Hoofdstuk 2
Nice heeft als stad een hoop gemeen met het Engelse kustplaatsje Bournemouth.
Nice werd in 350 voor Christus gesticht door Griekse zeelieden en bleef een gewoon vissersplaatsje tot in de negentiende eeuw, toen rijke Engelse vakantiegangers de Franse Rivièra ontdekten. In 1822 bouwden de daar al wonende, en weinig om handen hebbende Engelsen voor zichzelf een twee en een halve mijl lange promenade die nog steeds het meest opvallende kenmerk is van de stad en tegenwoordig Le Promenade des Anglais heet.
Nice ligt aan de Baie des Anges op ongeveer dertig kilometer afstand van de Italiaanse grens, en is de meest vooraanstaande pleisterplaats van de gehele Cöte d'Azur. Aan de noordzijde ligt de stad tegen de noordenwinden beschut door lage heuvels en het regent er niet meer dan gemiddeld zestig maal per jaar. Er is een luchthaven in de buurt en verder een universiteit en enkele musea. De bevolking telt ongeveer 350.000 zielen.
De rivier de Paillon scheidt het oostelijk deel van de stad, met zijn haven, zijn handelsdistrict en de kronkelende straatjes van de Oude Stad, van het westelijk gedeelte, dat bestaat uit meer moderne wijken plus het vliegveld.
Evenals Bournemouth heeft Nice een groot en vast percentage aan oudere lieden als bewoners, die merendeels met pensioen zijn, en juist dit aspect is van belang voor banken als de Société Générale. Het is een der grootste Franse banken en haar hoofdfiliaal te Nice appelleert speciaal aan de wensen van oudere personen. Haar indrukwekkende witstenen gevel beslaat een geheel stadsblok en haar vaaglijk Italiaanse architectuur is een imitatie van die van het Paleis van Justitie, waarin ook de plaatselijke rechtbank zetelt. Zodra men de bank betreedt, kijkt men omhoog naar een heel hoog plafond dat rust op marmeren pilaren. Alle boogvensters worden beschermd door een smeedijzeren hekwerk en dat geheel maakt wel een andere indruk dan de spiegelglazen uitstalkasten van meer moderne banken.
Nadat de Kraak van de Eeuw haar was overkomen, begreep de bank dat er wat aan haar imago diende te worden opgevijzeld en derhalve is een groot deel van de centrale hal tegenwoordig omgebouwd tot een geweldige open ruimte met modern meubilair, en gedecoreerd in oranje en witte kleuren, met veel gebruik van aluminium en glas. Maar toen Spaggiari de bank voor het eerst betrad, in september van 1974, heerste daar nog de bezonken sfeer die kenmerkend is voor oude advocatenkantoren.
Dit was vooral merkbaar in de kluis, die veelvuldig werd gebruikt door rijke pensionnaires die nu eenmaal hun bezittingen gaarne belegd houden in de tastbare vorm van goud en juwelen. Er stond daar een oude zitbank, met wat stalen stoelen en een tafel waar aan ettelijke scharen op ouderwetse wijze met kettinkjes waren vastgemaakt. De vloer lag bedekt met bruin zeil en de s talen kasten die de kluisloket ten bevatten maakten een even ouderwetse indruk als de buitengevel van het bankgebouw.
In totaal waren er zeven gepantserde kasten, waarin een aantal va n ongeveer vierduizend kluislo ketten was ondergebracht. Die loketten hadden twee verschillende formaten: twintig bij dertig centimeter en veertig bij vijfentwintig centimeter. Elk loket had twee sleutels, die beide nodig waren om de deur van het loket te openen. De ene sleutel was in het bezit van de huurder en de andere berustte bij de bank.
De loketruimte werd elke ochtend geopend. Zodra een huurder in zijn loket wilde, diende hij eerst het kluisregister te tekenen. Daarna liep iemand van het bankpersoneel met hem mee naar zijn loket. Daar stak de huurder zijn sleutel in het ene slot en de bankemployé de zijne in het tweede slot. Daarna ging het loket open. Zodra dat gebeurd was, ging de man van de bank weg, en de klant kon zolang daar beneden blijven als hem zinde. Was hij gereed met zijn bezigheden, dan hoefde hij alleen maar het loketdeurtje dicht te klappen, waarna beide sloten automatisch dicht gingen. Tegen sluitingstijd van de bank werd het toegangshek tot de loketruimte dichtgedaan en afgesloten, waarna dan de twintig ton zware kluisdeur ook nog eens dichtging.
Twee jaar later vertelde Spaggiari aan de Onderzoeksrechter: 'Ik kreeg het idee om in die kluis in te breken op dezelfde dag dat ik een kluisloket huurde in de Société Générale in september 1974. Daarna rijpte het plan in mij verder en verder, tot ik ging beseffen dat het inderdaad uitvoerbaar was.'
Maar ja Spaggiari heeft gedurende die ondervragingen zovéél leugens verteld.
'Elke keer dat ik de kluisruimte binnenging omdat ik bij mijn loket moest zijn, kwam ik wat meer te weten over de beveiliging. Ik mat de afmetingen van de totale ruimte door middel van voetstappen. Ik maakte schetsen en nam daar zelfs foto's. Dat scheen niemand veel te kunnen schelen.'
Maar hoe dan, zo vroeg men hem, wist hij zo zeker dat er geen alarmsysteem in die kluisruimte was aangebracht? Hij gaf als antwoord: 'Heel simpel. Ik kocht een wekker met een heel luid belgerinkel. Die stelde ik af op één uur in de nacht en plaatste het ding in mijn kluisloket laat op een middag. Ik ging daarna om één uur die nacht in de Taverne Alsacienne zitten, die recht tegenover de bank is gelegen. Ik bleef daar zitten tot na tweeën en er gebeurde niets verdachts. Toen ik de volgende dag mijn kluisloket opende, tikte de wekker lustig door maar de veer van het alarm was afgelopen.'
Het is natuurlijk mogelijk dat een modern alarmsysteem zou zijn afgegaan door het lawaai van een wekker achter een stalen deurtje, maar het klinkt wat al te onwaarschijnlijk, dat een plannenmaker die zo secuur was als Spaggiari op zulk een dubieuze methode van controle zou hebben vertrouwd. In ieder geval werd zowel zijn verhaal over het met voetstappen opmeten van de kluisvloer alsook zijn relaas van de wekker door de politie met schouderophalen van de hand gewezen. Want... het kluisregister dat elke klant moest tekenen, elke keer dat hij de loketruimte binnenging, toonde glashelder aan dat Spaggiari er maar tweemaal binnen was geweest: de eerste maal toen hij dat loket huurde en nog een tweede maal in januari 1975.
Toen men zijn aandacht hierop vestigde, kwam hij met een nieuw verhaal op de proppen: 'Er is een filiaal van de Société Générale in de Route de Marseille nummer 52 en dat ligt twee huisnummers van mijn winkelpand af. Ik had daar een rekening lopen, en de kassier daar was een klant van mijn winkel. Wij waren ook nog bijna buren, want we woonden daar in dezelfde straat en hij was nogal praatziek van aard. Hij had een tijd gewerkt in het hoofdfiliaal op de Avenue Jean Médecin en als kassier mocht hij daar ook de kluis betreden. Stukje bij beetje peuterde ik uit hem wat ik over die kluis wilde weten en zonder dat hij in de gaten had waar ik op uit was. Hij was het ook, die mij vertelde dat de kluis helemaal niet door een alarminstallatie werd beveiligd.'
Spaggiari noemde ook de naam van die kassier. En laat die man nou enkele maanden eerder overleden zijn!...
Dat verhaal zou natuurlijk waar kunnen zijn, maar in de eerste plaats is een loslippige kassier al een zeldzaamheid en daarbij zou het wel heel erg toevallig zijn geweest als deze praatzieke kassier nu juist een klant zou blijken te zijn van Spaggiari's fotoshop. Men weet dus nog steeds niet, hoe Spaggiari aan die belangrijke inlichting is gekomen, maar de weegschaal slaat door naar de waarschijnlijkheid dat iemand van het bankpersoneel (die waarschijnlijk nooit bekend zal worden) hem al dan niet bewust daaraan heeft geholpen.
Wat Spaggiari ook moest weten was het gewicht van die stalen loketkasten, en hij deelde kalmpjes mede dat hij dat had gevraagd aan een van de mensen die hem in de kluis binnenlieten. Het antwoord dat hij kreeg luidde: dertig ton, maar in zijn plannen hield hij rekening met het dubbele gewicht ook al om met de inhoud van die loketten rekening te houden. Dit verhaal zou best waar kunnen zijn, want het verklaart zijn tweede bezoek aan de loketruimte in januari 1975.
Er bestaat echter geen enkele twijfel over de wijze waarop hij de tekeningen te pakken kreeg van het rioolsysteem in de buurt van de bank. Blauwdrukken van het complete rioolsysteem van de stad Nice liggen voor elke burger ter inzage op het stadhuis. Dus Spaggiari presenteerde zich daar als een discotheekondernemer met het plan om een dergelijke zaak op te zetten in een ondergrondse ruimte. De ambtenaren van Publieke Werken waren hoogst behulpzaam en verstrekten hem een exemplaar van blauwdruk nummer 16: een grote en duidelijk getekende kaart op een schaal van één op duizend. Uit deze blauwdruk kon Spaggiari de kortste weg aflezen vanaf de wand van de loketruimte tot aan de ondergrondse weg naast de Paillon tunnel. Zodra hij dat wist, ging hij die route te voet verkennen. Zijn relaas over zijn bezigheden in die periode is in grote lijnen geloofwaardig, hoewel rijk gekleurd: 'Ik heb zes nachten achtereen in de riolen doorgebracht en moest voortdurend waden door de ratten en de smerigheid. In die nachten onderzocht ik de hoofdriolen met hun zij vertakkingen, tot in elke uithoek en ook de doodlopende einden ervan. Als ik de weg kwijt raakte, klom ik eenvoudigweg langs de ijzeren ladder in een put naar boven, lichtte daar het mandeksel op en keek in de straat rond tot ik wist waar ik was en me verder kon oriënteren.'
Daar kan hij best korter over hebben gedaan dan zes nachten en ook is het onwaarschijnlijk, dat hij zo iets roekeloos zou hebben gedaan als midden in een straat een mandeksel oplichten, maar uit zijn bekentenis kunnen toch enkele vitale gegevens worden gedistilleerd:
Het was inderdaad mogelijk om vanaf de Avenue Maréchal Lyautey via een daartoe gebouwde afrit in het uitgedroogde bed van de Paillon rivier te komen door daar dan een onbetekenend hekje weg te nemen dat niet hoger was dan een halve meter, om op die manier rechtstreeks op de ondergrondse rijbaan uit te komen.
Het punt waarop die rijbaan het dichtst bij de bank kwam, lag onder de kruising van de Rue Félix Faure en de Rue Chauvain.
Een tweede toegang tot de ondergrondse rijweg maar alleen toegankelijk voor voetgangers en niet voor auto's lag aan de Place Masséna, daar waar de Rue Faure begint. Hier lag een ondergrondse parkeergarage, van waaruit men de peilruimte kon bereiken die door personeel van de Openbare Werken werd gebruikt om periodiek na te gaan, hoeveel regen er was gevallen. Die parkeergarage was uitgerust met televisiecamera's, aangesloten op monitoren en een van die camera's stond pal gericht op de toegangsdeur van de meetruimte, maar het gezichtsbereik van die camera kon heel eenvoudig worden geblokkeerd door er een bestelwagen vóór te zetten. Zou men deze toegang benutten, dan spaarde dat een autorit van meer dan drie kilometer uit. Het was ook hier, in deze ondergrondse garage, dat Spaggiari een elektrische lamp verwijderde en op de fitting een zware kabel aansloot, waar hij later zijn lampen en boorapparatuur aankoppelde.
Er was nog een derde toegang die veel dichter bij de bank was gelegen, maar ook meer risico's met zich meebracht: het mangat op de hoek van de Rue l'Hotel des Postes en de Rue Gustave Deloye. De allerzwaarste stukken benodigde uitrusting, die maar met de grootste moeite versjouwd konden worden door de rioolbuizen, kon men door dit mangat naar beneden laten zakken. Maar het was wel zaak om die toegang alleen in uiterste noodgevallen te gebruiken.
Onder de Rue de 1'Hötel des Postes en naar de gevel van de bank toe lopend, lag een doodlopend stuk riool dat uitstekend geëigend leek om de losse aarde en het puin dat werd verwijderd in weg te stouwen.
De tunnel die vanaf het riool naar de zijwand van de kluis liep, zou worden begonnen onder de Rue Gustave Deloye en dicht bij het daar gelegen mangat.
De detailpunten van het plan moesten natuurlijk nader worden uitgewerkt, maar in grote lijnen was het operatieplan duidelijk, en het zag er zeker uitvoerbaar uit. Nu ging het er in de eerste plaats om, de juiste mannen te vinden om het uit te voeren.
In het begin van 1976 kreeg Spaggiari contact met een groep die bekend stond als Le Gang des Marseillais. Marseille was lange tijd de criminele hoofdstad van geheel Frankrijk geweest en, hoewel de handel in verdovende middelen zich oostwaarts had verplaatst, naar Nice, was Marseille nog steeds de aangewezen plaats voor criminele ondernemingen.
Deze bende uit Marseille toonde belangstelling voor Spaggiari's plan en vaardigde ook enkele van zijn leden af om het terrein te bekijken. Maar men stuitte op één probleem: hun tunnelgraaf expert was een Italiaan met de bijnaam de Metselaar, en die zat in de gevangenis. Die zou daar uit moeten worden gehaald... op kosten van Spaggiari. En Spaggiari slikte dit ietwat twijfelachtig klinkende verhaal en kwam over de brug met 6200 dollar, voor welk bedrag de Metselaar inderdaad uit de gevangenis van Bourges werd bevrijd.
De auteurs van dit boek en trouwens de politie ook kennen de echte naam van de Metselaar, maar hij is daarna nooit weer gearresteerd en volgens de Franse wet mag zijn ware naam niet worden onthuld tenzij hij veroordeeld wordt, of zijn misdaad opbiecht. Het is om dezelfde reden dat men in dit boek verschillende misdadigers aangeduid vindt met hun bijnaam of simpelweg door één of meerdere initialen.
De afvaardiging der Marseiilaanse bende dook het riolensysteem in via de ondergrondse parkeerruimte op de Place Masséna. Zij bekeken de onderaardse rijweg, liepen de riolen door en bekeken de plaats die Spaggiari hen aanwees als uitgezocht om er de tunnel te beginnen. De Metselaar nam een steekproefje in de zijwand van het riool, en knorde. 'Deze grond lijkt wel pudding,' was zijn mening. 'Die tunnel zal zwaar gestut moeten worden.'
Men beoordeelde het plan van alle kanten en kwam tot de conclusie dat het veel aantrekkelijks had. Maar... zij beoordeelden Spaggiari zélf als zijnde een minder aantrekkelijker partner.
Derhalve zagen zij van deelname aan het plan af.
Evenals het leger, de OAS en Pierre Lagaillarde vóór hen bespeurde de bende uit Marseille iets in of aan Spaggiari, wat hen niet beviel: een neiging tot negeren van de realiteit, of een tikje grootheidswaan, of een trek van een obsessieve, instabiele persoonlijkheid. Men gaf hem dus de rubberlaarzen terug en liet niets meer van zich horen. De enige die overbleef, was de Metselaar .. . misschien omdat hij zich verplicht voelde aan de man die zijn vrijlating had gefinancierd en zo hield Spaggiari nog iets over van zijn 6200 dollars.
Maar nu werd deze man geconfronteerd met het probleem om zelf een ploeg krakers bijeen te zoeken. Dat zou zijn allergrootste probleem blijken te zijn, en uiteindelijk bleek zijn keuze van medewerkers ook de fatale zwakte in de hele operatie.
Typerend daarvoor was de manier waarop hij Francis Pellegrin aanmonsterde. In de Rue Félix Faure bevond zich een café, dat ook de naam droeg: Félix Faure. In 1976 was het de meest modieuze ontmoetingsplaats in geheel Nice. De barkeeper daar maakte werkelijk uitstekende champagne cocktails en serveerde verschillende merken Amerikaanse bourbon whisky. Het eten daar was ook voortreffelijk en de klanten waren vrijwel allen jong, zagen er leuk uit en waren modieus gekleed. Buiten de deur stonden de auto's dubbel geparkeerd (dubbel parkeren is nu eenmaal de regueur voor de man die in Nice 'in' wil zijn) en het trottoir was onbegaanbaar door de daar staande motorfietsen. Over de gehele Rivièra zijn motorrijwielen niet het uitsluitend bezit van de Heli's Angels, en in het zachte klimaat daar hoeft men zich ook niet in te pakken als een bergbeklimmer om erop te kunnen rijden. Het was in dit chique trefpunt, dat Spaggiari onze Pellegrin ontmoette.
Pellegrin was een kleine dief wat de Franse noemen een demi sel. Hij was bijziende, en zijn gezicht zat vol met littekens van jeugdpuisten. Er was eigenlijk niets aantrekkelijks aan hem en hij was evenmin slim of sluw. Nouja laten we zeggen: Pellegrin was gewoonweg een stomme ezel.
Hij was niet lang tevoren uit zijn geboorteplaats Beaulieu komen aanwaaien zonder een kwartje in zijn zak, en hij kwam al snel onder de indruk van de persoonlijkheid van Spaggiari. Die bezoemde hem werkelijk ontzag in. Spaggiari leek hem een elegant, koel en ietwat gek soort van genie toe... maar met stijl. Hij kon nauwelijks geloven dat deze Spaggiari het bedrijf uitoefende van kippenboer. Weliswaar op wat grotere schaal, maar toch: een kippenboer.
'Himmler hield zich ook bezig met kippen fokken,' vertelde Spaggiari hem. 'Wist je dat niet?'
Pellegrin lachte wat scheefjes en wist niet goed of hij nu voor de gek werd gehouden, of niet. Deze kruimeldief voelde zich nooit helemaal op zijn gemak bij Spaggiari en voelde zich steeds de mindere, maar tot zijn verbazing nam Albert hem op een avond terzijde en zei:
'Ik weet dat ik erop kan rekenen dat jij je mond houdt. Ik moet op korte termijn een paar zware jongens uit de onderwereld spreken. Als jij me daarbij kunt helpen, zal het je geen windeieren leggen.'
Geloof het of niet: het grootste deel van Spaggiari's later team werd op deze wijze gerecruteerd. Maar met vier uitzonderingen: de heren G. en P. waren blanke Algerijnen en oude OAS kameraden Kapitein V. was een veteraan uit Vietnam, en tenslotte was de Metselaar overgebleven uit de Marseiilaanse bende die zich had teruggetrokken. Negentien andere zware jongens werden aangeworven via het netwerk van de onderwereld: zo had Pellegrin een kennis die weer een betrouwbare chauffeur kende, en Spaggiari sprak een vriend die wat mensen kende die wel te vinden waren voor een kraakje zo nu en dan. Op die belachelijke manier kwam het stel aan en bij elkaar. Dat er nooit iets van hun plan is uitgelekt naar de verlinkers van de politie mag men een der zeven wereldwonderen noemen.
En hier stuiten wij metéén al op het eerste der onverklaarbaarheden die deze gehele kraak omgeven. Elke politiemacht beschikt over een netwerk van verlinkers dat in en door de plaatselijke onderwereld zit geïnfiltreerd. Dat zijn vrijwel allen in wezen criminelen, die als zodanig ook door hun medecriminelen worden beschouwd en vertrouwd, maar die zo nu en dan wat extra's verdienen of een bepaald crediet opbouwen door tips over dingen die zij gehoord hebben, door te spelen naar de politie. Engelse politiemensen noemen hen snouts en de Fransen bestempelen hen als indics. Iedereen weet dat het systeem zo werkt, en intelligente en succesvolle beroepscriminelen houden dus hun mond zorgvuldig dicht over wat zij van plan zijn, omdat zij bliksems goed weten dat zij alleen diegenen kunnen vertrouwen die er samen met hen bij betrokken zijn ... en ook die hebben weer hun vaste vriendinnetje of hun goeie vriend, tegenover wie zij soms teveel loslaten. Maar hier zien wij hoe Spaggiari als het ware rondventte met het feit dat hij op zoek was naar criminelen, en dat in elke min of meer als louche bekend staande bar in de ganse stad. Het is wel wat veel gevergd om nu maar aan te nemen dat géén van al de in Nice rondlopende verlinkers daar nooit iets over zou hebben gehoord. Toch wil men ons doen geloven dat geen mens bij de politiemacht in Nice enig vermoeden had van wat Spaggiari van plan was. En dit soort van onwaarschijnlijkheid doet zich meer dan eens voor bij deze Kraak van de Eeuw, en dat vormt een thema waarop wij nog terug zullen komen.
Spaggiari's volgende taak was het inkopen van alle gereedschap dat werd vereist en dat deed hij met de voor hem normale vorm van omzichtigheid.
Voor het vervoer van het losse gereedschap kocht hij verschillende plunjezakken van zwaar canvas, van het type dat op schepen wordt gebruikt. Die kwamen uit de Rinascente warenhuis in Milaan.
Tien Zweedsstalen ijzersnijders, vervaardigd in Stockholm, werden contant in België gekocht. Dan werden er nog aangeschaft: twintig kleine hamers; twaalf zware hamers en verschillende metselaarstroffels; voorts dertig koudbeitels van verschillende formaten; een rol plastic zakken, zes springladingen dynamiet en drie oxy acetyleensnijbranders.
Vervolgens nog dertig elektrische zaklantarens van het merk Super Limited, die in verschillende winkels in de oude stad van Nice werden aangeschaft. Die werden alle met één exemplaar tegelijk gekocht en Spaggiari werd woedend, toen hij bemerkte dat een van zijn kornuiten er gemakshalve drie in één winkel had aangeschaft.
Hij kocht een kruiwagen en verschillende emmers voor het vervoeren van de aarde die in de tunnel werd uitgegraven planken en eiken balk voor het stutten van het plafond van de tunnel en ook een aantal zakken cement om er de zijwanden mee te bekleden. Driehonderd meter elektrische sterkstroomkabel werd gekocht in einden van veertig tot vijftig meter in verschillende winkels in Nice, Menton en Antibes.
Toen was hij er nog lang niet. Hij had ook nog nodig: twee elektrische AEG boren, een hydraulische crick voor zware lasten en een kleine maat laser, in staat om door vier inch gewapend beton per minuut te snijden. Die laser alleen kostte hem 2000 dollar.
Hij schafte ook nog een uitgebreide Eerste Hulpdoos aan, die op werkelijk elk soort van ongeval was ingericht, plus nog een draagbare kachel, extra cylinders gas voor de snijbranders, rubberlaarzen en waterdichte overalls van het type dat door rioolarbeiders werd gebruikt plus tientallen paren werkhandschoenen en dunne rubberen handbeschermers. En dan ook nog een industriële rook afzuiger om de lucht in de tunnel inadembaar te houden.
Bijna de enige benodigdheden die werden gestolen waren een paar dozijn zware krammen, die in het plafond van het riool werden geslagen om de elektrische kabel hoog boven het hoogst mogelijke waterpeil te bevestigen. Die waren afkomstig van een bouwplaats nabij Grasse. Zonder twijfel had de een of andere kruimeldief, die van Spaggiari geld had meegekregen om die krammen te gaan kopen, de verleiding niet kunnen weerstaan om ze te pikken en het geld in de zak te steken.
Voor het vervoeren van al dat materiaal door honderden meters riool schafte Spaggiari ook nog twee opblaasbare rubberboten aan, benevens enkele binnenbanden voor vrachtauto's. Dan waren er ook nog nodig: schoppen, schroevendraaiers, lasbrillen, koevoeten ... er leek geen einde te komen aan de lange lijst. Al dat spul werd op verschillende plaatsen van West Europa ingekocht en nooit in opvallende hoeveelheden, maar met kleine plukjes tegelijk, en veelal in grote warenhuizen. Het was de bedoeling van Spaggiari dat al dat materiaal, dat na de kraak op de plaats van de misdaad zou achterblijven, aan de politie een massa werk zou bezorgen en vrijwel geen resultaten zou opleveren. En dat is dan ook precies wat er gebeurde.
Nu was het eerst noodzakelijke een veilige plaats, waar al dit materiaal kon worden bijeengebracht en bewaard, en daarvoor koos hij een villa uit in Castagniers, een plaatsje enkele mijlen buiten Nice. Hij had alles natuurlijk wel in zijn eigen boerderij kunnen opslaan, maar een villa leek hem veiliger.
Dat bleek een lelijke misrekening, die hun hele plan had kunnen bederven.