Het eindfeest van de West High School. Een paar andere jongens hadden me ook gevraagd, maar ik zei ja tegen Luke met zijn blauwe ogen en zijn witte smoking. Ik had voor het eerst en voor het laatst een jurk met een vetersluiting aan. Het was het tweede van drie afspraakjes: hij ging met me naar de bioscoop, naar het eindfeest en naar de begrafenis van mijn vader.

Daarna belde hij me niet meer, en mijn moeder zei met tranen in haar ogen dat ik nooit een man zou vinden die zoveel van me hield als mijn vader. Maar dat heeft me er niet van weerhouden om het toch te proberen, hè?

Het is me eigenlijk nooit eerder opgevallen, maar het zou best kunnen dat ik hier ben begonnen, met Luke, en de manier waarop zijn gezicht oplichtte als hij lachte, precies zoals dat het geval was bij mijn vader toen we door de getinte raampjes van de gehuurde limousine naar hem tuurden en zwaaiden.Mijn dochters moeten om negen uur in het zomerkamp van school zijn. En Elizabeth haalt ze om drie uur weer op.

Dat is het eerste wat me door mijn hoofd schiet als ik mijn ogen opendoe. Ik knipper met mijn ogen en kijk om me heen in de vreemde kamer. Ik slaap nooit op mijn rug. Als ik probeer om in mijn ogen te wrijven, verbaas ik me over het touw.

Om acht uur 's ochtends staan de roze rugzakken van de meisjes klaar in de bijkeuken, met de boeken die ze nodig hebben en de zwempakjes voor later. De miniatuurteddybeertjes aan de ritsen wachten op hun vingers, hun geborduurde namen roepen hen toe. Twee dagen nadat ik ze had gekocht, zond het tv-station een reportage uit over de gevaren van kleding met namen erop, omdat die het voor vreemden gemakkelijker maken om net te doen alsof ze je kind kennen.

Jamies rugzak was voller dan die van de anderen; zij is bezig met een serie boeken over demonen in rare combinaties, zoals half-havik of half-kat. Ze is nu aan boek vier toe. Wat voor gevoel zal ze krijgen bij het lezen van griezelverhalen nu ze zelf iets dergelijks heeft meegemaakt? Zal de bibliothecaresse haar aankijken en de angst in haar ogen zien? Duidelijk genoeg om haar met een zoet lijntje iets magisch en hoopvols aan te smeren?

Ik ben bang dat Elizabeth pas om drie uur tot de ontdekking zal komen dat de meisjes niet in het kamp zijn. Als het nu echt eens zo lang duurt? Stel je voor dat het kamp aanneemt dat ze ziek zijn en dat ik er gewoon niet aan heb gedacht om te bellen?

Door de spleet tussen de gordijnen valt zonlicht naar binnen. Hij ligt niet op het bed naast het mijne, maar de omtrek van zijn lichaam is nog te zien op de gestreepte beddensprei. Als ik mijn hand daar zou kunnen leggen, wat niet het geval is, dan zou dat plekje even warm aanvoelen als de motorkap van een auto.

De deur van de badkamer is dicht en er sijpelt geen licht onderdoor. Zou er een raam in de badkamer zitten? Is het daar zo licht dat Hij geen lamp hoeft aan te doen?

Ik hijs mezelf overeind en snuif of ik iets ruik in de trant van scheercrème of shampoo, misschien de zwavellucht van een aangestreken lucifer, waaruit ik kan opmaken dat Hij in de badkamer zit. De lucht om me heen heeft zo'n specifiek geurtje dat ik er later alleen maar aan kan terugdenken alsof het uit een flesje kwam en 'blokhut in het bos' heette of zo, een niet onplezierige combinatie van vochtig roodhout, verse koffie en stoffige beddenspreien. Maar geen spoor van de citroenen pepermuntluchtjes die de meeste ochtenden kenmerken, het aroma van de eerste persoon die is opgestaan. Mijn hart slaat op hol als de waarheid tot me doordringt. Ik ben alleen.

Ik schuifel naar de rand van het bed en sta op. De roze zijden nachtpon is vochtig en kleeft aan mijn katoenen ondergoed. Maar ik kan er niet bij om hem omlaag te trekken. Een van de kleine dingen die Hij me heeft afgepakt.

Ik hobbel naar de badkamer en leg mijn hand op de deurknop. Zal ik of zal ik niet? En als Hij nou eens op het toilet zit, rustig bladerend in een tijdschrift? Ik doe mijn ogen dicht, draai de knop langzaam om en duw. De deur is hol en even licht als een vliegtuigje van balsahout. Hij maakt hetzelfde geluid als een honkbalknuppel van piepschuim.

Ik sta met knipperende ogen naar de lege kamer te kijken. Twee keurig opgevouwen handdoeken. Een medicijnkastje, dunne stukjes zeep in papieren wikkels. Nog nieuw. Ik besef dat Hij misschien wel op de uitkijk zit in de auto, of voor de deur.Maar Hij heeft niet aan het raampje gedacht.

Recht boven het toilet, klein en vierkant. Een beetje hoog voor een vrouw die aan handen en voeten gebonden is en bijzonder hoog voor een vrouw die last heeft van paniekaanvallen. Aha, denk ik. Hij wéét dat ik bang ben voor het raam. Hij denkt dat ik de deur zal kiezen. Ik ga op het toilet staan, pak de grendel vast en schuif die opzij. Daarna maak ik mezelf zo klein mogelijk. Ik trek me op aan de sponningen, dankbaar voor mijn yoga- en Pilateslessen. Mijn knieën schrapen langs de vensterbank en schieten naar buiten. Als ik mijn handen en mijn lichaam draai, slaag ik erin om mijn beide scheenbenen lelijk open te halen. Weer metaal, weer snij- wonden. Ik hang bloedend tegen het vochtige roodhout, met mijn neus centimeters verwijderd van glibberig mos en mijn gebonden enkels ongeveer een meter boven de grond. De roodhouten planken zijn met ouderwetse spijkers aan elkaar bevestigd; de stalen koppen zijn veranderd in roestige schaaldieren. Als ik loslaat, zullen ze me stuk voor stuk schampen voordat ik de grond raak. Terwijl ik mezelf probeer te dwingen om los te laten, schaafwonden of geen schaafwonden, voel ik een arm om mijn middel.

Hij trekt me omlaag, slaat met zijn rechterarm het touw om mijn benen en draagt me naar de voordeur alsof ik een verse bruid ben.

Hij schopt de deur open en zet me op mijn voeten.

'Weet je,' zegt Hij, 'volgens mij wil je dat ik je kwaad doe. Volgens mij wil je graag in de kofferbak opgesloten worden.'

'Nee.'

'Waarom deed je dat dan?'

Ik hobbel boos naar mijn bed en ga erop zitten. 'Wat verwacht je nou voor antwoord? Dat ik een frisse neus wilde halen, in plaats van mijn kinderen te gaan redden?'

Hij schudt zijn hoofd, pakt weer een stuk touw uit Zijn zak en bindt mijn handen vast aan de ombouw van het bed.

'Met je kinderen gaat het prima,' zegt Hij. Zijn vinger blijft

even op mijn rode litteken rusten. 'Is dit recent?' vraagt Hij.

'Nee,' zeg ik snel, maar daar heb ik meteen spijt van. Ik had ja moeten zeggen, zijn medelijden moeten opwekken, de touwen losser laten maken, wat dan ook.

Hij loopt weer naar buiten. Uit zijn houding maak ik op dat Hij meer geamuseerd dan boos is door het voorval met het raampje.

Ik zit op mijn bed met mijn nachtpon over mijn geschaafde knieën. Ik kan er maar beter niet naar kijken. Het heeft maanden geduurd voordat ik naar mijn eigen rechterhand kon kijken. Zelfs nu, als Elizabeth een keer wat langer blijft en ik naar yoga kan, probeer ik het nog altijd te vermijden. Als de instructrice zegt: 'Kijk naar je rechterhand en concentreer je op de middelvinger,' dan weiger ik dat gewoon. Je hoeft het me niet onder mijn neus te wrijven.

Ik troost mezelf met het feit dat ik niet het gevoel heb dat mijn knieën onder de zijde bloeden. Ik probeer aan iets anders te denken, maar als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik hoe Jordan, mijn jongste, in haar ogen wrijft voordat ze naar bed moet. En dan Julia, mijn middelste, die bang is in het donker. Zal ze zich herinneren dat ik naast haar bed ben blijven zitten tot ze in slaap viel en nog weten waar we het vlak daarvoor over hebben gehad, de belofte die ik niet heb gehouden?

Ik kijk naar de spleet tussen de versleten gordijnen. De zon is oranje en komt op. Dus dat is het oosten, denk ik, misschien half zeven of zeven uur. Hij leunt inmiddels tegen de motorkap van de Cutlass, met Zijn koffie in Zijn hand. Ik verbeeld me dat Hij vanuit die hoek precies kan zien of ik dit raam of het raam in de badkamer opendoe. Het gebouwtje is zo oud dat het waarschijnlijk op de grondvesten staat te schudden als een ontvoerde vrouw erin rondhuppelt. Hij ziet me naar Hem kijken en ik wend mijn ogen af. Als Hij weer binnenkomt, heeft Hij twee bekertjes bij zich, een open en een dicht.

'Bel nou alsjeblieft mijn schoonmoeder op,' zeg ik rustig. 'Mijn kinderen zijn vast wakker geworden.''Daar kan ik niet aan beginnen.'

Hij maakt het tweede touw los en houdt me het gesloten bekertje voor.

'Ik drink nooit koffie,' snuf ik. Ik had eigenlijk 'nee, dankjewel' moeten zeggen, maar mijn manieren liggen inmiddels ook aan banden.

'Dat weet ik,' zegt Hij.

Hij drukt me de warme beker in mijn gebonden handen en trekt het deksel eraf. Het draadje van het theezakje bungelt ernaast.

Ik probeer Hem niet aan te kijken als ik mijn eerste slokje neem. Ik wil de vriendelijke kant ervan niet zien. Hij is waarschijnlijk achter dit soort dingen gekomen door mijn vuilnisbak te doorzoeken of door achter ons aan te rijden toen we ergens iets gingen drinken, en in de bekerhouder van mijn Land Cruiser te kijken. In gedachten zie ik hoe Hij mijn thermosfles openmaakt en het theezakje op de bodem ziet, een soort schat, nog warm en geurend, die vertrouwd aanvoelt.

Maar goed, Hij heeft eraan gedacht. Hoeveel mannen zouden het niet vergeten zijn en de slaapkamer zijn binnengekomen met de mededeling 'Ik heb koffie voor je gezet', alsof ze me daar een genoegen mee deden?

'Dankjewel,' zeg ik.

Ik neem slokjes van de hete vloeistof terwijl het zonlicht in de kamer valt en alles opwarmt. Ik ben blij dat het niet onweert of stormt. Het is droog.

De eerste sneeuw, januari 1991. Deze foto heeft in een lijstje gezeten, dat kun je zien omdat de randen waar geen licht bij kon iets donkerder zijn. Maar er is vrijwel geen kleur in de foto, bijna alles is wit. Toen ik voor de verandering een keer in m'n eentje was gaan wandelen en terugkwam in de hoop dat David eindelijk wakker was geworden en buiten aan het sneeuwruimen en zout strooien zou zijn, zag ik zo'n schattig tafereeltje dat ik er gewoon een foto van moest maken. Er zit een baby in een witte omslagdoek in een witte Maxi-Cosy vlak naast de laarzen van zijn vader en hij steekt zijn handje omhoog naar de wonderbaarlijke lucht vol sneeuwvlokken.

'Wie heeft die gemaakt?' riepen mensen altijd uit. 'Kende je dat knulletje? Het lijkt wel een kerstkaart!'

Dan lachte ik maar en probeerde niet te denken aan de boodschap die op die kaart zou moeten staan: dat alles wat je probeert vast te houden onder je handen wegsmelt.

Toen Julia nog maar een maand oud was en Jamie net twee was geworden, moest Sam een keer in januari een week naar Californië. Er was een centimeter of tien sneeuw voorspeld, en toen ik hem op het vliegveld een afscheidskus gaf, maakte ik me meer zorgen over zijn vlucht dan over een laagje sneeuw. Sneeuw was zacht en geruisloos en kwam zonder dat het met veel tamtam werd aangekondigd. Regen maakte me bang, sneeuw niet.

Na het eten deed ik de meisjes allebei in bad en stopte ze om half acht in bed. Het was een bevredigend gevoel om ze daar zo schoon in hun flanellen nestjes te zien liggen, Jamie tussen haar roze lakentjes en Julia in haar gele omslagdoek. Toen ik me bukte om de nachtlampjes aan te doen tussen hun kamers en die van mij hing de zoete geur van hun shampoo nog steeds in de lucht.

Ik kroop zelf om acht uur in bed, omdat Julia nog om twee uur 's nachts een voeding moest hebben. Buiten sneeuwde het niet echt, alleen een paar verdwaalde vlokjes dwarrelden door het buitenlicht.

Toen ik wakker werd, was het niet donker en de babyfoon was stil. Geen gekoer, geen geritsel. Ze had de hele nacht geslapen, concludeerde ik glimlachend. Maar mijn neus die boven de dekens uitstak was koud. Ik gooide de dekens van me af en voelde meteen dat de verwarming uit was.

Ik keek uit het raam. Bijna veertig centimeter, schatte ik. Veertig centimeter en een harde wind; tussen twee bomen bij de garage bungelde een gebroken elektriciteitskabel. Mijn suv stond op een helling en was nutteloos zolang de oprit niet sneeuwvrij was gemaakt.

Ik stak de open haard aan en verwarmde Julia's fles in een pan boven het vuur. Daarna pakte ik mijn mobiele telefoon om de buren te bellen, maar daar werd niet opgenomen. Ik belde elk sneeuwruimbedrijf dat ik in de gele gids kon vinden, maar het zou dagen duren voordat iemand tijd had om te komen.

Ik moest het eigenlijk nog een paar weken rustig aan doen, maar toch ploeterde ik met de op batterijen werkende babyfoon aan mijn riem door de kniehoge laag sneeuw op de oprit om te zien of ik een sneeuwploeg kon aanhouden. Onze straat was nog niet schoongemaakt en het was griezelig stil. Het enige geluid kwam van de boomtakken, die kreunden onder het gewicht van de sneeuw. Een vrouw schoot voorbij op langlauf ski's, maar ze gunde me geen blik.

Ik ging weer naar binnen om de beide meisjes hun lunch te geven en probeerde ze zover te krijgen dat ze naast de open haard in de woonkamer een tukje deden. Maar nadat ik een uur lang had zitten zeuren, gaf ik het op. Ik trok Julia een jasje en wantjes aan en legde haar in een Maxi-Cosy die ik bij het raam in de eetkamer zette dat uitzicht bood op de oprit. Daarna gaf ik Jamie een boek en zei haar dat ze in die stoel moest blijven zitten, waar mammie haar kon zien. Ze mocht onder geen beding naar de woonkamer lopen, met het open vuur. Denk erom.

Buiten kon ik ze allebei zonder problemen door het raam in de gaten houden en ik maakte mezelf wijs dat alles dus in orde was. Er kan ze niets overkomen, want je kunt ze zien, zei ik hardop.

Ik liep naar de garage om de sneeuwschuiver te pakken. Het was half drie, dus had ik nog anderhalf uur licht om de natte sneeuw aan te pakken. Maar dat viel natuurlijk niet onder de kop 'rustig aan doen'. Toen ik begon te scheppen, trilden mijn armen en ik voelde dat ik weer begon te vloeien. Zou ik het daarom rustig aan moeten doen?

Ik had nog maar net het pad schoongemaakt, toen ik naar het raam keek en Jamie niet in de stoel zag zitten. Julia zat me in haar Maxi-Cosy met knipperende ogen aan te kijken en kon me ook niets vertellen. Ik holde naar de deur en begon al te gillen bij de gedachte aan de open haard. Na één afgrijselijke seconde kwam Jamie de hoek om, huilend omdat ze het zo koud had. Ik legde mijn sneeuwschuiver aan de kant, sloeg mijn armen om haar heen en begon te huilen. De tranen brandden op mijn ijskoude wangen. Ik hield op met sneeuwruimen en maakte de haard weer aan. Bij wijze van avondeten namen we chocoladetoast. Er lag genoeg hout in de garage en er stonden genoeg blikken in de voorraadkast. De verwarming sloeg weer aan toen het elektriciteitsbedrijf de leidingen gerepareerd had, en toen Sam een paar dagen later thuiskwam, deed alles het weer en was bijna alle sneeuw al weg. Toen zijn taxi rond middernacht voor het huis stopte, lag er alleen nog een smal strookje langs het gazon. Mijn

voetstappen door de rimboe waren het eerst weggesmolten, maar als ik heel goed keek, kon ik ze nog steeds zien op het platte, grauwe wintergras.

Het werkt als volgt: als Hij gaat douchen legt Hij me vast aan het hoofdeinde. Als ik naar het toilet moet, maakt Hij mijn handen los, maar niet mijn voeten. Het is een noodzakelijk onderdeel van ons samenzijn, te vergelijken met een baby die je in de box zet als je de afwasmachine leegruimt. Het zijn gewoon dingen die erbij horen. Dat blijkt uit alles wat Hij regelmatig moet doen, zoals het losmaken en weer vastknopen. Het is geen kwestie van wreedheid, Hij doet gewoon wat er gedaan moet worden. Ik voel me als een kind dat in een autozitje wordt gezet. Ik stribbel niet tegen.

Wist Hij dat al van tevoren? Dat ik me niet aan één stuk door zou verzetten, maar daar mijn momenten voor zou kiezen?

Misschien ben ik gemakkelijk te doorgronden. God weet dat als ik in gedachten terugkijk op mijn leven, op de weg die me van David en Jesse naar Sam voerde, ik meteen zie waar het misging. Ik weet niets van Zijn leven, maar ik heb het vermoeden dat Hij niet veel fouten heeft gemaakt. Dat zinken dak was er een van. De telefoon nummer twee.

Hij trekt de ketting uit de zak van zijn cargobroek, alweer zo'n goocheltruc. Als je zo'n broek draagt, heb je geen gereedschapskist nodig. Hij zorgt dat mijn handen ver genoeg van de telefoon verwijderd blijven. Met mijn handen of mijn voeten had ik er nooit bij gekund. Maar heeft Hij echt niet aan de rest van mijn lichaam gedacht?

Ik wacht tot Hij twintig seconden onder de douche staat, omdat ik ervan overtuigd ben dat Hij er, net als alle andere mannen, lang over zal doen. Dan duw ik met mijn knie de hoorn van de haak, buig me voorover en toets met mijn neus het alarmnummer in.

Als de telefoniste aan de lijn komt, vraagt ze me wat het probleem is.

Ik aarzel. Er zijn diverse problemen. Waar moet ik mee beginnen?

De douche wordt uitgezet.

Ik verstar.

'Waar bevindt u zich?'

'3-6-2 Montgomery Avenue, Westtown,' fluister ik snel.

Ik heb het niet over 'Mid-County'. En ook niet over 'Kamer 7'.

De deur van de badkamer vliegt open. Als Hij springt, spat het water in het rond en de handdoek die Hij om zijn middel heeft vliegt op, waardoor een streepje schaamhaar zichtbaar wordt. Hij stort zich op me, grist de telefoon weg en rukt de draad uit de muur. Zijn knieën boren zich in mijn dijen als Hij in Zijn volle lengte op me ligt, Zijn maag, Zijn benen, Zijn armen. Hij is langer, en Zijn spieren zijn duidelijker voelbaar dan ik me had voorgesteld. Met een schok besef ik dat ik Zijn scrotum voel, een kleine maar zware zak tegen mijn zijden nachtpon.

Hij gooit de telefoon door de kamer. Het toestel raakt een foto van een berglandschap, die daardoor meteen scheef komt te hangen.

Daarna blijft Hij gehurkt op mijn bed zitten, hijgend van inspanning. Ik ben nat van zijn douche.

Ik zou graag over mijn geschaafde knieën willen wrijven, maar ik kan er niet bij. Hij heeft me pijn gedaan omdat het niet anders kon. Ik heb het gevoel dat er meer op komst is, en mijn handen beginnen te trillen. Zal Hij me nu vermoorden? Of heeft Hij me nog nodig? Ik sluit mijn ogen en probeer aan rustgevende dingen te denken. Helderblauw water. Een wiegende hangmat. Het enige wat ik me voor de geest kan halen is een flesje Xanax dat onder in mijn handtas zit.

Hij drukt me omlaag en Zijn vingers klemmen mijn polsen zo stevig vast dat ze me blauwe plekken zullen bezorgen.

'Heb je je thuisadres opgegeven?'

Ik knik met een vertrokken gezicht.

'En daarvoor? Heb je nog meer gezegd?'

Ik schud mijn hoofd en mijn onderlip begint te trillen. Nee, niets.

Hij blijft me een hele tijd aankijken.

'Ik wilde er alleen maar voor zorgen dat mijn kinderen niets kan overkomen.' Ik begin te huilen. 'Vermoord me alsjeblieft niet. En stop me alsjeblieft niet in de kofferbak!'

Hij weet dat ik niet lieg. Ik heb niet genoeg tijd gehad om meer te zeggen. Maar ergens wil ik dolgraag dat Hij denkt dat het wel zo is. Ik wil dat we er allebei van overtuigd zijn dat ik tot alles bereid ben.

Hij laat me los en blijft even op me neerkijken. Ik voel aan mijn halsketting en laat de ringetjes over de gouden ketting heen en weer glijden. Het schurende geluid is geruststellend. Hij loopt terug naar de badkamer en zet de douche weer aan. Ik blijf zoveel mogelijk met mijn polsen draaien. Ik neem aan dat Hij rekening houdt met incidentele oprispingen.

Hij steekt zijn hoofd om de badkamerdeur,.

'Als je man net zoveel om kinderen of om andere mensen gaf als jij doet, zouden we nu niet met deze toestand zitten,' zegt Hij.

'Toestand? Wat bedoel je - '

Hij reageert op mijn vraag door de deur dicht te trekken tot op een kier van vijf centimeter. Dit keer hoor ik het douchegordijn niet. Hij neemt geen risico meer. Als de deur andersom open zou gaan, zou ik hem in de bewasemde kamer zien staan terwijl het water op zijn schouders klettert en zijn haar overal nog donkerder maakt, nat en glanzend als inkt.

Door de openstaande deur ruik ik een bekende geur: babyshampoo.

Dit is de eerste keer dat iemand daar tranen van in de ogen krijgt. Mijn baby's. Ik kan hun zoetgeurende hoofdhuid ruiken, het zout in hun ooghoeken en het vochtige plekje tussen hun oor en hals. De politie zal nu naar hen toe gaan. Daarna zullen ze mijn man bellen, mijn schoonmoeder, de babysitters, mijn werk, en alle andere nummers op mijn prikbord. Mensen die ik ken, mensen van wie ik hou, mensen die ik haat of nauwelijks ken, mensen die ik volkomen vergeten ben zullen vragen moeten beantwoorden en met dingen op de proppen komen die intelligent, stom of onjuist zijn. Ze zullen zeggen dat ik een rustig type ben. Sam zal zeggen dat ik van tuinieren hou, van reizen, van boeken en van oude films. Wat zullen ze over me te weten komen? Niets. Van Sam zullen ze het niet te horen krijgen. En de anderen weten het niet. Mijn buren niet en de vrouwen bij de fitness ook niet. Nee.

Ze zullen zeggen dat ik geen vijanden heb. Nee, voor zover zij weten niet.

Een nacht doorhalen, maart 2006. Een van de assistenten heeft een foto gemaakt van de hele groep die aan de zevendelige reportage over corruptie heeft gewerkt. Michael, mijn baas, zit naast me, en aan de andere kant zit Josh, mijn favoriete eindredacteur. Er zijn drie assistenten van wie ik me de naam niet kan herinneren, waarschijnlijk omdat ze alleen maar eten voor ons haalden en vragen stelden. Janice, mijn voormalige assistente, die op staande voet ontslag nam toen ik haar twee avonden achter elkaar vroeg om over te werken, zit op haar hurken in een hoek. En er zitten nog twee andere redacteuren/producers, Bill en Sondra. Ik heb haar een jaar lang Sandra genoemd, tot iemand me vertelde dat ik me vergiste. Maar van iedereen die op de foto staat, ken ik eigenlijk alleen Josh goed.

Als je me dwong om alles op een rijtje te zetten, zou ik meer vijanden dan vrienden hebben. Het is niet anders, vrees ik. Ally kent me het langst en weet het meest van me. Carrie ken ik pas sinds ik met Sam getrouwd ben. Met mijn studievrienden en de cameralieden, de producers en de regisseurs uit de periode dat ik nog in het buitenland werkte, wissel ik alleen nog kerstkaarten uit. En wie zijn dan mijn vijanden? Nou, mijn ex-vriendjes plus hun moeders, hun zusjes en hun vriendjes. Als ik ervandoor ging, was het altijd mijn schuld. Zij hadden geen oog voor de minpunten van de man, hun gebrek aan intelligentie en medeleven. Zij waren geen getuige van hun ruwe, dronken uitvallen, hun boosheid en hun egoïsme. Nee, die waren aan mij voorbehouden. Uiteindelijk kwamen dat soort kleinigheden altijd bovendrijven en kregen de overhand. Achteraf hield ik me altijd aan een kinderachtig ritueel: ik veranderde mijn haar. Al die kapsels zaten in elk geval in de Doos. Lang of kort. Blond en blonder. Ik was jong genoeg en dom genoeg om te denken dat ik dan een nieuw mens werd. Op de vlucht met een gebroken hart. Mijn gezicht had eigenlijk op een opsporingsbiljet moeten staan. Pas op. Ze denkt alleen maar dat je geweldig bent, tot ze erachter komt dat daar niets van klopt.

Af en toe nam ik niet op tijd de benen. Dan zag ik bij thuiskomst dat iemand 'kreng' in het stof op de kofferbak van mijn auto had geschreven. En soms kreeg ik wel eens een smekend kaartje of een zielig briefje. Die maakte ik niet altijd open en af en toe was de tekst op mijn auto terecht.

Mijn werk bezorgde me ook niet uitsluitend vrienden. Het was mijn werk om te snuffelen en dingen boven tafel te halen. Na Pakistan kreeg ik veel boze brieven van mensen uit de confectie-industrie. En dan heb ik het nog niet eens over wat Michael altijd tegen me zei als ik maar bleef knippen en schaven aan mijn verhalen 'Je bent zelf je grootste vijand, Claire.' Dan dacht ik: vijand? Alleen maar omdat ik probeer ze perfect te krijgen?

Maar ik kreeg steeds meer moeite met mijn werk naarmate mijn paniekaanvallen erger werden.

Verhalen over bedrijfsovernames, corrupte politici of de verstedelijking van het platteland waren geen probleem. Maar dood, vernieling en ellende waren een heel ander verhaal.

Op een keer was ik bezig met een reportage over weersvoorspellingen. We hadden overal in het land interviews gedaan met mannen die beweerden dat ze altijd wisten wat voor weer het zou worden. Om er een samenhangende reportage van te maken moesten er natuurlijk fragmenten in van slecht weer, van tornado's tot tsunami. Ik zat in de snijkamer met Josh, het wonderkind dat nog maar net van de filmacademie was, en keek de andere kant op terwijl ik hem uitlegde wat ik wilde.

'Neem gewoon maar de vier seconden met de meeste schade en zet die ertussen.'

'En misschien kun je wat wind achter de voorvallen met wateroverlast zetten.'

Josh wist dat ik er niet naar kon kijken. Als je tot laat in de avond met iemand zat over te werken, leerde je altijd eikaars eigenaardigheden kennen. Michael moet heen en weer drentelen, anders kan hij niet nadenken. Marilyn gaf over voordat ze een uitzending had. Claire kan geen bloed zien, en ook geen rampen of gewonde kinderen. Gewonde kinderen, dat was het ergste. Ik zou nooit de aanblik vergeten van de kinderen in die confectiefabrieken, waar ze met bloedende en opgezwollen vingers naadjes in zijden jurken zaten te stikken terwijl ze zelf in lompen gehuld waren.

Gelukkig hoefde ik dat soort reportages niet meer te maken. Ik hoefde niet langer door oorlog geteisterde gebieden te doorkruisen voor livereportages over de ellende daar. Als redactrice/producer werkte ik vrijwel geheel achter de schermen. Ik deed alleen de interviews, schreef het commentaar en stuurde cameraploegen op pad.

Die avond moest Josh zijn woorden heel zorgvuldig uitkiezen: 'Wil je woonwijken die in puin liggen of winkelcentra?' 'Een tornado vanuit een autoraampje of gefilmd vanaf een houten veranda?' Maar af en toe versprak hij zich toch: 'Nemen we het filmpje van het dak dat van dat huis vliegt of van het personenbusje dat door het water meegesleurd wordtf'

En dan zag ik in mijn verbeelding ineens een heel andere reportage voorbijkomen. Ik zag de kinderen die hun ouders hadden verloren en de ouders die hun kinderen kwijt waren. Ik drukte mijn handen tegen mijn ogen. Josh keek nooit om, hij bleef gewoon doorwerken en zei opgewekt: 'Het mag dan afgrijselijk zijn, het ziet er best goed uit. Er ligt bronwater in het koelkastje,' voegde hij er dan aan toe, begeleid door het geluid van zijn vingers op de toetsen en de knoppen. 'En bier. Zullen we samen een biertje nemen, Claire?' En als we vervolgens een prijs wonnen voor onze reportages, zoals al twee jaar achter elkaar was gebeurd, dan wuifde hij mijn complimentjes weg. 'Jij was degene met het briljante idee en de scherpe teksten, Claire. Ik heb alleen maar op een paar toetsen zitten rammen.'

Andere producers en verslaggevers waren veel lastiger, die hingen over de apparatuur van Josh en stonden met hun naar uien stinkende adem in zijn nek te hijgen. Ze morsten koffie op zijn toetsenbord en schreeuwden dat hij veel te lang werk had. Als ik het op mijn zenuwen kreeg, hield ik me tenminste koest. En als ik mijn handen voor mijn ogen had geslagen, liet ik alle beslissingen aan hem over. Op zijn beurt zeurde hij nooit zo als onze presentator Bill, die in de commentaar cabine, als hij niet wist dat de microfoon openstond, dingen zei als: 'Claire kan maar beter geen slecht nieuws meer doen. Sinds ze kinderen heeft, is ze echt een doetje geworden.' Dan drukte ik de knop op de intercom in en zei: 'Wat is er aan de hand, Bill? Kun je 'm niet meer overeind krijgen?'

De meeste mannen reageren een beetje lacherig als ze geconfronteerd worden met jouw afwijkingen. Dan zitten ze je verwonderd aan te kijken, alsof je geen mens bent maar een totaal ander wezen. Ik ken die blik niet alleen van Michael en Sam, maar ook van ontelbare anderen. Volgens mij zien vissen ons op dezelfde manier, met vervormde gezichten aan de andere kant van de aquariumruit.

Angst kan je in je leven behoorlijk dwarszitten. Je draagt het zichtbaar mee, als een soort tweede huid. En mensen kunnen er misbruik van maken. Honden kunnen het ruiken, net als kinderen. Maar als je het omdraait en vreest voor het leven van anderen, dan kun je iemand waarschuwen. Of redden. Omdat je overal om je heen mogelijk gevaar ziet. Voor mij is dat het bewijs dat ik een goede journalist ben. Maar je moet me niet meenemen voor een gezellig vliegreisje.

Twee weken geleden brak rond lunchtijd de zon ineens door en ik besloot om buiten de deur te gaan lunchen, wat ik maar zelden doe. Toen ik terugkwam vroeg Josh of ik even mee wilde lopen naar de snijkamer om naar iets te kijken. Hij trok de deur achter zich dicht.

'Claire, er was hier net een kerel die naar je vroeg. Hij zei dat hij je naam op de aftiteling had zien staan, en hij vroeg zich af of jij dezelfde Claire was die bij hem op school had gezeten. Hij zei dat je fantastisch kunt schrijven.'

Mijn hart slaat over.

'Wat raar,' zeg ik langzaam.

'Hij vroeg boe oud je was, of je een litteken op je hand had en of Cooper de naam van je man was.'

'Wat heb je gezegd?'

'Dat ik geen flauw idee had.'

'Mooi.' Ik moet iets wegslikken. 'Heel goed van je, Josh.'

'Hij kan best een of andere psychopaat zijn.'

'Ja. Je hebt juist gehandeld.'

'Hij zei steeds opnieuw: "Ze is toch blond, hè? En een jaar of veertig? En ze heeft vast wel een paar kinderen."'

'Je hebt toch niets over mijn kinderen gezegd?'

'Nee, nee, nee. Ik heb zelfs gezegd dat hij de verkeerde Claire voor zich had. Dat jij op geen stukken na veertig kon zijn.'

Ik glimlachte. Die lieve Josh met zijn onderkoelde charme. Ik vroeg hoe de man eruitzag, alsof ik dat niet allang wist. Hij vertelde me precies wat ik verwachtte: lang, donker haar, gespierd. En daarna, heel voorzichtig, informeer ik of de man ook nog met iemand anders heeft gesproken. Met Michael misschien? Of met die laffe schreeuwlelijk Bill? Hij schudt zijn hoofd. Volgens hem niet.

'Mooi,' zeg ik. Heel goed. Dan loop ik de koele snijkamer weer uit, waar de apparatuur van Josh staat te zoemen en te knipperen en die met al die lichtjes en wijzerplaatjes op een verkeerstoren lijkt.

Als ik weer achter mijn bureau in de redactieruimte zit, zie ik de ogen van Michael al oplichten als hij het verhaal te horen zou krijgen. Hij zou meteen alle andere onderwerpen van het bord vegen, alle reportages waar we aan werken. Het gezicht van een journalist die beseft dat hij een verhaal op het spoor is, valt met niets te vergelijken. Krijgt een jager ooit genoeg van de aanblik van een gewei? Hij zou me hoofdschuddend aankijken en zeggen: 'Nou, Claire, dat verklaart wel het een en ander. Om nog maar te zwijgen van het feit dat ik geen overheidsbaan wilde hebben.'

Een grap. Om een lang verhaal kort te maken, kun je maar beter net doen alsof je hele leven een grap is geweest.

Maar dan kom ik bij het slechtste deel, of misschien voor zo'n man als hij wel juist het beste.

Het lachen vergaat hem, dat kan niet anders. Hij begrijpt de fout die ik heb gemaakt, de gok, de mislukking. Na dat verhaal zou hij alles in een ander daglicht zien.

Daarom zijn er maar zo weinig mensen die het weten.

Als Josh die avond weggaat, hol ik achter hem aan en pak hem bij zijn mouw.

'Waarschijnlijk had je me dat wel verteld, maar - '

'Wat is er, Claire?'

'Die man... had hij soms een jonge man bij zich? Blond, volgens mij. Misschien een tikje mank?'

Hij kijkt me aan, maar ik zie de film die door zijn hoofd speelt: een reportage die nog geredigeerd zal moeten worden om er een touw aan vast te kunnen knopen.

'Claire, als je op de een of andere manier in de problemen zit en hulp nodig hebt - '

Ik wuif het lachend weg. 'Doe niet zo mal,' zeg ik, en hij gaat naar huis.

Er is geen reportage. Nóg niet.

'Wanneer gaan we weg?' vraag ik als Hij de badkamer uitkomt.

Hij is inmiddels droog en aangekleed. Dezelfde broek, maar een ander overhemd, en Hij heeft het oude als een prop in zijn hand. Waar haalt Hij dat nieuwe overhemd vandaan? Het zachte blauw staat goed bij Zijn lichtbruine huid. Ik heb niets anders om naar te kijken, dus staar ik naar Zijn borst.

'We gaan niet weg,' antwoordt Hij.

De punten van Zijn haar krullen op en Hij wrijft ze plat met een handdoek. Hij loopt naar de kapotte telefoon, trekt een schroevendraaier uit zijn broekzak en ik hoor geklik en het geluid van metaal op metaal. Hij laat me iets zien ter grootte van een scheermesje en stopt het in Zijn zak.

'Dat blokkeert de nummerweergave,' zegt Hij.

Ik was niet lang genoeg aan de lijn om het nummer te traceren, zelfs als ze hier midden in de rimboe dat soort apparatuur hebben. En dat weten we allebei. Maar Hij wil gewoon dat ik weet dat Hij de situatie volledig in de hand heeft.

De manier waarop Hij dat telefoontoestel uit de wand rukte en mij in een houdgreep nam, zou dat gewoon bluf zijn geweest? Zodat ik zou weten waartoe Hij in staat was, zelfs als Hij niet wist wat ik was? Ik weet eigenlijk niet of Hij er nu, in Zijn schone blauwe overhemd, harder en gemener uitziet.

Hij loopt weer terug naar de badkamer. Het geluid van stromend water. De straal klinkt te hard voor de wastafel. Ik hoor een piepend geluid dat ik overal, in elk land, in elke badkamer, zou herkennen. Een witte rubberplug aan een kettinkje. Water, een bad.

Hij komt naar buiten en maakt mijn polsen los. Hij is zo dichtbij dat ik mijn handen om Zijn keel kan leggen om die dicht te knijpen. Maar ik doe het niet. Misschien heeft de vertoning die Hij heeft opgevoerd het gewenste effect gehad. Ik wend mijn ogen af van Zijn met babyshampoo gewassen haar, Zijn voorlopig even frisse gezicht, Zijn naar tandpasta ruikende tanden. Hij tilt mijn voeten op. Het touw zit daar strakker en schuurt de huid van mijn enkels. Ik zie de stoppeltjes op mijn benen als Hij de knoop probeert los te maken. Het touw doet pijn en ik bijt op mijn lip. Dit is mijn vertoning. Nu denkt Hij vast dat ik keihard ben.

Hij trekt me aan mijn pols naar de deur. Twee mensen die elkaar helemaal niet kennen, hand in hand.

Er zit badschuim in het bad. Ik kijk Hem aan en Hij laat mijn arm los.

'Dus je bent niet van plan om me te verdrinken?'

'Vijf minuten,' zegt Hij glimlachend.

Hij draait de kranen dicht en laat de deur op een kier staan.

Ik ruk de nachtpon uit die me te klein is, die me totaal niet staat en die nooit de bedoelde uitwerking zal hebben. Ik laat me in het schuim zakken en het kan me niets schelen dat Hij kan horen hoe de zeepbelletjes uit elkaar spatten. Mijn rug glijdt piepend langs het koude porselein en ik lach. Er is een roestig plekje naast de kraan dat me gisteren zou hebben verontrust, maar waar ik me nu niets van aantrek.

Het aantal dingen om bang voor te zijn neemt af.

Gisteren was ik alleen. Nu niet meer.

Ik moet ineens aan de tweede dokter denken, dr. Kearny. 'Je bent bang om alleen te zijn.' 'Nee, ik ben bang dat er ingebroken zal worden,' corrigeer ik hem. 'Ik heb last van paniekaanvallen omdat ik bang ben voor inbrekers.' Hij buigt zich voorover: 'Maar als er iemand inbreekt, zou je niet meer alleen zijn.'

Ik hoor Hem niet buiten de deur, maar ik weet dat Hij er is. Ik plens water over mijn borst en poets de modder van mijn hielen en tussen mijn tenen uit. Mijn knieën, mijn scheenbenen en mijn voeten zitten vol schrammen, maar geen open wondjes. Hier zal ik niet aan doodgaan.

Ik laat mijn hoofd onder water zakken om mijn haar nat te maken. Onder water zie ik het zonlicht door het badkamer- raam naar binnen vallen. Hij staat er nu niet onder. Een andere vrouw had misschien opnieuw geprobeerd ervandoor te gaan.

Ik niet.

Als ik uit de badkamer kom, staat het ontbijt klaar. Schijfjes sinaasappel, brood en boter en kleine kuipjes jam staan netjes op papieren servetjes aan het voeteneind van Zijn bed. Ik pak het sinaasappelpartje aan dat Hij me aanbiedt. Het is zo koud, dat het bijna pijn doet in mijn mond. Er is hier geen koelkast of koeltas. Is Hij weggeweest in de tijd dat ik in de badkamer was? Of wil Hij alleen maar dat ik dat denk? Of zijn ze gebracht door de Persoon Die Ons In De Gaten Houdt?

Hij biedt me nog een stukje sinaasappel aan en ik schud mijn hoofd.

'Ik eet 's morgens niet veel,' zeg ik.

Hij knikt. Hoewel Hij me al een tijd in de gaten houdt, weet Hij nog niet alles van me. Hij bindt mijn handen en voeten weer vast. Dat is de prijs die ik moet betalen omdat ik geen honger heb. Ik lig op het bed en luister hoe Hij zit te eten. Zijn kaken lijken op een kleine, efficiënte machine. Ik heb het gevoel dat Hij energie opslaat.

'Het was helemaal niet nodig om iemand te bellen,' zegt Hij als Hij Zijn laatste hapje heeft doorgeslikt. 'Je man komt over een uur thuis.'

'Nee, niet waar.'

'Jawel.'

'Maar ze hadden in een uur ook dood kunnen gaan,' zeg ik. 'Ze hadden zich een gat in hun hoofd kunnen vallen.'Hij kijkt me aan maar zegt niets. Dat is waarschijnlijk maar goed ook. Hij is geen Amerikaan. Hij komt niet uit het land waar je al voor de rechter wordt gesleept als je een kind in een wandelwagentje laat staan om een muntje in de parkeermeter te doen. Mijn vriendin Carrie durft niet eens naar de brievenbus te lopen als haar baby een tukje doet. In Zijn cultuur heeft Hij zichzelf moeten redden, Zijn eigen boterhammen moeten maken en op Zijn broertjes en zusjes moeten passen.

'Hoe weet je dat mijn man thuis zal komen?'

'Dat is een van de eisen met betrekking tot het losgeld.'

Het meest opvallende woord in die zin is 'losgeld', en dat blijft in de lucht hangen. Hij zegt het op een vreemde manier, een tikje zangerig, zoals sommige kinderen het woord 'snoep' uitspreken.

'Heb je mij ontvoerd om losgeld te krijgen?' In mijn zin springt het woordje 'mij' eruit. Ongelovig.

Hij knikt, alsof het zo simpel is. Alsof ik Hem net heb gevraagd of Hij gisteren de wedstrijd heeft gezien.

Mijn onderlip trilt. Als de tranen komen, rol ik op mijn zij en laat ze op de schrammen vallen. Hij hoort me snikken.

En Hij snapt er niets van. Hij heeft het gezegd om me gerust te stellen, dat het om geld gaat, niet om geweld of seks. Niet om mij, of mijn gezinnetje. Maar Hij mag me dan nog zo goed in de gaten hebben gehouden, Hij weet niet wat ik weet en wat ik nu niet meer tegen Hem kan zeggen.

Hij heeft aan Sam in een paar dagen of een paar weken niet kunnen zien wat mij jaren heeft gekost voordat ik het begreep. Hij weet niet dat we onze koel/vrieskast dertig procent goedkoper hebben gekregen omdat er een deuk aan de onderkant zit. Een deuk die het eerste is wat ik zie als ik 's avonds thuiskom. Dat onze auto's showmodellen zijn waar verkopers in gereden hebben en waarvan bij aflevering de asbakken vol zaten met de peuken van wildvreemde mensen. Dat Sam in z'n eentje naar diners gaat waar avondkleding verplicht is omdat hij stug volhoudt dat ik daar een ontzettende hekel aan heb, terwijl ik zeker weet dat het alleen maar aan het feit ligt dat hij gewoon steeds dezelfde smoking aan kan trekken, ter-wijl ik, vanwege de fotografen, iedere keer in een nieuwe jurk zou moeten verschijnen. Dat er in onze garage drie banken staan die tweedehands op de kop zijn getikt vanwege hun solide frames en alleen maar opnieuw bekleed hoeven te worden om volgens de redenatie van Sam weer 'als nieuw' te zijn.

Hij en de persoon voor wie Hij werkt - David of iemand anders - hebben een grondregel van het misdadigersvak overtreden. Je moet nooit de familie ontvoeren van een man die gek is op koopjes.

Hij staat op en haalt een papieren zakdoekje voor me uit de badkamer.

'Je had toch Jamie moeten nemen,' snuf ik.

'Waarom?'Het zit er dik in dat hij voor haar meer overheeft.'

Klaar om naar huis te gaan, maart 2000. Jamie, een rimpelig pasgeboren baby'tje met een wit mutsje op en in een witte omslagdoek. Mijn banden zijn nog net zichtbaar aan de rand van de foto. Haar gezichtje is rood, ze was veel te warm aangekleed voor zo'n zachte dag. Ik had beter moeten weten, maar ik was dol op dat witte setje. Altijd al.

Het was zo ongebruikelijk heet geweest op de dag dat ze werd geboren dat Sam en ik allebei in korte broek naar het ziekenhuis gingen. Ik had thuis al een paar uur lang weeën gehad, maar zo lang mogelijk gewacht. Ik wist dat het op de kraamafdeling lang niet zo knus zou zijn als in mijn eigen bed.

Om zes uur werd Sam eindelijk wakker van mijn gesteun. Al mijn gekreun, het heen-en-weer-geloop naar de badkamer en het vol laten lopen van het bad hadden hem niet wakker gemaakt. Waarom bad ik hem laten slapen? Alle therapeuten zeiden altijd dat ik moest zeggen waar ik behoefte aan had. Niemand trouwt met een gedachtelezer, zei dr. Mueller zelfs een keer. Maar nee, ik wilde dat Sam het intuïtief zou aanvoelen. Dat hij het meteen zou merken als ik naast hem lag te zwoegen.

Dat willen we toch allemaal? Om naast iemand te liggen die zich bewust is van onze aanwezigheid in bed, die bet meteen hoort als onze ademhaling moeizaam begint te worden en die het merkt als onze bewegingen trager worden, echter en meer conform ons karakter? Mensen veranderen in de loop der jaren. Dat moet toch opvallen?

Toen de weeën elkaar sneller begonnen op te volgen, werd Sam steeds zenuwachtiger, dus gingen we op weg naar het ziekenhuis. Nadat ik uit de auto was gestapt, moest ik vanwege een wee twee keer voorovergebogen blijven staan, leunend op lage muurtjes of op een bank en de blik strak gericht op de met kinderkopjes geplaveide straat. Sam mompelde een verontschuldiging toen er een stel in het wit geklede benen langsliep, alsof ik net op iemands bekroonde rozen had staan kotsen. Een vrouw met wie ik op zwangerschapscursus zat, vertelde dat haar man haar tijdens haar eerste zwangerschap het ziekenhuis ingedragen had, tot aan de inschrijfbalie. Dat vond ik het meest romantische verhaal dat ik ooit had gehoord. Het zou zo de volgende Tiffany-advertentie kunnen zijn.

Toen we op de lift stonden te wachten, brak mijn water. Ik voelde hoe het langs mijn benen liep en in een plasje op de linoleumvloer droop. Dit was iets nieuws. Dit was me niet eerder overkomen.

Ik keek Sam aan.

'Kijk maar niet, lieverd,' zei hij.

Dat zei hij ook altijd als we naar een gewelddadige film zaten te kijken, als we langs een ongeluk reden en, later, als onze dochters vielen. Af en toe voelde hij bepaalde dingen wel degelijk aan, wist hij waar ik wel en waar ik niet tegen kon. Dan sloeg ik mijn handen voor mijn ogen en bleef hij kijken, net als Josh in de snijkamer, tot het punt kwam dat ik er weer wel tegen zou kunnen. Hij beschouwde het niet als angst. Van angst begreep hij helemaal niets. Claire kan niet veel hebben, zei hij als er iemand anders bij was. Toen we een keer op een feestje waren waar levende kreeft werd opgediend, ben ik weggelopen. 'Mijn vrouw heeft altijd een onvoldoende gehad voor biologie,' zei hij lachend tegen de omstanders. 'Ze kon geen kikkers ontleden!' Ik beschouwde dat toen als een vriendendienst, als begrip. Echt een leugentje om bestwil.

'Niet kijken, Claire,' drong Sam aan, terwijl hij zijn ene hand onder mijn kin legde en met de andere furieus op de knop van de lift stond te rammen. Ik had het gevoel dat ik in een gigantische plas stond. 'Niet kijken, schat.' Ik sloot mijn ogen toen de verpleegkundigen me haastig in een ziekenhuis- hemd hesen. Ik wilde mijn eigen benen niet zien, omdat ik het vermoeden had dat die niet langer wit waren.

Dr. Malone koos zijn woorden zorgvuldig, niet omdat ik nergens tegen kon, maar omdat hij voorzichtig was vanwege mijn voorgeschiedenis. Hij wist dat ik het niet zou kunnen verdragen om deze baby te verliezen.

'Er zaten sporen van meconium in je water, Claire. We moeten opschieten.'

'Sporen.' Een vriendelijk woord, veel beter dan 'bevuild', 'besmeurd' of 'boordevol'.

De prik die hij me gaf om de bevalling te bespoedigen maakte de weeën onverdraaglijk. Ik lag te woelen op het ziekenhuisbed, zoekend naar een manier om te kunnen liggen.

Toen het tijd was om te gaan persen, was ik uitgeput.

'Sam,' jammerde ik.

'Wat is er, schattebout?'

'Ik kan het niet,' zei ik.

'Jawel, hoor. Je kunt het best.'

'Nee, niet waar, ik kan het niet.'

'Claire,' zei hij langzaam, 'je zult wel moeten.'

'Doe jij het maar,' zei ik, en we barstten allemaal in lachen uit.

Na nog twee persweeën zette ik haar op de wereld. Sam knipte de navelstreng door en gaf haar aan mij. Mijn tranen drupten op haar donzige hoofdje en doopten haar met mijn hoop, mijn verwondering en mijn angst. Mijn armen en mijn borst tintelden van het gevoel om haar vast te houden, terwijl mijn onderlichaam trillend en lekkend werd verscheurd door pijn. Ik kon me nauwelijks op haar concentreren, omdat mijn lichaam in tweeën leek te zijn gehakt. Ik gaf haar aan Sam, terwijl de verpleegkundige me hechtte.

Hij liep met Jamie in zijn armen door de ziekenhuiskamer en liet haar alles zien, terwijl hij elk woord zorgvuldig uitsprak: schilderij, bed, wastafel, tang, mammie, een ontzettend vermoeide mammie.

Het was iets dat hij iedere dag zou doen, tot ze oud genoeg was om ook de moeilijkste namen van dingen in ons huis te kennen. Kroonluchter. Kabinet. Zeepsteen. Dieplader. Graafmachine. Dakraam.

Op een ochtend in januari, toen ze net tien maanden was, zette ik haar in een stapel wasgoed die nog warm was van de droger. Ze zat er even in te rommelen voordat ze wegkroop. Ik hoorde haar in de keuken roepen en toen ik bij haar kwam, zat ze aan de deur van onze oude diepvriezer te trekken en 'snee-bal' te brabbelen.

'Vriezer,'zei ik. 'Vriezer.'

Ik trok de deur ervan open. Naast een vormpje met ijsklontjes lag een volmaakt ronde sneeuwbal.

'Mijn snee-bal,' zei ze. Ze wist precies wat het was.

We hebben daar een hele tijd in die ijzige lucht gezeten, in onze pyjama's, en kijkend naar de sneeuwbal, terwijl buiten verdwaalde vlokjes door de lucht dwarrelden. Er lag niets op de grond. In gedachten zag ik hoe Sam 's avonds geduldig de sneeuw stond op te vangen en van de bomen veegde. Ik glimlachte bij het idee dat hij daar vast heel lang over had gedaan, hardnekkig en zorgvuldig, en de lieve woorden die hij daarna tegen haar had gezegd.

'Sneeuw-bal. Jamies sneeuwbal. Kom, dan gaan we hem in de vriezer leggen, dan is bij nog steeds goed als ik weer thuiskom.'

Van mijn zakenreis.

De kamer ruikt naar sinaasappels. Hij staat al bijna de hele ochtend buiten te bellen via zijn mobiele telefoon en ik heb genoeg tijd om na te denken. Een gevaarlijke bezigheid voor mij, nadenken. In gedachten zie ik het oorspronkelijke scenario voor me, mijn dochter die ontvoerd wordt terwijl ik me verzet. Hoe Hij me met een vlakke hand neerslaat als ik probeer Hem tegen te houden, en vervolgens met een gillende Jamie wegrent. Nu komt het belachelijk op me over, het lijkt wel een van die slechte oude films die via de kabel worden uitgezonden.

Ik denk aan de flyers. Zou Sam het aandurven om er een te verspreiden met 'Vermist' boven een foto van mij? Zelfs met een ander kapsel en de zorgrimpeltjes die er in mijn voorhoofd zijn verschenen, lijk ik nog steeds een beetje op het meisje dat David kende. En hoe moet het dan met die andere flyer, die met 'Opsporing verzocht', en Jamies beschrijving van Hem: lichtbruine ogen, lichtbruine huid, zwart haar. Zijn vriendelijkheid en zijn keurige manieren zouden in zo'n politieschets niet te zien zijn. Ze worden opgeleid om altijd de slechte kant van mensen te zien, net als ik.

En waar zouden ze ons eerst gaan zoeken? De garage, de buurt, mijn kantoor? Ik stel me voor hoe Michael en Josh mijn bureau aanwijzen en vreemde handen tussen mijn pennen, vitaminepillen en tampons rommelen. De rechercheurs zouden vast mijn koffertje uit de zitkamer thuis hebben meegenomen, met mijn aantekeningen over kinderarbeid. En dan zou Michael hun vertellen dat het alleen nog maar een idee was. Dat er nog geen reportage was gepland. Josh zou mijn kant kiezen en zeggen dat ik nog geen tijd had gehad om alle research te doen. Daarna zouden ze de foto van de Tiffany-man omhooghouden en vragen of ik misschien bezig was met een reportage over juwelen. Nee, zou Josh zeggen. Zou hij ook beginnen over de man die had lopen rondneuzen en allerlei vragen had gesteld? Ja, ik denk het wel. Josh was een pietje-precies.

En vervolgens op naar de fitness. Mijn yoga-instructrice zou mijn foto meteen herkennen. 'O ja, Claire. Ze is heel lenig, maar ze wil nooit op haar hoofd staan, omdat ze bang is dat ze dan een hersenbloeding krijgt.'

En hoe zou het bij Ally en Carrie gaan: Ik heb haar al weken niet meer gezien. We hebben het zo druk! De baby was ziek en de wasmachine lekte en ik werk me een ongeluk! En schuldgevoelens, ja, die zouden er zeker zijn. Vroeger, toen Sam nog niet zo vaak op reis ging, bleven ze wel eens slapen: een pyjamafeestje met zalm en wijn.

En als ze door de politie ondervraagd worden, zullen ze met een schok beseffen dat wat ik hun na de derde fles wijn vertelde toch waar was: dat iemand het echt op mij had voorzien.

Tot op zekere hoogte begrepen ze er niets van, omdat ze zelf altijd lekker naast hun man in bed lagen, met hun alarmsysteem knipperend op de ramen. Carries oprit was afgesloten met een elektronisch hek, een omheining met ijzeren punten en een intercom. Ally's man was bij de commando's geweest. Ik kan me nog herinneren dat ik samen met hen naar zo'n realityshow zat te kijken, waar iemand een verloofde moet kiezen uit een bepaald groepje mannen,

'Ze neemt vast Ryan,' zei Ally overtuigd. 'Hij geeft haar een veilig gevoel.'

'Welnee,' zei Carrie. 'Haar familie is dol op Charlie. En Charlie maakt haar aan het lachen.'

'Als ze wil lachen, moet ze maar naar een cabaretvoorstelling gaan,' zei ik.

Waarop Carrie prompt reageerde met: 'Als ze zich veilig wil voelen, moet ze een lijfwacht nemen.'

Ik kijk naar het scherm, op zoek naar een teken waaraan je kunt zien dat een man over dat soort eigenschappen beschikt. Hoe kun je aan hem zien dat hij je een veilig gevoel bezorgt? Ging het om zijn afmetingen of om een onderdrukt terecht gevoel van boosheid?

Inmiddels ben ik moe en hongerig. De kamer lijkt kleiner en de sprei gaat steeds meer kriebelen. Ik probeer te liplezen, maar dat lukt niet. Staat Hij te onderhandelen of Hij me vrij zal laten of nog langer zal vasthouden? In gedachten hoor ik een belachelijk gesprek, met Zijn moeder of met Zijn vriendinnetje. 'Hoe gaat het vandaag op je werk, lieverd? Prima, hetzelfde als altijd. Het kan vanavond wel wat later worden. Wacht maar niet op me met het eten.'

Ik ben gewoon een klusje dat Hij nog even moet opknappen. Zijn overwerk.

Hij komt weer naar binnen en duikt onder het bed. Aha, denk ik. Eindelijk heeft hij geen plaats meer in die zakken. Staat daar soms een koeltas onder? Mijn maag rammelt luid.

Hij kijkt op, ziet dat ik mijn handen tegen mijn maag druk en lacht. Hij is een van die mannen die nog lachen als een klein jongetje, hoger dan zijn normale stem, bijna giechelend. Weer een detail.

Ik haal straks iets te lunchen, zegt Hij, en maakt de ketting aan mijn voeten los met de mededeling dat ik even wat rek oefeningen mag doen.

Dan vist Hij een aantekenboekje en een pen onder het bed vandaan en gaat weer naar buiten om te bellen. Ik kijk toe en ben jaloers op de balpen die op het papier wordt gezet. Ik zou dolgraag een brief willen schrijven, een boodschappenlijstje willen maken of aan het verhaal over kinderarbeid willen beginnen. Ik mis de pen, het papier, de tijdschriften, de lippenbalsem, de babydoekjes en de roze barbiebroekjes uit mijn grote zwarte tas.

Hij staat buiten met zijn rug naar het raam. Dit is mijn kans, denk ik plotseling. Niet om te ontsnappen, maar om iets te weten te komen. Een kans op afleiding. Daaronder ligt iets.

Ik rol naar de rand van mijn warme bed en wip over naar het Zijne, dat koud is. Nog één keer rollen, naar beneden glijden en ik lig op de vloer. Met mijn voeten til ik de sprei op en tuur onder het bed. Geen koeltas, daar is niet genoeg ruimte voor. In plaats daarvan zie ik een plat, vierkant stuk canvas. Groen of bruin, dat kan ik niet zien. Het doet me denken aan zo'n isoleertas waarin warme schotels bezorgd worden.

Ik hoor Hem buiten lopen. Zo dun zijn de wanden en de ramen. Instinctief begin ik te rollen, en ik lig al tussen de beide bedden in als Hij binnenkomt.

Hij kijkt rond in de kamer. Dan neemt Hij twee stappen en kijkt omlaag.

Ik kijk naar Hem op. Vanaf de grond ziet Hij er anders uit. Zijn kaaklijn, Zijn neusvleugels, Zijn jukbeenderen. Het plafond glinstert boven Zijn hoofd, goedkoop maar wel vrolijk. Hij is niet boos maar een beetje beduusd. En volgens mij ook een tikje geamuseerd.

'Ik ben van het bed gevallen,' zeg ik.

Hij steekt een hand uit om me overeind te helpen. Het gaat Hem gemakkelijk af. Ik krijg weer hetzelfde gevoel als toen Hij het touw vastknoopte en controleerde of het niet te strak zat, die zekerheid.

Als Hij me op het bed laat zakken, doet me dat ergens aan denken. De efficiënte gebaren, de kracht. Ik ben zwanger van Jordan, en mijn weeën beginnen in een taxi. Op de hoek staat de bemanning van een ambulance op me te wachten. De manier waarop ik op een brancard word gelegd, zoals ze me overeind helpen en verleggen.

'Ben je een broeder?' flap ik eruit.

'Wat?' Hij kijkt met een ruk om.'Een broeder, of een - ' 'Doe niet zo mal,' zegt Hij iets te haastig.

Maar ik weet het al. Eindelijk weet ik iets.

Toch kan ik het niet met elkaar rijmen. Hoe komt iemand met Zijn vak nu in contact met iemand als Sam? Als David hem in de arm heeft genomen, waarom dan iemand als Hij en niet een of andere boef? Ineens vallen de muntjes in mijn hoofd op hun plaats. In mijn verbeelding zie ik ampullen in die doos onder het bed. Medicijnflesjes en injectienaalden. Het dodelijke verband tussen een verpleegkundige, een ontvoerder en een directielid van een farmaceutisch bedrijf. Zijn Doos.

Ik draai me om. Ik voel het aankomen zoals andere mensen een aardbeving gewaarworden. Ik beef zozeer dat het hoofdeinde tegen de muur stoot. Zijn voeten staan op de grond te trillen alsof er een zware vrachtauto voorbij dendert.

'Is alles goed met je?' vraagt Hij rustig.

Mijn tanden klapperen als ik zeg: 'Je gaat me verdoven en dan neem je me mee naar de volgende plek. Je bent van plan om me langzaam te vermoorden in plaats van in één klap.'

Hij komt naar me toe en slaat een hoek van mijn sprei over mijn benen.

'Wat heb jij een verbeeldingskracht,' is Zijn antwoord.

Jamies schoolreisje. Alles in de brandweerkazerne glimt: de auto's, de glijpalen, de gereedschapshaken en het haar van mijn dochter, die trots naast de dalmatiër staat. Er is niet vaak brand in onze gemeenschap, ze hebben meer dan genoeg tijd om te poetsen tot alles blinkt.

Dit was een simpel reisje voor de ouders die als begeleiders optraden: geen eindeloze busrit naar een of andere boerderij, geen opgepropte kinderen in een SUV om vervolgens door het goorste deel van de stad naar een museum te rijden. Nee. Het enige wat we moesten doen was heen en weer lopen naar de brandweerkazerne vier straten verderop.

Vier straten. Wat kan er nou in vier straten gebeuren?

Toen we samen met de andere begeleiders en de onderwijzers terugliepen naar de school had ik Jamie aan mijn linkerhand en haar vriendin Emily aan mijn rechter. Toen ze tegen de bladeren begonnen te schoppen en zeurden dat het koud was en dat ze honger hadden, besloot ik dat we met ons allen moesten gaan huppelen. Iemand die huppelt kan gewoon niet in een slechte bui zijn, zei ik tegen hen.

Naast me sprong Jamies kastanjebruine haar op en neer en haar wangen werden rood. Overal om ons heen vielen rode herfstbladen naar beneden, alsof wij die met onze energie hadden losgerukt. Maar in mijn linkerooghoek zag ik iets dat te snel bewoog, een groenblauwe flits op de weg.

Ik gaf abrupt een ruk aan Jamies arm om haar naar rechts te trekken, weg van de straat.De auto kwam niet de stoep op om ons omver te rijden. En hij remde ook niet af om Jamie van het trottoir te plukken.

Hij stoof langs ons heen als een vage blauwe vlek en Emily gaf een tik tegen Jamies andere arm. 'Tik, jij bent 'm,' zei ze. Een nieuwe Kever, geen oude Karmann Ghia.

Voor de lunch bestelt Hij precies waarom ik gevraagd heb: kalkoen met avocado en tomaat en verse frietjes. In de tas zitten ook zout, servetjes en water. De avocado is zacht en nootachtig, een delicatesse uit een andere wereld. Ik heb het gevoel dat ik nog nooit zoiets lekkers heb geproefd. Daarna mag ik van Hem tv-kijken, als een kind dat niet naar school hoeft. Een oude film met Michelle Pfeiffer en Sean Penn, die ik al eerder heb gezien. Ik heb al gehuild om het sentimentele slot, maar dat kan me niets schelen. Ik doe net alsof ik niet weet wat er komt.

Hij houdt de afstandsbediening bij me weg om te voorkomen dat ik ga zappen en het nieuws zie. Maar dat maakt niet uit, ik kan me zo ook wel voorstellen hoe dat eruitziet. Ik kijk naar Hem en probeer me voor te stellen hoe de tekening van Hem eruit zal zien. Zal Jamie Hem op dezelfde manier hebben gezien als ik en in potlood al Zijn sterke punten hebben laten vastleggen? Zijn jukbeenderen, Zijn kin, Zijn handen. Of heeft ze, in de trant van kleine meisjes, de mannenwereld verdeeld in monsters en pappie en dan deze ene man die daartussenin staat. Wie is Hij voor haar, voor ons?

Opsporing verzocht. Zo heet dat in een nieuwsuitzending.

Ik kijk 's avonds nooit meer naar het nieuws, alleen 's ochtends. Ik had een theorie dat gewelddadige beelden op de een of andere manier in mijn hoofd bleven hangen. Overdag trok ik me er niet zoveel van aan, maar 's avonds bepaalden ze mijn gedachten. Ik kapte aanvankelijk alleen met het nieuws, maar daarna ook met politie- en ziekenhuisseries en programma's over forensische wetenschap. Ik probeerde ook alle enge films te vermijden, maar dat lukte niet echt. Er raakte altijd wel iemand gewond, of er was een auto-ongeluk waar ik overstuur van raakte. Dan greep ik meteen de afstandsbediening om haastig naar iets grappigs over te schakelen. Vervolgens vonden de meisjes me om zeven uur 's ochtends met een deken om me heen geslagen, de afstandsbediening in mijn hand en de tv nog steeds afgesteld op een kanaal dat oude tv- series uitzendt.

Nu kijk ik alleen nog naar romantische komedies. Geen oorlogsfilms, geen mysteries, geen internationale thrillers over duikboten. Hij heeft een goede keus gemaakt. Het meest gewelddadige wat erin voorkomt, is dat Sean Penn op de grond valt terwijl Aimee Mann een liedje van de Beatles zingt.

'Je houdt van dit soort films.' Hij zit op het andere bed en het klinkt als een opmerking, niet als een vraag.

Ik kijk Hem aan. Is dat het gezicht dat mij in het oog hield terwijl ik naar films zat te kijken? Hij wrijft over Zijn kin: is dat het geluid dat ik in de bosjes hoorde toen ik ben opgestaan om te gaan kijken? Vanuit de struiken, dwars door de heg, tussen de bladeren door en achter de dubbele beglazing moeten al die films voor Hem wel hetzelfde hebben geleken, daarvan ben ik overtuigd.

'Wat voor soort films?' vraag ik ongeïnteresseerd.

'Het soort dat altijd goed afloopt,' zegt Hij effen.Na de film is het tijd voor Jeopardy! en ik sukkel in slaap bij de herkenningsmelodie. Het vraag- en antwoordpatroon, het ritme van het programma, dringt tot mijn hersens door. Ik droom dat ik een proefwerk heb. Ik weet alle antwoorden, maar ik kan de pen niet oppakken. Een middelbare-school- droom, maar hij lijkt op al die andere: ik kan niet schreeuwen, ik kan me niet bewegen, ik kan niet schrijven. Een droom vol onmacht. Ik wacht alleen nog op de nacht dat ik droom dat ik een uit ijs gehouwen standbeeld ben.

Ik word klam van het zweet wakker. Mijn haar blijft aan het dunne kussensloop plakken, mijn benen aan de kriebelige, gestreepte beddensprei. Ik heb geen middagdutje meer gedaan sinds Jordan een baby was en we samen bekaf na een voeding wegdommelden.

Ik til mijn hoofd op en kijk uit het raam. Het schemert en ik ben alleen. De tv is uit en de afstandsbediening ligt een eind van me vandaan. Op mijn werk loop ik wel eens langs het restaurant en kijk dan naar binnen hoe andere mensen midden op de dag naar een soap zitten te kijken. Het was iets waar ik aan moest wennen, om bij een plaatselijke zender te werken en aan één plek vast te zitten. Mensen kwamen niet bij elkaar in bars of hotellobby's om even bij te kletsen en dan weer verder te gaan, ze bleven in de gangen en lunchrooms bij elkaar plakken en vonden kleine luxedingen waar ze maar konden: een la vol chocolaatjes en tv tijdens de lunch. Ik heb het altijd een luxe gevonden als je 's middags naar de tv kon kijken.Maar nu hoef ik geen was te vouwen, geen rekeningen te betalen. Ik strek mijn tenen en rek me uit. Ik ben weliswaar vastgebonden, maar ik mag de middag doorbrengen zonder iets te doen.

Ik denk aan het gefluister van mijn yoga-instructrice als we allemaal een beetje rillerig een bepaalde houding aannemen. We stoppen onszelf in een klein doosje, zegt ze. Hoe voel jij je daarin? Ik adem diep in als ik me opnieuw uitrek. In mijn doosje is het eigenlijk best uit te houden.

Ik sta op en hobbel naar het raam. De Cutlass staat er nog steeds, maar ik zie Hem nergens. Mijn hart begint sneller te kloppen. Ik doe de deur of het raam niet open. Ik probeer niet te vluchten of te schreeuwen. Het is niet te geloven, maar dit is wat ik doe: ik laat me naast Zijn bed op de grond vallen en til de sprei op. Daarna trek ik de gewatteerde tas met mijn voeten naar me toe. Nu zie ik pas dat hij groen is. Het kost veel moeite om hem met mijn geboeide handen open te krijgen, maar ik hou vol. Ik wil zien wat er in dit toverkoffertje zit, de zwarte zijden zak die is aangepast aan het moderne misdadigersbestaan.

Ik zou graag willen beweren dat ik het openmaakte op zoek naar een stuk gereedschap of een wapen. Ik zou graag willen denken dat die gedachte door mijn achterhoofd speelde. Maar op de eerste plaats kwam toch die wanhopige, verlammende nieuwsgierigheid. Wat verborg Hij voor me? Wie heeft Hem gestuurd? Waarom heeft Hij mij ontvoerd?

Afgezien van de verdovende middelen en de injectienaalden waar ik bang voor was, weet ik niet wat ik verwachtte. Een uit elkaar gehaald geweer? Krantenknipsels? Een zwart adresboekje?

Maar die dingen zie ik niet. Het zou kunnen dat ze onderop liggen, want de inhoud van de tas is keurig op elkaar gestapeld. Bovenop liggen een paar blocnotes, met gelinieerd geel papier. Daarnaast videobanden, die met een oranje marker genummerd zijn: 1, 2, 3. Ik kom tot nummer 8.

Dan slaat buiten het portier van de Cutlass dicht. Als een kind gris ik iets uit de tas: band nummer 1. Ik rits de tas weer dicht, schop hem terug onder het bed en schuifel dan over de vloer, waarbij ik de band met mijn vingers voor me uit duw. Als ik voetstappen op de stoep hoor, pak ik de band met stijve vingers, mik en gooi hem onder mijn bed. Ik weet niet hoever hij doorschuift, maar ik kan hem onder de sprei niet zien liggen. Mooi zo.

De voetstappen stoppen, het portier van de Cutlass gaat open en weer dicht. Ik hijs mezelf met moeite overeind. Dan blijf ik heel even staan en gun mezelf de tijd om te denken, hoewel ik me die luxe eigenlijk niet kan permitteren. Hij kan het zelf zijn, maar het kan ook Iemand Anders zijn. Iemand die ons in het oog houdt.

Mijn ogen dwalen naar het enige dat zich tussen ons bevindt. Een deur. Heb ik daar al eens eerder naar gekeken?

Hij is op bepaalde plaatsen donkerder dan elders en ziet er zwaar uit, al zal hij dat vast niet zijn. Er hangt geen NIET STOREN-bordje aan de goedkope koperen knop. Natuurlijk niet, dat hangt aan de buitenkant. Was dat het eerste wat Hij heeft gedaan? Het zou ook kunnen dat Hij het kamermeisje heeft omgekocht, ik heb zelfs geen werkkarretje langs horen komen. Boven aan de deur zitten vier gaten waar een ketting-slot heeft gezeten. Ja, natuurlijk, Hij moet af en toe even weg, en ik moet Hem niet buiten kunnen sluiten.

Ik loop met ingehouden adem terug naar mijn bed en vraag me af wie ik heb gehoord.

Een paar seconden later komt Hij weer geruisloos naar binnen.

Het wordt elke keer gemakkelijker.