Hoofdstuk 3
Bedrijfsongeval van een groentje
Kara baande zich een weg door de enorme verzameling pas overledenen die hun instructies afwachtten na hun aankomst in Horizon. David liep naast haar. De gigantische oriëntatiehal zag er nog net zo uit als ze zich herinnerde. Hij was volgepakt met mensen van iedere denkbare etnische afkomst. De miljoenen doden kletsten elkaar de oren van het hoofd terwijl ze wachtten in lange rijen die zich uitstrekten zover het oog kon zien. Er scheen licht vanuit een eindeloze zwarte lucht boven hen, zoals fonkelende sterren uit de middernachtelijke hemel. Het was er heet en benauwd en Kara kon haast niet wachten tot ze er weer weg kon.
Ze volgde David door het doolhof van gangen en nauwe kantoren. Ze probeerde alles wat er gebeurd was te verwerken. Ze was teruggeroepen naar Horizon omdat ze haar nodig hadden, dat had Gabriël zelf gezegd. Haar bijzondere krachten zouden hen moeten helpen, maar ze was er niet zo zeker van hoe. Ze wist in haar hart dat ze er geen idee van had hoe ze die krachten in werking moest stellen. Ze had nog steeds geen benul van de grote stroom energie die wild en onvoorspelbaar was en die zich gemanifesteerd had toen ze zelf aan de rand van haar eigen dood stond. Het was niet iets waar ze zomaar beschikking over had. Ze wist niet zeker of ze het weer op zou kunnen roepen. Ze kon hen vertellen dat ze het bij het verkeerde eind hadden. Dat ze niet die machtige persoon was die ze dachten voor zich te hebben. Maar hoe kon ze hen dat vertellen?
Kara concentreerde zich op de taak die gedaan moest worden. Ze huiverde. Ze werd steeds zenuwachtiger. Ze sloeg haar armen over elkaar.
“Eh David?”
David liep door. “Wat is er?”
Haar lippen waren opeen geplakt. Ze wist niet hoe ze zich op de juiste manier moest uitdrukken.
“D...denk je dat het een goed idee is om mij samen te zetten met een groentje? Ik heb nog geen enkele ervaring in het trainen van anderen. Ik kon mijn eigen hamster niet eens leren om op te houden met in mijn handen poepen. Ik ben een regelrechte ramp. Ik kan mezelf niet als lerares van iemand anders zien. Ik ben een snelle leerling, maar dat betekent niet dat ik dan ook een goede lerares ben.”
David lachte. “Maak je geen zorgen. Het zal best lukken. De orakels geven altijd de makkelijkste baantjes aan onderofficieren in opleiding. Het is echt niet zo moeilijk, dat beloof ik je. Je bent door mij getraind, weet je nog wel? Je hebt geluk gehad dat je opgeleid bent door de beste engelbewaarder. En de knapste ook nog.”
Kara hief haar ogen ten hemel. “Ja, nou, ik herinner me onze eerste opdracht nog wel; het was echt niet makkelijk; we gingen bijna dood!” Ze deed haar mond dicht; ze had zich niet gerealiseerd dat ze aan het schreeuwen was.
David stopte abrupt. Zijn kaken stonden strak gespannen. Er kwam een bezorgde blik in zijn ogen.
“Dat was anders, toen had je een merkteken. En dat heb je nu niet meer. Het Legioen zou je niet gevraagd hebben om leerlingen op te leiden als ze niet heel hard nieuwe engelen nodig hadden. Er zijn rare dingen gaande. Er gaan engelbewaarders uit om hun opdracht uit te voeren en dan komen ze niet meer terug; en hun engelenzielen zijn weg. Dus hebben we echt heel hard nieuwe engelbewaarders nodig en we moeten er achter komen wat er in ’s hemelsnaam aan de hand is.”
“Is er nog niets bekend? Iemand moet toch iets gezien hebben?”
Davids blik vernauwde zich. “Niets. Het lijkt wel of ze allemaal spoorloos verdwenen zijn. Er zijn er duizenden weg.”
“Duizenden! Hoe kan dat nou?”
Ze keek hem ongelovig aan. Ze dacht aan de lichten van de miljoenen zielen in de Zielenzaal die allemaal tegelijk uitgingen, alsof al het licht in een hele stad was uitgezet met een enorme lichtknop, waarna de stad in inktzwarte duisternis was achtergelaten.
David glimlachte flauwtjes naar haar. Zijn blik hield de hare vast. “Dat weten we niet. Maar maak je daar nou geen zorgen over. Je moet je nu concentreren op je beginneling. Kijk me nou niet meer zo aan, het wordt vast heel gemakkelijk.” David gaf haar een van zijn beroemde knipogen.
Maar daar voelde ze zich niet beter door. Eigenlijk maakte het dat ze zich nog veel ellendiger voelde.
Eindelijk kwamen ze aan voor een enorme houten deur. Er flikkerde een rood-blauw neonlicht aan en uit. Er stond: Afdeling Orakels #998-4567, Oriëntatie.
Voordat ze de kans hadden om aan te kloppen zwaaide de deur al open en daar stonden ze dan temidden van stapels papieren en boeken die over de vloer verspreid lagen. Het piepkleine kantoortje was volgestouwd met archiefkasten zodat er maar weinig ruimte overbleef voor de reusachtige kristallen bollen die zich door de ruimte spoedden. De orakels hielden zich staande op de grote doorzichtige bollen, met hun zilverkleurige gewaden achter zich aan flapperend. Ze rolden pijlsnel van de ene archiefkast naar de andere.
Kara en David persten zich door een andere nauwe ruimte met papieren en archiefkasten. Kara rook een zilte geur en ze draaide zich om en zag een rond zwembad in de hoek staan. Er zat een orakel aan een groot halvemaanvormig houten bureau waar hij met zijn vingers op trommelde.
Er stond een jongen voor het orakel. Hij keek naar Kara en David terwijl ze dichterbij kwamen. Hij was korter dan David, met donkerbruin verward haar en bruine ogen. Hij had opvallende dikke wenkbrauwen en een puntig gezicht. Hij had een groene spijkerbroek aan en een groen Tshirt. Hij had zijn handen in zijn zakken. Het scheen Kara toe dat hij ongeveer van dezelfde leeftijd was als zij, een jaar of zeventien. Er was een gouden ster in zijn voorhoofd gebrand.
David glipte achter Kara langs en ging bij het bureau staan.
“Hee…hoe gaat het, o machtige O?” Hij hief zijn rechterhand op en probeerde het orakel een klaphand te geven. Het orakel knipperde alleen maar verward met zijn ogen, dus toen gaf David hem nog maar even een kneepje in zijn schouder.
“Onderofficier Kara Nightingale meldt zich, meneer. Ja meneer!” en hij salueerde en stampte met zijn voet op de grond.
Het orakel staarde David verward aan. “Je ziet er erg mannelijk uit voor een meisje. En nog lelijk ook. Heb je misschien een operatie gehad?” Hij draaide zijn lange witte baard tussen zijn vingers en inspecteerde David nog wat aandachtiger, alsof hij een zeldzaam insect was.
Kara schraapte haar keel. “Ahum. Ik ben Kara Nightingale, orakel; David probeert alleen maar grappig te zijn.” Ze gaf David een duwtje. “Niet dat hij er in geslaagd is.”
De blauwe ogen van het orakel glinsterden en vestigden zich op Kara. Zijn gezicht klaarde op. “O ja, natuurlijk. Alsjeblieft!” Hij frommelde door de papieren op zijn bureau en greep een map. Hij keek er heel even naar en gaf hem toen aan Kara. Toen strekte hij zijn arm uit naar de jongen.
“Timmy, ik stel je voor aan Kara Nightingale. Kara, dit is Timmy Hicks. Timmy is vandaag je nieuwe groentje.”
Minuten lang deed of zei niemand iets. Toen besloot Kara eindelijk om naar Timmy toe te lopen. Maar haar benen leken wel van lood en ze struikelde bijna. Dat scheen het ijs te breken. Timmy grijnsde. Hij schudde haar de hand.
“Hoi. Ik ben Tommy Hicks. Niet Timmy. En iedereen noemt me Tom.”
Ze voelde het prikken in haar gezicht. Dankbaar dat ze niet kon blozen schudde Kara zijn hand.
“Hallo Tom, ik ben blij je te ontmoeten.”
Het orakel klapte in zijn handen. “Nou, nu jullie kennis hebben gemaakt wordt het tijd om levens te redden! Pakken jullie nou je biezen! Er is geen tijd te verliezen! Geen tijd te verliezen! – O, dat rijmt!” Geamuseerd over zijn eigen grapje wuifde het orakel hen de deur uit. “Opschieten maar!”
Kara beet op haar onderlip en sloeg de map open.
Engelbewaarders: Kara Nightingale, Tommy Hicks
Divisie # 4567
Rang: Onderofficier, W-2 Bewakingsonderdeel, Beginneling 1ste jaar, W-1 Bewakingsonderdeel
Opdracht: Monica Smith. Hoek Monkland Avenue met Cavendish Boulevard.
10:13 in de ochtend. Overreden door 30.000 wielrenners tijdens de Tour de L’ile.
Cavendish Boulevard was twee straten van haar huis af...ze kende het goed. Zonder er verder bij stil te staan deed ze de map dicht en stopte hem in haar zwarte rugzak.
David drukte zijn hand op Kara’s schouder. Ze draaide zich om en keek hem aan. Zijn blauwe ogen glinsterden. Zijn mond plooide zich tot een glimlach. Ze voelde een scherpe steek in haar borst.
“Okee, Kara?” glimlachte hij ondeugend. “Ik ga er vandoor. Veel geluk op je eerste dag als onderofficier. En denk niet teveel na. En kom niet in moeilijkheden.”
Hij keerde zich naar Tom en liet zijn witte tanden zien. “Hé knul, geloof maar niets van wat ze tegen je zegt.”
“Hee!” zei Kara woedend. “Dat moet je niet tegen hem zeggen!” Ze keek op naar Davids lachende ogen. Ze wist dat ze voor de bijl zou gaan als ze nog één ogenblik langer keek. Ze keek van hem weg.
“Klaar, Tom?”
Tom zuchtte. “Het moet maar, denk ik.” Hij krabde zenuwachtig aan zijn hoofd. “Wat moet ik doen?”
“Kom maar achter me aan.”
Kara voerde Tom aan zijn elleboog in de richting van het zwembad. Ze klom er met gemak op en bukte zich om hem er op te helpen. Ze keek naar de uitdrukking op zijn gezicht en vroeg zich af of ze zelf ook zo had gekeken toen ze voor het eerst het zwembad in ging.
“Het zal best gaan. Echt waar.” Ze schonk hem een warme glimlach. “Hier, geef me maar een hand. Dan springen we er samen in.”
Na een laatste blik op David geworpen te hebben greep Kara Toms hand en sprong het water in.
Terwijl ze naar de bodem dreven explodeerde er verblindend wit licht om hen heen. Kara kreeg het gevoel alsof er aan hen getrokken werd en keek hoe hun lichamen in miljoenen schitterende deeltjes uiteen vielen. Alles om hen heen verdween.
Kara en Tom klommen een stinkend toilet uit op een bouwterrein in de straten van Montreal. Ze hoorde verkeer langs razen en rook heet asfalt. Gebouwen van glas en metaal torenden boven hen uit aan beide zijden van de straat. De mensen spoedden zich over de trottoirs, verdiept in hun eigen wereldjes. Niemand scheen een jong meisje op te merken dat een jongen voor de eerste keer in een nieuw M kostuum leerde lopen.
Kara voelde de zon op haar hoofd branden. Tom kon zijn benen in het begin niet in beweging krijgen maar even later liepen ze naast elkaar over Monkland Avenue. Er hing een sterke lucht van specerijen en uitlaatgassen. Overal waar ze keken struinden massa’s mensen rond die druk met elkaar in gesprek waren. Er liepen hele gezinnen met klapstoelen onder de arm en Kara vroeg zich af waar ze heen liepen. Ze ging op haar tenen staan en probeerde boven de hoofden uit iets te zien. De mensen stonden ergens op te wachten. Aan de rijen blauwe en rode klapstoelen waar mensen van middelbare leeftijd met zonnebrillen en petten op zaten en de hoeveelheid jonge mensen die lycra wielerkleding droegen was te merken dat ze allemaal onrustig de wielerwedstrijd tegemoet zagen.
Kara keek op haar horloge. Er zeurde iets aan haar hoofd. Ze voelde zich onrustig.
“Eh Tom? Luister eens. We hebben nog een half uur voordat het ongeluk begint, niet? Dus, als je het niet erg vindt ga ik nog even iets doen. Het duurt maar een paar minuten.”
“Hè, wat?” Tom keek verward en onzeker van zichzelf. Kara voelde zich meteen schuldig, maar dat gevoel schudde ze van zich af.
“Ik moet even iets doen,” zei ze vriendelijk. “Ik moet even gaan kijken of alles in orde is met mijn moeder. Maak je geen zorgen; het is maar twee blokken verderop. We kunnen binnen een kwartiertje weer terug zijn.”
Zodra de woorden over haar lippen waren gekomen wist ze dat ze in moeilijkheden zat. Maar op dit moment was de veiligheid van haar moeder haar prioriteit. Ze kon daar niet zomaar van weglopen.
Tom krabde zich op zijn hoofd met zijn rechterhand en Kara merkte op dat zijn linkerhand, die losjes aan zijn zijde hing, dezelfde beweging maakte.
“Eh, mogen we dat wel? Kunnen we zomaar ergens anders heen gaan?”
“Ja natuurlijk. Het is geen groot iets. Ik doe het altijd,” loog Kara. Ze vermeed Toms opengesperde ogen en voelde zich beschaamd. Ze kon zien dat hij niet op zijn gemak was.
Ze deed net of ze het niet zag. “Nou, laten we dan maar gaan. Niet? Kom maar!”
Voordat Tom er iets tegenin kon brengen greep Kara zijn hand en trok hem met zich mee. Ze probeerde te rennen maar hij struikelde steeds over zijn nieuwe benen. Ze vond het nog erger dat ze hem had gedwongen om mee te komen. Maar het moest wel. Ze moest ervoor zorgen dat haar moeder in veiligheid was.
Ze had het nare gevoel dat de hogere demonen waarschijnlijk wraak wilden nemen. Nu ze haar niet konden pakken zouden ze waarschijnlijk naar haar moeder gaan. Haar moeders veiligheid stond op het spel.
Ze kwamen langs Cavendish Boulevard en liepen nog twee blokken verder op Monkland en sloegen toen af naar Walkley Avenue. Ze kwamen aan bij een bakstenen flatgebouw van vier verdiepingen. Het opstapje naar de voordeur lag vol met oude kranten en plastic tasjes die voortrolden in de wind. De bewoners stonden zij aan zij op de kleine roestige metalen balkonnetjes om naar de wedstrijd te kijken. Kara dacht niet dat ze erop gemaakt waren om er met twintig mensen op te staan. Ze liep er snel met Tom onderdoor, naar haar moeders flat in de passage. Ze besloot om naar binnen te gaan.
“Hier is het,” zuchtte Kara. “Hier woon ik, of woonde ik vroeger, met mijn moeder. Het is het Hilton niet, dus schrik niet als je insecten ziet rondlopen. Het is net groot genoeg voor ons tweeën. Kom, laat me je een rondleiding geven. Het duurt maar heel even.”
Kara trok aan Toms arm maar hij verroerde geen vin.
Ze trok nog een keer tevergeefs en liet hem toen los. Ze wilde hem niet midden op straat achterlaten. Hij trok met zijn spieren alsof er iets bij hem kriebelde.
“Kom nou Tom, ik laat je toch niet midden op straat achter.”
Tom wiebelde onrustig op zijn plaats. “Ik...ik weet niet Kara. Ik heb hier geen goed gevoel over. Misschien moeten we teruggaan.”
Kara zuchtte ongeduldig. “Luister nou. We gaan even naar binnen om te zien of mijn moeder er is. Ik ga niet weg voordat ik zeker weet of alles in orde is met mijn moeder.” Ze keek hem onderzoekend aan. Zo jong. Zo angstig. “Het duurt maar heel even. Ik beloof het je. Er zal niets gebeuren. We zijn zo weer buiten.”
Hij stond heen en weer te wiebelen als de toren van Pisa. En zonder een antwoord af te wachten greep Kara Tom bij de hand beet en sleurde hem door de voordeur. De stank van sigarettenrook kwam hen tegemoet toen ze de deur open trok. Ze liepen langs roestige metalen postbusjes waarvan de deurtjes open hingen. Er lagen advertentieblaadjes over het papieren tapijt verspreid. Ze beklommen drie trappen. Er stond een grote stenen open haard verloren in de verste hoek van de hal. Er kwam een schimmelige geur van de grijze tapijten af. Kara maakte een gezicht en vroeg zich af of het door haar M kostuum kwam dat ze zo gevoelig was geworden voor luchtjes. De beige muurverf bladderde af en gaf de graffiti nog wat meer vorm.
“Deze kant op,” zei Kara terwijl ze Tom naar de trap trok. “We wonen op de vierde verdieping; flat 4B.”
“Woonde jij hier? Maar het ziet eruit als een crack huis of zoiets.” Er lag een arrogant toontje in zijn stem en Kara zag een hoogmoedige blik in zijn ogen. Waarschijnlijk had hij nog nooit van zijn leven honger gehad of zonder melk voor zijn pap gezeten, zoals bij Kara thuis vaak het geval was geweest.
Ze kreunde en besloot zijn opmerking te negeren.
“Kom nou!” Ze trok aan zijn arm en hij volgde haar de trap op, maar ze zag dat hij nog steeds naar de graffiti in de hal staarde.
Ze begon zich angstig te voelen over haar moeder. Ze liep met twee treden tegelijk de trap op. Als de demonen haar nou eens te pakken hadden gekregen? Als ze nou al dood was? Haar nekhaar stond recht overeind. Ze herinnerde zich het krakende geluid van Brookes stervende geest terwijl haar benen in de muil van de demon verdwenen. Ze kon haar nog horen gillen terwijl de hogere demonen haar verscheurden. Kara huiverde en rende de trap op.
Ze sprong over de laatste trede heen en sloeg rechtsaf. Haar voetstappen weerklonken door de armoedige gang en ze schoot als een pijl uit een boog naar de deur van haar flat.
Kara stond stil en staarde naar de deur. De witte verf was gebarsten en bladderde af, precies zoals ze het zich herinnerde. Rond de deurknop zaten vieze handafdrukken. Ze knipperde met haar ogen toen Tom naast haar opdook.
“Dit is het dan?” Hij keek omhoog en zag de zwarte metalen cijfers boven de deurpost. “Vier B...hier is het, hè?”
“Welkom in het Hilton hotel, kameraad.”
Ze rolde met haar voet de deurmat opzij en pakte een zilveren sleutel. Met haar tanden op elkaar geklemd greep ze de koude metale deurknop, stak de sleutel in het slot en draaide hem om. Het klikte en Kara duwde de deur open. Haar huid prikkelde onder haar M kostuum. Ze sloop langs de hal en verdween achter een deuropening in de richting van de keuken.
Ze keek gejaagd om zich heen. Het zag er verlaten uit, alsof er in dagen niemand geweest was. Ze werd bevangen door een gevoel van vrees.
“M…mam?” piepte ze, “Mam! Ben je daar? MAM!”
Kara rende de keuken uit en stormde de huiskamer binnen.
“Mam!”
Er was niemand. De kussens op de banken lagen netjes gerangschikt. Er kwam zacht licht door het grote raam achter de hemelsblauwe tweezitsbank, dat weerkaatst werd op het gladgepoetste blad van de salontafel. Er was geen vuiltje te zien. Kara kreeg het gevoel dat er iets helemaal mis was.
In paniek rende ze naar haar moeders slaapkamer. Ze drong naar binnen en stond stil. Er liep een rilling over haar rug. Hij was leeg. De kamer zag er uit alsof er niemand was geweest. Ze rende naar haar moeders bed en pakte een kussen op. Ze duwde het in haar gezicht en probeerde de geur van haar moeder te ontdekken. Niets. Alleen maar de geur van schoonmaakmiddelen. Wat was er gebeurd? Met haar hoofd vol vragen liep ze de kamer uit en stond stil. Ze leunde tegen de deurpost. Haar wereld stortte in elkaar.
“Misschien is ze aan het werk of doet ze boodschappen?” zei Tom. Hij glimlachte en deed zijn best om haar op te beuren. “Ik weet zeker dat alles in orde is. Waarom zou het ook niet?”
Kara realiseerde zich dat Tom er geen idee van had wie ze was, en wat er tien maanden geleden gebeurd was. Hij wist niets van Asmodeüs of de hogere demonen. Hij was nog helemaal groen, had nog niets meegemaakt.
Ze kromp in elkaar. Haar moeder werkte altijd thuis en deed alleen boodschappen op dinsdag en vrijdag. En vandaag was het woensdag.
“Ja, misschien wel.”
Kara slofte naar de bank en plofte erop neer. Haar hele lichaam was gevoelloos. Waar is mijn moeder?
Ze keek op haar horloge. Het was vijf over tien. Ze hadden nog maar tien minuten over om naar Cavendish Boulevard te komen en Monica Smith te redden.
“We moeten gaan. Laten we onze opdracht afmaken, dan ga ik later weer naar mijn moeder zoeken.” Kara kwam met tegenzin overeind. “En we kunnen maar beter opschieten. We hebben nog maar tien minuten om er te komen. Ben je klaar?”
“Goed.” Tom liep naar de deur. “Ik weet zeker dat je het allemaal veel te zwaar opneemt. Ik denk dat het wel losloopt.”
Kara liep vlak achter hem. Ze had een gevoel dat er iets helemaal mis was... ze kon het maar niet van zich af zetten. Zou haar moeder een boodschap aan het doen zijn? Ze keek naar Tom die zijn hand uitstak naar de deurknop...