Hoofdstuk 9

Politie chef Albert Mouray was goed in dit soort dingen.

De overval omvatte meer dan vijfhonderd politiemannen en gendarmes in acht steden. Veertig verdachten moesten worden opgepakt op precies hetzelfde moment: 06.30 uur op dinsdag 26 oktober 1976.

Er gingen heldere, duidelijke bevelen naar Marseille, Antibes, Mougins, Toulon, Nïmes, Parijs en Ajaccio op Corsica, en uiteraard naar Nice. De agenten die de arrestaties moesten verrichten hadden namen, adressen en persoonsbeschrijvingen, en in de meeste gevallen hadden ze de verdachten een tijdje gevolgd. Elke arrestatie werd gedekt door een arrestatiebevel. Het leek wel alsof er vanaf Cape Kennedy weer een lancering plaatsvond, merkte iemand op.

Tegen lunchtijd lagen alle rapporten op het bureau van Albert Mouray, en hij vroeg zich af wat hij verkeerd had gedaan.

Om te beginnen waren er vijf van de veertig door de mazen van het net geglipt: ze waren gewoonweg niet geweest waar ze om half zeven die ochtend verwacht werden. En bij die vijf zat de grootste vis van allemaal: Dominique Poggi.

Poggi was geboren op Corsica, op 16 februari 1926. Jarenlang was hij de rechterhand geweest van Barthélemv Guerini, de Franse Mafia leider, en had in deze periode slechts één kleine veroordeling gehad wegens pooierij in Straatsburg in 1950. Toen Guerini's rijk ineen stortte, verhuisde Poggi naar Antibes, en opende daar met zijn broer de Club 62. Maar hij bleef verkeren in slecht gezelschap: in 1972 werd de gangster Gavin Coppolani aldaar gearresteerd. Coppolani was een zeer ongewenst persoon. Drie jaar later ontsnapte hij en probeerde zich te wreken op de verklikkers die hem hadden aangegeven: hijzelf werd gewond in de nu volgende schietpartij, en de man die hem verwondde werd in 1976 in Nice vermoord en op het bordes van zijn nachtclub achtergelaten. Poggi, met zijn grove gezicht en scherpe geest, had zowel de contacten als de ervaring met georganiseerde misdaad om een onderneming als de kraak van de eeuw te kunnen leiden. Hij was de favoriet voor de titel le cerveau Het Brein. Maar hij was niet thuis toen de politie aan de deur kwam.

Er zou nog meer slecht nieuws volgen. Zeventwintig van de vijfendertig die wèl thuis waren geweest, bleken aan het eind van de dag 'zuiver' te zijn, en moesten worden vrijgelaten.

Het was een onvermijdelijk gevolg van de manier waarop de namen bijeen waren gebracht, dat sommige verdachten onschuldigen bleken te zijn die niets meer hadden gedaan dan een belangrijke verdachte tijdens het schaduwen meerdere malen te ontmoeten. Maar zevenentwintig van de vijfendertig was wel een teleurstellende verhouding.

Typerend was het geval van de verkoper van muziekinstrumenten uit Béziers. Bij de eerste keer dat de gendarmes naar de villa in Castagniers waren geweest, hadden ze het nummer opgemerkt van een metaal grijze Peugeot 504 die in de garage had gestaan. Op de avond, toen ze voor de tweede keer gingen en vier mannen hadden aangetroffen op het terras, was de wagen weggeweest. De gendarmes controleerden echter het nummer van de wagen, en kwamen zo terecht bij de verkoper van muziekinstrumenten. De man werd om 06.30 uur op 26 oktober gearresteerd te Capestang, département Hérault. Hij bezat inderdaad een Peugeot 504, maar die was wit en niet grijs, en hij was in staat te bewijzen dat hij op 9 juli vele mijlen van Castagniers verwijderd was geweest. De Peugeot bij de villa had valse nummerborden gehad, en de verschrikte verkoper van muziekinstrumenten was het onschuldige, maar ongelukkige slachtoffer van een toeval.

En als klap op de vuurpijl bleken de acht vastgehouden mensen geen bijster grote vangst te zijn.

Emile Buisson had een alibi voor het weekend van de kraak, maar in de opwinding bekende hij tienduizend francs van zijn baas te hebben verduisterd.

Homer Filippi was de zoon van Philippe Filippi, bokspromotor en manager van de wereldkampioen Marcel Cerdan. Homer was een drughandelaar, een kleine jongen maar, die wel contacten had met de vier mannen bij de villa in Castagniers, maar die niet positief verbonden kon worden met de kraak, en hij werd alleen maar aangeklaagd wegens het bezit van een vuurwapen zonder vergunning.

Huguette Cruchendeau was een hoer uit Marseille, die niets meer had gedaan dan omgaan met de kennissen van de vier uit Castagniers, maar die band was toch nauw genoeg om te worden vastgehouden.

Henri Michelucci had de Renault 17 geleend die bij de villa in Castagniers was gezien, maar hij beweerde dat zijn broer Daniël die toen had gereden, en Daniël was één van die vijf die waren ontglipt.

Alfred 'Fred de Juwelier' Aimar en Adrien Zeppi, de vent die gestolen goud had verkocht aan zijn eigen bank, konden zeer beslist achter de tralies worden gezet, maar alleen wegens corrupte handelwijze.

Dat waren dus zes van de acht die waren vastgehouden.

Uiteindelijk had Mouray dus maar twee personen te pakken gekregen, die beslist Rioolratten waren: Francois Pellegrin en Alain Bournat.

Alles bij elkaar genomen was het een slechte dag geweest. Voor de politie, dan.

Het politie onderzoek die nacht concentreerde zich op Pellegrin en Bournat. Beide mannen waren ezels, zoals eerder is gezegd; en dit was een geluk voor de politie. De detectives in hemdsmouwen in de Avenue Foch begonnen met de oude bekende routine opmerking: 'We weten tóch alles al, dus waarom zou je het jezelf moeilijk maken? Je kunt evengoed bekennen.' Toen gingen ze verder met: 'Al je vrienden hebben volledige verklaringen afgelegd, die jou belasten waarom zou jij dan je mond houden?'

Ongelooflijk genoeg trapten ze erin.

We merkten al eerder op, dat de kruimeldieven die Spaggiari aannam om hem te helpen zijn plan uit te voeren zijn ondergang zouden worden; en dat was precies wat er ook gebeurde.

Zowel Pellegrin als Bournat legden een volledige bekentenis af en noemden als het brein dat de kraak had georganiseerd: Albert Spaggiari.

De naam was bekend aan Commissaire Principal Claude Besson, de rechterhand van Mouray. Op 31 juli 1974 was een goedgeklede man de Banque de Paris et des Pays Bas in Nice binnengelopen en had gevraagd zijn kluisloket te openen. Een klerk vergezelde hem naar de kluis, waar een andere klant hen opwachtte met een pistool. Samen bonden ze de klerk vast, die op dat tijdstip de enige werknemer in de bank was, en braken een van de loketten open. Ze wisten precies welke ze moesten hebben: hij droeg het nummer 199 en bevatte de hele bankreserve aan gouden staven. De twee mannen stopten het goud met een gewicht van meer dan honderdvijfenzestig pond en een waarde van meer dan anderhalf miljoen francs in een koffer en verdwenen. In de loop van het daarop volgende onderzoek was Albert Spaggiari de voornaamste verdachte van Claude Besson geweest, maar men had niets kunnen bewijzen. Hij was echter een zeer plausibele kandidaat voor de titel het Brein. Besson pakte de telefoon.

Om elf uur 's ochtends op woensdag 27 oktober 1976 kwam een blonde vrouw van een jaar of veertig de fotowinkel La Vallière binnen, die gevestigd was aan de Route de Marseille 56 te Nice, en vroeg naar Monsieur Spaggiari.

André Devésa, de manager zei: 'Die is hier niet. Kan ik u helpen?'

'Dit is toch zijn winkel, niet?'

'Hij is de eigenaar, maar ik heb de zaak zes maanden geleden van hem gehuurd.'

'Maar hij woont toch zeker we nog steeds in de flat boven de winkel?'

'Nee, hij is verhuisd.'

'Weet u waar ik hem zou kunnen bereiken?'

'Nu meteen? Nee. Maar hij komt regelmatig hier. Ik verwacht hem later op de dag. Kan ik een boodschap overbrengen?'

'Nee, ik moet hem persoonlijk spreken. Is zijn vrouw nog steeds verpleegster?'

'Ja. Zij is hier ook niet. Ze valt in voor een vriendin.'

'Goed. Dank u wel.'

'Graag gedaan, hoor.'

Devésa dacht verder niet meer aan het incident. Hij zag niet, dat de vrouw buiten de winkel in een blauwe Renault stapte, waarin drie politiemannen zaten.

Later die ochtend kwamen Albert en Audi de winkel binnen. Devésa lichtte hen in over de bezoekster, en Albert zei:'Ik heb werkelijk geen idee wie dat kan zijn geweest.'

Hij gebruikte even de telefoon in de winkel om wat kippevoer te bestellen voor zijn boerderij, en stak toen met zijn vrouw de straat over om te gaan lunchen in het spaghettirestaurant Roi du Yan. Bij de koffie kregen ze gezelschap van Jean Yves Goutron, een oude kameraad die samen met Albert parachutist was geweest in Vietnam, en die als aandenken uit die dagen een lichte mankheid had overgehouden. De Spaggiari's begonnen hem te vertellen over hun reis naar het Verre Oosten.

Spaggiari had het net over de markt in Hong Kong, toen een ober hem onderbrak: 'Monsieur Spaggiari, er vraagt buiten een dame naar u.'

Albert fronste zijn wenkbrauwen, haalde zijn schouders op, en legde zijn sigaar in de asbak. 'Misschien is het die geheimzinnige vrouw van vanmorgen,' zei hij. 'Excuseer me even.'

Hij liep naar buiten en ging op de vrouw af. Meteen werd hij omringd door detectives en in een auto gestouwd. Alles ging zeer snel in zijn werk.

Een vriend was getuige van het voorval en schreeuwde: 'Audi, iemand heeft Bert ontvoerd!'

Een verschrikte Audi belde de politie om de ontvoering aan te geven. Er werd haar gezegd dat haar man was gearresteerd, niet ontvoerd; en terloops werd opgemerkt, dat de politie haar zeer dankbaar zou zijn als ze langs kon komen om zelf ook een paar vragen te beantwoorden.

Het verhoor van Albert Spaggiari begon om 14.30 uur op 27 oktober.

Dit is het meest verbazingwekkende deel van het verhaal van de Kraak van de Eeuw, en het vormt dan ook het derde en meest onbegrijpelijke van mysteries die de zaak omringen.

Een politie razzia die vijfhonderd politie mannen omvatte, en vijfendertig arrestaties in acht steden, kan niet lang geheim worden gehouden. Op dinsdagavond was het het voornaamste onderwerp van gesprek in de bars en restaurants van de Oude Stad van Nice. Op woensdagochtend stond het hele verhaal in de Nice Matin.

Het publiek kon niet weten dat de operatie maar een zeer beperkt succes had gehad. Wat de bevolking van Nice betrof, had de politie de Rioolratten gepakt.

Spaggiari móést hebben geweten van deze razzia. Vrienden, vrouwen en vriendinnen van de gearresteerden zouden het nieuws hebben verspreid, zelfs als de pers dat niet gedaan had. Het is waarschijnlijk dat hij het om een uur of zeven op dinsdagochtend al wist.

En toch deed hij niets.

Hij had kunnen proberen het land te verlaten hij zou beslist over de grens zijn gekomen. Als hij dat te drastisch had gevonden, dan had hij zijn intrek kunnen nemen in een hotel, of bij een vriend, om er een poosje onder te duiken.

Maar hij reed naar Nice, ging naar zijn winkel, en nam zijn vrouw mee naar een restaurant waar hij regelmatig kwam. Hij had het niet gemakkelijker kunnen maken voor de politie om hem te arresteren, behalve dan als hij in eigen persoon de Avenue Foch 1 was binnengestapt.

Het is mogelijk dat hij niet precies wist, wie er waren opgepakt; in dat geval had hij duidelijk voorzorgen moeten nemen tegen verraad. In het andere geval had hij geweten dat die twee stomme demi seis, Pellegrin en Bournat waren opgepakt, en in dat geval zou hij nog méér reden hebben gehad zich zorgen te maken. Maar hij verschafte zich niet eens een alibi.

Misschien wilde hij wel gearresteerd worden.

Of dacht hij misschien dat hij om de een of andere reden onkwetsbaar was?

Hij werd zevenendertig uur lang onafgebroken verhoord.

En alles wat hij zei was: 'Nee.'

Zijn ondervragers losten elkaar af om even te kunnen pauzeren, een kop koffie te nemen of een tukje te doen, maar Albert kon dat allemaal niet. Geduldig en rustig beantwoordde hij hun vragen, negeerde hun beloften van een lichtere straf in ruil voor samenwerking, en glimlachte bij hun bedreigingen.

'Hij is zo koud als ijs,' merkte Claude Besson op, die nooit ergens van onder de indruk heette te zijn, maar dat nu toch was van Spaggiari.

Ze lieten hem het CIA dossier zien met zijn bekentenis.

'Ik heb gefantaseerd,' zei hij rustig.

Twintig politiemannen, in gezelschap van Audi, doorzochten de boerderij in Bézaudun. Het huis leverde niets op behalve een kistje Don Miguel sigaren en een krat Margnat Village wijn. Buiten, verborgen onder een kippenren, vonden ze een klein wapenarsenaal: pistolen en geweren, duizenden stuks munitie, en een hoeveelheid dynamiet. Ze onderzochten elke vierkante voet van het terrein met een metaaldetector, en vonden alleen oud gereedschap, roestige ijzeren staven en conservenblikken. Geen goud.

Het was wel niet wat ze wilden, maar het was genoeg om Albert aan te klagen wegens verboden wapenbezit. Toen, om 4 uur in de ochtend van vrijdag, had iemand ineens het heldere idee om Audi aan te klagen wegens medeplichtigheid, en Albert bezweek. Toen hij zich geplaatst zag voor het vooruitzicht, dat zijn geliefde Audi in de gevangenis zou komen voor iets dat hij had gedaan, sloot hij een overeenkomst met de politie: 'laat haar met rust, dan zal ik bekennen.'

Deze overeenkomst hield niet in, dat hij zijn medeplichtigen zou noemen of de buit teruggeven. Toch waren Albert Mouray en Claude Besson zeer in hun nopjes. De catastrofe van dinsdag was nu verkeerd in een overwinning op vrijdag. Ze hadden Het Brein te pakken.

Op zaterdag 30 oktober werd Spaggiari voor de rechter van onderzoek geleid, Rechter Richard Bouazis. Een grote menigte kwam buiten voor het Palais de Justice in Nice bijeen: verslaggevers, fotografen, mensen van de film en de televisie en een hele hoop nieuwsgierigen.

Spaggiari hield daarvan. Hij verheugde zich over de publiciteit. Hij was goed gekleed en zag er vol vertrouwen en zonder berouw uit; hij glimlachte, wuifde en maakte opmerkingen tegen journalisten.

'Nee, ik heb geen spijt,' zei hij in een microfoon.

Een vriend greep hem bij zijn mouw en fluisterde haastig een boodschap: 'Maak je geen zorgen over Audi wij zorgen wel voor haar.'

Binnen in het gerechtsgebouw praatte Spaggiari aan één stuk door. Hij pochte op zijn genialiteit, hij vertelde over de moeilijkheden van het werken in de riolen, hij overdreef de waarde van de kraak. Maar hij zei niets dat de politie van enig nut was.

'Ik heb het niet gedaan om persoonlijk gewin,' zei hij. 'Ik heb een militaire operatie uitgevoerd. Ik ben er trots op, een lid van de Catena te zijn.' De Catena was een afdeling van de OAS die zich had gespecialiseerd op het helpen vluchtelingen uit handen van de politie te houden, maar algemeen word aangenomen dat die organisatie na de periode 1958 60 was ontbonden. 'Van mijn deel van de buit heb ik geen cent gehouden. Het geld ging naar de onderdrukte mensen van Joegoslavië, Portugal en Italië. U kunt zich niet voorstellen wat we in de kluis zoal aantroffen. De waarde van de juwelen was veel groter dan die van het goud en geld. We stonden voortdurend in contact met de buitenwereld. We hadden twee groepen uitkijken: één om de politie in het oog te houden we wisten precies wanneer de patrouilles voorbijkwamen en één om te letten op het waterniveau in de riolen.'

De politie had zich afgevraagd, waarom de bende zo weinig kluisloketten had opengemaakt, en had gemeend dat de storm van de middag van zondag 18 juli het waterniveau in de riolen had laten stijgen tot het zo hoog stond dat de boel gevaar liep onder te lopen, en dat de bende daardoor gedwongen was geweest om eerder weg te gaan. Spaggiari zei van niet. 'We wisten precies hoe hoog het water stond, en we wisten dat er geen gevaar was. De reden dat we niet meer loketten openmaakten was dat het ons langer kostte dan ik verwacht had om door de kluismuur heen te komen.'

Toen hij zich na de kraak van de groep had afgesplitst, hadden ze allemaal gezegd: 'Dank u, Monsieur le Directeur.'

'De tunnel scheen tot in de eeuwigheid te moeten worden gegraven. Elke nacht werkten we eraan tot de straatvegers kwamen.'

Het werd al snel duidelijk, dat Spaggiari hiermee eeuwig kon doorgaan. En dat deed hij ook. Gedurende de hele winter van 1976/77 kwam hij eenmaal per week, op dinsdagmiddag, voor Rechter Bouazis, om ondervraagd te worden. Elke keer moest de Rechter hem eraan herinneren dat het doel hiervan was om informatie te verkrijgen die de politie van nut kon zijn. Hij kon verder Spaggiari zeggen, dat hij zijn verhaal over het weggegeven van dat geld niet geloofde. Hij kon ook waarschuwen dat Spaggiari's weigering om namen te noemen onvermijdelijk een langere gevangenisstraf tot gevolg zou hebben. Spaggiari antwoordde op alles met een wisselend mengsel van opschepperij, onduidelijkheid, uitvluchten en leugens.

Het Hof raakte door zijn geld heen. (De manier waarop in Frankrijk het justitiële systeem wordt gefinancierd is, op z'n zachtst gezegd, ongebruikelijk.) Er werd een lening van vijfentwintighonderd francs afgesloten bij de Société Générale.

Er werden nog enige arrestaties verricht. Marie Francoise Astolfi werd opgepakt krachtens datgene wat ze in haar dagboek had geschreven. Daniël Michelucci en Michelle Seaglie werden eveneens aangehouden. Ze beweerden dat ze in het weekend van de kraak in het casino van Aix en Provence waren geweest, en Daniël zei dat hij de gouden staven van een onbekende in Italië had gekocht. Bij een politie overval op een huis in Marseille werden nog enige gouden staven gevonden, samen met een muntenpers.

Dominique Poggi, die door de politie van heel Frankrijk werd gezocht, gaf zichzelf op 1 november aan in Athene, nadat hij brutaalweg twee dagen eerder een afspraak had gemaakt over de telefoon. Een blonde vrouw in een luipaardjas reed hem in een witte Simca Matra naar het politiebureau aan de Boulevard Albert I. Hij was een donkere man met golvend haar, en voor deze gelegenheid was hij gekleed in een beige fluwelen pak. Het meisje, een welopgevoede Zwitserse, reed alleen terug naar haar appartement in Juan les Pins.

Poggi ontkende alles. 'Tijdens het weekend van de kraak was ik gewoon thuis, in Farinole op Corsica. Een hele groep getuigen kan dat bevestigen. Ik ben voor een feestje naar die villa in Castagniers gegaan. Als dat huis het hoofdkwartier was van de Rioolratten, dan is dit de eerste keer dat ik er van hoor. Spaggiari? Nooit van gehoord.'

Maar Francis Pellegrin had gezegd dat hij Poggi aan Spaggiari had voorgesteld, en Poggi werd aangeklaagd wegens roof en naar de gevangenis in Nice gestuurd waar de bende werd vastgehouden. Pellegrin veranderde later echter zijn getuigenis:

'De politie bleef maar met me bezig: Poggi, Poggi, altijd Poggi. "Geef het maar toe," zeiden ze, "geef nou maar toe dat Poggi het is geweest."

Tenslotte heb ik ze maar verteld wat ze wilden horen, alleen maar om van ze af te zijn. Maar in werkelijkheid heb ik iemand anders aan Spaggiari voorgesteld een vent die ik in een kroeg heb ontmoet.' Hij wilde niet de naam noemen van de vent die hij in een kroeg had ontmoet.

De zaak sleepte zich voort. Spaggiari stemde erin toe, zijn memoires te schrijven voor de uitgever van Papillon. Zijn vrienden vertelden in interviews dat Spaggiari niet in staat was voor zichzelf iets te stelen. 'Hij is niet geïnteresseerd in geld. Hij heeft intelligentie, lef en stalen zenuwen; maar hij moet altijd de leiding hebben hij móét degene zijn die de lakens uitdeelt.' Zijn moeder zei dat ze het niet kon geloven, haar kleine Bert was altijd zo'n brave jongen geweest. Audi zei dat ze zelfs niet had geraden wat er aan de hand was; maar, zei ze, Albert zou haar ook nooit hebben gecompromitteerd door het haar te zeggen.

Het hoofd van het departement van riolen in Nice, Monsieur Testan, kwam met commentaar aanzetten. Hij had ook eens een tunnel gegraven als die van Spaggiari, zei hij: het was het moeilijkste karwei dat hij ooit omhanden had gehad. 'We waren met ons vijven en we vorderden maar bijna een meter per dag. Ze konden maar tien minuten achtereen graven: in zo'n kleine ruimte kon je je onderarm bijna niet gebruiken, en je moest het karwei klaren met maar kleine gereedschappen. Het was bijzonder moeilijk.' Er lag een duidelijke klank van bewondering in zijn stem.

De toeristen die Albert en Audi hadden vergezeld op hun reis naar Japan waren verbijsterd. 'Wie had kunnen denken dat zo'n aardige, beleefde, hulpvaardige, welopgevoede man het brein achter de bankroof kon zijn?'

In zijn cel deed Spaggiari twee keer per dag oefeningen om fit te blijven. Zijn advocaat, Maïtre Jacques Peyrat, zei: 'Hij mist zijn vrouw, maar zijn geest is ongebroken. Hij verlangt naar de vrijheid, en denkt er voortdurend aan. Soms is hij net een kind.'

Langzamerhand werd de beveiliging minder bij die ondervragingen elke donderdag. Spaggiari werd bewaakt door slechts twee politiemannen. Regelmatig mocht hij in de corridor buiten de rechtszaal vijf minuten met Audi spreken.

De politie was er zeker van, dat Spaggiari op den duur zou bezwijken. Hij verlengde alleen maar zijn eigen lijden. Tenslotte zou hij alles vertellen, en dan zouden ze de rest van zijn medeplichtigen oppakken en de zaak sluiten. Ze hadden geen haast. Albert Mouray was een geduldig man.

Op donderdag 10 maart 1977 stortte zijn wereld in elkaar.