Hoofdstuk 6

Dit is de nachtmerrie van elke bankier: hij staat alleen in een verlaten bank, achter gesloten en versperde deuren; en intussen staat er buiten op de stoep een grote menigte mensen die geld hebben gestort, boos en vloekend en hun geld terugvragend.

De nachtmerrie van de bankroof was de vorige middag uitgelekt toen een detective had gepraat met een verslaggever van de Nice Matin. Om 17.30 uur had Guy Salignon, nieuwslezer van Europa's belangrijkste radio station, een speciaal bericht uitgezonden. Om 17.45 uur was het nieuws al op Radio Monte Carlo, en toen hingen binnen een paar minuten de helft van alle kranten in de wereld aan de telefoon voor een verbinding met Nice.

Omstreeks 21.00 uur begon zich buiten de bank de menigte te verzamelen. Sommigen bleven de hele nacht. Om half negen de volgende ochtend waren ze klaar om een flink oproer te gaan beginnen.

Een vrouw viel flauw. Een andere zat stilletjes te huilen op de rand van de stoep. Men sprak erover om Guenet maar op te hangen. Een goedgeklede jongeman klemde zich als een waanzinnige vast aan de gietijzeren deur en schreeuwde zijn keel hees. Hij kalmeerde iets om aan verslaggevers uit te leggen: 'Mijn vader heeft daarbinnen een kluisloket met al zijn spaargeld erin. Hij is tachtig jaar. Als ik hem niet gerust kan stellen als ik hem niet kan zeggen dat zijn geld veilig is dan is dat zijn einde.'

Een hysterische klant schreeuwde naar de agenten die de menigte in bedwang hielden: 'Jullie behandelen ons alsof wij de dieven zijn!'

Toen er bankemployees aankwamen, werden ze door de menigte bespuwd. De politie deed een paar halfslachtige pogingen om de mensen te verspreiden, maar die begonnen eenvoudig een soort sit down staking op het trottoir. De goedgeklede jongeman parkeerde zijn auto nu op een plaats waar dat verboden was en weigerde er weg te gaan.

Een van de klanten bracht een Huissier de Justice met zich mee een ambtenaar die de taken van een Engelse deurwaarder en Amerikaanse openbare notaris verenigde. De man eiste zijn kluisloket te zien te krijgen, en kreeg bijna slaande ruzie met een bankemployee. Tenslotte wendde hij zich tot de Huissier en zei: 'U kunt getuigen dat ik verhinderd word mijn loket te gaan zien en dat men alle medewerking weigert.'

Tevergeefs verklaarden de bankdirecteuren, dat de kluis eerst onderzocht en opgeruimd moest worden, en dat de politie strikte orders had gegeven dat niemand mocht worden toegelaten. 'Zeg dat maar tegen de werkster!' riep iemand.

Tenslotte legde Guenet een verklaring af. Slechts een klein deel van de kluisloketten was opengebroken, zei hij. Hij wilde echter geen lijst met de betreffende nummers geven. In plaats daarvan noemde hij bij benadering de numerieke gebieden waarin de loketten waren leeggeroofd. Hij vroeg aan klanten met loketten in die gebieden om een inventaris van de inhoud van hun loketten op te maken en over te geven, en verzekerde hen dat aan al hun claims tegemoet zou worden gekomen.

De politie zou de inventarissen onderzoeken.

Dit plan maakte de klanten alleen nog maar bozer, maar vanuit het gezichtspunt van de bank was dit het enige wat kon worden gedaan. Op deze manier kon niemand er zekerv an zijn, dat zijn loket was leeg geroofd, en zodoende zou niemand in de verleiding worden gebracht om een oneerlijke inventaris op te maken voor een schadevergoeding die veel hoger zou zijn dan wat hij verloren had. Toch vonden de klanten dat de bank hen als dieven behandelde.

Velen van hen weigerden botweg als men hen om hun inventarislijst vroeg. 'Ik huur een kluisloket voor veiligheid en privacy,' zei er één. 'Dat hebben ze me beloofd toen ik er een huurde. En niet alleen hebben ze me geen veiligheid kunnen geven: nu vragen ze ook nog dat al mijn persoonlijke zaken onder ogen komen van elke nieuwsgierige smeris in Nice.'

Maar sommige klanten hadden hier wel vrede mee: 'Ik weet wat er in mijn loket zat en dat kan ik bewijzen. Ik heb niets te verbergen. De bank is verzekerd, en ze zullen me terugbetalen. Iedereen krijgt zijn schade vergoed. Er is niets om mij zorgen over te maken.'

Een andere klant: 'Die kluis is net als de Maginotlinie: ze zijn er binnengekomen vanaf de andere kant. Ik neem mijn pet af voor de dieven: als de wegwerken hier even grondig konden worden gedaan ...'

Eén klant slaagde erin door te dringen tot Guenet, die hem vertelde: 'Van mij zult u niets horen. Ik heb mijn plicht gedaan.' De klant briefde deze taktloze opmerking aan de journalisten over.

Deze slechte public relations voor de bank werden er niet beter op door de vijfduizend advertentie brochures die niet lang vóór de roof waren uitgedeeld. Onder een foto van een leeggeroofd appartement zei de brochure: Ga zonder angst op vakantie huur een kluisloket bij de Société Générale.

De politie zou claims tot schadevergoeding accepteren vanaf 28 juli op de Avenue Foch no. 1. De klanten werd geadviseerd om daar te verschijnen met hun identiteitspapieren en hun inventarislijsten.

Zeven van de driehonderdzeventien slachtoffers weigerden een eis tot schadevergoeding in te dienen. Eén man stelde een valse claim op en kreeg tweehonderd duizend francs uitbetaald voor zijn verloren juwelen; maar hij gaf het geld terug nadat hij ontdekte dat zijn vrouw al eerder de juwelen uit het loket had gehaald toen ze er met een andere man vandoor ging.

Nogal kwetsend voor de klanten was, dat de bank de waarde van elke inventaris vergeleek met die van de bankrekening van de klant, en een onderzoek instelde wanneer de klant te arm leek om zoveel rijkdom in een kluisloket te hebben.

Tenslotte begon de bank uit te betalen: vijf klanten per dag. Alvorens zijn schadevergoeding te ontvangen, moest iedereen een verklaring tekenen dat hij het geld zou teruggeven in het geval dat zijn bezittingen zouden worden teruggevonden en aan hem teruggegeven.

De bankdirekteuren legden een tweede verklaring af, waarin zij hun verontschuldigingen voor de roof aanboden. Dit werd door de klanten ontvangen met een mengeling van verachting en hysterisch gelach.

De Société Générale verloor heel wat klanten.

Degenen die iets verloren hadden, werden binnengeroepen om de kostbaarheden te identificeren die de dieven overal op de vloer hadden achtergelaten.

Op 23 juli kwam het Parijse hoofdkwartier van de bank tussenbeide om nog iets van zijn reputatie te redden voor het te laat was. De direkteur generaal, Monsieur Laure, loofde een beloning uit van één miljoen francs voor inlichtingen die zouden leiden tot de veroordeling van de rovers. Hij hoopte dat dit een grote hulp zou zijn bij het politie onderzoek. Dat had het onderzoek dan ook wel nodig.

Er waren maar erg weinig aanwijzingen of misschien zou het nauwkeuriger zijn om te zeggen dat er honderden aanwijzingen waren, maar die bleken allemaal dood te lopen. Het merendeel van de achtergelaten spullen bestond uit doodgewone gereedschappen die in elk van zo'n duizend winkels in Frankrijk konden zijn gekocht. De schroevendraaiers droegen het merk Kilt de merknaam van alle winkels van de Nouvelles Galeries, die elk jaar duizenden van die schroevendraaiers verkochten. De gascylinders voor de oxy acetyleen snijbranders droegen een nummer, en konden zo worden teruggevolgd naar de makers; maar het bleek dat ze gestolen waren van een bouwterrein te Vitrolles, in de buurt van Marseilles. Sommige houwelen hadden koppen van wolfraam, wat nogal ongewoon was. Detectives gingen de gereedschappenwinkels langs. 'Een prima keuze,' zeiden de winkeliers. 'De beste die er te krijgen zijn. We verkopen er dozijnen van. Ik kan me al die klanten met geen mogelijkheid meer herinneren.' De canvas zeemanstassen konden worden geïdentificeerd als zijnde afkomstig uit een warenhuis in Milaan, dat honderden van die dingen verkocht. Enzovoort.

De mensen van de daktyloskopische dienst onderzochten de hele kluis en elk gevonden stuk gereedschap. Er waren natuurlijk honderden vingerafdrukken overal op de kasten en de loketten waar de klanten ze hadden aangeraakt. Maar op de gereedschappen, de snijbranders, de gascylinders, de rubberboten en zelfs op de wijnflessen stond geen enkele vingerafdruk. Alle dieven hadden de hele tijd handschoenen gedragen.

De mineraalwaterflessen, waarin de dieven hadden geplast werden weggestuurd voor chemische analyse. Maar de bende bleek zelfs daaraan te hebben gedacht, en het laboratorium rapporteerde dat men uit de urine niets kon opmaken omdat in elke fles meer dan één persoon had geplast.

Even leefde de hoop op toen iemand uit het publiek het politiebureau aan de Avenue Foch 1 binnenliep en aankondigde dat hij de bende had gezien.

'Ik zat op zaterdagnacht iets te drinken op het terras van de Taverne Alsacienne. Er parkeerde een Renault 4 buiten de bank, en twee mannen tilden het riooldeksel op. Ik heb er verder geen aandacht aan besteed ik dacht gewoon dat ze de een of andere dringende reparatie uit moesten voeren.'

'Kunt u die mannen beschrijven?'

'Ze droegen blauwe overalls. Meer heb ik niet gezien.'

Eerst dachten de detectives nog, dat ze een winkelier konden vinden die zich kon herinneren aan een klant een elektrische kabel van meer dan driehonderd meter te hebben verkocht; maar toen ontdekten ze dat de gebruikte kabel bestond uit verscheidene stukken van veertig en vijftig meter, die aaneen gekoppeld waren.

In arren moede probeerde de politie inlichtingen te verzamelen van de pooiers, hoeren, drughandelaars en demi seis in de café's en kroegen van de Oude Stad. Nu kregen ze het probleem van teveel informatie: iedereen pochte erop dat hij had meegedaan aan de Kraak van de Eeuw, en al dat gepoch kwam de detectives ter ore. Geen enkele informatie was betrouwbaar, en er waren veel te veel namen om gecontroleerd te worden. Alweer een dood spoor.

Het publiek verheugde zich over het succes van de roof, en het geheimzinnige brein erachter werd een soort nationale held. (Iets dergelijks gebeurde ook in het Britse geval van de Grote Treinroof: hoewel daar het beeld van de gangsters bevlekt werd door de latere dood van een spoorwegbeambte die men tijdens de overval nogal ruw had behandeld. Maar de Rioolratten hadden niemand verwond.

De politie liet doorschemeren dat het brein een Italiaan kon zijn. Het was een schot in het duister, dat wist iedereen.

In feite gebruikten ze hun computer in een poging om het brein te identificeren. Na het invoeren van de voornaamste details van de roof, produceerde de computer een lijst van bekende top misdadigers die, gezien hun eerdere prestaties, de kraak hadden kunnen organiseren. De politie controleerde die allemaal. Sommigen zaten in de gevangenis, anderen waren het land uit; maar allemaal hadden ze uitstekende en geloofwaardige alibi's.

Zeven dagen na de kraak ontving de Société Générale een anoniem telefoongesprek. Degene die belde was bereid de politie een volledige lijst te geven van de deelnemers aan de roof als de bank zijn beloning zou verdubbelen.

De bank trilde van opwinding. Eén miljoen francs bij de aflevering van de lijst, en één miljoen bij terugkeer van het gestolen geld, stelden ze voor.

De onderhandelingen werden nog een poosje voortgezet, maar liepen tenslotte vast. Intussen had degene die belde een lijst van initialen verschaft, als blijk van vertrouwen.

Bovenaan de lijst stonden de initialen 'A.S.'

In de ochtend van 20 juli kocht Patrick Gruau zijn exemplaar van de Nice Matin, zoals gewoonlijk, in een winkel tegenover de Gendarmerie. De kop op de voorpagina luidde: SPECTACULAIRE BEROVING VAN DE NICE BANK.

Hij stormde het kantoor binnen en hield de krant omhoog. 'Ze hebben de Société Générale in Nice beroofd!'

Chef Pierre Dufour keek op van zijn schrijfmachine: 'Beroofd? Hoe? Een overval?'

'Neenee: een inbraak. Hier, lees maar.' Gruau spreidde de krant uit op de tafel voor zijn chef. De andere gendarmes lazen mee over de schouders van Dufour. Allemaal dachten ze aan hetzelfde: was dit het 'grote karwei' waar de vier vreemdelingen in Castagniers bij betrokken heetten te zijn?

Dufour las het verhaal in de krant verschillende malen, waarbij hij elk detail in zich opnam. Tenslotte zei hij: 'Nee, dat is onmogelijk.'

'Onmogelijk,' echode Gruau.

Claude Destreil zei: 'Ze zagen er anders wel erg bezorgd uit.'

Dufour schoof zijn schrijfmachine aan de kant, stond op, rekte zijn kleine gebruinde lichaam uit, en greep zijn pet. 'Ik ga naar die villa,' zei hij. 'Destreil, controleer jij of die namen een strafblad hebben, en doe het grondig. Gruau, kom jij met me mee in de wagen. Sloma en Sanchez, als we vanmiddag nog niet terug zijn, regel dan het verkeer bij de Vesubie kruising. Op weg!'

De blauwe auto volgde de Route Nationale 202 langs de rivier de Var. Gruau zat achter het stuur. Beide mannen dachten na over de mogelijkheid om de bankrovers te grijpen die de Police Judiciaire in de luren hadden gelegd. Gendarmes voelen zich altijd in een hoek gedrukt. Ze verzamelen inlichtingen, zorgvuldig en niets aan het toeval overlatend; ze sorteren en analyseren ze en stoppen ze in hun archief; en dan geven ze ze door aan de detectives die dan met de hele eer gaan strijken. Het zijn de detectives die onderscheidingen krijgen, interviews voor de TV geven en in aanraking komen met beroemdheden. De gendarmes zijn maar loopjongens, dienend om de stadspolitie op zijn wenken te bedienen, en die minder geld krijgen vinden ze voor meer werk. Hun kracht ligt in hun grondige kennis van hun areaal, en in het feit, dat ze erop voorbereid zijn om zulke onbenulligheden te controleren als een leegstaande villa waarvan toevallig de luiken openstaan.

Sinds het incident bij de villa was Dufour's achterdocht toegenomen. Hij kende de eigenaar, en hoe meer hij erover nadacht, hoe minder waarschijnlijk het hem voorkwam dat die man zijn villa zou laten gebruiken voor een of ander feestje. En er was nog iets: die man zonder papieren had gezegd dat hij Alain Pons heette, maar het bevolkingsregister had aangegeven dat er in heel Frankrijk niemand rondliep met zo'n naam.

De gendarmes hadden de villa de afgelopen dagen in het oog gehouden, maar hadden niets bijzonders gezien.

De kleine, blauwe auto reed de oprit in. Voor de garage waren sporen te zien van een groot voertuig, maar die waren al van langer geleden. De twee mannen keken rond en loerden door de ramen.

'Hallo!'

Ze draaiden zich om en zagen een oudere man met een schoffel in de hand op hen afkomen. Zijn pet was naar beneden getrokken om zijn ogen uit de zon te houden. Hij heette Félix Maurel, en hij woonde hiernaast. Hij was een goede buur, zij het dan een beetje nieuwsgierig, en hij hoopte dat er niets mis was.

'Niets bijzonders,' zei Dufour hem op de nietszeggende manier van alle politiemannen ter wereld. 'Maar zeg eens: weet u misschien iets over de mensen die hier acht dagen geleden waren?'

'Niet veel,' zei de oude man en haalde zijn schouders op. 'Ik dacht dat het vrienden waren van de eigenaar. Er waren er vijf of zes geloof ik, maar zeker weten doe ik 't niet. Een tijdlang kwamen en gingen ze op alle uren van de dag of nacht, maar ik heb ze nu al een poos niet meer gezien.'

Monsieur Maurel ging terug naar zijn tomaten en de gendarmes vertrokken weer.

Ze gingen naar het café waar hun vriend, de illegale bookmaker, werkte. Hij stond gebogen over de bar, en controleerde de tips voor de paarderennen in de krant. Toen de gendarmes binnenkwamen begaf hij zich naar de ingang. Een besteljongen met een krat bier in zijn armen riep: 'Hé chef, ben je een spoor aan het volgen?'

'Beroepsgeheim,' antwoordde Dufour met een glimlach.

Ze praatten wat met de barkeeper, luisterden naar zijn gegrom over de lage winsten en verzonnen een verhaal over een gestolen auto om een excuus te hebben voor hun aanwezigheid in het café.

Toen ze naar buiten liepen passeerden ze hun informant op het terras. Hij zat onder een zongebleekte parasol, alsof hij in de hele wereld geen andere interesse had dan de paarderennen. De twee gendarmes stopten even bij zijn tafel om hun petten op te zetten.

'Dat karwei waar ik het over had,' zei hij zonder op te kijken. 'Dat is die kraak in Nice.'

De gendarmes keerden naar hun auto terug.

Op dinsdagmiddag wachtten de detectives uit Nice de komst af van Controleur Général Honorér Gevaudan uit Parijs, die de leiding zou nemen van hun onderzoek.

In Schotland had Commissaire Divisionnaire Al bert Mouray, vijfenveertig jaar, hoofd van de politie van Nice, zijn visvakantie afgebroken en was zijn koffers aan het pakken om de volgende vlucht naar Nice te halen.

In Londen hing een verslaggever van de Daily Express aan de telefoon naar Nice om te proberen vast te stellen of deze kraak groter was dan de Grote Treinroof.

Hij was groter.

In Marseille was Generaal Mathieu, hoofd van de afdeling zware misdaden, aan het pakken voor Nice.

In dezelfde stad begon de leider van Le Gang des Marseillais zich af te vragen of hij Albert Spaggiari niet verkeerd beoordeeld had.

Spaggiari zelf en zijn bende, intussen, dronken champagne en telden gouden staven, vol vertrouwen na hun triomf.

En Dufour en Gruau, de dorps politiemannen die uiteindelijk de oorzaak zouden worden van Spaggiari's ondergang, zaten in een kleine blauwe bestelwagen te zweten in een verkeersopstopping.