Hoofdstuk 1

Door de bliksem getroffen



 

 

Kara en een klein jongetje staan samen in een klein riviertje. In de hele omtrek is niemand anders te bespeuren. Hij houdt haar hand vast. Het koele water kabbelt over hun tenen. Een fijne nevel stijgt op en blijft rondom hen hangen en Kara snuift een vage geur van verrot vlees op. Haar tenen worden ergens door aangeraakt. Ze kijkt omlaag.

Er steken witte handen uit het water omhoog die aan haar enkels klauwen. Ze springt achteruit met het kind. Overal om haar heen strekken zich steeds meer handen naar haar uit. Er stijgt nu een dikke zwarte nevel op die als een deken over de stroom hangt. Er wikkelen zich lange ranken om haar benen heen, het lijken wel witte slangen. Kara schreeuwt het uit en schopt naar de nevel.

Ze wordt overmand door een ijzerlucht. De mist verdwijnt. Kara worstelt om zich in evenwicht te houden. Ze staat in een rivier van bloed. Het kleine jongetje heeft het bloed tot aan zijn dijen staan. Kara is misselijk.

Ze hoort een plons.

Een silhouet in de rivier...een man, nee...een verwrongen menselijk hoofd op een vergaan bovenlichaam dat uit de rivier opkomt groeit uit tot een wirwar van ingewanden van mensen en insecten op de rug van een afstotelijk monster. Lange, insectachtige poten slaan naar haar uit, zwart en vlijmscherp. De huid van het monster is bedekt met bulten en zweren, zoals bij een melaatse. Zijn rode ogen gloeien in de zwarte mist. Het klapt met zijn kaken.

Het kind laat Kara’s hand los. Hij wordt onder de bloedige rivier gesleept. Kara bukt zich en tast rond in het bloed, op zoek naar het jongetje.

Een snik. Kara kijkt op.

Het monster heeft het kind te pakken. Het grijpt het huilende jongetje bij de nek en knijpt erin. Het opent zijn mond. Er loopt bloed langs zijn gele puntige tanden. Langzaam brengt hij het schreeuwende kindje naar zijn kwijlende mond...

 

Kara werd met een schok wakker.

Het hart klopte haar in de keel terwijl ze knipperde met haar oogleden die vol zaten met korstjes van opgedroogde tranen. Nog half in slaap ging ze rechtop in bed zitten met haar armen voor zich uitgestrekt, klaar om het jongetje van het monster te redden. Ze streek haar kleverige pony van haar bezwete voorhoofd en wachtte tot ze kalm zou worden, tot het effect van de droom weg zou gaan. Ze had gehuild.

Ze veegde haar gezicht af en liet haar ogen langzaam aan het vroege morgenlicht in haar kamer wennen. De donkere schaduwen werden wat duidelijker. Haar schilderijen van demonen en engelen die de muur als een behang bedekten zagen er in de schemering nog spookachtiger uit. Ze rilde nog na.

De schilderijen hoorden bij een verhaal dat Kara moest vertellen. Iedere keer wanneer ze uit haar nachtmerries wakker werd had ze een penseel gepakt en de steeds terugkerende verhalen geschilderd. Ze maakte zichzelf wijs dat het therapeutisch werkte, dat het bij het genezingsproces hoorde en dat de nachtmerries op een dag zouden ophouden.

Na verloop van tijd wilde haar moeder haar kamer niet meer binnen komen. Kara herinnerde zich hoe haar moeder haar handen ten hemel had gegooid en geschreeuwd had dat de monsters het op haar gemunt hadden.

Maar voor Kara waren het alleen maar schilderijen. Ze dacht niet dat die iemand kwaad konden doen.

Vijf uur ‘s morgens…nog te vroeg om zich klaar te maken voor school. Ze dwong zich om haar ogen weer dicht te doen en viel weer terug op haar hoofdkussen. Het vage snurkgeluid dat uit de tweede slaapkamer verderop in de gang kwam bevestigde dat haar moeder niet wakker was geworden van haar geschreeuw. Dat was een geruststelling. Haar moeder werkte altijd tot diep in de nacht dus had ze een goede nachtrust wel verdiend.

Kara droomde elke nacht over angstaanjagende monsters en over een angstig jongetje met zijn blonde haar dat in de war zit en met een blauwwitte pyama aan...dat op het punt stond om opgegeten te worden. Dan werd ze wakker op het moment dat het kind in de mond van het monster verdween.

Ze slaakte een diepe zucht. Ze kon niet meer in slaap komen.

Ze zwaaide haar benen over de rand van haar bed en sloop op haar tenen naar haar dressoir. De dennenhouten vloerplanken kraakten. Witte verf bladderde van het bovenblad van het dressoir en de poten af waardoor het er antiek uitzag. Er ontbraken een paar knoppen van de bovenste laden zodat Kara lege balpennen als knoppen moest gebruiken. Ze pakte een metalen fotolijst op.

Het glas dat ervoor zat was gebarsten en er waren stukjes af. Kara hield het tegen zich aan. Er stond een man op de foto met slordig bruin haar en een vriendelijke glimlach die een klein meisje in zijn armen had met het haar in twee lange bruine staartjes en een gele tuinbroek aan.

Kara voelde een steek in haar borst. Ze kon zich die dag nauwelijks meer herinneren. Het beeld van haar vader was vervaagd. Hij was gestorven toen ze nog maar vijf was en ze kon zich hem totaal niet meer herinneren. Ze trok haar vinger langs de lijnen van zijn gezicht. Wat ze er niet voor zou doen om een echte vader te hebben! Misschien zou haar moeder een beetje normaler worden als er een man bij haar in de buurt was. Kara voelde een steek van pijn in haar hart en zette het lijstje met een zucht weer terug op het dressoir.

Haar eigen gezicht staarde haar aan in de gebarsten spiegel en ze forceerde een glimlach. Vandaag was ze zeventien geworden. Zeventien was de leeftijd waarop meisjes verliefd werden en een nieuwe opleiding gingen volgen om hun dromen te kunnen verwezenlijken. Haar glimlach vervaagde. Haar zomerbaantje bracht nauwelijks genoeg geld op om eten te kunnen kopen. Op die manier zou ze nooit genoeg bij elkaar krijgen om haar opleiding te betalen.

Een kakkerlak rende haar spiegel op en stopte precies in het midden. Hij stond oog in oog met haar; zijn zwarte kraaloogjes staarden haar aan met een griezelig soort intelligentie. Zijn voelsprieten bewogen nerveus.

PATS!

Kara haalde het boek van de spiegel af en smeet de dode kakkerlak in haar prullenmandje. Ze voelde zich schuldig omdat ze het insect gedood had. Ze tuitte haar lippen en keek weer in de spiegel. Ze wist dat ze blij zou moeten zijn maar ze voelde zich zo leeg van binnen. Er ontbrak iets aan haar, zoals een auto niet goed kon rijden als er een wiel ontbrak. Maandenlang had ze nu al op school lopen pruilen en had niets anders willen doen dan schilderen en boeken lezen. Zelfs haar beste vriend Mat ging haar uit de weg.

Twee weken geleden had hij haar tijdens de lunch verteld dat zijn hersenen wegsmolten als hij teveel bij haar in de buurt was; hij werd depressief van haar. Zonder Mat in de buurt om haar te steunen voelde ze zich nog meer verloren en verward. Ze probeerde het gevoel van zich af te schudden maar het lukte niet. Ze voelde zich alleen.

Het zachte getsjilp van vogels drong tot haar oren door. Kara glimlachte. Ook al stoorden ze haar weleens, ze zongen prachtig. Het getsjilp werd luider, intenser. Toen hoorde ze een luid gekau van kraaien, een heleboel kraaien...

Vreemd,dacht ze.

Ze sloop zachtjes naar haar vensterbank. De houten vloer voelde koel aan onder haar voetzolen. Ze drukte haar hoofd tegen het glas en keek naar buiten. Er zaten bijna twintig kraaien op de takken van de hoge esdoorns. Met hun koppen gebogen kraaiden ze naar iets op de begane grond dat Kara niet kon zien. Ze spande zich in om door de takken heen te kijken. Er ging een rilling over haar rug.

Het hart klopte haar in de keel. Daar, midden op de weg stond een klein jongetje...hetzelfde jongetje dat ze iedere keer in haar dromen zag.

Ze drukte haar neus plat tegen het glas terwijl ze naar het kleine figuurtje staarde dat daar op straat liep in zijn pyama. Hij was blootsvoets. Het weer was in augustus nog warm in Montreal, zelfs vroeg in de ochtend. Ze zag hem zijn voeten voorzichtig neerzetten terwijl hij tussen de geparkeerde auto’s door liep. Er rolden stukken krantenpapier om hem heen die in de wind flapperden.

Ik moet hem gaan halen, zei Kara tegen het raam. Ze dacht even na en trok toen een grijze huisbroek aan met een trui er overheen. Ze opende haar slaapkamerdeur met een droge klik en stapte de schaduw in. Ze moest haar moeder niet wakker maken, dus sloop ze zachtjes de gang door en rende de deur van het appartement uit.

Ze rende met twee treden tegelijk de trap af en snelde de hal door. Ze kwam even op adem en duwde de glazen deuren open. De lucht die rook naar natte bladeren en gras voelde koel aan op haar huid en deed al denken aan de komende herfst. Grijze regenplassen lagen overal op de trottoirs en Kara moest er omheen springen om niet nat te worden. Ze rende naar de plek waar ze het jongetje gezien had.

Hij was er niet meer.

Het was heel stil op straat. Kara merkte op dat de vogels opeens opgehouden waren met tsjilpen. De wind ging liggen. Kara huiverde. Een rilling liep over haar rug en ze hoorde haar hartslag in haar oren.

Hé, jochie!” zei ze met gedempt stemgeluid, omdat ze niet de hele buurt wakker wilde maken. “Jochie...waar zit je?”

Hij kan toch niet ver weg zijn. Het is maar een klein ventje, dacht ze. Ze liep een paar stappen verder en stond weer stil. Haar nekhaar stond overeind. Ze voelde dat er iets mis was, een soort voorgevoel dat haar zei dat ze weg moest rennen...

En daar was hij.

Kara hield haar adem in. Ze kon hem nu heel duidelijk zien; niet het kind, maar een knap uitziende vreemdeling die ze al eens eerder had gezien. Hij leunde tegen een geparkeerde auto met zijn armen over elkaar. Hij keek haar in de ogen. Haar hart stond stil.

Hij was lang en slank. Hij had een bruin leren jasje aan dat strak om zijn brede schouders zat en hij droeg een versleten spijkerbroek met daarop een strak zittend Tshirt dat zijn gespierde borst accentueerde. Hij staarde haar aan met een dwaze grijns op zijn gezicht. Hij had kuiltjes in zijn wangen en zijn gezicht was beslist aantrekkelijk. Het was te volmaakt. Het soort gezicht dat de vlinders in haar buik allemaal tegelijk deed opfladderen. Kara had hem de bijnaam “hot stalker” gegeven...haar aantrekkelijke schaduw.

Wat doet die hier op dit uur van de dag?

Ze trok een gezicht. Er klopte iets niet. Aan de ene kant vond ze het opwindend dat er zo’n knappe bink op die manier naar haar keek, maar aan de andere kant kreeg ze er kippevel van...en niet het goede soort kippevel. Er was iets griezeligs aan de manier waarop hij naar haar keek.

Hot Stalker kamde met zijn vingers door zijn warrige blonde haar en draaide zich om. Hij ving Kara’s blik op en keek toen de andere kant uit, alsof hij geïnteresseerd was in een geparkeerde auto die daar stond. Hij zag er in het geheel niet uit als een seriemoordenaar zoals Jeffrey Dahmer ... het soort dat zijn slachtoffers in stukjes hakte en opat, in een soort exotische stoofpot.

Nee, hij had zo’n aantrekkelijke mond; ze kon zich niet voorstellen dat hij daarmee mensen zou opeten. Ze had er geen idee van waarom hij achter haar aan zou zitten. Met haar platte kippeborst en onzichtbare rondingen had ze wat uiterlijk schoon betrof niet veel te bieden. Wat viel er aan haar te stalken? Niets. En daarom was ze heel achterdochtig wat hem betrof. Dingen die te mooi lijken om waar te kunnen zijn, zijn dat ook meestal, besefte ze, vooral wanneer ze in haar leven voorkwamen.

Ze haalde haar ogen tijdelijk van hem af en zocht de straat weer af naar het kind. Donkere schaduwen hingen overal rond in de stille straat en Kara werd wat gespannen. Maar er bewoog niets. De jongen was nergens te zien. En toen ze weer naar de hot stalker wilde kijken kwam ze tot de ontdekking dat ook die verdwenen was, alsof ze zich hem alleen maar verbeeld had.

Ik word echt helemaal gek, dacht Kara terwijl ze haar pony uit haar gezicht streek. Een lichte motregen verkoelde haar hete wangen en ze was er dankbaar voor...

Vanuit haar ooghoek zag ze iets bewegen.

Eerst dacht ze dat haar hot stalker weer terug was. Maar ze besefte al gauw dat hij het niet was. Deze man had wit haar en een vaalbleke huid. Hij droeg een maatkostuum en Kara geloofde dat het er een beetje te chic uitzag voor deze plaats op dit uur van de dag. Hij leunde tegen een lantaarnpaal aan de overkant van de straat. Zelfs in de verte kon ze zien dat er iets heel raars aan de hand was met zijn ogen.

Ze waren zwart. En ze waren op haar gevestigd.

Kara’s maag draaide om; ze hapte naar adem en er kroop een akelig gevoel over haar rug waardoor de haren haar ten berge rezen. Haar hart bonsde in haar oren en ze beefde. Ze herkende dat gezicht...het was het gezicht van het smerige monster uit haar nachtmerries. Het keek minachtend en het likte zijn lippen, waarbij een mond vol puntige gele tanden zichtbaar werd.

Haar binnenste draaide zich om. Een onpasselijk gevoel steeg haar naar de keel en Kara schoot als een pijl uit een boog over straat.

Met haar ballerina’s schrapend over de straatstenen begon ze steeds harder te rennen. Ze werd zich nog meer gewaar van de stilte om haar heen. Het was alsof de wereld stilstond en alleen zij erin rondliep. Ze kreeg een duw in haar rug van een plotselinge windvlaag. De duisternis werd erger en het licht werd gedoofd. Kara hoorde gerommel in de verte. Plotseling verscheen er een grote schaduw op de grond voor haar, alsof er een emmer zwarte verf bij haar voeten werd leeggegoten. Ze keek op. Een enkele donkergrijze wolk dreef verschrikkelijk snel naast haar aan de roze-blauwe lucht. Hij ging razendsnel tegen de wind in, recht op haar af.

Ze snakte naar adem en probeerde uit alle macht om zoveel afstand te bewaren tussen zichzelf en het zwartogige monster als ze maar kon. Ze gluurde achter zich. Haar hart steeg haar in de keel.

De demon zat vlak achter haar.

Een luid gebrul gaf haar de doodschrik en er klonk een gedonder om haar heen. Kara keek op. De grijze wolk zat nu vlak boven haar. Ze smoorde een kreet. Ze had kippevel. Hoe kan een wolk op die manier bewegen?

Ze wist dat het onnatuurlijk was. Ze werd overvallen door een gevoel van paniek.

Kara spurtte naar een bushalte aan de overkant van de straat en viel neer op het bankje in het glazen hokje. Een schaduw kroop over de grond en duisternis kroop overal om haar heen. Ze keek op en staarde door het plexiglas dak van het hokje. De grijze wolk stond er precies boven. Hij was haar gevolgd.

Kara volgde hem met haar ogen. Er kwam een vonk uit de wolk, en toen nog een, totdat de wolk volledig opging in kleine elektrische vonkjes. Ze schudde ongelovig haar hoofd.

Vanuit haar ooghoek zag ze iets bewegen. Ze kreeg een demon in het oog...hij stond voor het open gedeelte van het bushokje. Hij gromde en zijn tanden glommen in het duister. Ze deed haar ogen dicht en wenste dat de nachtmerrie zou ophouden. Er klonk opeens een luid gekraak; Kara deed haar ogen weer open.

Er kwam een bliksemflits neer uit de wolk.

Hij raakte de demon.

Kara schreeuwde toen ze hem voor haar ogen in het niets zag oplossen. Zijn ledematen verkruimelden als verbrande toast. Er vloog as door de lucht als droge boomblaadjes in de wind. Alles wat over was van de demon was een hoop vuil. Kara voelde zich even misselijk.

ZAP!

De bliksem sloeg in het bushokje. Met een witte lichtflits verdween het hele hokje, waarna enkel wat rook en de geur van verbrand plastic nog te bespeuren was. Doodsbang keek Kara om zich heen. Hoe was dit eigenlijk mogelijk? Ze huiverde en haar maag trok samen tot een bal. Haar handen beefden en ze balde ze tot vuisten.

Ze sprong het zwartgeblakerde hokje uit, de straat weer op en rende naar het dichtstbijzijnde huis. Er klonk een sissend geluid, veel te dichtbij...ze kreeg een gevoel alsof er iemand achter haar liep. Haar haar werd ergens door aangeraakt en toen haar nek. Ze draaide zich om, om te zien wat het was en viel haast flauw.

De demon met de zwarte ogen rende achter haar met onnatuurlijk hoge snelheid, alsof er een film te snel werd afgespeeld. Hij siste en spuugde verwoed. Zijn bleke grimas liet rijen dunne puntige tanden zien. Kara realiseerde zich dat hij geen enkel schrammetje had. Er was geen spoor te zien van verbranding door de bliksem die hem had verteerd, zelfs niet op zijn maatkostuum.

Kara’s knieën begaven het. Ze viel op de grond en gilde. Ze rolde om en greep haar voet. De huid rond haar enkel zwol op en werd onmiddellijk rood en paars. Ze probeerde uit alle macht om te gaan staan maar ze viel weer op de grond. Er kroop een schaduw over de grond. Kara keek op. De grijze wolk was een paar centimeter van haar hoofd af, zo dichtbij haar dat ze hem kon aanraken. Er kwam een luid schrapend geluid van achter haar en ze draaide zich om.

De demon was nog maar een paar passen van haar verwijderd. Binnen enkele seconden zou hij bovenop haar springen. Er speelde een vreemde glimlach over zijn gezicht terwijl hij rende, alsof hij op het punt stond de loterij te winnen.

Help!” schreeuwde Kara wanhopig. “Is er iemand die me helpen kan?!”

De mond van de demon ging open en zijn kin viel midden op zijn borst, zoals een slang die zijn kaken loshaakt, klaar om zijn prooi te verzwelgen. Op dat verschrikkelijke ogenblik besefte Kara dat ze opgegeten zou worden...net als dat jochie in haar dromen. Ze kon alleen maar bevend toekijken.

Op hetzelfde moment bleef de grijze wolk boven haar staan. Er dansten blauwe en witte vonkjes de wolk in en er weer uit.

En toen schoot er nog een bliksemflits uit.

Kara knipperde met haar ogen toen een wit licht in haar ogen brandde.

Ze voelde een elektrische schok door zich heen gaan. Het brandde. Ze had geen tijd om te schreeuwen.

En toen werd alles donker.