportschip, over de uitzinnig enthousiaste manier waarop ze als Amerikaanse infanteristen in Parijs verwelkomd waren en over het bloedstollende geluid van dichtbij ontploffende mortiergranaten. Ik beantwoordde maar nauwelijks een op de drie van zijn brieven.
Nu het grootste deel van de arbeidskrachten in Bremenville vertrokken was, wilde ik solliciteren naar een baan bij de textielfabriek, om, net als alle andere meisjes van mijn leeftijd, mijn aandeel te leveren. Maar toen papa hoorde dat de fabriek van de regering een contract gekregen had om legeruniformen te maken, weigerde hij me daar te laten werken. Hij was zo vierkant tegen de oorlog, dat hij de twaalfjarige Vera zelfs verbood vrijheidszegels te kopen, omdat de opbrengst daarvan voor oor-logsdoeleinden werd gebruikt. ‘Ik ben het enige meisje op school, dat geen zegels koopt,’ klaagde ze. ‘Ik moet het vaderland toch steunen?’
We mochten van papa wel meedoen aan vrijwillige rantsoene-ringsacties, zoals ‘graanloze maandag’ en ‘vleesloze dinsdag’. Op ‘autoloze zondag’ spanden alle gemeenteleden hun paarden voor hun wagens voor de rit naar de kerk. Toen het Rode Kruis een leegstaand winkeltje bij het station veranderde in een kantine, stond hij Eva en mij met tegenzin toe om daar vrijwilligerswerk te doen, omdat het Rode Kruis de reputatie had neutraal te zijn. We besloten hem maar niet te vertellen dat alle sokken die de vrijwilligsters breiden, voor de Amerikaanse troepen bestemd waren.
Behalve breien, moesten we ook perzikpitten sparen. Die werden gebruikt om koolfilters te maken voor gasmaskers. Voor één masker was drieenhalve kilo pitten nodig en omdat er een miljoen maskers gemaakt moest worden, hadden Eva en ik het behoorlijk druk met het verzamelen van die pitten. Het record voor de meeste pitten in een week — drieenhalve kilo — stond op mijn naam. Hilda Lang, die probeerde me te verslaan en daarom, dwaas genoeg, in haar eentje een grote bak perziken leegat, zat een dag en een nacht in het privaat omdat haar darmen van streek geraakt waren. Ik bleef kampioen.
Maar het liefst maakte ik muziek voor de soldaten uit het hele land, die met de trein door Bremenville reisden. Als ikzelf dan geen verre reizen kon maken, moest ik maar genoegen nemen met het ontmoeten van interessante mensen. Terwijl de militairen de gratis boterhammen, koekjes en liters koffie wegwerkten, speelde ik op een oude piano populaire deuntjes om hun moreel op te krikken. Soms kwamen ze zo in de stemming dat ze de tafels en stoelen aan de kant schoven om te dansen. Papa wist natuurlijk niets van deze kant van mijn werk bij het Rode Kruis.
Op een middag was ik alleen op weg van de kantine naar huis, toen ik merkte dat er oproer op straat was. Midden in de menigte mensen die was komen toelopen, hoorde ik de doffe klappen en het gekreun die bij een vechtpartij horen. Nieuwsgierig keek ik over hoofden heen en tussen schouders door om beter te kunnen zien wat er aan de hand was. Drie fabrieksarbeiders van middelbare leeftijd, die uit het Ierse deel van het dorp kwamen, waren een vierde man, die als een voddenbaal op de grond lag, aan het aftuigen. Ik kreeg een wee gevoel in mijn maag. De kleding van die vierde man kwam me akelig bekend voor.
‘Jij spioneert voor die smerige Duitsers, hé? Hé?’ Elke keer als de gevallen man zich bewoog, kreeg hij een schop.
‘Beken het nu maar, Fritzie. We weten toch wel dat je aan hun kant staat.’
‘Als je niet bekent, moet je maar eens trouw aan de vlag zweren voor ons.’
Toen het de man lukte om op zijn knieen te gaan zitten en probeerde om overeind te komen, sloegen ze hem weer tegen de grond. Ik ving nog net een glimp van zijn bebloede gezicht op. Het was papa.
‘Hou op! Hou op!’ schreeuwde ik. ‘Laat hem met rust!’ Ik rende de straat op en deelde naar alle kanten stompen uit. Ik was geen moment van plan om deze vechtersbazen de andere wang toe te keren, zoals mijn vader. De leider van het groepje greep me bij de arm. ‘Zo, zo, meidje, en wie ben jij dan wel?’ Hij had het hoogrode gezicht en de paarse neus van iemand die te veel dronk. Ik schopte hem hard tegen zijn schenen.
‘Au! Jij ben vast ook zo’n rotmof,’ kreunde hij. ‘Je vecht in ieder geval wel zo!’ Hij liet me los om over zijn been te wrijven.
‘Ik ben in Amerika geboren en niet in een of ander Iers veenmoeras, zoals jij!’
De twee andere vechtjassen lachten en draaiden om me heen. Ze plaagden me en probeerden me op de kast te krijgen. Al hun aandacht was nu op mij gericht, maar ik was te kwaad en te bezorgd om papa om bang te zijn. Op de grond achter me kon ik mijn vader zachtjes horen kreunen.
‘Hoe durven jullie een onschuldige man aan te vallen! Iemand die niet eens terugvecht!’
‘Geen enkel probleem, juffie, en zo onschuldig is hij niet,’ zei de man met het rode gezicht. ‘Hij praat net als de Kaiser.’
‘Wai zollen deze oorlog wienen!’ imiteerde een klein, aapachtig kereltje mijn vaders accent.
‘Wij willen hier geen spionnen,’ zei de leider. ‘Wij geloven in Amerika voor de Amerikanen!’
‘Wij zijn Amerikaanser dan jullie, stelletje stomme boerenpummels!’ schreeuwde ik. ‘Het feit dat je te oud en te afgetakeld bent om in dienst te kunnen, geeft je nog niet het recht om je eigen oorlog te beginnen!’
Nu lachten ze niet meer. Ik had hen kwaad gemaakt. Het kleine kereltje greep me van achteren beet en draaide mijn armen op mijn rug. ‘Laat me los, lelijke aap!’ Ik trapte en worstelde om los te komen, maar hij was te sterk. Ik was bang dat niemand me te hulp zou komen, toen plotseling een man zich een weg baande door de menigte.
‘Laat hen met rust! Laat haar los, Liam! Ben je niet goed bij je hoofd?’ Aan zijn accent hoorde ik dat hij, net als de andere drie, een Ier was.
De man die me vasthield, gaf een ruk aan mijn armen. ‘We hebben een paar spionnen gepakt, Paddy. Deze hier is nogal lichtgeraakt.’
‘Ja, en die andere wilde geen vrijheidszegels kopen.’ De leider met het rode gezicht gaf papa weer een schop tegen zijn ribben.
Nog voor ik tijd had om een schreeuw te geven, had de nieuwkomer de vechtersbaas bij zijn overhemd gegrepen en tilde hem bijna van de grond. ‘Als je met iemand wilt vechten, doe dat dan met mij, Kevin!’ zei hij hem recht in zijn gezicht. ‘Niet met een onschuldige geestelijke.’
‘Maar hij is protestants…’
‘We zijn hier niet in Ierland! Heb je niet genoeg haat meegemaakt voor de rest van je leven? Zijn we niet daarom naar Amerika gekomen, om vooroordelen en ruzies achter ons te laten?’ De man die het voor me opnam, was iets ouder dan twintig, veel jonger dan de andere drie mannen. Toch had hij op een vreemde manier overwicht op hen en eerbiedig weken ze achteruit.
‘Zo, en nu gaan jullie je verontschuldigingen maar eens aanbieden aan deze mensen,’ zei hij en liet de man los.
De leider trok zijn kleren recht. ‘Ik bied moffen mijn veront schuldigingen niet aan,’ zei hij nors.
‘Je hoeft je gezicht niet meer in de St. Brigit te laten zien tot je dat wel gedaan hebt, Kevin Malloy.’
‘Toe nou, Paddy, waarom sta je nou aan hun kant? Het zijn Duitsers… en nog protestanten ook.’
Paddy deed met gebalde vuisten een stap naar voren. ‘Help die man overeind, Liam.’
‘Maar hij…’
‘Ik zei, help hem overeind!’
Ze gehoorzaamden snel en zetten papa niet bepaald zachtzinnig op zijn benen. Ik begreep niet hoe de jonge man zoveel autoriteit kon uitstralen naar mannen die twintig jaar ouder waren dan hij. Nadat ze papa overeind geholpen hadden, lukte het Paddy de mannen zover te krijgen dat ze, zij het met tegenzin, hun excuses aanboden.
‘Het zij jullie vergeven,’ zei papa en hield zijn zakdoek tegen zijn bloedende lip. Ik was woedend.
‘Hoe kunt u ze nu vergeven? Kijk eens hoe ze u hebben toegetakeld!’ Hij was zo geslagen, dat hij niet eens rechtop kon staan en zijn linkerarm hing zo slap langs zijn lichaam, dat ik vreesde dat die gebroken was. Papa hief zijn hand op om me het zwijgen op te leggen.
‘Ik vergeef hen omdat er in de Bijbel staat dat we dat moeten doen.’
‘Maar ik zal hun nooit vergeven dat ze u zo geslagen hebben. Nooit!’
De jonge Ier en ik hielpen papa naar een stoel in de kantine. ‘U moet naar de dokter, dominee,’ zei hij. ‘Ik wil u graag helpen. Wie is uw dokter? Ik zal hem wel gaan halen.’
‘Dank je, maar dat is niet nodig.’ Papa stond me toe met een natte doek het bloed van zijn gezicht te vegen, maar daarna stond hij erop dat we de hele zaak zouden vergeten en naar huis zouden gaan. We gingen naar huis, maar de zaak vergeten bleek niet zo eenvoudig.
Het nieuws dat de dominee mishandeld was, ging als een lopend vuurtje door het dorp en die avond kwam er een groep ouderlingen en diakenen naar de pastorie om met papa te praten. Ik stond in de gang voor dc deur en luisterde naar alles wat er gezegd werd.
‘We moeten ons bewapenen, dominee! Als ze u zoiets aandoen, wat weerhoudt hen er dan van om volgende keer onze vrouwen en kinderen aan te vallen?’
‘Hij heeft gelijk, Friedrich. Zulke dingen gebeuren niet alleen in Bremenville. De anti-Duitse hysterie heeft zich over heel Amerika verbreid. We moeten terugvechten!’
‘Luister toch eens naar jezelf,’ zei papa. Zijn stem klonk zacht en zijn zinnen waren kort, alsof hij pijn had bij het ademhalen. ‘We kunnen ons toch niet gaan verlagen tot hun niveau? Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen. Is dat waar jullie voor jullie gezin op uit zijn?’
‘We willen dat onze gezinnen veilig zijn, niet dat ze in elkaar geslagen worden.’
‘Er moet ons nog iets van het hart, dominee Schröder.’ Ik herkende de stem van meneer Metzger. Hij was voorzitter van de kerkenraad. ‘Er zijn nieuwe wetten uitgevaardigd… de regering zal mensen die haar beleid met betrekking tot de oorlog bekritiseren, streng straffen. We denken dat het beter is dat u niet meer preekt over vrede.’
‘Moet ik jullie bevelen soms stellen boven de bevelen van de Heilige Geest?’ vroeg papa boos. ‘Willen jullie me gaan vertellen waar ik wel en niet over mag preken?’
‘We willen u alleen vragen om goed na te denken over wat er vandaag gebeurd is. Het had ons allemaal kunnen overkomen. Tot deze oorlog voorbij is kunnen we beter geen aandacht op onszelf of op onze Duitse achtergrond vestigen.’ Hij zweeg en toen hij weer sprak, klonk zijn stem rustig maar beslist. ‘De kerkenraad heeft besloten om tot het einde van de oorlog de Duitstalige diensten te laten vervallen en alleen nog Engelstalige diensten te houden. De ouderlingen en diakenen zullen onze leden waarschuwen dat ze in het openbaar alleen Engels moeten spreken en alle contact met de Iers-katholieke gemeenschap moeten vermijden. We moeten als gemeenschap een hechtere eenheid vormen om onszelf en onze kinderen te beschermen…’
Het stond me zo tegen dat ik de rest van het verhaal niet meer afwachtte. Meer dan ooit haatte ik Bremenville en mijn afgezonderde leven daar en opnieuw nam ik me stellig voor om het te ontvluchten zodra de oorlog voorbij zou zijn. Ik wist zeker dat dat niet lang meer zou duren. Uit Europa kwamen goede berichten; we waren de oorlog aan het winnen. Markus stuurde een gestage stroom optimistische brieven. Hij verwachtte dat de overwinning spoedig behaald zou worden.
Markus’ brieven stonden ook vol toekomstdromen — dromen waar ik deel van uitmaakte. Hij wist dat onze ouders een huwelijk tussen ons wilden arrangeren en hij stond achter hun plannen. Maar ik was niet van plan mijn toekomst te delen met Markus Bauer.
Papa had me beloofd dat hij me niet tegen mijn wil zou uithuwelijken, maar de oorlog had hem zo veranderd dat ik bang was dat hij zich dat niet zou herinneren. Ik hield van mijn familie, maar ik wilde niet zo’n leven als mama of Sophie. Ik wilde een leven vol muziek en vrolijkheid, ik wilde nieuwe plaatsen en nieuwe dingen zien. In de wei van de familie Metzger dromden de ganzen onrustig samen en net zo rusteloos als zij wachtte ik de dag af waarop ik mijn vleugels zou kunnen spreiden en zou kunnen wegvliegen.
Toen brak in de herfst van 1918 de Spaanse griep uit, juist op het moment dat de geallieerden hun offensief aan het westelijke front verhevigden. De griep greep om zich heen in legerkampen en militaire havens en duizenden soldaten werden ziek en stierven. Daarna verbreidde de ziekte zich onder burgers en legde hele steden lam, omdat duizenden arbeiders ermee besmet raakten.
‘Ik wil niet dat jullie in de Rode Kruiskantine werken voor deze epidemie voorbij is,’ zei papa op een ochtend aan het ontbijt. ‘Jullie moeten alle openbare gelegenheden mijden.’
Ik vond dat hij overbezorgd was. ‘En de kerk dan?’ vroeg ik nukkig. ‘Dat is toch ook een openbare gelegenheid?’
papa’s gezicht stond ongewoon streng. ‘Dokter Strauss heeft me al gewaarschuwd dat we de kerk ook zullen moeten sluiten als er hier in Bremenville gevallen worden geconstateerd.’
‘Ik voel me toch al zo opgesloten in dit stomme dorp,’ mompelde ik en schoof mijn eieren op mijn bord heen en weer.
‘Je bent nog Jong en je denkt dat jou niets kan overkomen, maar ik verzeker je dat het tegendeel waar is.’ Papa stond op van zijn stoel aan het hoofd van de tafel en legde de krant voor me neer. ‘Lees dit eens, Emma. Lees over de tienduizenden mensen die ziek zijn en sterven. In sommige steden moeten de autoritei ten met karren de huizen langs om daar de lijken in op te stapelen, net als in de Middeleeuwen toen de builenpest heerste. Ik wil voor je eigen bestwil dat je thuisblijft.’
Nadat ik me een paar weken met veel moeite aan het huisarrest gehouden had, kwam ik in opstand. Ik gebruikte een bezoek aan mijn zus Sophie als excuus om een jongen te ontmoeten bij de bioscoop. Eva ging ook mee. Zoals ik tegen papa had gezegd, gingen we inderdaad even bij Sophie langs en daarna nam ik Eva snel mee naar de film.
Voor een vrijdagavond was het ongewoon rustig in de hoofdstraat van Bremenville. Zelfs in de Ierse kroegen langs de rivier zaten maar weinig klanten, te oordelen naar de rust en de afwezigheid van het gebruikelijke rumoer. Er stonden maar half zo veel mensen als anders in de rij voor een kaartje, maar het was het grote bord voor de bioscoop dat Eva stil deed staan. Ze las:
GRIEP
vaak gepaard gaande met
LONGONTSTEKING
heerst momenteel in heel Amerika.
De bioscoop werkt samen met het ministerie van
Volksgezondheid.
DOET U DAT OOK!
Als u verkouden bent en hoest of niest,
ga deze bioscoop dan niet binnen!
GA DAN NAAR HUIS EN NAAR BED TOT U WEER
GEZOND BENT!
‘Dat klinkt akelig,’ zei Eva. ‘Laten we maar naar huis gaan. Ik hoef die stomme film toch niet te zien.’
‘Maar als jij naar huis gaat, moet ik ook naar huis en ik heb hier met iemand afgesproken. Toe nou, Eva,’ smeekte ik haar. ‘Doe het voor mij… alleen deze ene keer? Misschien wil je op een dag ook dat ik jou help.’
Ik zag dat ze het eng vond, maar ik bleef aandringen tot ze toegaf. Het was een van de grootste fouten die ik in mijn leven gemaakt heb. Er was die avond niets met mijn zus aan de hand, maar drie dagen later gloeide ze van de koorts en snakte ze naar adem. Papa stuurde me weg om dokter Strauss te halen. Terwijl hij Eva onderzocht, wachtte ik met papa en mama in de zitkamer.
‘Het is de Spaanse griep,’ zei hij toen hij binnenkwam. Hij trok het gazen doekje weg dat hij voor zijn mond droeg en schudde zijn hoofd. ‘We kunnen niet veel voor haar doen. Het moet zijn beloop hebben.’
Ik werd koud van angst. Het kwam niet bij me op bang te zijn dat ikzelf de griep had opgelopen, ook al deelden Eva en ik een kamer. Maar de gedachte dat ik haar door mijn ongehoorzaamheid in gevaar gebracht had, schokte me tot in het diepst van mijn wezen.
‘Het is erg belangrijk dat we erachter komen waar ze het heeft opgelopen,’ zei dokter Strauss, ‘en we moeten iedereen die sindsdien door Eva besmet kan zijn, isoleren. Kunt u me vertellen waar ze de afgelopen vier, vijf dagen geweest is? Is ze gisteren naar de kerk geweest?’
‘Nee, ze voelde zich niet goed genoeg om te gaan,’ zei mama. Haar stem klonk zacht van angst. Papa nam haar hand in de zijne en hield die stevig vast.
‘De enige keer dat Eva afgelopen week de pastorie uit geweest is, was toen zij en Emma vrijdagavond onze dochter Sophie bezochten,’ zei hij.
Iedereen keek naar mij. Ik wachtte niet op de vraag die onver mijdelijk zou volgen, maar biechtte snel de waarheid op. Ik hoopte dat God Eva daarom zou sparen. ‘Het is allemaal mijn schuld. We zijn inderdaad bij Sophie geweest, maar daarna zijn we naar de film gegaan. Dat was mijn idee. Eva wilde niet naar binnen toen ze het bord met de waarschuwing zag, maar ik heb haar overgehaald.’
Dr. Strauss sloot even zijn ogen. ‘In dat geval denk ik dat we niet kunnen voorkomen dat het zich gaat verbreiden.’ Hij ging staan en stak zijn armen in de mouwen van zijn jas met gebaren alsof ze van lood waren. ‘Op dit moment kunt u meer doen dan ik, dominee. U kunt bidden.’
Zodra de dokter weg was, liet ik me voor de bank op mijn knieen vallen en begon met mijn gezicht in de kussens God te smeken. Papa moet hebben aangevoeld dat mijn schuldgevoelens en mijn tranen van spijt oprecht waren, want hij was opvallend vriendelijk voor me. Hij knielde een paar minuten later naast me neer en legde zijn hand op mijn rug.
‘Emma… ik geef je geen regels met de bedoeling om jouw pleziertjes te bederven. Ik geef je die om dezelfde reden als God — ik wil de mensen van wie ik houd beschermen.’
‘Maar waarom straft God Eva?’ riep ik uit. ‘Zeg tegen Hem dat Hij mij moet straffen! Ik ben degene die ongehoorzaam is geweest!’
‘Het is geen straf, Emma. Het is een gevolg. God straft niet, Eva. Zonde brengt altijd gevolgen met zich mee. Jullie zijn allebei langs die waarschuwing gelopen. Zo zijn Gods geboden ook — als waarschuwingsborden. Als we daar geen acht op slaan, is dat op eigen risico.’
Ik mocht van mijn ouders de slaapkamer niet meer binnen, omdat ze bang waren dat ik ook besmet zou worden, dus moest ik voor de deur blijven staan toen ik Eva om vergeving smeekte. Ik weet niet of ze me hoorde of niet.
Papa en ik sleten bijna kuilen in de vloer van de kerk waar we knielden om voor Eva te bidden, maar God verhoorde onze gebeden niet. Eva stierf een week later. Papa en mama zaten allebei naast haar. Jaren later werd ik nog gekweld door de uitdrukking op hun gezicht op het moment dat ze de deur van de slaapkamer achter zich dichttrokken en de trap afkwamen om Vera en mij het nieuws te vertellen.
Niemand uit onze kerk mocht de begrafenis bijwonen, want het ministerie van Volksgezondheid was bang dat de epidemie zich zou uitbreiden. Zelfs mijn zus Sophie, die haar tweede baby verwachtte, durfde niet te komen. Maar Gus en Magda Bauer sloegen op die koele herfstmiddag alle waarschuwingen in de wind en hielpen ons om Eva’s kist in de grond van de begraafplaats achter de kerk te laten zakken. Prachtig gekleurde bladeren dwarrelden om ons heen naar de grond en het leek onvoorstelbaar dat er aan Eva’s leven, net als aan het leven van de bladeren, een einde was gekomen.
Ik voelde me ondraaglijk schuldig en verdrietig. Wanneer ik een geweer op Eva’s hoofd gezet zou hebben en de trekker zou hebben overgehaald, zou ik me even verantwoordelijk voor haar dood gevoeld hebben als nu. Ik durfde papa niet onder ogen te komen. Hij bleef de rest van de dag in zijn studeerkamer zitten en wilde niet eten. Ook naar mama, die boven in hun slaapkamer zat te huilen en te rouwen om haar dochter, durfde ik niet toe te gaan. En bij mijn zusje Vera, dat naar me keek alsof ik ook haar dood zou kunnen veroorzaken, durfde ik evenmin te gaan zitten. Ik kon het niet verdragen om alleen te zijn in de kamer die ik mijn hele leven met Eva had gedeeld. Daar waren haar kleren en haar poppen, die me aan haar herinnerden en die me het gemis sterker zouden doen voelen. Ik zat die avond te rillen op de veranda en wenste met mijn hele hart dat ik gestorven was in plaats van Eva.
Toen het begon te schemeren, hoorde ik een auto aankomen op de weg naar ons huis. Toen hij vaart minderde en onze tuin inreed, zag ik tot mijn verbazing dat het oom Gus was. Hij en tante Magda waren nog maar een paar uur geleden na de begrafenis naar huis gegaan. Hij zette de motor af en bleef verscheidene minuten bewegingloos in de auto zitten. Ik begon me af te vragen of hij dronken was, maar uiteindelijk stapte hij uit en liep langzaam naar ons huis. Hij zag er verfomfaaid uit; zijn ogen waren rood en op zijn gezicht lagen sporen van tranen, die hij niet had weggeveegd.
‘Waar is Fred?’ vroeg hij met schorre stem.
‘In zijn studeerkamer… Wat is er aan de hand, oom Gus?’
Alsof hij mijn vraag niet gehoord had, liep hij met slepende stap langs me heen het huis binnen. Ik liep tot de deur achter hem aan en zag dat papa zijn studeerkamer uitkwam en hem in de gang tegemoet liep.
‘Gus?’
‘Het is te veel voor een dag, Fred,’ huilde hij. ‘Het is te veel…’
Papa pakte oom Gus bij zijn armen, alsof ze elkaar overeind konden houden. ‘Zeg het me,’ fluisterde hij.
‘Magda en ik hebben zojuist bericht gehad… Markus is dood!’
‘Nee!’ schreeuwde ik. ‘Nee, hij kan niet dood zijn. Het kan niet! Wanneer is hij gestorven? Hoe lang geleden?’
Oom Gus keek me aan met een wazige blik. ‘Hij is vorige week omgekomen toen er een tank werd opgeblazen.’
Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en huilde. Ik had Markus geschreven dat ik niet met hem wilde trouwen als hij thuiskwam. Nu was hij op zijn eenentwintigste omgekomen op een slagveld in Duitsland — het land dat zijn ouders een jaar voor zijn geboorte hadden verlaten. Opnieuw had ik het gevoel dat ik door de roede van Gods straf en wraak tot in het diepst van mijn wezen geraakt werd.
De derde klap kregen we toen Magda Bauer een week later griep kreeg en stierf. Zij en Eva waren slechts twee van de tweeëntwintigmiljoen slachtoffers die er over de hele wereld vielen, maar we rouwden om hen of ze de enigen waren.
Nadat in 1918 de wapenstilstand getekend was, begon ons uit Duitsland ook vreselijk nieuws te bereiken. Het land was verwoest door de oorlog en vervolgens geteisterd door ziekte en honger. Mijn Duitse grootouders waren de een na de ander gestorven. Tante Runa’s zoon en alledrie de zoons van oom Kurt waren omgekomen in de strijd. Tante Ada’s zoon was gewond geraakt. De oorlog was eindelijk voorbij, maar mijn ouders werden nooit meer de oude. En ikzelf ook niet.