Mijn ogen gaan open. Drie keer knipperen en dan zeg ik: Vandaag moet het gebeuren. Of het nu een goeie of een slechte dag is, vandaag is het zover. Dat zinnetje van mijn trouwdag heeft wel iets weg van een veroordeling tot de elektrische stoel. Zeker is zeker. Impulsieve mensen kennen dit genoegen niet. Vandaag loop ik naar het altaar. Vandaag spring ik van een brug.

De behoefte om alles te weten heeft me van tijd tot tijd verteerd. Speuren naar oorzaken, op mijn werk en thuis. Een strijd tegen geheimen, gefluister en nachtelijke escapades. Al mijn angsten, obsessies en verslavingen zijn het gevolg van mijn behoefte om dingen uit te vogelen. Mensen zoals ik worden journalist, therapeut, rechercheur of archeoloog. Samen wroeten we door het bewijsmateriaal en zeven antwoorden uit het stof. Mislukking op mislukking, triomf na triomf. Niet zozeer bevredigend als wel noodzakelijk. Volgens de artsen ben ik altijd obsessief geweest. Altijd. Alsof dat een troost is.

Ik draai me om. Zijn bed is glad en netjes opgemaakt. Weer alleen. De zon probeert zich door de dunne gordijnen heen te vechten. Als ik nu zou opstaan en naar het raam zou lopen, zou de dunne stof warm aanvoelen. Maar dat doe ik niet. Ik ga rechtop zitten en wrijf in mijn ogen.

Vandaag is het zover.

Wordt Sam nu ergens wakker met dezelfde gedachte?

Toen hij begon te reizen, ongeveer een jaar nadat we ge-trouwd waren, belde hij me altijd vanuit zijn hotelkamer en liet dan een boodschap achter: 'Ik lig naar de maan te kijken. Kijk jij ook naar de maan?' En dan belde ik hem terug en liet een boodschap achter bij de balie: 'Zeg maar tegen die meneer in kamer 309 dat ik naar de maan kijk. Ligt hij nu ook naar de maan te kijken?' Enzovoort, enzovoort. 'Ik ga vanavond om tien uur naar bed, ga jij ook om tien uur naar bed?' 'Ik heb het pepermuntje opgegeten dat op mijn kussen lag, heb jij ook een pepermuntje op je kussen?' Nu kan ik me niet meer herinneren hoe daar een eind aan kwam; wie er het laatst iets zei.

Buiten hoor ik een auto aankomen, een andere wagen dan de Cutlass. Ik hobbel naar het raam, schuif het gordijn nog een paar centimeter verder open en kijk naar links. Het glas lijkt oneffen, alsof het door de hitte is vervormd. De Cutlass staat niet op zijn plek. Rechts van me rijdt een groene auto de parkeerplaats af. Volgens mij een Accord, met een vrouw achter het stuur die zo klein is dat ik niet snap dat ze nog iets ziet. Mijn enige kans om een auto aan te houden is verkeken.

Als ik me omdraai om terug te huppen, valt mijn oog ergens op.

De zon weerkaatst van nieuw metaal dat op de deur zit, glanzend en nog fel goudkleurig: een grendel met een slot. Ik knijp mijn ogen samen en keer langzaam terug naar de vervormde ruit. Die ziet er anders uit, alsof er een nieuwe laag op is aangebracht, met steviger glas dat er aan de binnenkant tegenaan is geplakt. Of zo. Langs de sponningen is de stopverf even wit als tandpasta en perfect recht, alsof Hij een waterpas heeft gebruikt. Als ik het aanraak, blijft er wat poeder op mijn vinger achter.

Ik hou mijn adem in en loop naar het badkamerraam. Daar is aan de binnenkant een tralievenster tegenaan gezet, zodat er niemand binnen kan komen.

Grendels, tralies. En die ruit... kogelvrij glas? Kennelijk heeft Hij dit alles geïnstalleerd terwijl ik lag te slapen. Ik vraag me af waar Hij die spullen in vredesnaam vandaan heeft en wie Hij daar nu weer voor heeft moeten omkopen. Of... zou Hij ze al bij zich hebben gehad? Bij wijze van voorraad?

En moeten ze dienen om mij binnen of iemand anders buiten te houden? Ik moet ineens denken aan de kamermeisjes, de nachtportier en de andere gasten die schitteren door afwezigheid. Is Zijn baas soms eigenaar van dit motel?

Ik word ineens overspoeld door de behoefte om meer te weten. Jullie noemen het misschien moedig, maar volgens de artsen is het dwangmatig. Ik duik onder mijn bed om de videoband op te vissen.

De video staat zo dicht bij het raam dat ik denk dat ik Hem wel zal horen als Hij aan komt rijden. Ik zet het apparaat aan, duw de band erin en ga op Zijn keurig opgemaakte bed zitten. Ik verwacht mezelf of Sam te zien, maar hoop op meer. Ik vind het niet nodig om naar een film van mezelf te kijken. Zo verwaand of verveeld ben ik nu ook weer niet.

Aan het begin van de band blijft alles zwart, zeker tien seconden. Maar ik zie genoeg krassen om te weten dat ik op het juiste kanaal zit. Als het beeld verschijnt, is het niet echt met een klap. Het is niet choquerend of luid. Geen martelingen of porno, die een andere man misschien had verzameld. Er staat een gebouw op, een gang en een klein, overvol laboratorium. Tientallen vrouwen aan het werk, in vochtige T-shirtjes die aan hun gebogen ruggen kleven. Gesloten vensters en hoge plafonds. Draagbare branders, glazen potten. Een soort lopende band, maar wat er wordt geproduceerd is onduidelijk. Ik knijp mijn ogen halfdicht alsof ik het dan beter zal begrijpen. Maar er is niets aan de ruimte, de vrouwen of het werk dat ze doen te zien waaruit ik kan opmaken welk jaar het is of wat ze produceren. De vrouwen hebben allemaal donker haar; sommigen ook een donkere huid.

Plotseling loopt er een rilling over mijn rug. Niet vanwege de band. Mijn ogen dwalen langzaam naar rechts en ik zieZijn gezicht, in de spleet tussen de gordijnen. Een seconde later vliegt de grendel open en heeft Hij Zijn vinger al op de ejectknop.

Ik klauter haastig van Zijn bed af. Wegwezen. Het laatste wat ik op de band zie is een opening, een vluchtweg, een patrijspoort.

Hoog boven het lab verschijnt, als de camera achteruitgaat, een plastic dakraam.

Dicht.Uit Zijn broekzak komt een hangslot tevoorschijn. Hij pakt de band, kruipt onder Zijn bed en telt binnensmonds in het Spaans. Het slot klikt en draait. Hij staat op en kijkt me aan. Ik wend beschaamd mijn gezicht af, omdat Hij me betrapt heeft terwijl ik aan Zijn spullen zat.

'Het spijt me,' roep ik uit. 'Maar ik begrijp er n- '

'Hoezo begrijp je er niets van? Je hoeft er ook niets van te begrijpen! Jij moet hier alleen maar rustig blijven zitten wachten, en...' Hij haalt diep adem. 'En doen wat er van je verwacht wordt,' smijt Hij me ten slotte voor mijn voeten.

Ik kijk Hem aan: Zijn gezichtsuitdrukking past niet bij Zijn woorden. Herhaalt Hij soms gewoon iets wat iemand anders heeft gezegd?

'Als je me uitlegt wat er precies aan de hand is,' zeg ik rustig, 'kan ik je misschien helpen om met Sam te onderhandelen.'

Hij trekt uit een van Zijn andere broekzakken een krant tevoorschijn en gooit die op het bed. Ik kijk naar Hem op en zie wat Hij niet zegt: ik breng de krant voor je mee, en dit is mijn dank?

Hij likt langs zijn mondhoek en zucht diep.

'Wil je het echt weten?'

Ik knik.

'Oké. Ik zal het je uitleggen als je me twee dingen belooft.'

'Welke dingen?'

'Ten eerste dat je, wat er ook gebeurt, nooit aan mijn baas

doorgeeft wat ik je heb verteld. En ten tweede... dat je me vertelt wie voor de donder die David is.'

Ik knipper met mijn ogen. Alleen onder die voorwaarden. We zullen elkaar onze verhalen moeten toevertrouwen.

'Oké,' zeg ik rustig.

Hij gaat op Zijn bed zitten en kijkt naar Zijn handen.

'Heb je wel eens gehoord,' begint Hij, 'dat bepaalde geneesmiddelen die alleen op recept te verkrijgen zijn, in Mexico veel goedkoper zijn? Zelfs nog goedkoper dan in Canada?'

'Ik heb een vriendin die altijd Renova van haar vakantie meebrengt,' zeg ik.

'Er zijn een heleboel mensen die hetzelfde doen. Mensen die in Mexico naar de apotheek gaan. Mensen die via het internet van Mexicaanse bedrijven kopen. En van Canadese en Engelse.'

'Ja.'

'Er is een grote vraag naar bepaalde geneesmiddelen. Bepaalde Amerikaanse geneesmiddelen.'

Ik voel de ragfijne draadjes van een stramien dat zichtbaar wordt. Geneesmiddelen, apothekers, farmaceutische bedrijven, informele zakelijke bijeenkomsten, rondetafelconferenties, marketingstrategieën, buitenlandse reizen, een man die nooit thuis is. Ik voel dat de strop rond mijn keel wordt aangetrokken en ik trek aan de hals van mijn katoenen T-shirtje.

'Elke keer als een toerist in Mexico een geneesmiddel koopt, gaat dat ten koste van de apothekers en de farmaceutische bedrijven. Tenzij... ze dat geneesmiddel zelf in Mexico hebben vervaardigd.'

Ik knik. Tot zover is er geen speld tussen te krijgen.

'Dus heeft iemand het briljante idee gehad om laboratoria in Mexico te vestigen.'

Ik frons. Dit begint te lijken op de discussie die ik met Michael heb gehad over familiebedrijven in de meubelindustrie, hier midden in de staat. Ik had van een binnenhuisarchitect gehoord dat er dure kasten tegen kostprijs te koop waren. En een verpleegkundige van de Spoedeisende Hulp had me ver- teld dat er zevenjarige jongetjes werden binnengebracht met afgehakte vingers. Michaels antwoord was geweest: 'Claire, jij bent echt de enige persoon die ik ken die twee en twee bij elkaar kan optellen om op negen uit te komen.'

Ik wimpel hem af op dezelfde manier als Michael met mij heeft gedaan.

'Fabrikanten maken voortdurend gebruik van buitenlandse leveranciers,' zeg ik.

'Maar dit zijn labs waar ze zich niet aan de regels houden. De werkomstandigheden zijn vreselijk, er is geen ventilatie - '

'Worden de arbeiders uitgebuit?'

'Ja. In Mexico noemen we ze maquiladoras. Je vindt dat soort bedrijven overal in de sloppenwijken.'

Ik knik. Ik herinner me de dingen die ik te weten ben gekomen over het fabrieksleven in Mexico City toen ik bezig was met mijn onderzoek in Pakistan.

'Ik heb reportages gemaakt over de confectie-industrie,' zeg ik. 'In het buitenland.'

Hij knikt. 'Maar er is een belangrijk verschil,' zegt Hij. 'Tussen dit en dat.'

'Wat dan?'

'Van de giftige dampen van de medicijnen ga je heel wat sneller dood dan van de dampen van verfstoffen in een textielfabriek.'

Mijn adem stokt in mijn keel. Ik ben onmiddellijk bereid om Sam van alles voor zijn voeten te gooien, maar dodelijke slachtoffers? Ik wrijf over mijn sleutelbeen en over mijn hart. Is dit echte angst? Dat rode hol tussen mijn botten waarin ik dreig te vallen?

'Hoeveel?' vraag ik rustig.

'In de laatste twee jaar vierhonderd vrouwen en kinderen. Meisjes van hooguit elf jaar.'

'Waarom is dat nog nooit aan de kaak gesteld?'

'Misschien omdat ze bij 60 Minutes geen Latijns-Amerikaanse producers hebben.'

'Kan de regering er dan geen paal en perk aan stellen?'

'De regering... krijgt smeergeld van iemand die we allebei kennen.'

Mijn hand vliegt van mijn borst naar mijn mond. Nee. Ik denk aan de glanzende foto's van Sams zakenreisjes: oceanen, bergen, woestijnen, met oranje dooraderde luchten. Golfclubs, ski's, hengels en geweren werden vooruitgestuurd naar zijn reisbestemming. Als hij de meisjes op zijn mobiele telefoon belde, klonk er altijd gelach op de achtergrond. Thuis regende het en liep de kelder onder, werd de kattenbak omgegooid, stroomden de wc's over en ging het autoalarm af. En Sam kwam altijd met een gezond bruin tintje thuis. Geen lipstick op zijn kraag, maar te veel kleur op zijn wangen. Toen we een keer in de lente een familieportret lieten maken, zei ik tegen hem dat hij eruitzag alsof hij uit een ander land kwam. 'Doe niet zo jaloers, Claire,' zei hij, 'alleen maar omdat jij het reizen voor je werk mist.'

'Hij heeft in Mexico gevist,' zeg ik alleen maar.

'De drie grootste Amerikaanse farmaceutische bedrijven gebruiken je man als stroman. Hij knapt alle karweitjes op die gedaan moeten worden. En daar hoort vissen echt niet bij.'

Ik haal diep adem. Sam had klanten in de farmaceutische industrie, dat wist ik. En ik was er ook van op de hoogte dat hij diverse keren naar Mexico was geweest. Maar nu schoot me nog meer te binnen: de FedEx-pakjes, de telefoontjes. Zelfs andere kookgewoontes. 'Sinds wanneer hou jij van Spaanse pepertjes?' heb ik een week geleden nog gevraagd.

'Oké. Laten we aannemen dat je gelijk hebt. Maar waarom hebben jullie het op Sam voorzien? Waarop pakken jullie de directie van die bedrijven niet aan? Zij zijn de mensen met het geld.'

'Omdat,' zei Hij rustig, 'zij hun handen niet vuil hebben gemaakt. Zij zijn niet naar de politie gegaan en naar de dorpjes om het allemaal op poten te zetten.'

'Dus ben ik hier omdat Sam corrupte politieagenten omgekocht heeft?'

'Jij bent hier,' zegt Hij scherp, 'omdat hij de mensen in Mexico City valse hoop heeft gegeven! Hij heeft een paar senoritas met glimmende juwelen bij elkaar gezocht en die naar de barrios gestuurd om te praten over al het geld dat er verdiend kon worden. "Vergeet die andere maquiladoras, die betalen niets, kom voor ons werken!" Kom naar onze fabriek om te sterven! Dat was wat je man in Mexico uitspookte! Vissen naar slachtoffers!'

Ik bijt op mijn lip en kijk de andere kant op, beschaamd over mijn eigen domheid. Ik ben niet het soort vrouw dat van niets weet. Ik ben niet het soort vrouw dat speelschulden ontdekt, buitenlandse bankrekeningen en vage offshorebedrijven.

'Maar hoe zit het dan met Sams compagnons?' wil ik weten. 'Is Hugh er ook bij betrokken? En Anne? In mijn gedachten zie ik hen ook als slachtoffers van een ontvoering. Die gevangen gehouden worden in kamer 11 of 13.

'Ik weet niet hoeveel zijn compagnons weten.'

'Maar hoe kun je er dan zeker van zijn dat Sam - '

'Mijn baas heeft bewijzen in handen. We hebben informanten. En videobanden.'

Het simpele optelsommetje dringt langzaam tot me door: wat is één dode vrouw vergeleken bij vierhonderd? Het is niets persoonlijks. Maar Zijn woede, Zijn gevoel voor rechtvaardigheid. Hoe kan dat niet persoonlijk zijn?

'Maar hoe willen jullie op deze manier die andere bedrijven tegenhouden, hoe - '

'Is er iets dat een rijke Amerikaan meer angst aanjaagt dan een reeks ontvoeringen?'

'Een reeks?' Ik kijk hem met grote ogen aan.

'Soms,' zegt Hij zacht, 'luisteren de mensen de eerste keer niet.' Hij schraapt Zijn keel. 'Het is jouw beurt - ' zegt Hij dan.

Ik bijt op mijn lip. Waar moet ik beginnen?

' - om te gaan douchen,' vervolgt Hij met een knikje naar de badkamer.

Hij maakt mijn voeten los en ik ga naar binnen en trek de deur achter me dicht. Mijn kleren liggen in bruin pakpapier op het toiletdeksel. Op de grond staat een lege zak voor de kleren die ik nu draag. Dit is Zijn leven nu, al die boodschapjes voor ons. Wasserette, koffieshop, eethuisje, kiosk. Ik poets mijn tanden, zet de douche aan, stap eronder en probeer mijn verwarring weg te poetsen. Zou mijn man echt bereid zijn om alles voor een klant te doen, daar zelfs vrouwen voor te laten sterven? Dan dringt het ineens tot me door: vandaag. Misschien ga ik vandaag wel dood. Vierhonderd en een.

Ik ga op mijn hurken zitten en snik met mijn hand tegen mijn mond. Ik blijf huilen tot alleen de schuldgevoelens overblijven. Een brandend gevoel in mijn ribbenkast, een boos omhulsel, een brandende auto langs de weg. Iedere man heeft wel een vrouw met brandbommen bestookt en haar voor dood achtergelaten. Maar Sam... vierhonderd?

Zijn zachte klopje onderbreekt mijn gedachten.

'Ben je bijna klaar?' roept Hij.

'Ja,' antwoord ik verstikt.

Ik draai de kraan van de douche dicht en droog mijn lichaam en mijn tranen. Zijn stem klinkt weer zacht.

Ik loop de badkamer uit en kijk Hem recht aan.

'Je weet best dat ik vandaag misschien ook wel doodga,' snuf ik.

'Maar,' zegt Hij met twinkelende ogen, 'ik heb je in elk geval schoon ondergoed gegeven.'

Op mijn nachtkastje staan een oranje lamp, een kop thee, geroosterd brood en de krant die is opengeslagen op de pagina met de kruiswoordpuzzel. Ik ga zitten.

Bij het raam klapt Hij Zijn telefoon dicht en draait zich om.

'Sams secretaresse,' zegt Hij.

De toon van Zijn stem houdt het midden tussen spot en hoon.

Ik trek mijn wenkbrauwen op en neem een slokje thee, terwijl ik mijn best doe om kalm te blijven en niet te laten merken dat ik een hekel heb aan dat mens met haar steile blonde haar. Ik vertrouw haar niet en ik wil niet dat zij boodschappen door moet geven die iets met mijn leven te maken hebben. Me-la-nie. Zelfs haar naam kan ik niet uitstaan.

'Hij zal om half twaalf bellen,' voegt Hij eraan toe.

Ik knik. Een telefoontje om een telefoontje aan te kondigen. Typisch iets voor Sam. Toen Jamie net kon lopen, belde Melanie altijd om zeven uur en kondigde vervolgens aan dat Sam om acht uur zou bellen om haar welterusten te wensen. Als ik stond te goochelen met stapels borden, luiers moest verwisselen en tot aan mijn nek in het speelgoed zat, moest ik altijd alles uit mijn handen laten vallen om de telefoon aan te nemen, en dan was het alleen maar het telefoontje dat het telefoontje aankondigde, niet het gesprek zelf. Sam weet dat altijd aan Melanie en de exacte manier waarop ze zijn agenda bijhield, zijn dag, zijn week. Om ervoor te zorgen dat hij zich aan zijn schema hield, alsof hij een gynaecoloog was. Hij stond ook bekend om zijn 'overleg voor het overleg'. Dat had ik van Hugh gehoord. Sam zorgde er altijd voor dat hij onderweg naar de vergaderzaal even 'zijn hoofd om de deur stak' bij iemand. Dan deed hij net alsof hij op weg naar het toilet per ongeluk verkeerd was gelopen en toevallig langs een van de directiekantoren kwam. Dat was de beste manier om iemand voorafgaand aan de vergadering een hint te geven of iets op het hart te drukken.

Hij kijkt toe hoe ik mijn geroosterde brood opeet, in de hoop meer te horen of meer te kunnen vertellen, dat weet ik niet. Ik zeg niets. Maar ik voel dat Hij me onderzoekend blijft aankijken. Ik heb het gevoel dat ik soms ook bij een nieuwe kennis heb, vlak nadat ze me voor het eerst een geheimpje hebben verklapt, iets uit hun verleden. Nadat ze dat opgedist hebben, blijven ze wachten in de hoop dat ik hun voorbeeld zal volgen. Ik weet dat er ook mensen zijn die het aan me kunnen zien, al die duistere geheimen die als schaduwen vlak onder mijn oppervlakte op de loer liggen. Af en toe duiken ze in een flits plotseling op en dreigen beurse plekken achter te laten. Ik weet dat Hij ze ook ziet, en het zal niet lang duren of Hij wil er iets meer van weten. Het verhaal dat ik Hem schuldig ben.

Voorlopig houd ik mijn mond. Ik eet mijn brood op en sla The Sentinel open.

'Heeft het onderzoek nog iets nieuws opgeleverd?'

Hij haalt zijn schouders op.

'Dus ze hebben geen plukken haar van je gevonden, en de buren konden het kenteken ook niet ophoesten?'

'Het is de New York Times niet.'

'Hoezo?'

Een glimp van een glimlach om zijn mondhoeken. 'Ze kunnen best een vergissing hebben gemaakt,' zegt Hij.

Het hoofdartikel van vandaag is: HITTEGOLF LEGT OVERAL

IN HET LAND ELEKTRICITEITSCENTRALES PLAT. Er zijn tomado's in Tulsa, bosbranden in Californië en rellen tijdens de

aidsconferentie in Genève. Eén dag, en de hel lijkt losgebroken te zijn.

Ik blader het eerste katern door, tot ik het zie: NIEUWE AANWIJZINGEN WESTTOWN-ONTVOERING. Ik lees de twee alinea's en kijk Hem beschuldigend aan.

'Dat heb ik niet geschreven,' zegt Hij.

'Dus Jamie heeft gezegd dat ze je al eerder had gezien?!' sis ik hem toe. 'Heb jij mijn dochter geschaduwd? Was je vóór die avond al in de buurt van mijn huis of in mijn tuin geweest?'

'Nee.'

Ik schop de krant van het bed.

'Zo erg is het ook weer niet.'

'O nee? En hoe zit het dan met dat gedeelte waarin staat: "Dit lijkt een bevestiging van het vermoeden dat ze haar zogenaamde ontvoerder kende"?'

'Dat kan geen kwaad.'

'Ja, dat kan het wél. Om wat mijn man zal denken, wat mijn dochters zullen denken.' Mijn adem stokt in mijn keel.

'Wat zullen ze dan denken?'

'Dat ik er met jou vandoor ben gegaan,' fluister ik.

'Sam weet dat het niet zo is.'

'O ja? Hoe dan?' vraag ik terwijl de tranen me in de ogen springen. 'Als je dat naast dat andere stomme staaltje van berichtgeving legt? Waarin jij wordt beschreven als van normale lengte, goedgebouwd en met een karamelkleurige huid?'

'Klopt dat volgens jou dan niet?'

Ik lach en snuif mijn tranen op. 'Goeie genade. Zo'n omschrijving kan nooit van Jamie afkomstig zijn. Als ze nog een andere getuige hebben, dan wordt daarover in dat artikel met geen woord gerept. Ze zijn al even amateuristisch als de Mid- County Inquirer.'

'Misschien heeft Sam haar die woorden ingegeven, om daar de nadruk op te leggen.' 'Hè?'

'Nou ja, als jij ervandoor zou zijn met een man die je misschien wel kende... dan blijft zijn zaak buiten schot, nietwaar?'

Ik knipper met mijn ogen. 'Jezus,' zeg ik.

'Dat is toch de manier waarop je man zijn brood verdient? Door het verdraaien van de waarheid ten bate van zijn belangrijke cliënten?'

'Je kent hem niet. Hij is niet - '

'Niet wat?'

'Niet slecht,' zeg ik. 'Hij is niet slecht.' Ik frunnik aan mijn droge nagelriemen.

'Denk jij echt dat mensen in staat zijn om iemand anders in het hart te kijken?'

Ik kijk op. Onze blikken kruisen elkaar en Hij blijft me strak aankijken. Zijn ogen zijn donker, bijna zwart, zonder een zweem van karamel of goud, geen vonkjes. Maar ze zijn diep, en Hij wendt ze niet af en knijpt ze ook niet samen als er een gevoelig onderwerp aan de orde is.

'Ja,' zeg ik.

Hij knikt, en vertrekt zijn mond op een manier waaraan ik nog niet gewend ben en waarvan ik nog steeds niet weet of me dat wel bevalt.

'Is dat volgens jou dan waar het in een huwelijk om draait, dat je alles weet?'

'Nee, niet dat je alles weet,' zeg ik. 'Maar volgens mij wel de essentiële dingen. De kern van de zaak.'

'Sommige mensen geloven in het mysterie van de ander.'

Ik schud mijn hoofd. 'Ik niet.'

'Goed, mij best. Dan zijn we het niet met elkaar eens.' Hij pakt de krant van de vloer. 'Misschien moet je gewoon de krant niet meer lezen.'

'Geef me het cryptogram maar,' zeg ik met een zucht.

Via plaatselijke cryptogrammen kun je een goed idee krijgen van een plaats. Dit cryptogram is gemakkelijker dan de meeste, vol woordspelingen en verwijzingen naar de popcultuur. Geen klassieke literatuur, geen geschiedenis, geen buitenlandse termen. Dat is maar goed ook, want ik ben uit vorm. Al na een paar woorden zit ik vast. Acteur Jane? Jane Fonda? Een letter te kort. Jayne Meadows? Een letter te lang, en ik weet zeker dat je haar voornaam met een 'y' schrijft. Hij ziet me turen en komt even kijken. Zijn hoofd is zó dichtbij dat ik een citroengeur ruik.

'Misschien bedoelen ze auteur Jane,' zeg ik. 'Jane Austen, of Jane Smiley. Die passen allebei. Jane Fonda en Jayne Meadows niet.'

'Er staat acteur, niet actrice,' merkt Hij op.

'Nee, acteur wordt tegenwoordig voor beide geslachten gebruikt.'

'Misschien hier niet.'

Ik haal mijn schouders op, maar het klinkt niet onlogisch. Per slot van rekening zitten we hier midden op het platteland.

'Ik ken geen mannen die Jane heetten. Carroll, ja. En Robin. Maar - '

'Zou het een achternaam kunnen zijn?'

Ik knipper met mijn ogen. Thomas Jane. Het past. Ik vul het in.

'Ik haat je,' zeg ik.

Hij lacht en staat op van het bed.

'Mijn vrouw zei altijd: "Het is geen proefwerk, het is een spelletje.'"

Ik kijk op. Daar hebben we het weer: gelijk oversteken. Nu zal Hij straks ook iets van mij willen weten.

'Heb je een vrouw?'

'Gehad.' 'O.'

'Je staat er kennelijk van te kijken dat er een vrouw is geweest die mij wilde hebben,' zegt Hij lachend.

'Nee, maar je maakt een ongetrouwde indruk. En je bent jonger dan ik. Ik... dacht het gewoon.'

'Ik ben ouder dan je denkt.'

Daar moet ik even over nadenken. Het is een interessante combinatie, luchtigheid en zwaarwichtigheid. Een collegeprofessor of een oorlogsveteraan. De oudste van zes wezen. Iemand die al vroeg op eigen benen moest staan.

'Je bent in de oorlog bij de geneeskundige dienst geweest,' flap ik eruit.

Hij knippert met zijn ogen.

'Desert Storm. En je maakte een deel van je soldij over naar je moeder en je broertjes en zusjes in Mexico.'

'Maak ik nou ook al deel uit van je cryptogram?' vraagt Hij.

Ik sla gegeneerd mijn ogen neer.

'Je weet echt niet alles,' zegt Hij, en loopt naar buiten.

De grendel wordt op slot gedraaid en de Cutlass wenkt. Daarna zie ik Hem niet meer, maar in mijn gedachten zie ik Hem telefonisch in gesprek met Zijn baas om hem het laatste nieuws door te geven. Ik weet niet hoe laat het is, maar ik gok op een uur of tien.

Ik drink mijn thee op en probeer mijn puzzel af te maken. Maar ik kan me absoluut niet herinneren hoe Elaines vriendje in Seinfeld heette. Als ik een paar letters heb, schiet het me ineens te binnen: Puddy. Ik doe er langer over dan gewoonlijk, maar uiteindelijk zijn alle hokjes ingevuld. Een hele prestatie. Meestal maak ik ze 's morgens tijdens de koffiepauze of in het verloren uurtje voor zonsopgang, voordat de meisjes opstaan. Soms is dat cryptogram het enige wat me op een hele dag lukt.

Ik trek de la open, pak de bijbel en blader erdoorheen. Het meeste doet vreemd aan, niet alleen de taal maar ook de verhalen. Er schijnt troost van uit te gaan en er zijn mensen die er houvast in vinden. Ik trek mijn neus op bij het zien van het formele taalgebruik, de gij-zult-niet's, en meer van die gezwollen onzin. Op college heb ik geschiedenis voorgoed uit mijn leven gebannen. Ik wilde niet langer achteromkijken maar vooruit. Ik was banger voor wat er zou kunnen gebeuren dan voor wat er al gebeurd was.

Aan de andere kant van de muur klinkt het schelle geluid van een telefoon en ik schrik op.

De Spaanse stem praat snel en gaat steeds dringender klinken. Het begint op gekibbel te lijken. Ik loop langzaam weg bij de muur, richting het raam, en schuif het gordijn opzij. Hij staat buiten te telefoneren, met woeste armgebaren. Ik word er misselijk van: praten ze met elkaar en maken ze ruzie over mij ?

De stem hiernaast zwijgt. Buiten klapt Hij Zijn telefoon dicht. Ja. Dat is geen toeval meer, dat is het bewijs. Ik laat het gordijn zakken en loop naar het bed. De airconditioning slaat met veel misbaar aan: dat is een taal die ik versta.

Uit de kamer naast me klinkt een soort geblaf, vals en hoog, als het gejank van een hyena. Ik trek het gordijn open, bang dat Hem iets is overkomen.

Hij komt naar onze kamer toe, met neergeslagen ogen en Zijn hand voor Zijn mond. Verslagen.

De angst welt op in mijn borst en luidt de noodklok.

Ik steek mijn handen uit naar de kettingsloten en sta ermee te hannesen in een poging mezelf te vrijwaren voor Zijn slechte nieuws.

Te laat.

Hij is opnieuw vlugger dan ik.

Hoe komt het toch dat ik nooit weet dat een man me kwaad wil doen tot het zover is?

Sommige vrouwen hebben een betere radar dan andere. Zij zien de schichtige blikken in plaats van de slaapkamerogen, voelen instinctief hoe een omhelzing verandert in een valstrik. Ik niet: ik ben al tien jaar lang bang voor mannen die alleen in mijn fantasie bestaan. Dus heb ik niets over voor de man die voor me staat.

Zag ik Zijn mond beven toen Hij me achterover op het bed duwde? Of wilde ik dat alleen maar zien?

Het boeien van mijn handen en voeten gaat Hem sneller af dan daarvoor. De grote zakdoek die Hij uit zijn zak trekt, is ruw van nieuwigheid en ongewassen. De doek kriebelt als Hij hem over mijn ogen legt en haast te vast dichtbindt.

Hij graait onder het bed.

'Drink op,' zegt Hij.

'Vergif?' Het klinkt bijna als een gejammer.

'Wodka,' antwoordt Hij.

'Wat?'

'Schiet nou maar op.'

Hij zet een glas aan mijn lippen. De drank brandt, het is goedkope wodka, ik proef het verschil.

'Meer,' zegt Hij.

Ik drink, maar niet snel genoeg. Nu loopt er een kleverig spoor over mijn kin. Maakt de wodka mijn wang gevoelloos en dood als Zijn vuist er de eerste keer op terechtkomt? Nee.Smaakt een mix van alcohol en bloed in je mond beter dan alleen bloed? Niet bepaald.

Hij slaat me twee keer, aan beide kanten van mijn gezicht. Een, twee. Ik ben verbijsterd. Alleen al omdat Hij het doet. En dat Hij bereid is om het nog een keer te doen. Uiteindelijk ben ik slim genoeg om mijn gezicht te vertrekken in afwachting van een derde klap, maar die komt niet.

De tranen branden op mijn wangen. De polaroidcamera maakt een geluid dat me aan feestjes doet denken. Ik verwacht half en half dat ik het geknal van ballonnetjes of champagne- kurken zal horen. Ik heb een dergelijke camera nooit geassocieerd met snuff movies, politiewerk, of bewijsmateriaal bij een ontvoering. Hij neemt twee foto's. Een, twee. Dan verdwijnt de camera weer onder het bed.

'Je hebt gezegd dat je me geen pijn zou doen,' zeg ik. Mijn stem klinkt iel, alsof het geluid moeite heeft om uit mijn bevende bovenlijf te komen.

Hij zegt niets, maar loopt naar de badkamer en draait de kraan open. Ik hoor Hem iets in het Spaans zeggen, een zinnetje dat ik pas veel later zal begrijpen:

'Vergeef me.'

Ik geloof geen moment dat Hij het tegen mij heeft.

Als mijn gezicht begint op te zwellen kan ik mijn ogen niet meer openhouden. Mijn oogleden zwellen en bonzen, waardoor het beeld eronder vervormt raakt: een wazig portret van Sam, die man met wie ik getrouwd ben en die nooit in een kroeg heeft gevochten, er niet over zou piekeren om onze dochters een pak slaag te geven en die spinnen voorzichtig in een holle hand vanuit het huis naar de tuin brengt.De First Bay-kerk in Nantucket, juni 1996. Een donker kiekje, een slecht verlichte hal. Ik loop in mijn ivoorkleurige jurk tussen de houten panelen te ijsberen, het enige wit op de foto. Zelfs van opzij kun je aan mijn kaak zien dat ik me zorgen maak. Ik had van tevoren kunnen weten dat Sam, die altijd en overal te laat komt, ook niet op tijd zou zijn voor zijn eigen huwelijk.

Aanvankelijk vond ik het schattig zoals hij altijd binnen kwam stuiven, met warrig haar en vol uitgebreide excuses. De meeste mensen moeten tussen twee dingen kiezen: hun werk en hun gezin strijden om voorrang. Sam was een soort taart die in partjes werd verdeeld, een partje voor elke cliënt. Hij was kennelijk bereid om alles te doen voor een cliënt. Overal naartoe te reizen. Altijd en onder alle omstandigheden telefonisch bereikbaar. Bij buurtfeestjes, in ziekenhuizen, of in gymzalen op school zie je mensen met hun familie praten, maar er is altijd één man die ergens apart dringend in een telefoon staat te praten. Die man is Sam.

We hebben het wel eens over leven voor het moment, maar volgens mij leeft Sam alleen voor de momenten van andere mensen, aangetrokken door hun telefoontjes en behoeften. De lachende, zorgeloze figuur die op al je foto's op de achtergrond staat. Op de foto's bij het zakennieuws, bij linten die worden doorgeknipt en bij bovenmaatse cheques die overhandigd worden, overal zie je Sam ergens aan de zijkant staan, iemand die je niet kent maar die je toch bekend voorkomt. Hij is er klaar voor, op alle foto's die ik van hem heb en die met een elastiekje eromheen in de Doos liggen. Het hoofd met de dikke bos haar een tikje schuin, witte tanden, graag tot uw dienst.

En ik vraag me af of, als de rollen omgekeerd waren geweest en Sam een pak slaag had gekregen in kamer 7, het schurende geluid van de polaroidcamera een bebloede grijns zou hebben opgeleverd. Een reflex, instinctmatig, zoals een ander met zijn ogen knippert of ademhaalt.

Hij laat me met een natte motelhanddoek op het bed achter en loopt zonder iets te zeggen de deur uit. Ik kan de reliëfletters op de witte handdoek maar al te goed voelen: de 'M', de 'I' en de 'D', en dan het streepje voor het woord 'County', schuren over mijn huid. Ik druk de koude letters beurtelings tegen mijn beide wangen en denk aan Luke, die me na de begrafenis van mijn vader probeerde te troosten. En aan zijn armen, die aarzelend en veel te kort waren om helemaal om me heen geslagen te worden.

Dat is de manier waarop ik troost vind: ik denk aan de mannen in mijn leven en vraag me af wie van hen me had kunnen redden, wie alle juiste dingen in de juiste volgorde zou hebben gedaan. Wie zou er niet op zakenreis zijn gegaan, wie zou er niet hebben gedaan wat zijn cliënt van hem vroeg, wie zou alleen maar 'waar?' tegen een ontvoerder hebben gezegd? En 'hoeveel?' Mijn vader, ja. En nog iemand anders? Als ik Sams voetstappen in andermans schoenen natrek, voeren ze me in verschillende richtingen: naar een tent in plaats van naar een huis. Naar kinderen die jongens zijn in plaats van meisjes. Naar Parijs. Naar de gevangenis. Naar een ziekenhuis. Nare plaatsen, die niet per definitie beter zijn. Maar niet naar de kamer waar ik me nu bevind. Nee. Dit is de plek waar Sam en ik uiteindelijk zijn beland.

Je man speelt met vuur... Misschien probeert je man zijn zaak buiten schot te houden. Is dat wat er aan de hand is? Of wil Hij me dat laten denken?

Sam die overheidspersoneel omkoopt en dorpsmeisjes verleidt. Ik heb zelf gezien hoe hij gerants discreet een fooi toespeelde en bij conferenties de hele zaal plat kreeg met zijn toespraken. Kwam dat allemaal op hetzelfde neer? Was charme gewoon iemand met een glimlach naar je hand zetten?

Al dat nadenken bezorgt me een barstende hoofdpijn. Ik hoor het bloed van de kneuzingen naar mijn slapen suizen, en plotseling ben ik doodsbang dat mijn hoofd uit elkaar zal spatten. Zijn vuistslagen hebben een lont aangestoken die uiteindelijk een aneurysma of een hersenbloeding zal veroorzaken. Ik kan elk moment ontploffen.

'Nee,' fluister ik, terwijl de tranen door mijn blinddoek dringen en schrijnend over mijn rauwe wangen biggelen. 'Hou op. Hou op.'

Het zal niet lang meer duren tot Sam de polaroid in zijn bezit heeft, gevolgd door de politie en de krant. De wereld zal denken dat ze iets weten wat ik niet weet. Misdadiger/slachtoffer. Duivel/engel. Monster/onschuldig bloedje. Ze zullen de gradaties in de foto niet ontdekken, de feiten die aan het licht komen. Kruisridder/rebel. Verhaal/journalist. Man/vrouw. Hij heeft alles gereduceerd tot: mepper/gemepte.

Ik laat me op het kussen zakken. Als mijn hoofd niet uit elkaar spat en als ik nog een dag langer wacht, wordt de polaroid misschien nog iets duidelijker. Dan zullen we allemaal een metamorfose ondergaan en een nieuwe pose aannemen. Ik zal er anders uit tevoorschijn komen, en hetzelfde geldt voor Sam. Dan zal ik hem voor de verandering eens duidelijk kunnen zien en zal zijn karakter even sterk in het oog springen als zijn kleren. Ben je een goed mens, Sam? Of alleen maar een plezierige vent?

Hij staat buiten te wachten tot Zijn telefoon overgaat. Ik ben binnen en wacht tot mijn hoofd uit elkaar spat. Hij heeft gedaan wat Hem is opgedragen en ik doe wat er van me verwacht word. Ik bloed, ik heb pijn, ik huil.

De deur gaat open en er komt een golf hitte naar binnen.

Iets van plastic knispert als het langs mijn voeten strijkt. Nu is Hij in de badkamer, ik hoor de ventilator tegelijk met het licht aanslaan. Dan klinkt er een rinkelend geluid dat ik herken: ijsblokjes. Het geluid van ijsblokjes die in de ijsemmer vallen.

Hij gaat naast me zitten en doet mijn blinddoek af.

Hij biedt me twee handdoeken aan waarin het ijs is verpakt. Ik ga zitten en pak ze met afgewend gezicht aan.

Hij schraapt Zijn keel. 'Je weet toch wel,' zegt Hij, 'dat als ik dat niet had gedaan, mijn baas - '

'Ja,' zeg ik effen. Ik weet het. Jouw baas. Sams cliënten. Iedereen wordt bedankt.

Dit is Zijn verontschuldiging: de suffe goeie smeris/slechte smeris. Hij stelt me teleur.

'Zeg maar wat je voor de lunch wilt hebben, dan bestel ik het,' zegt Hij.

'Ik heb geen honger,' snuf ik.

'Nou ja, het is ook nog vroeg.'

Ik kijk Hem met een ruk aan. 'Hoe laat is het dan?'

'Kwart voor twaalf.'

'Vuile klootzak,' sis ik. 'Hij heeft nog een kwartier om je te bellen!'

'Hij... heeft al gebeld.'

Ik knipper met mijn ogen. 'Wat?'

'Hij heeft al gebeld.'

'Dus Sam was niet te laat? Dat was niet de reden?'

'Nee.'

Hij loopt naar Zijn bed en gaat tegenover me zitten.

'Er is toch geen echtgenoot die te laat zou bellen?' zegt Hij zacht. 'Dat zou geen enkele man doen.'

Ik begin te huilen. Voor de zoveelste keer ben ik van de ergste veronderstelling uitgegaan. Zelfs een man die Sams praktijken haat, alleen maar afschuw voelt voor zijn inhaligheid en koste wat kost wil voorkomen dat hij ermee doorgaat, heeft af en toe meer geloof in hem dan ik.

'Maar hoezo dan?' vraag ik door mijn tranen heen. 'Waarom?'

'Hij zei dat hij maar tweederde van het geld bij elkaar kon krijgen. Dat hij de rest maandag van zijn vader moet lenen, als die weer in de stad is.'

'Zijn jullie boos omdat hij geld van zijn vader moet lenen?'

'Nee.' Hij kijkt naar mijn gezwollen ogen. 'We zijn boos omdat zijn vader de stad niet uit is. Dat is gelogen. En...'

'En wat?'

'Hij blijft volhouden dat hij het niet gedaan heeft. Dat ik de verkeerde man voor me heb.'

Daar moeten we allebei even over nadenken. Onze blikken kruisen elkaar, maar ik wend als eerste mijn ogen af. De reisjes, de gefluisterde gesprekken. O, god, Sam, zo naïef ben ik echt niet.

Zijn eerlijke ogen houden de mijne vast. Is dit een truc? Net als ze met Patty Hearst hebben gedaan? Ik weet niet wat ik moet denken.

Wat denkt Hij precies, wat beweegt Hem? Of Sam? Of mij?

Wat blijft, is wat Hij doet. Wat we allemaal doen.

Ik ben gebleven. Ik ben in de kofferbak gekropen. Sam heeft een slag om zijn arm gehouden. En Hij heeft mij geslagen.

North Lake, op antiekjacht met Ally, augustus 2006. Spijkerbroeken tegen een rode vrachtwagen, met op de achtergrond het donkere meer. Als je heel goed kijkt, kun je zelfs een randje van de schuur zien. De schuur waarin Ally me voor gek verklaarde. Alsof ik dat niet allang wist.

De spreekkamer van dr. Kearny is mooier ingericht dan die van de vorige artsen. En ik kan het weten, ik heb bijna evenveel mannelijke artsen gehad als vriendjes. Oosterse tapijten, terracotta potten. De kleuren en de voorwerpen zijn aanwijzingen: hij heeft in het buitenland gestudeerd en in New Mexico zijn opleiding afgerond. Ik kijk hem aan en zie dat hij toekijkt hoe ik zijn spreekkamer bekijk. En zijn leven uitpluis in plaats van het mijne. Hij kent de truc, hij heeft ze allemaal al eens gezien.

'Ik heb vandaag geen zin om te praten,' zeg ik, en hij knikt.

Er gaat een minuut voorbij. Dit zijn de langste minuten die er bestaan. Dat weet hij, en hij wacht. Het gaat erom wie het laatst zijn ogen afwendt, wie het meeste geduld heeft, en dat zal ik niet zijn. Hij wordt niet zenuwachtig van nietsdoen, ik wel. Ik ga verzitten, rek mijn nek uit en speel met mijn vingers. Ik laat mijn tong over mijn lippen glijden, wrijf in mijn ogen, zucht, gaap, zucht. Als ik het niet meer uithoud, doe ik mijn mond weer open.

'U hebt toch ook wel eens geen zin gehad om te praten?' 'Ja.'

'Het is alleen maar, gewoon, ik bedoel, ik weet niet eens of het helpt. Of het ooit... beter met me zal gaan. Het is net alsof ik twee stappen vooruitga en dan weer een terug.'

'Heb je deze week een stap terug gedaan?'

Ik kijk naar zijn ogen, zijn vriendelijke ogen. Dat is het enige wat de artsen gemeen hadden: die meren vol vriendelijkheid, blauwgroen, groen, bruin of amber. Je kunt erin drijven of pootjebaden. Op de oever blijven staan. En naar het rondtollende slijk van je eigen leven kijken.

Vriendelijke ogen, maar moeilijke vragen. Waarom vraagt hij steeds naar de bekende weg? Waarom moet ik het steeds hardop zeggen?

'Zaterdag,' begin ik, 'ben ik met mijn vriendin Ally naar het meer gereden. Daar zat een heel goedkope meubelmaker die net iets voor haar gemaakt had. Dus stapten we in de pick-up van haar man en namen wat verhuisdekens en touwen en zo mee. We stopten naast de schuur en een man en twee jongetjes kwamen aan hollen alsof ze ons kenden. Ze hadden alle drie zo'n werkschort voor. Ik bedoel echt kleine jochies, hooguit van een jaar of zes, zeven.

Toen we uit de auto stapten, keek de man ons aan alsof hij spoken zag. Hij stuurde ineens de jongetjes weg en ging voor Ally staan alsof hij haar de weg versperde. Alsof hij niet wilde dat ze te dicht bij de schuur zou komen. Snapt u wat ik bedoel? En toen zei hij iets heel raars.'

'Wat zei hij dan?'

'Hij zei: "We waren net bezig een vogelhuisje te maken.'"

'En dat vond je raar?'

'Ja, maar dat kwam door de manier waarop hij het zei: verdedigend. '

'En toen?'

'Hij bracht de kast naar de pick-up en wij sjorden hem vast met de touwen en een paar spinnen. Het was een schitterende kast, ik geloof van antiek kastanjehout met een uitsparing voor een marmeren wasbak. Ze is van plan om hem in haar grote badkamer te zetten.''Aha,' zegt hij.

'En toen we wegreden, moest ik onwillekeurig denken aan de manier waarop ze zich bij onze aankomst gedroegen. Alsof ze iemand verwachtten die ze kenden... en toen ze zagen dat we vreemden waren... begonnen ze meteen excuses te verzinnen voor de aanwezigheid van de jongetjes.'

'En?'

'En ik kon er niets aan doen, maar ik had het idee dat de jongetjes betrokken waren bij het maken van de meubels.'

'Als dat waar is,' zei dr. Kearny langzaam, 'moeten het wel heel begaafde jongetjes van zeven zijn.'

'Ja, dat weet ik ook wel. Maar... we kennen tientallen mensen die naar plaatsjes rond dat meer gaan op zoek naar goedkope meubels. En de afgelopen week heb ik een paar ziekenhuizen in dat district opgebeld.'

Ik buig me voorover en bijt op mijn lip. 'In het afgelopen jaar,' zeg ik, 'zijn er zes kinderen binnengebracht die vingers of gedeelten van vingers misten.'

Ik hoor hem slikken. Hij knikt even. 'Elektrische zaagbladen?' vraagt hij.

'Dat denk ik inderdaad.'

'Je zou best gelijk kunnen hebben.'

'Ja,' zucht ik. 'Maar Ally zei dat ik stapelgek was. En Michael. ..'Ik schud mijn hoofd.

'Michael was het niet met je eens?'

'Hij zei dat ik het verschil moest leren tussen een aanwijzing en een ingeving. En het verschil tussen een ingeving en...'

W

'En angst.' Het laatste woord blijft als een zaadje tussen mijn tanden steken.

'En dat kwetste je.'

Ik knik. Er biggelt een traan over mijn wang.

'Een paar weken geleden waren we het er al over eens dat Michael een man is die alleen maar in feiten gelooft.''Zes kinderen is een feit.' 'Heeft hij je overgehaald om het verhaal te laten rusten?'

'Min of meer.'

'Maar niet helemaal?'

Ik schud mijn hoofd.

'Dus je duikt er verder in en probeert erachter te komen of - '

'Of ik gelijk heb.'

'Ja.'

'Hebt u enig idee hoe het voelt,' flap ik er ineens uit, 'om nooit zeker te zijn van je zaak?'

Hij wacht.

'Om nooit tot diep in je botten te geloven, er voor honderd procent zeker van te zijn, dat wat je voelt ook waar is? Mijn lichaam... het vreest altijd het ergste. U weet toch dat ze zeggen "volg je instinct"?'

'Ja.'

'Als ik dat zou doen, kwam ik nooit verder dan de deur.'

Hij grinnikt.

'Het is net alsof de rest van de mensen in de echte wereld leven, en ik... ik in een wereld vol angst.'

'Je hebt het gevoel dat je anders bent dan andere mensen.'

'Ja.'

'Komen er nog andere woorden bij je op?'

Ik weet wat hij wil horen, maar ik begin niet over 'afgezonderd'. Ik zeg niet 'alleen'. Ik zucht en zeg: 'Ik weet het niet... "kumquat"?'

Hij schiet ondanks zichzelf in de lach.

'Uw tijd is om, mevrouw Kumquat,' antwoordt hij.

Zaterdag is de dag dat ze me zullen omruilen. Sam, die had gevraagd of ze tot maandag konden wachten, en om redenen die alleen hij kent, heeft gelogen over zijn vader. Hij heeft dat idee onmiddellijk laten vallen op het moment dat hij de polaroid kreeg. De exacte plaats van de overdracht is al bekend, een blokhut in de heuvels. Sam weet dat nog niet, maar dat krijgt hij vrijdag om twaalf uur te horen. Ondertussen moet hij drie miljoen dollar bij elkaar zien te krijgen, die geschonken moet worden aan het 'Mtf^wj/adoras-werknemersfonds', en zijn Mexicaanse kantoor sluiten. In ruil daarvoor krijgt hij niets. Alleen mij.

Dat weet ik inmiddels allemaal. Volgens mij weet ik nu alles: motief, aanpak en opbrengst. Ik weet het omdat sommige mannen zich schuldig voelen als ze een vrouw hebben geslagen. Ik weet het omdat je geen wodka in een motelkamer kunt hebben zonder het op te drinken.

We zijn bezig aan ons derde opgepepte frisdrankje. Gezellig samen aan de drank op een donderdagmiddag en babbelen over losgeld en het weer (heet). Op de ladekast ligt een bruine zak met broodjes gezond en chips. De tweeënhalve- literfles frisdrank die ernaast staat is voor tweederde leeg. Het ijs dat Hij meegebracht heeft voor mijn wang zit nu in plastic glazen.

Mijn hoofd doet geen pijn meer. Toen ik na mijn tweede drankje naar de badkamer ging, heb ik mezelf in de spiegel gezien. Ik heb maar één echt blauw oog, de andere wang is al- leen een beetje rood van de klap. De eerste klap was nog aarzelend, de tweede kwam hard aan.

De drie-miljoen-dollar-dreun. Voor dat bedrag zou Sam een heel team kunnen verzamelen om mij te vervangen: kindermeisje, kokkin, chauffeur en prostituee. Ik begin hier en daar toch al behoorlijk te slijten. Ik heb nog steeds hoge jukbeenderen, maar de sproeten worden donkerder en de rimpels dieper. Hoeveel meer was ik op mijn twintigste waard? Ik kan me nog herinneren dat Jamie een tikje verwonderd de foto van mijn eindexamen zat te bekijken. 'Wat was je vroeger mooi, mammie,' zei ze.

Ik weet niet wat Sam voor me voelt, echt niet. Ik weet alleen wat het gezinsleven voor hem betekent: daar houdt hij van. Hij fluit als we boterhammen inpakken en een ritje gaan maken. Hij staat breed lachend in de speeltuin achter de schommels twee van zijn dochters aan te duwen, afwisselend links en rechts. Hij is precies zoals een man van zijn leeftijd hoort te zijn. Die moet kinderen hebben. En een vrouw. En die mag hij niet laten doodgaan. Dat is wel het minste. En mannen proberen altijd voor een dubbeltje op de eerste rang te zitten.

Ik ben zo vaak alleen dat het best mogelijk is dat Sam alleen in mijn verbeelding bestaat. Alles, van de fijne momenten tot de ruzies. De laatste tijd kan ik me alleen maar nare dingen herinneren: doemdenken noemde dr. Mueller dat.

Als Hij zijn plastic glas met frisdrank schuin houdt om het laatste slokje op te drinken, glijdt er een ijsblokje tegen zijn gezicht. Hij schrikt niet en schiet ook niet in de lach. Hij zag het aankomen en kauwt het stuk terwijl ik toekijk. Ik zie dat Hij zich het hoofd breekt over alternatieve mogelijkheden, eventualiteiten en veranderende omstandigheden. Dat is een vrouwelijke manier van denken. Moeder of echtgenote, maar altijd op het ergste voorbereid, de voedingsbodem van de angst. Doemdenken in het kwadraat.

'Je bent met zusjes opgegroeid,' zeg ik ineens.

'Hè?' Hij lacht.

'Zusjes. Je hebt vast zusjes.'

'Ja. Maakt dat wat uit dan?'

Ik haal mijn schouders op en drink mijn glas leeg. Hij heeft gelijk. Hij zou me zijn naam, adres en telefoonnummer kunnen geven zonder opgepakt te worden. Zelfs als mijn dochter met het karamelkleurige potlood uit de doos zijn knappe gezicht voor de politie uittekent, kan Hij nog steeds de dans ontspringen. Ik kan Hem van alles op de mouw spelden of Hem de waarheid vertellen. Ik kan Hem choqueren of Hem tot tranen toe ontroeren. Onze verhalen zullen de uitkomst van dit verhaal niet veranderen.

Maar toch wil ik meer weten dan alleen maar het motief en de details van mijn ontvoering en mijn vrijlating. Ik ben nieuwsgierig, en we hebben nog genoeg tijd te doden: het is een kwestie van praten, een nieuwe krant kopen of naar spelletjesprogramma's kijken. Hij schenkt Zijn glas nog eens vol: Hij is nog niet bereid me alles te vertellen. En Hij heeft niet meer naar David gevraagd. Ik wacht gewoon af.

We praten over Mexico: de woestijnen in het noorden en de jungles in het zuiden. Ik ben er maar één keer geweest, en Hij fronst als ik hem vertel waar: in Cabo.

'Cabo is geen Mexico,' zegt Hij snuivend.

Ik haal mijn schouders op. Hij zal wel gelijk hebben. In het vakantieverblijf waar ik met mijn vriendinnen logeerde, was alles wit, de muren, de meubels en de lakens. En ik kan me alleen maar een serie maffe kroegen herinneren en dronken Amerikanen die enorme vissen omhooghielden. Het was net zo buitenlands als Disneyland. Maar in de buitenwijken van de stad heerste een schrijnende armoede.

'Dat is wel authentiek,' zegt Hij. 'Een paar van de grootste sloppenwijken ter wereld bevinden zich in Mexico.'

'Heb jij daar... ooit gewoond?'

'Min of meer,' zegt Hij.

'Ben je nog in andere plaatsen in Amerika geweest?'

'In Florida,' zegt Hij.

'Florida is geen Amerika,' lach ik.

Hij tilt Zijn glas op om met me te klinken, maar het plastic maakt nauwelijks geluid.

'Wat is dan wel Amerika?' vraagt Hij, nadat Hij een slok heeft genomen.

'Minneapolis,' antwoord ik. 'Chicago. En misschien Seattle.'

'Waarom?'

'Alles aan de rand is van de rest afgesneden. In Miami, L.A. of New York denken de mensen echt dat de rest van de wereld niet bestaat.'

Hij knikt.

'Eigenlijk is het alleen in het midden normaal.'

'Ik neem aan dat jij uit een staat in het midden komt?'

'Ik ben opgegroeid in Wisconsin. Maar de familie van mijn vader heeft al sinds de eeuwwisseling in Chicago gewoond.'

'Aan de Grote Meren,' zegt Hij.

'Ja,' beaam ik glimlachend. 'Als mijn vader in de zomer op zondag vrij was, ging hij altijd met me waterskiën.'

'Hij heeft je verwend,' zegt Hij lachend.

'Waarom zeggen mensen toch altijd dat je wordt verwend als iemand echt van je houdt?' vraag ik.

Ik slik een huilbui weg en keer mijn hoofd af.

'Het spijt me,' zegt Hij.

Ik snuif en knik.

'Mijn vader... is er ook niet meer.'

Ik kijk Hem met knipperende ogen aan. 'O nee?'

'Nee.'

'Was hij een goed mens?'

'Hij... hield er strenge principes op na.'

'Dat is niet hetzelfde.'

'Nee. Nee, dat klopt.'

Mijn ouders zaten in de zomer elke zaterdagavond aan de wodka-tonics,' zeg ik terwijl ik de ijsblokjes in mijn glas laat ronddraaien.'Mijn vader dronk tequila.' 'O.'

'Volgens mij begon hij daar 's ochtends om elf uur al mee.'

Ik lach. 'Nou ja, het is altijd ergens vijf uur,' zeg ik. 'Hè?'

'Dat zeggen dronkelappen tegen elkaar als ze al bij de lunch aan de drank zitten.'

'Nou,' zegt Hij, 'op vijf uur dan.'

We lachen en klinken. Hij maakt de zak met de lunch open. Onze broodjes gezond zijn verpakt in vetvrij papier, alsof ze door iemands moeder zijn gemaakt. Ze smaken heerlijk: zomer tomaatjes, licht geroosterde broodjes en een heleboel mayonaise. Ik kikker er echt van op. Ik vertel Hem dat ik, als ik weer eens aan de lijn deed, altijd vroeg of ze de bacon weg wilden laten en dat je, als de tomaten rijp waren, de vleeswaren helemaal niet miste. Hij vertelt me dat Hij, toen Hij net in Amerika was, voor het eerst een hamburger at en die ongelooflijk flauw vond, omdat Hij gewend was aan veel pittiger eten. Ik vertel Hem dat mijn kinderen helemaal niet van McDonald's houden en veel liever Chinees, Italiaans of Thais eten hebben. Af en toe krijg je gewoon het gevoel dat je met een stel vriendinnen op stap bent: ze kunnen maar niet besluiten waar ze naartoe zullen gaan en zitten daar eerst uren over te kibbelen. En als ze het uiteindelijk eens zijn, doen ze er eeuwen over om iets te bestellen.

'Dus jouw kinderen zijn niét verwend? Ze krijgen alleen de genegenheid die ze verdienen?'

Ik heb daar al vaak over nagedacht. Nu pieker ik opnieuw over die vraag, geruggensteund door de met wodka aangelengde frisdrank.

'Mijn man vindt wel dat ze verwend worden, maar ik niet.'

Hij knikt. Er zit een druppeltje mayonaise vlak onder Zijn mond. Hij voelt het, likt het weg en lacht.

'Sam denkt dat ik ze te veel hun zin geef, dat ze maar hoeven te kikken om mij om te krijgen.'

'En jij?'

'Ik denk dat ze... gewoon eerlijk hun teleurstelling durven te luchten.'

Hij schudt Zijn hoofd en glimlacht. Dat is iets wat mannen overal ter wereld doen: dat hoofdschudden dat 'vrouwen' betekent.

'Dus Sam is strenger voor ze?'

Ik haal mijn schouders op. 'Niet echt. Volgens mij proberen ze alleen maar om het hem naar zijn zin te maken omdat hij zo vaak weg is. Ze willen het gewoon fijn hebben als hij thuis is.'

Ons gesprek stokt even en ik kijk Hem aan.

'Wat is er?'

Hij glimlacht. 'Misschien heeft het feit dat je man zo vaak weg is ook goede kanten.'

Hij rommelt in de zak en haalt er één verpakte augurk uit. 'Die moeten we maar delen,' zegt Hij.

'Zit er dan ook een mes bij?' vraag ik.

'Hoezo? Wil je me eraan rijgen?'

Ik schiet zo in de lach dat mijn maag ervan trilt. Hij lacht mee, weer op die jongensachtige manier. Het is ook belachelijk, een absurde vraag. We kennen allebei het antwoord al: dat wil ik helemaal niet. Dat is eigenlijk het hele probleem, nietwaar? Hij heeft me ontvoerd en me pijn gedaan, en toch wil ik Hem niet vermoorden. Ik besef pas later dat ik op dat moment dacht dat het ergste voorbij was, dat ik alles al overleefd en vergeven had. Er mag dan misschien een moordenaar in mij schuilen, kennelijk ben ik niet Zijn moordenaar.

Ik neem twee hapjes van de frisse augurk en geef de rest aan Hem. Hij neemt geen hap van het andere uiteinde, maar eet gewoon verder waar ik ben opgehouden. We vegen onze kin af met de meegeleverde witte servetjes. Hij stopt al het afval, dat van Hem en van mij, weer in de zak en zet die ergens buiten neer. Hij trekt geen gezicht als hij mijn vettige papiertjes oppakt en probeert geen schoon wit hoekje te vinden.

Als hij terugkomt, gaan we hartenjagen en spelen een paar spelletjes poker, die ik allemaal verlies. Volgens mij staan we quitte. Dan leer ik hem een spelletje dat ik altijd met mijn dochters speel. De eerste keer versla ik hem dik. Het lijkt wel hogere wiskunde, alles klopt precies.

Mijn winst ontlokt hem een gekreun.

Daarna zet Hij de tv aan, op zo'n dansprogramma voor amateurs. Een stel komt op en begint de cha-cha-cha te dansen.

Hij kijkt me aan en bukt zich om mijn enkels los te maken. Dan staat Hij op en steekt uitnodigend Zijn hand uit.

'Laat maar eens zien of je echt zo goed bent als je denkt,' zegt Hij glimlachend.

'O ja, hoor,' zeg ik.

Ik ben dronken, maar ik sta nog steeds vast op mijn voeten. We dansen de cha-cha-cha in de smalle ruimte tussen de bedden en de tv en trappen de oude vloerbedekking nog verder plat. Hij beweegt zich gemakkelijk en snel en weet precies hoe Hij mij moet laten draaien. Al dat vastbinden en weer losmaken, dat ritme, is hem in zijn bloed gekropen. Als het nummer voorbij is, houdt Hij me boven mijn bed en laat me vallen.

Ik lach tot de tranen me in de ogen springen. De wodka is me naar het hoofd gestegen. Hij staat op me neer te kijken en ik zou Hem zo in Zijn maag of tussen Zijn benen kunnen schoppen, maar ik kan Hem niet verrassen. Hij is niet zo dronken als ik ben.

Ik neem bij wijze van grap een karatehouding aan en doe net alsof ik Hem bedreig.

Nu is het Zijn beurt om in de lach te schieten.

Ieder op ons eigen bed kijken we naar de rest van het programma. De blauwe gloed van de tv is verwarmend als een zomers kampvuur. Het speelt over zijn gezicht en over zijn kleine oren. Ik wil wakker blijven om te zien of Hij in slaap valt, maar ondanks alles val ik gewoon in slaap op de kriebelige sprei, terwijl de goedkope airconditioning als een krekel door de kamer tsjirpt.Als ik op vrijdag wakker word, ben ik weer vastgebonden - losjes - en er ligt een deken over me heen, die onder mijn kin is teruggeslagen. Net als in het leger.