Ik weet niet of Hij slaapt.
Hij gaat elke nacht op het bed naast het mijne liggen, maar als ik wakker word, is Hij altijd weg.
Ik ben te moe om het meest logische te doen: wachten tot ik aan Zijn ademhaling hoor dat Hij slaapt en dan proberen te ontsnappen. Elke keer als ik overweeg om dat te doen, val ik in slaap. Volgens mij ligt het aan de touwen en aan de nachtpon. Vastgebonden en met nachtkleding aan. Mijn lichaam deed gewoon wat het gezegd werd: beweeg je niet. Ga slapen. Het lijkt alsof Hij mijn ogen dichtgeplakt heeft.
Als ik midden in de nacht wakker schrik uit een nachtmerrie en bang word van het donker, zit Hij altijd buiten, vlak bij de auto. Daardoor krijg ik het idee dat er hier in Mid-County veel leegstaande hotelkamers zijn.
Hij laat me vaak alleen, en dat zou je als een teken van vertrouwen kunnen zien. Of van nonchalance. Of angst voor intimiteit. Een van mijn therapeuten zou misschien wel zeggen dat Hij me de kans bood om te ontsnappen. Het raam in de badkamer lonkt. Maar ik kan de derde opmerking van Zijn lijstje niet vergeten, de opmerking die het dichtst bij de waarheid ligt: Iemand houdt ons in het oog. Misschien bewaken ze me wel om de beurt. Als jij de achterkant neemt, dan let ik wel op de voorkant. Hij zou ook in de auto kunnen slapen, terwijl die Ander de deur in de gaten houdt.
Na twee nachten samen hebben we een bepaald ritueel ontwikkeld. De lampen die aanblijven, het vastketenen en weerlosmaken van mijn polsen aan het hoofdeinde. Om de beurt naar de badkamer. We zouden in dit ritme door kunnen gaan zonder elkaar te verrassen. Ik weet dat twee mensen dit eindeloos vol kunnen houden.
Als ik dinsdagochtend wakker word, is het al licht. Hij staat buiten te bellen. De Cutlass is nat, van de regen of van de dauw. In de badkamer heeft het ook geregend: de dunne witte mat ligt op de grond en ik zie Zijn natte voetstappen erop afgetekend. Ik heb nog nooit doorgeslapen als Sam 's morgens vroeg gaat douchen. Ik word altijd tegelijk met hem wakker. Ik ben rusteloos en slaap heel licht. Maar nu dringt het tot me door dat ik mezelf onterecht dat etiket heb opgeplakt. Ik rek me uit. Daarna til ik tegelijk mijn armen en mijn benen op, zodat mijn onderbuikspieren samentrekken: buikoefeningen voor ontvoerde mensen.
Hij komt binnen met iets onder zijn arm dat in vloeipapier is gewikkeld. Als Hij het aan me wil geven, herinnert Hij zich ineens dat ik het niet kan aanpakken en legt het op mijn schoot.
Zijn ogen kijken glimlachend toe hoe ik het openmaak.
Mijn witte T-shirt en mijn grijze tricot capri.
De blonde haartjes op mijn armen staan recht overeind. Wanneer heeft Hij mijn kleren gepakt? Ervoor? Erna? Is hij twéé keer in mijn huis geweest?
Mijn onderlip begint te trillen. Ik denk aan de nachten voor het onweer, voordat Hij kwam. De nachtmerries, de hartkloppingen, de verkreukelde lakens. De geluiden die ik meende te horen en die ik mezelf uit het hoofd heb gepraat. Ik zou niet kunnen verdragen dat ik echt gelijk heb gehad.
Hij kijkt me fronsend aan en begint iets te zeggen: 'Ik dacht dat je dat...' Hij maakt de zin niet af.
'Zijn dit mijn kleren?'
'Ja.'
'Heb je in mijn kast gesnuffeld? Je zegt dat dit niets persoonlijks is, maar toch heb je mijn kast en mijn spulletjes doorzocht?'Hij knippert met Zijn ogen en schudt Zijn hoofd. 'Ik heb ze bij The Gap gehaald.'
Hij steekt Zijn handen in de zak van Zijn cargobroek en haalt de prijskaartjes tevoorschijn. De plastic kaartjes bungelen als vissen aan een lijn.
'Ze zagen eruit als spullen die jij wel zou willen dragen,' zegt Hij rustig.
We kijken elkaar aan. Ik zie het patroon dat zich de laatste dagen heeft ontwikkeld: Hij probeert alles wat fout is weer recht te zetten.
Dan gaat Hij naar de badkamer om het bad vol te laten lopen. Halverwege bukt Hij zich en haalt zijn onderarm door het water om de temperatuur te controleren. Een bekend gebaar, zó vertrouwd dat je er een standbeeld van zou kunnen maken.
'Heb je kinderen?' ontvalt me.
Hij richt zich op, waarbij het water van zijn hand druipt. Er is iets in Zijn ogen wat verdriet kan zijn, maar net zo goed woede. Hij zegt niets, en ik weet dat ik te ver ben gegaan.
Als mijn polsen los zijn, loop ik met mijn nieuwe kleren de badkamer in en leg ze neer. Vanuit de badkuip zien ze er schitterend uit. Ik denk aan mijn antieke ladekast vol gladde, moderne kleren. Hij kent de waarheid: ik zwier niet rond in roze zijden nachtponnen.
Hij doet de deur van de badkamer dicht. Vol vertrouwen?
Ik droog mezelf af en vouw het T-shirt open. Het is één maat kleiner dan het shirt in mijn kast, witter en niet zo zacht. In het T-shirt zitten een wit onderbroekje en een tandenborstel verstopt. Die tandenborstel valt op de grond, en blijft daar als bewijsmateriaal liggen.
Ik loop naar buiten met kletsnatte haren. Op mijn rug vormt zich een natte v.
'Blijven we hier?' vraag ik, terwijl ik de tandenborstel omhooghoud.
Hij kijkt op van Zijn aantekenblok. Op de een of andere manier is dat een vraag die ik elke dag zal stellen tot we allebei genoeg hebben van het antwoord.
Hij ademt diep in voordat Hij opkijkt. Dat doet Hij altijd voordat Hij begint te praten.
'Ik kreeg zijn voicemail.'
'Is hij nog niet thuis?'
'Nee. De vlucht had vertraging.'
'Zolang hij in de lucht is, kan hij zijn berichten niet afluisteren,' zeg ik terwijl ik op mijn bed ga zitten.
Hij kijkt me zonder iets te zeggen aan.
'Je krijgt altijd te horen dat je je telefoon moet uitzetten,' voeg ik eraan toe.
Hij werpt me een bijna amusante blik toe.
Ik hou op mijn man tegenover mijn ontvoerder te verdedigen. Het is niet verstandig van me om iemands kant te kiezen.
Dr. Kearny zei dat ruziemaken mijn verdedigingsmechanisme was. Ik beschouw die karaktertrek als iets heel persoonlijks, net zoiets als een wipneus of een dosis sproeten. Ik woon in een buurt die overloopt van vriendelijkheid. Liefdadigheidsbijeenkomsten. Inzamelingsacties. Vrijwilligers. Ik ben niet zo aardig.
'Mammie, waarom ben jij niet net als andere mammies?' vroeg Jamie toen ze naar school ging. 'Andere mammies zijn saai,' was mijn antwoord. En wat ik niét zei: andere moeders nemen de naam van hun man aan omdat ze daar trots op zijn en niet omdat ze iets te verbergen hebben.
Hij sluit me even op en komt dan terug met het ontbijt. Ik heb het idee dat het in de auto lag, anders heeft de Man Met Wie Hij Samenheult het gebracht. In de witte tas klikken de plastic bakjes met fruityoghurt tegen de lepel. Onderin ligt weer een sinaasappel.
De zilveren telefoon gaat over en Hij loopt naar de deur. Ik pak de sinaasappel op. Stevig en sappig, en hij voelt zwaar en koud aan in mijn hand. Mijn aandacht richt zich even op Zijn achterhoofd. Hoe hard, hoe snel zou ik kunnen gooien? Hij draait zich plotseling om en ik leg de sinaasappel neer. Mijn duim glijdt over de steel van de lepel tot aan de ruw afgewerkte punt. Daar voelt hij wat ongelijk aan, en ik zou me er gemakkelijk aan kunnen snijden. Het zou me weinig moeite kosten om de lepel te verstoppen. Zijn tweede telefoon gaat over. Nadat Hij hallo heeft gezegd, loopt Hij naar de badkamer, doet de deur dicht en zet de ventilator aan.
Mijn hart slaat op hol; was dat Sam die terugbelde? Ik word zenuwachtig, net als die eerste keer dat Hij me belde, na dat feestje van Ally. Ik kan me nog goed herinneren dat ik de telefoon oppakte en zijn kalme stem hoorde. 'Claire? Met dokter Spin.' En na die eerste blijdschap werd ik weer bang, vanwege al de vragen die hij zou kunnen stellen. De mannen uit mijn verleden schieten door mijn hoofd, slonzig en op een rijtje, alsof ze in een politie-line-up staan. Uiteindelijk zou hij vast vragen hoe ik aan dat litteken kwam. Wie zou dat nou niét doen?
Ik schuif de lepel onder mijn kussen en buig me over naar de deur. Het enige wat ik hoor, is het blikkerige geluid van de ventilator. Ik durf te wedden dat als ik het lef zou hebben om naar die deur te hobbelen en mijn oor ertegenaan te drukken, Hij ook nog de kraan open zou zetten. Hij blijft een hele tijd in de badkamer. Vijf minuten? Dat is heel lang voor een man die een telefoongesprek voert. Daarom begin ik ook te twijfelen of Hij wel met Sam praat. Ik leun tegen het hoofdeinde en zak onderuit.
Als Hij terugkomt, is Hij een tikje rood aangelopen. Hij kijkt uit het raam en neemt een slokje koffie.
'Wat is er aan de hand?' vraag ik. Het is niet de eerste keer dat ik in een motelkamer zit met een man die bijna niet kan wachten om me iets te vertellen.
'Was dat Sam?'
Hij kijkt me aan met Zijn rood aangelopen gezicht.
'Het was zijn secretaresse.'
Nu weet ik het: Hij is rood van woede, niet van warmte ofvan schaamte. Sam heeft Hem behandeld alsof hij een tuinman, een timmerman of een dienstmeisje is. Vernederd.
Ik vraag wat ze heeft gezegd, maar eigenlijk wil ik weten hóé ze het heeft gezegd. Klonk die mooie Melanie nog steeds kalm en bevelend? Was haar ijskoude stem niet een tikje warmer?
'Ze zei dat Sam me over vijf minuten zou bellen. Na zijn persconferentie. Voordat hij naar New York gaat.'
Hij gaat op het andere bed zitten.
'Misschien dacht ze dat het een grap was.'
'Ja, dat zou kunnen.'
Ik geef hem de sinaasappelschil en de lege bakjes terug.
Hij bestudeert de inhoud van de zak. 'Waar is de lepel?'
Ik schokschouder.
Zijn linkerhand grabbelt onder mijn kussen. Hij haalt de lepel tevoorschijn en beweegt hem heen en weer, terwijl Zijn hoofd gelijktijdig meeschudt.
Hij is zo dichtbij dat ik Zijn rechtervoet niet kan zien, die gedeeltelijk onder het bed staat. Plotseling kijkt Hij omlaag en heel even vrees ik het ergste voor de videoband. Dan krabt Hij met de lepel over Zijn enkel.
'Wat wou je hier eigenlijk mee doen?' wil Hij weten. 'Me opeten?'
'Een vluchttunnel graven,' antwoord ik.
'En waar zou je dan naartoe gaan?'
'Ergens waar ik een krant kan kopen,' zeg ik glimlachend.Santa Fe, 1999. Sam en zijn compagnon, Hugh, op een kunstfestival. Ze zijn bijna even bruin als de indiaanse kunstenaar met wie ze staan te praten. Hugh moest een toespraak houden tijdens de National Public Relations Conference, waar overigens nauwelijks geconfereerd werd. Het zou voornamelijk neerkomen op toeristische uitstapjes, golfen en bezoekjes aan dure beautyfarms, had Sam gezegd nadat hij me had overgehaald om mee te gaan. Hugh was nog niet getrouwd met Anne, en ik voelde me het derde rad aan de wagen. De mensen in zijn vakgebied verveelden me, ze praatten alleen maar over wijnkelders en aandelen.
Ik leerde Hugh tegelijk met Sam kennen, op dat feestje bij Ally. Toen ik naar het toilet ging was Sam nog alleen, en toen ik terugkwam was hij een van een duo.
'Jullie lijken net broers,' zei ik, terwijl ik Hugh een hand gaf en probeerde niet te staren.
'Ik ben jonger,' zei Sam snel, en we schoten allemaal in de lach. Maar als je wat beter keek, zag je dat het waar was. Jonger, slanker en jongensachtiger. Sam liep veerkrachtig, Hugh bewoog zich slomer.
'Ik zou maar uitkijken als ik jou was,' zei Hugh zuchtend toen Sam een nieuwe voorraad gin-tonics ging halen. 'Een vrouw kan niet op tegen al die charmante zelfverheerlijking.'
Ik had naar hem moeten luisteren: het was een waarschuwing, en het sleutelwoord was 'zelf'. Maar destijds zag ik dat niet in. Sams energie was aanstekelijk. Hij geloofde dat poli- tici konden winnen, dat nieuwe producten met succes gelanceerd konden worden en dat beginnende theatergroepen succes konden hebben. Sam was de kern waaromheen alles draaide. Hij kon zich in geen enkele stad in het noordoosten op straat vertonen zonder iemand tegen te komen die hij kende.
Mijn baan bij de tv-zender was het tegenovergestelde van zijn werk: je hoefde er niet voor te reizen en je moest je concentreren op feiten in plaats van op meningen. Ik bracht het merendeel van mijn tijd door met schrijven, redigeren en telefoneren. Hij zou doodgaan als hij mijn werk moest doen.
Sam was een buitenbeentje bij mij op kantoor, de vrouwen met wie ik samenwerkte waren getrouwd met musici en schilders. In gedachten zag ik ze 's avonds in bed gedichten lezen en door het raam naar de maan staren. Ze leken op elkaar, maar ik wist heel goed dat het knap saai kon worden als je te veel op elkaar leek. Sam en ik waren yin en yang en daardoor een beter koppel. Dat dacht ik althans in het begin. Een bundeling van verschillende krachten.
Maar hij deed wel zijn best om net zo te zijn als ik. Hij was de eerste man die ik ooit had ontmoet die net deed alsof hij een intellectueel was. En hij was er goed in ook, het heeft me jaren gekost om hem te ontmaskeren. Zijn oudere broer, Robert, die ook bevriend was met Hugh, was de beste van zijn jaar op Princeton. Sam kwam niet verder dan San Diego State en deed zijn uiterste best om de schijn te wekken dat hij even intelligent was als zijn broer. Hij nam een abonnement op Harper's en legde exemplaren van dat tijdschrift op zijn salontafel. Hij kocht goedkope reproducties van beroemde schilderijen en hing die in zijn koopflat aan de muren. Misschien koos hij Hugh wel uit als compagnon omdat hij wist dat het de goedkeuring van zijn broer zou wegdragen.Hugh had het geld, Sam de energie. Hadden ze eigenlijk wel iets anders nodig? Samen bouwden ze een ongelooflijk succesvol bedrijf op, met als grondslag hun vriendschap en hun hobby's. Zo simpel is het. Het lijkt er bijna op alsof ze zichzelf afvroegen: wat voor werk kunnen we gaan doen waarbij we de hele week lang kunnen golfen, vissen, eten en drinken?
Zo denk ik erover op slechte dagen. Dan zie ik alleen maar de gekunsteldheid.
Sam maakte me het hof met uittreksels van literatuur, films en kunst. Hij ventileerde andermans meningen. Voelde wat hij volgens critici moest voelen. Het leven met hem geeft me het gevoel dat ik meewerk aan een laboratoriumexperiment. Dubbele blinddoektest. De resultaten zijn in de loop der tijd keer op keer bevestigd. De uitslag kan per echtgenote variëren. Maar ik ben de enige vrouw die hij heeft, de enige vrouw die hij ooit heeft gehad. Ik moet er nog steeds achter komen waarom hij mij heeft uitgekozen en of hij dat wel heeft gedaan. Het is heel goed mogelijk dat Hugh tegen hem heeft gezegd dat hij maar met dat meisje moest trouwen en hij dat dus maar heeft gedaan.
De eerste avond, toen Hugh me waarschuwde voor Sam, was het al meteen duidelijk dat Sam hetzelfde te horen had gekregen over mij.
'Dus jij bent de beruchte Claire,' zei hij glimlachend terwijl hij me een hand gaf.
'Zo berucht ben ik nu ook weer niet,' zei ik rustig.
'Met al dat reizen en al die prijzen? Je lijkt wel een personage uit een boek van Tom Clancy.'
Jasses. Ik trok een gezicht, en hij paste meteen zijn referentiekader aan.
'Oké, Dickens dan? Of Tsjechov?'
Ik lachte, omdat ik aannam dat hij belezen was, en dat vond ik belangrijk. Belangrijker dan het in feite had moeten zijn.
'Ik geef de voorkeur aan Tennessee Williams,' zei ik met een glimlach. 'Of aan Mamet. Mamet is goed.'
'Inderdaad,' antwoordde hij.
Het enige woord dat gegarandeerd gelijktijdig intelligentie, kennis en sympathie uitstraalt. Sam gebruikte het als dekmantel. En ik viel ervoor. Plat op mijn gezicht.Waarom was ik verbaasd? Niets is zoals het lijkt. Dat is de enige waarheid die ik graag aan mijn dochters door wil geven. De werkelijke betekenis die in de Doos schuilt. De warme koekjes, het witte hekje en de kwispelende staart op de veranda zien er allemaal veel leuker uit als je ze alleen maar vanaf de weg kunt bekijken.
Het houdt geleidelijk aan op met regenen, de stortbuien veranderen in miezerige motregentjes die uiteindelijk ook wegblijven. Ik zie dat, zoals ik alles zie, door de vijf centimeter brede spleet tussen de gordijnen. Die laat een verticale streep licht door die van een grauwgroene kleur langzaam maar zeker via blauw overgaat in oranje. Als er iets zou gebeuren - als de per- soon-die-ons-in-de-gaten-houdt langs zou lopen, of de auto van een handelsreiziger over de parkeerplaats zou rijden, of een verdomd kamermeisje zich zou afvragen of die ontvoerder geen handdoeken nodig heeft - dan zou het aanvoelen als het smalste toneel ter wereld. In de tweede akte zou een geheim onthuld worden. Een nieuw personage zou op kunnen komen en weer van het podium kunnen verdwijnen. De belichting verandert, maar het decor niet. De Cutlass ziet er elke ochtend vochtig uit, maar dat komt door de dauw. De metallic blauwe lak is geen goed meetinstrument: je kunt er niet aan afzien hoe warm het is of hoe laat. Het motel ligt op het oosten, dat kan ik zien aan de zon. En aan de manier waarop Zijn overhemd opbolt als Hij buiten loopt kan ik zien dat de wind uit het noorden komt. Al die natuurkundelessen op de middelbare school blijken pas echt nut te hebben als je ontvoerd bent.
Klinkt dat saai? Dat was het in het begin niet. Ik ben eraan gewend om maar kleine stukjes van de wereld te zien. Het geheel kan ik niet aan, er is een heleboel wat ik gewoon nog niet wil weten. Maar goed, de dagen vlogen niet echt voorbij. Ik had wel wat meer afleiding kunnen gebruiken.
Na het ontbijt gaat Zijn telefoon drie keer over, en elke keer loopt Hij de deur uit om het gesprek buiten aan te nemen. Voordat Hij de deur opendoet, kijkt Hij mij even aan alsof Hij wil zeggen: hij is het niet. En tussen haakjes, ik weet best dat je me door het raam in de gaten houdt.
De ringtoon van Zijn Motorola is een vloeiend bloepgeluidje, subtieler dan andere tonen die Hij had kunnen kiezen. Van die muzikale deuntjes word ik stapelgek, ik ben blij dat Hij die niet heeft genomen. Ik ga ervan uit dat alle gesprekken, ook als het Sam niet is, over mij gaan. Maar ik kan me vergissen. Hij kan ook over tijd zijn met Zijn bibliotheekboeken, een afspraak hebben met de tandarts of een geïrriteerd vriendinnetje dat Hem verwijt dat Hij meer van zijn werk houdt dan van haar.
Inmiddels heb ik mijn eigen telefoons al drie dagen niet meer kunnen opnemen. Werk, huis en mobiel. Drie nummers maal drie dagen. Alleen op mijn werk waarschijnlijk al zo'n dertig telefoontjes. De politie zal zich nu afvragen wat ze ermee aan moeten, of ze weg kunnen of bewaard moeten worden. Dat mis ik helemaal niet: het luisteren, het doorgeven en het opslaan. En ik mis het gerinkel ook niet. Als hij thuis was, nam Sam altijd de telefoon aan, en ik liet altijd eerst het antwoordapparaat opnemen. Daar begreep hij helemaal niets van, dat ik bepaalde dingen zomaar kon negeren. De telefoon, de post. Hij gedroeg zich bij allebei als een kind, omdat hij nog steeds geloofde dat er iets wonderbaarlijks in een envelop kon zitten. Ik kan me zijn gezicht zó voor de geest halen, hij was bijna duizelig van opwinding als hij de enveloppen openscheurde. Fluitend tijdens een karweitje dat net zo goed een vervelende klus had kunnen zijn. Misschien hebt u al gewonnen. Bijgesloten treft u aan. Voordat de meisjes konden lezen of spellen, gaf hij ze altijd iets van de stapel dat ze mochten houden: 'Kijk eens, Jamie, Saks heeft je een schoenencatalogus gestuurd. En volgens mij is dit tijdschrift aan jou geadresseerd, Julia!'Er waren dagen dat ik de post in de brievenbus liet zitten, gewoon vergeten. Tijdens de kerst werd ik doodziek van al de dozen die door UPS werden afgeleverd. Nu mis ik de post, ik zou er heel wat voor geven als ik een tijdschrift of een catalogus zou hebben. Papier. Ik snak naar papier.
Het is rustig in de motelkamer. De telefoon die van de muur is gerukt is kapot en blijft stil. Die zal goed noch slecht nieuws brengen. In gedachten zie ik het NIET STOREN-bordje aan de deurknop hangen. Van die kant zal het nieuws ook niet binnenkomen. We zullen niet gestoord worden bij onze misdaad.
De oranje lamp staat op een nachtkastje met één laatje. De la glijdt gemakkelijk open en ik vind zoals verwacht een zwarte bijbel, die ik op het bed leg. Het is heel lastig om met gebonden handen de bladzijden van een nieuw boek om te slaan. De rug is stijf en de bladzijden vallen steeds dicht. Ik geef mijn pogingen op.
Mijn blik richt zich op het tv-toestel, alsof ik dat alleen met wilskracht kan aanzetten. Ik weet dat Hij de afstandsbediening in Zijn zak heeft. Het toestel staat op een zwarte doos waarvan ik aanvankelijk dacht dat het een kabelaansluiting was. Maar die zijn niet zo groot. Een dvd? Nee, een video.
Mijn ademhaling gaat sneller als ik rechtop ga zitten. Heb ik onbewust geweten dat die daar stond toen ik die band pakte? Audio-videoapparatuur was in het Mid-County Motel vast niet standaard. Net zomin als een minibar, een schoenpoetszak en een dikke witte badjas met het monogram MC. Hij had het apparaat meegebracht en met iets uit de zakken van Zijn cargobroek aangesloten. Een kruising van de ontvoerder van de Lindbergh-baby en MacGyver. Mijn tenen wurmen zich tussen de strook van de sprei en de vloerbedekking. Met mijn rechter kleine teen raak ik de rand van mijn verstopte videoband aan.
Buiten hoor ik Hem schreeuwen. Ik trek mijn voeten haastig terug. Alweer betrapt. Ik gluur door het gordijn en zie hoe
Zijn hand door de lucht zwiept in gebaren die precies passen bij Zijn boze Spaanse woorden. Ik neem tenminste aan dat het Spaans is, ik ben niet zo goed in talen. Ik kan alleen Frans onderscheiden omdat ik in Frankrijk gewerkt heb. Ik spit in mijn geheugen: spreekt David nog andere talen behalve Frans? Na een minuut klapt Hij de telefoon dicht en laat Zijn ergernis de vrije loop. Dan draait Hij zich om en kijkt tussen de gordijnen door. Onze blikken kruisen elkaar in die benarde ruimte. We zien elkaar aan weerskanten van een uitermate lege kamer. Dan gaat Hij iets uit de auto pakken. Ik neem aan dat Hij meteen terugkomt, dus beweeg ik me niet. Ik wacht. Ik verroer me niet, evenzeer aan deze plek gebonden door mijn geboeide handen als door mijn nieuwsgierigheid.
Het duurt even voordat Hij terugkomt. Vijf minuten? Tien? De kleine tijdseenheden zijn me inmiddels ontglipt. Het gaat nu alleen nog maar om ochtend, middag en avond. Ontbijt, lunch, diner.
Hij doet de deur open en kijkt me verwonderd aan.
'Je hebt je niet bewogen,' zegt Hij.
Ik heb met mijn tenen die verdomde band van je geraakt, zou ik het liefst willen zeggen, maar ik haal alleen mijn schouders op. Hoe kun je nou iemand die jou niet kent teleurstellen of verrassen?
Hij gaat op Zijn bed zitten en veegt met Zijn hand over Zijn mond. Een gebaar dat alle mannen maken.
'Was dat Sam tegen wie je zo stond te schreeuwen?'
Hij schudt Zijn hoofd.
'Je hebt een heleboel telefoontjes gehad.'
Hij draait zich om en kijkt me peinzend aan. Zal ik het haar wel of niet vertellen? 'Ik ben nogal populair,' zegt Hij.
'Je bent vooral boos.'
Hij slikt iets weg. 'Mijn baas is niet blij met me,' zegt Hij.
Ik knipper met mijn ogen. Dat is de eerste keer dat Hij die term gebruikt. Zijn baas. De persoon-die-ons-in-het-oog-houdt?
'Vertel me eens voor wie je werkt,' zeg ik rustig.
'Goed.' Hij slikt weer. 'Als jij me vertelt wie David is.'
We kijken elkaar aan. Ik schud nee. Discussie gesloten. Ik zou eigenlijk niet verbaasd moeten zijn over het feit dat het voor Hem een kwestie van gelijk oversteken is. Dat is immers waar het bij een ontvoering om draait.
'Komt het door mij dat je baas boos is?'
'Ik dacht dat je geen Spaans sprak.'
Ik ben de fout die Hij heeft gemaakt, de reden dat Hij ontslagen zal worden.
De druk daarvan is voelbaar in de kamer, het belang van een goede uitkomst. Het is belangrijker dan het lanceren van een nieuw product of een vergadering buiten de deur. Als Hij dit verknalt, zitten we allemaal in de penarie.
Mijn voet begint plotseling zo te jeuken dat ik het bijna niet meer uithoud. Ik kronkel in een poging om hem tegen de ombouw van het bed te wrijven. Hij ziet me hannesen en zwaait zijn benen sierlijk van het bed, zo elegant dat ik hem Zijn bewegingsvrijheid benijd. Hij pakt mijn gebonden voeten vast en krabt over mijn beide wreven, snel maar effectief. Zijn nagels zijn kort en gelijk van lengte, zijn vingertoppen zijn zacht.
De telefoon gaat weer over. Hij legt mijn voeten neer, klapt het toestel open en antwoordt zuchtend in het Spaans.
'Dank je wel,' roep ik als Hij naar de deur loopt.
Voordat Hij die opendoet, kijkt Hij naar me om en knikt. Ik weet dat Hij met dat knikje niet 'laat maar zitten' bedoelt.
Hij bedoelt Sam.
Middag.
Lunch.
'Breng een krant voor me mee!' roep ik hem na. 'Por favor!'Jamie op de tribune van het honkbalstadion, samen met pappie. Ze lacht op de foto en zwaait met een vaantje. Maar ze heeft twee suikerspinnen gegeten en op de terugweg zag Sam in de achteruitkijkspiegel dat ze ineens bleek werd. Hij kon nog net op tijd op de vluchtstrook stoppen. Ik weet nog dat ik achteraf gelachen heb om Sams beschrijving van het blauwe braaksel.
Sam was goed als er iemand ziek was, of in noodgevallen. Ik niet, en de meisjes wisten dat precies. Voor ouders bestaat er geen verjaringstermijn met betrekking tot fouten. Je drukt een kus op het hoofdje van je driejarig dochtertje en verontschuldigt je, je zegt dat het mammie spijt, het komt allemaal omdat mammie het zo druk heeft, en zij antwoordt dat het wel goed is. Maar jij weet beter, je weet dat als ze twintig is, of veertig, ze zich dit soort momenten zal herinneren als ze bij haar therapeut op de bank ligt.
Julia is vier en heeft de hele dag al pijn in haar buik.
'Mijn buik doet zeer,' zegt ze om half tien opnieuw. Ik herhaal dezelfde aanpak die ik overdag al een paar keer heb gehanteerd: kusje op het hoofd, geen koorts. Hand op haar navel en vragen of ze daar pijn heeft. Ja. Weet ze wel zeker dat ze niet naar het toilet moet? 'Nee, ik hoef echt niet, mammie.'
Geen bloed, geen koorts, geen pijn in haar rechterzij. 'Ga maar weer lekker naar bed, lieverd,' zeg ik tegen haar, 'en probeer maar met opgetrokken knieën te slapen. Misschien heb je gewoon een beetje gas in je buik.'Een uur later komt ze weer beneden, in tranen en voorovergebogen.
'Ik heb het geprobeerd, mammie, echt waar. Maar ik kan alleen maar denken aan messen in mijn buik,' snikt ze.
In haar ogen ontdek ik plotseling een groeiende angst. Kinderen denken dat soort dingen niet, schiet me plotseling door het hoofd. Tenzij er iets ernstig mis is. Heel erg mis.
Ik leg mijn werk opzij, zet de droger uit en laat de wasmachine doordraaien. Ik pak een luier, een fles en mijn telefoon. Jamie en Jordan zijn klam van de slaap en kijken me aan alsof ik een vreemde ben als ik ze uit hun bed haal.
Tegen de tijd dat ik de parkeerplaats bij de Spoedeisende Hulp oprij, is de baby weer in slaap gevallen. Ik pak een wandelwagentje uit de kofferbak en zet haar erin, biddend dat ze niet wakker zal worden. Ik laat Jamie de wandelwagen duwen terwijl ik Julia draag.
In de wachtkamer zit een man met een hand in het verband. Ik kijk er niet naar. In de hoek, bij de tv, ligt een tienermeisje te slapen, opgerold als een hond.
We melden ons aan en wachten. Het geluid van de tv staat uit, een praatprogramma waarin niet gepraat wordt. De enige tijdschriften die er liggen, zijn Fortune en Golf. Jamie wrijft in haar ogen en ik wrijf over Julia's rug. Een gapende verpleegkundige roept eerst de man met de verbonden hand naar binnen en dan ons.
'Ik denk dat het haar blindedarm is,' zeg ik tegen de dienstdoende arts.
We worden in een cabine gepropt waar het wandelwagentje nog net in de hoek kan staan. Ik zet de kap omhoog, tegen het felle ziekenhuislicht.
De dokter kijkt niet eens verbaasd. 'O ja?' Hij praat met een Engels of een Zuid-Afrikaans accent, dat weet ik niet precies.
Hij neemt haar temperatuur op en drukt op haar borst en op haar keel. Stelt haar dezelfde vragen als ik heb gedaan: waar en hoelang. En nog een paar meer: wat heb je gegeten en gedronken? Ben je vandaag naar school geweest? Of heb je bij iemand gespeeld?
Hij trekt zijn handschoen weer uit en werpt me een iets te vriendelijke blik toe.
'Ik geef haar een zetpil en dan wachten we even een halfuurtje af.'
'Een zetpil tegen de koorts?' vraag ik.
'Ze heeft geen koorts,' zegt hij effen. 'Haar darmen zijn een beetje opgezet. Het zal wel niets te betekenen hebben, maar er is een kleine kans op - '
'Een verstopping?'
'Ja. Maar ik zei al dat die kans klein was. Waarom gaat u niet een halfuurtje rustig zitten? Als ze moet drukken, trek dan niet door. Ik wil er even naar kijken.' Hij doet het licht uit en trekt het gordijn dicht.
Twintig minuten later gaat Julia rechtop zitten en zegt dat ze naar het toilet moet. Ik ga met haar mee en het is ineens zo klaar als een klontje: ze heeft dagenlang last van obstipatie gehad.
We vertrekken nadat we de vermaning hebben gekregen om meer vezels en minder kaas te eten. Ik kijk de verpleegkundige even aan, die kennelijk ook een vierjarig kind thuis heeft. Pizza en hamburgers met kaas en kaas uit het vuistje. Wat eten kinderen anders?
We stoppen op de oprit. Zo worden kinderen ontvoerd, denk ik als ik om een uur 's nachts de deur openduw en twee kinderen slapend in de auto achterlaat terwijl ik het derde naar binnen draag.
Sam valt om zes uur 's ochtends naast me in bed, een uur voordat ik moet opstaan. Hij klaagt over mensen die tijdens de nachtvlucht lagen te snurken.
Ik vertel hem wat mij die avond is overkomen, met het idee dat hij dan zijn mond wel zal houden.Aanvankelijk kijkt hij nog zorgelijk en stelt navenante vragen. Had ze overgegeven? Hoe voelde ze zich een dag eerder dan? Arme meid.
Maar op een gegeven moment begint hij te fronsen, alsof hij weet dat de afloop niet goed is.
'Sjonge, ik hoop wel dat dit door de verzekering gedekt wordt,' zegt hij. 'Ze doen tegenwoordig een beetje moeilijk over niet-urgente gevallen.'
'Ze betalen vast wel. Ze was de hele dag ziek geweest.'
'Dat kan wel eens een klisma van duizend dollar zijn geweest, Claire. Duizend dollar.'
Ik wil eigenlijk vragen wat hij dan in mijn plaats zou hebben gedaan, maar dat slaat nergens op. Hij is niet in mijn plaats. Hij is nóóit in mijn plaats.
Ik ga weer liggen en wacht tot er een of ander alarm afgaat. Mijn wekker, de zijne, de babyfoon, het rookalarm, de kool- monoxidedetector. Iets dat aangeeft dat ik moet opstaan en de kamer uit kan lopen.
Maar dat gebeurt niet, en ik blijf. Voorlopig.
Het apparaat van de airconditioning rammelt tegen de wand. De wand protesteert. Ze zijn gewikkeld in een lawaaierig gevecht. Ik zou graag mijn oren willen bedekken, maar dat lukt me niet. Als ik mijn handen tot aan mijn kin ophef, kan ik net mijn oren aanraken. De kleinste dingen lukken me niet door dat touw om mijn polsen. Hij maakt de ketting af en toe wel een tijdje los, maar dan zit ik nog steeds met die zelfgemaakte handboeien.
De regen is voorbij en de hittegolf is terug. Ik voelde de warmte naar binnen slaan toen Hij de deur opendeed. Maar de airconditioning heeft dapper zijn best gedaan, en binnen is het nu ijskoud, zo'n temperatuur die je alleen in een motelkamer aantreft. Ik wentel me als een alligator in een poging wat warmte te vinden tussen de versleten lakens. De lagen waar ik onder lig - het laken, de deken, de sprei - zijn allemaal variaties van dun. Op de een of andere manier slaag ik erin het kussen tegen mijn oor te duwen. "Warmer. Rustiger. Het boze Spaans van buiten dringt niet meer door. De enige Spaanse woorden die ik ken, zijn de woorden die Jamie en Julia op school hebben geleerd. Blanco. Motocicleta. Maar die hoor ik niet.
Als ik op mijn andere zij rol om uit het raam te kijken, zie ik Hem niet tussen de gordijnen door, maar ik weet dat Hij in de buurt is. Ik zou de Cutlass zelfs door het kussen heen gehoord hebben. Dit keer blijft Hij langer weg.
In plaats van de band onder mijn bed vandaan te vissen en naar de video te Hobbelen om ernaar te kijken, kies ik de laffe uitweg. Ik speel hem in mijn verbeelding af. Ik ben ervan overtuigd dat het surveillanceopnamen van mijn eigen huis, mijn gezin en mijn tuin zijn. Een andere verklaring is er niet. Maar er zaten een heleboel banden in de tas. Zou ik niet het enige slachtoffer zijn? Hadden ze het ook op andere huizen gemunt? Ik probeer alles te beredeneren: Zijn precisie, het feit dat Hij een buitenlander is. Zijn woede ten opzichte van Sam. Er loopt een koude rilling over mijn rug als ik me herinner wat Hij die eerste avond heeft gezegd: Amerikanen verwennen bun kinderen. Sam is voor zaken naar Mexico geweest, naar Venezuela en zelfs naar Cuba. Drie, vier keer? Dat weet ik echt niet meer. Hij neemt vaak nachtvluchten. Gaan die ook naar Mexico? Hij en Hugh hebben nog twee compagnons in het bedrijf, beiden getrouwd en met kinderen. Zijn zij er ook bij betrokken?
Ons gezelschap zal uitgebreid worden. We zullen een suite nodig hebben. Of een hele vleugel. We zullen niet alleen de kamermeisjes van de Mid-County Motor Inn moeten omkopen, maar ook de directeur en de vullers van de snoepautomaten. Ik kan me het bordje KAMERS VRIJ nog herinneren dat ik die eerste avond heb gezien. Hebben ze daar nu het bordje 'Vol' voor in de plaats gehangen?
Hij schopt de deur open en gooit Zijn telefoon op Zijn bed. Het toestel vliegt tegen het houten hoofdeinde en belandt tollend op het nachtkastje. Ik trek het kussen over mijn gezicht bij wijze van bescherming. Na een paar seconden durf ik weer te kijken.
Hij staat voor het raam en tuurt naar buiten alsof Hij de reden voor al Zijn pech kan zien. Dit komt me bekend voor. Ik heb het eerder meegemaakt, twee mannen die het vanwege mij met elkaar aan de stok hebben, en ik hoor bij de boze van de twee. Gewelddadigheid, jaloezie, woede. Alles kan gebeuren als je twee vriendjes tegelijk hebt. Je kunt net zo goed twee tijgers als huisdier nemen. Nietwaar, David?
Ik lig te rillen onder de dekens en bijt in het kussen om mijn klapperende tanden tot rust te brengen. Als ik nu iets zou zeggen, zou mijn stem raar klinken, alsof ik kiezels onder mijn tong heb. Maar ik ben veel te verstandig om mijn mond open te doen.
Ik hoor het geruis van stof. Hij loopt naar me toe en trekt het kussen van mijn gezicht. Ik deins achteruit.
Hij laat een donkerblauw sweatshirt op mijn borst vallen en loopt terug naar het raam.
'Dank je wel,' zeg ik. Hij heeft de rits al opengetrokken, dus vouw ik de wollige binnenkant om mijn keel. Na een paar minuten houdt mijn rillen op.
Hij staat met één hand op Zijn heup naar de parkeerplaats te kijken, een beetje meisjesachtig. Dat vind ik niets voor Hem.
'Wat is er aan de hand?' vraag ik.
'Je man,' begint Hij. 'Heeft hij wel genoeg... waardering voor je?'
De tranen die in mijn ogen springen, zeggen wat ik niet over mijn lippen kan krijgen. Hoelang zou Hij ons bespioneerd hebben om te vermoeden wat ik vermoed? Het heeft jaren geduurd voordat ik iets doorkreeg. Al die excuses: hij is gewoon praktisch. Hij is niet bepaald sentimenteel. Hij heeft het gewoon druk, hij denkt aan andere dingen.
'Heeft hij gevraagd of alles in orde is met me?' ontvalt me.
Hij aarzelt. 'Ja, natuurlijk.'
'Ik neem aan,' snuf ik, 'dat je hem om geld hebt gevraagd?'
'Onder andere.'
'Wat dan nog meer?'
'Een andere manier van zakendoen.'
Ik knijp mijn ogen samen en frons. Op zondag dacht ik dat ik vermoord zou worden, op maandag wist ik dat het om geld ging en dacht dat het een kwestie van wraak was. En gaan we nu, op dinsdag, ineens actie voeren?
'Moet Sam op een andere manier publiciteit zien te krijgen?' Inmiddels zit ik rechtop, met het sweatshirt los om mijn schouders.
'Je weet het niet, hè?'
'Wat weet ik niet?'
'Op welke manier je man zijn brood verdient.'
'Hij heeft een public-relationsbedrijf.' Ik besef hoe dom dat klinkt.
Onze blikken kruisen elkaar. Mijn mond, die nog steeds openhangt, roert zich weer.
'Ben je een klant van Sam?'
Hij lacht weer op die jongensachtige manier.
'Is hij je baas, bedoel ik eigenlijk.'
Hij richt zich tot het raam. 'Het is niet erg Amerikaans om het niet te weten. Het is heel ouderwets dat de man gewoon zijn vuile praktijken uitoefent, terwijl zijn vrouw niet eens vraagt naar het bloed dat aan zijn handen kleeft. Neem jou nou. Jij bent geen moderne Amerikaanse vrouw.'
Nee, denk ik. Het enige bloed dat ik in gedachten aan Sams handen kan zien kleven, komt uit de kaken van een vis.
Ik schud mijn hoofd. 'Nee. Je moet je vergis - '
'Absoluut niet.'
Ik dacht aan Sams kantoor, de twee etages met het weidse uitzicht, de chique lobby, het moderne meubilair. Kunst aan de muren, bloemen op de bureaus. Hugh had een goede smaak. Op de deur was een zilveren plaquette waarop hun beide namen stonden. En op elke bureau lagen dure visitekaartjes. Stoelen die een weldaad waren voor een zwakke rug. En er waren ook mensen. Handenschuddende mannen. Goed geklede meisjes met een jonge, glanzende huid die in koptelefoons praatten en allerlei dingen regelden. Deden die allemaal alsof?
'Waar verdient hij dan zijn geld mee?'
Hij schudt Zijn hoofd. 'Ik zit al genoeg in de puree.'
Zijn baas zal nu nog bozer zijn. Hij had zich een simpeler transactie voorgesteld: een kind dat zich niet kon verzetten of geniepige plannetjes kon bedenken en een vader met een gebroken hart. In plaats daarvan hebben ze mij, een paniekerige vrouw van wie ze niet weten wat ze waard is en die haar best doet om een uitweg te vinden. Ik probeer het verband te ontdekken tussen een blanke public-relationsexpert en een Latijns-Amerikaanse ambulancebroeder met een sociaal geweten. Wat hebben die twee gemeen?
'Wat heb je tegen je baas gezegd?'
Nu is het Zijn beurt om verward te reageren. 'Waarover?'
'Waarom je mij hebt meegenomen in plaats van Jamie. Welke reden heb je daarvoor opgegeven?'
'De reden doet er niet toe.'
'Wel als je een goede indruk op hem wilt maken.'
Hij zegt niets, dus ga ik verder. 'Als je hem de waarheid vertelt,' zeg ik, 'dat ik het heb gevraagd, zal hij één ding denken. En als je hem vertelt dat Jamie moest overgeven en een toeval kreeg, zal hij iets anders denken. En als je hem vertelt dat mijn familie geld heeft, zal hij weer iets totaal anders denken.'
'Wat zou jij me dan aanraden?' vraagt Hij, een tikje geamuseerd. Een trekje om Zijn mond verraadt Hem. Hij houdt van dit soort spelletjes.
'Een combinatie van twee en drie lijkt mij het beste.'
Hij knikt, draait zich om en gaat weer op Zijn bed zitten.
'Ik heb tegen hem gezegd dat ze niet in haar bed lag,' zegt Hij. 'Dat ik haar in jouw bed vond en dat jij wakker werd.'
'Dat klinkt logisch,' zeg ik.
We zitten ieder op ons eigen bed en babbelen over nachtelijke misdadigerspraktijken.
'Ja.'
'Waarom is hij daar dan boos over?'
'Hij zei dat ik jou bewusteloos had moeten slaan en haar toch had moeten meenemen.'
Mijn adem stokt in mijn keel. Ik begin weer met mijn kettinkje te spelen en voel de spanning in mijn keel. Dreigementen. Stoere woorden, god, dat klinkt echt als David. Ik sla je
in elkaar tot je op sterven na dood bent. Als je de benen neemt, zul je dat de rest van je leven betreuren. Maar de dingen waarover David zich beklaagde en die zijn woede wekten, hebben totaal niets met Sams werk te maken. Of wel?
Ik kijk Hem aan. Hij retourneert mijn blik. Een spottend trekje om Zijn mond, een strakke kaak. Hij wil dat ik geloof dat Hij in staat is om me in elkaar te slaan en in de kofferbak te stoppen. En dat Hij dat alleen heeft nagelaten omdat ik nu bij Hem in het krijt sta. Hij wil dat ik de zwellingen voel, de beurse plekken die onder mijn huid opkomen. Een man met Zijn achtergrond zou weten wat Hij moest doen en wanneer Hij moest ophouden. Als er kwaadaardige verpleegkundigen en artsen zijn, dan zullen er ook wel kwaadaardige broeders zijn.
Ik huiver en wend mijn blik af. Precies wat Hij wil. Ik voel dat Hij tevreden naar me kijkt, blij dat ik nog steeds bang voor Hem ben.
Ik zie vaag dat Hij rechts van me met Zijn hand in de zak van zijn cargobroek staat te friemelen. Los geld, metaal en papier, dingen die niets met elkaar te maken hebben, komen in beweging en protesteren. Het is het geluid van immigratie, integratie en frustratie. Dan houdt het op.
Er valt een schaduw op mijn wang. Ik draai me om. Hij houdt me iets voor dat op een stapeltje post lijkt.
Een olijftak.
Bovenop ligt een menu van de Mid-County Pizza.
Daaronder een krant: de Mid-County Inquirer.Sanibel Island, Pasen 2005. Breedbeeld. Het grootste zandkasteel op het strand. Sam en de meisjes hebben er de hele dag aan gewerkt, terwijl ik de schelpen heb aangeleverd die als dakbedekking dienen, en het zeewater voor de slotgracht. Het kasteel is even zorgvuldig gebouwd als ons eigen huis.
Vlak na de krokusvakantie was Sam negen nachten achter elkaar thuis. De meisjes gedroegen zich alsof het Kerstmis was. Jamie vroeg om speciale menu's - biefstuk, kalkoen, garnalen - en maakte elke avond menukaartjes voor het eten. Jordan en Julia kibbelden over wie er naast hem mocht zitten en welke kleur kaarsen we moesten aansteken. Hij reed ze op maandag naar de manege en op woensdag naar dansles, en met de koptelefoon van zijn mobiel op leek hij meer op een rockster dan op een man die niet één voicemailberichtje wil missen.
'Mammie,' vroeg Jordan me donderdag bij het ontbijt, 'kan ik pappie morgen meenemen om een spreekbeurt over hem te houden?'
Ik pakte mijn koffertje in terwijl de eerste pannenkoek lag te verbranden. Ik greep in, gooide hem weg, zette het gas lager en bakte drie volmaakte pannenkoeken. Ondertussen zei ik tegen Jordan dat ik niet geloofde dat juf Wilson dat leuk zou vinden, en dat spreekbeurten eigenlijk over iets moesten gaan. Waarom neem je dat halssnoer van schelpen niet mee dat we samen op vakantie hebben gemaakt? Of dat muntje uit 1930, dat je hebt gevonden toen ze bezig waren met de fundering van de keuken?Ze deed zoveel stroop op haar pannenkoek dat het hele hord volliep, en wierp tegen dat een week geleden Emily Aharon de oorlogsmedaille van haar oom Mike had meegebracht die toevallig wel op de borst van oom Mike zat.
'Maar pappie heeft geen medaille.'
'Hij heeft wel een borst,' zei ze hoopvol. 'Een goeie inborst.'
Ik zuchtte. Waarom waren vaders altijd het populairst? Ik had haar negen maanden gedragen, twaalf uur in barensnood gelegen, en wat was het eerste woord wat ze kon zeggen? Pappie. Ik drukte een kus op haar blonde krullenkop en zei dat ze volgens mij beter iets anders uit kon zoeken, iets wat ze had gemaakt of had gevonden. Niet de zeldzame aanwezigheid van haar vader.
Die ochtend bracht ik ze naar school, maar Sam haalde ze op en ging in de studeerkamer zitten werken. Toen ik om zes uur thuiskwam, zat Willis te miauwen bij zijn bak en op het aanrecht lagen stapels lege pakjes van kaassnacks. Ik trok de vuilnisbak open om ze weg te gooien en zag zes verfrommelde lege vruchtensappakjes bovenop liggen. De tv van boven denderde door het plafond.
Ik zal hem eens even met zijn neus op de feiten drukken, dacht ik.
Door de dichte deur van de studeerkamer hoorde ik de gladde telefoonstem van Sam. Ik klopte niet aan.
'Vind je het goed als ik je even in de wacht zet?' vroeg hij. Hij nam de hoorn van zijn oor en keek me aan. 'Wat is er?'
'Het is etenstijd. Ze hebben huiswerk, Sam. Ze mogen doordeweeks geen tv-kijken.'
'Ze hebben een tussendoortje gehad,' protesteerde hij. 'En ze zeiden dat ze hun huiswerk al af hadden.'
'Heb je dat gecontroleerd?'
Hij fronste. 'Gecontroleerd? Mijn moeder controleerde mijn huiswerk nooit.'
'Dat jij verwaarloosd werd wil nog niet zeggen - ' 'Ik werd niet verwaarloosd. Ik werd alleen niet verwend.'
'Hun huiswerk nakijken is geen kwestie van verwennen. Maar om ze vlak voor het eten een kwartliter sinaasappelsap te laten drinken - '
Hij haalde zijn linkerhand door zijn haar. Dat deed hij altijd als hij met zijn mond vol tanden zat.
'Ik heb ze allemaal maar één pakje gegeven.'
'Nou, terwijl jij bezig was met dat verdomde telefoongesprek hebben ze nog een pakje gepakt.'
'Het spijt me. Daar kon ik niets aan doen. Dit is een heel belangrijk gesprek, Claire.'
Dat is altijd zijn excuus. Een heel belangrijk gesprek. Een belangrijke vergadering. Super belangrijk.
'Ja, hoor,' zei ik, terwijl ik de deur uitliep. 'Belangrijker dan je kinderen.'
Vlak voordat ik later die avond in slaap viel, luisterend hoe hij beneden op zijn computer zat te tikken en terugdenkend aan zijn gezicht toen ik zonder te kloppen de studeerkamer binnenkwam, herinnerde ik me iets waar ik op dat moment geen aandacht aan had geschonken. Zijn gezicht was rood aangelopen en bij zijn bakkebaarden sijpelden zweetdruppeltjes omlaag. Op de een of andere rare manier paste dat bij de toon van zijn stem, die hoger had geklonken toen ik ineens de kamer binnenviel.
Zenuwachtig? Bang? Afpersing? Omkoping?
Dat zijn allemaal dingen die niet bij me opkomen. Ik denk aan telefoonseks. Dat was wat me het eerst te binnen schoot.
We komen erachter dat we allebei van simpele pizza's houden. Dat is maar goed ook, in onze toestand. De krant blijft op Zijn bed liggen terwijl we de rest van het menu bestuderen. Ik begrijp instinctief dat Hij wil dat ik erom vraag.
Hij zit met gebogen hoofd naast me de salades en de bijgerechten te bekijken. Ik zou Hem best een kopstoot kunnen geven. Of Zijn oorlelletje af kunnen bijten. In plaats daarvan blijf ik gewoon zitten. Het is warmer, nu Hij zo dichtbij zit. Hij ruikt schoon, een vaag citrusluchtje. Of zou dat de sinaasappelschil zijn die nog in de prullenbak ligt?
Hij loopt naar buiten om de pizza en een salade te bestellen. Als Hij weer binnenkomt, praten we over andere dingen die we lekker vinden: donker bier, chocola. 'Warme tortilla's,' zegt Hij. 'Frambozen,' zeg ik. 'En avocado's.'
'Dat weet ik,' zegt Hij glimlachend.
Net als ik op het punt sta Hem om de krant te vragen, zegt Hij ineens: 'Hou je van dansen?'
Als iemand dat vraagt, hoor je meestal muziek op de achtergrond. Maar zijn voet tikt niet op de grond, en er is geen geluidsinstallatie in kamer 7.
'Ja,' antwoord ik. Ik denk aan een van mijn oude vriendjes die me heeft leren swingen. En hoe opwindend het was om in zijn armen rond te zwieren. 'Ik dans in het weekend met mijn dochters,' voeg ik eraan toe.
'En met je man?'
Ik haal mijn schouders op. Ik ben niet van plan hem te ver- tellen hoe Sam en ik vroeger met elkaar dansten en dat ik het gevoel van zijn hand op mijn rug altijd zo heerlijk vond, het begrip, de leiding, het de-man-is-de-baas-gevoel. Als ik Hem vertel dat ik van Zuid-Amerikaanse muziek houd, doen we dan languit een cha-cha-cha?
'Kun je goed dansen?'
Hij daagt me uit, Zijn ogen zijn schalks en dartelend.
Ik glimlach. Ik heb lang genoeg verkering gehad met die swingexpert om een grondige opleiding te krijgen.
'Ik kan jiven met mijn handen op mijn rug gebonden,' zeg ik.
Hij lacht. 'Dat zou je wel moeten,' zegt Hij.
Stevige gesprekken over zinloze onderwerpen. Maar ze voorkomen wel dat ik te veel ga nadenken. Dat zeiden mijn artsen ook altijd: 'Probeer te voorkomen dat je te veel gaat denken. Als je dat niet kunt voorkomen, probeer dan een eind aan je gedachten te maken. En als dat niet lukt, moet je jezelf erboven plaatsen.' In mijn verbeelding zie ik al mijn psychiaters door de spleet tussen de gordijnen kijken en goedkeurend knikken, alsof ze door zo'n doorkijkspiegel kijken. Het gaat een stuk beter met haar, fluisteren ze tegen elkaar. Ik beschouw ze als een eenheid, al die artsen uit verschillende steden, die allemaal hetzelfde verhaal te horen hebben gekregen. Ze zijn bijna familie van me.
Hij pakt me het menu weer af. Zijn ogen blijven nu gericht op de bijbel op het nachtkastje.
'Ben je gelovig?' vraagt Hij. Ik hoor iets van een vooroordeel in Zijn stem.
Maar ik heb ineens geen zin om daarover te praten. Stel je voor dat Hij niet katholiek maar islamitisch is? Dat ik Zijn afkomst en Zijn bedoelingen verkeerd heb ingeschat?
'Ik zocht iets om te lezen,' zeg ik. 'Zoals de krant bijvoorbeeld.'
Hij laat er Zijn vingers even overheen glijden. 'Ik wil je alleen niet aan het schrikken maken.' 'O god,' zeg ik."'De kinderen? Is er iets mis? Is er niemand gekomen, heeft niemand ze gev- '
'Ja, ze zijn wel gevonden.'
'Maar zijn ze - '
Zijn ogen staan zacht maar ernstig. 'Alles is goed met ze,' zegt Hij. 'Ik wilde je alleen niet nog zenuwachtiger maken dan je al bent.'
Hij keert me de rug toe, alsof Hij de pizzabesteller aan ziet komen.
'Geef me die krant nou maar,' zeg ik.
Het matras kraakt als Hij opstaat en me de krant toegooit.
'Ga je gang,' zegt Hij en loopt naar buiten.
Door het raam zie ik een rode Volkswagen Kever langsrijden en stoppen. Op het portier is een schijf pizza geschilderd, oranje en geel. Ik zie geen doos die tevoorschijn wordt gehaald of geld dat van eigenaar verandert. Ik spring niet op, zwaaiend met mijn handboeien, in de hoop dat de pizzabesteller zal begrijpen wat er aan de hand is. In gedachten hoor ik Hem afspreken bij het kantoor van het motel, zodat er geen kamernummer aan te pas hoeft te komen.
Ik sla de krant open.
Hij komt binnen met een pizzadoos en een in piepschuim verpakte salade.
'Neem eerst iets te eten,' zegt Hij.
'Nee,' zeg ik.
Het hoofdartikel luidt: DRIE PERSONEN GEWOND BIJ BRAND IN WOONHUIS. Met een foto van een huis waarbij de vlammen uit het dak slaan. Er staat geen huilende buurvrouw, dappere brandweerman of heldhaftige hond op de foto. Tot mijn teleurstelling voel ik niets als ik ernaar kijk. Als je maar naar één ding kunt kijken, wil je daar toch wel door aangesproken worden. Daarna speur ik de voorpagina fronsend af naar nieuws over mezelf. Ik verwacht een minimum aan werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, en ik weet zeker dat de bijvoeglijke naamwoorden vrijwel helemaal zullen ontbreken. VROUW VOORKOMT ONTVOERING, zoiets. Maar we hebben de voorpagina niet gehaald. STEEDS MEER KATTEN IN DE STAAT was kennelijk belangrijker.
Hij eet keurig; Zijn kaken maken nauwelijks geluid. Daar ben ik wel blij om. Als Hij met Zijn tanden zou knarsen, of snurken, of Zijn knokkels zou laten knakken, had ik vast de neiging gekregen om uit het raam te springen. Sam houdt zich ook altijd koest, hij praat niet in zijn slaap en schreeuwt nooit tegen mij of de kinderen. Ik zou nog liever door een machinegeweer neergemaaid worden dan opgescheept te zitten met een luidruchtige man.
Je beleeft weinig plezier aan een krant als je die niet met twee handen kunt vasthouden. Om de pagina's om te slaan moet ik de krant plat op het bed leggen en mijn beide handen gebruiken.
Hij kijkt toe hoe ik HERT VERSTOORT DIPLOMA-UITREIKING zit te lezen, voordat Hij zich naar me toe buigt en mijn handboeien afdoet.
Terwijl ik over mijn polsen zit te wrijven, vind ik ons verhaal, ergens weggestopt op pagina 5, bij het streeknieuws. Onder District Creekland staat: WESTTOWN: MOEDER VAN DRIE KINDEREN VERMIST. Aan het slot van het korte, nietszeggende berichtje: 'Haar zesjarige dochter, de enige getuige, heeft verteld dat de man haar moeder in een nachtpon heeft meegesleurd.'
Ik trek een gezicht. Droeg Hij die nachtpon of ik? Wie heeft hier verdomme de eindredactie over gedaan?
'Heb je deze onzin gelezen?' vraag ik, en Hij knikt. 'Geen sporen van braak? Lieve hemel.'
'Ik heb keurig werk afgeleverd,' antwoordt Hij.
'Je hebt het dakraam gebroken. Je droeg geen handschoenen. Je had een bepaald merk schoenen aan.'
'Misschien heeft iemand de boel wel voor me opgeruimd.'
'En het dakraam gerepareerd?'
'Als ze geen reden hadden om op het dak te klimmen, zouden ze dat niet zien.'
'Wat bedoel je daarmee?'
'Dat de politie meteen conclusies trekt als ze met bepaalde omstandigheden worden geconfronteerd.'
'Dat ik een slechte moeder ben?'
'Dat je een ongelukkige echtgenote bent.'
'Ik ben niet ongelukkig.'
Hij werpt me een vreemde blik toe. Alsof Hij dwars door me heen kijkt. Hij pakt de krant op en legt die weer op het bed.
'Misschien hebben ze morgen wel een ander verhaal,' zegt Hij.
Ik duw de rest van de krant opzij, compleet met het verhaal over de leerling-verpleegsters en het recept voor een ingewikkelde salade. Hij bindt mijn handen weer vast, omdat ik best met geboeide handen pizza kan eten. Mid-County Pizza is het ideale voer voor gevangengenomen vrouwen. De pizza's zijn al voorgesneden, dus gevaarlijke vorken en messen zijn niet nodig. En de punten zijn aan de kleine kant, ideaal voor gebonden polsen.
Als we klaar zijn, verzamelt Hij alle vette servetjes in de doos en neemt ze mee naar buiten. Er staat een vuilniscontainer om de hoek, daar heb ik een glimp van opgevangen toen we aankwamen. Ik heb me zelfs afgevraagd of Hij zich op die manier zou ontdoen van mijn lijk.
De smaak van de pizza blijft in mijn mond hangen; de melige bodem en oregano tussen mijn tanden. Helemaal niet vervelend. Volgens mij blijft Hij langer weg dan noodzakelijk is. Zo ver is het niet naar die container. Ik zou kunnen opstaan om naar het raam te hobbelen en het gordijn open te schuiven. Ik zou het nog een keer via de badkamer kunnen proberen. Maar ik doe het niet. Ik ga met een volle maag achterover liggen denken aan die verrekte krant en dat stomme artikel. Als je zo'n streekblad leest, staat er nooit iets zinnigs in. Ze zullen wel een stagiair op het verhaal hebben gezet. Of een broodschrijver die per uur wordt betaald. Mijn ogen worden zwaar en ik laat ze dichtvallen. Ik hoor Hem niet terugkomen.
Ik schrik wakker met zenuwachtig malende armen en benen. Het is iets donkerder geworden in de kamer, met een tikje oranjeachtig licht, net als dat van de lamp. Het is nog net geen avond.
Hij kijkt me aan en haalt diep adem.
'Is alles goed met je?'
Ik knik.
'Je lag met je voeten in de lucht te fietsen; je leek wel een dromend hondje.'
Ik draai mijn dunne hoofdkussen om en sla er met mijn beide handen op.
'Heeft hij gebeld?' vraag ik.
Geen antwoord. Hij staat op en begint te ijsberen. Een slecht teken. Je moet uit de buurt blijven van ijsberende mannen.
Waar wacht Sam eigenlijk op? Wil hij eerst met zijn accountant spreken? Om te kunnen schatten wat ik precies waard ben?
'Heeft hij gevraagd of hij mij kon spreken?' vraag ik plotseling.
'Wie?' vraagt Hij.
'Sam. De vorige keer. Heeft Hij toen gevraagd of hij mijn stem mocht horen?'
Hij aarzelt, en ik weet genoeg.
'Waarom?' vraagt hij ten slotte. 'Wil je met hem praten?'
'Ja,' zeg ik.
'Echt waar?' Hij trekt zijn wenkbrauwen op. 'Waarom?'
'Er is iets wat ik van thuis wil hebben,' zeg ik.
Hij knijpt één oog samen, maar zegt niets.
'Uit mijn kast,' voeg ik eraan toe.
Wil ik dat Hij erom vraagt?
Hij heeft me te eten gegeven, schone kleren, me naar het toilet laten gaan en iets te lezen meegebracht. Natuurlijk heb
ik nog meer behoeften. Hij zou helemaal niet verbaasd zijn als ik daar ook om zou vragen: water, tampons, pijnstillers, dekens, lippenbalsem en een nagelvijl. Meer te eten, andere gerechten, extra hapjes, dingen waar vrouwen van houden. Kieskeurige vrouwen, hulpbehoevende vrouwen, vrouwen die alle grenzen ontstijgen, van elke leeftijd, kleur of formaat. Vrouwen met wie je niet kunt leven en zonder wie je niet kunt leven. Ik verlang dingen die ik niet kan krijgen: een treurende man en de adem van mijn dochters tegen mijn wang.
Maar Hij vraagt niets, Hij knikt alleen maar. Misschien als Sam terugbelt.
'Wanneer gebeurt dat?'
Hij kijkt me aan maar zegt niets. Ik zie aan Zijn ogen dat hij in gedachten zijn schouders ophaalt. Weet Hij dat niet? Kan Hij er alleen maar naar raden?
Mijn knieën stoten onwillekeurig tegen elkaar. Soms begint het trillen in mijn schouders, soms in mijn knieën. Toen ik magerder was, kon je het duidelijk horen. Ik sla mijn handen voor mijn ogen. Alsof ik me op die manier voor Hem kan verstoppen.
Hij komt naast mijn bed staan. 'Ik weet zeker dat hij elk moment kan bellen,' zegt Hij.
Ik laat mijn handen zakken. En probeer zijn ogen te geloven.
'Als je al je energie verbruikt om je druk te maken over kleine dingen, heb je niets meer over als er echt iets aan de hand is,' zegt Hij.
'Ik weet het,' zeg ik. Dat weet ik best. Josh en ik hebben ditzelfde gesprek al eens gevoerd toen ik zat te kijken naar een bericht over iemand die vanuit een auto op omstanders schoot. 'Als jij je druk maakt over allerlei dingen waar jij niets mee te maken hebt, Claire, dan heb je geen energie meer over als je zelf iets overkomt.'
Hij loopt naar Zijn bed en stapt erop. Hij blijft aan het voeteneinde staan, klemt Zijn handen achter Zijn rug in elkaar en werpt zich met een snoekduik op Zijn kussen.
Door de dreun stijgen er stofwolken op uit het matras op de boxspring, en ik moet hoesten voordat ik in lachen uitbarst.
Hij lacht, maar het is nog net niet dat jongensachtige lachje. 'Nu jij,' zegt Hij. 'Ik zal je wel losmaken.'
'Nee, nee, nee.'
Hij trekt me overeind tot ik aan het voeteneind van mijn bed sta. 'Dat durf ik niet,' protesteer ik.
'Jawel, dat durf je wel.'
Hij geeft me een duwtje, met vingers die aanvoelen alsof er spinnen over mijn ruggengraat lopen. Ik laat me heel even vallen, maar steek dan mijn handen uit.
'Je hebt gesmokkeld.'
Ik hijs mezelf zuchtend overeind.
'Je moet het kussen vertrouwen,' zegt Hij.
'Ik ben niet bang voor het kussen,' zeg ik. 'Maar het hoofdeinde zit me dwars.'
'Dan moet je je ogen dichtdoen. En alleen maar aan het kussen denken, niet aan het hoofdeinde.'
Als ik val, voel ik mijn haar achteruitvliegen en hoor mijn lichaam door de lucht van kamer 7 zoeven. Vliegen.
Het kussen verrast me als ik erop neerplof, maar het is wel zacht.
'Zie je nou wel?' zegt Hij glimlachend.
Terwijl ik weer ga zitten, denk ik aan de slapeloze nachten in mijn jeugd, toen het allemaal is begonnen. 'Je moet aan leuke dingen denken, niet aan nare,' zei mijn vader altijd.
Aan het kussen, niet aan het hoofdeinde.
Aan Zijn lach, niet aan Zijn boeien.
Aan mijn vrijheid, niet aan mijn losgeld.