Hoofdstuk 7
Het zou een langdurig onderzoek gaan worden.
Albert Mouray vond dat niet erg. Het hoofd van de politie te Nice was niet afkerig van het vooruitzicht van een wekenlang onderzoek, massa's informatie en het nauwkeurig nagaan van zelfs de kleinste aanwijzingen. Hij was eerder een bekwaam administrator dan een briljant detective. Hij had een neiging om precies volgens het boekje te werken en zijn vijanden beweerden dat het typerend voor hem was om op vakantie te zijn als in zijn stad de kraak van de eeuw plaatsvond.
Zijn plaatsvervanger, Claude Besson, was een briljant detective. De financiële expert kon er ook best vrede mee vinden om zich vast te prikken op een langdurig onderzoek. Hij had zijn reputatie gevestigd met zulke onderzoeken, en hij was zeker niet onbekend met het bijeengaren, schiften en vergelijken van informatie. Ze hadden bovendien genoeg hulp. Voor het grove werk, de kern van een detectiveonderzoek, hadden ze twee jongere mannen, beiden zeer bekwame politiefunctionarissen, maar zeer verschillend van karakter.
Commissaris Eduard Taligault was intelligent, maar ijdel. Hij bracht een flink deel van zijn tijd door op het Ruhlstrand, waar hij erop toezag dat zijn huid mooi gebronsd werd. Hij stond duidelijk boven de middenklasse, met ietwat beschaafder manieren. Hij was zowel een sportman als een intellectueel.
Commissaris Jacques Tholance was zijn absolute tegenpool. Als de Amerikaanse politie serie Columbo op de Franse televisie kwam, begonnen Tholance's collega's te lachen en zeiden:' Voila, Jacques!' Hij was klein, mager en zag er slonzig uit in zijn oude regenjas. Hij bracht zijn avonden door in de louche bars van de Oude Stad, waar hij bij stukjes en beetjes inlichtingen verzamelde. Hij was een echte charmeur vooral bij vrouwen en was erg populair bij de pers, waarmee hij vaak samenwerkte. Bovendien werd hij zeer gerespecteerd door de onderwereld.
Hun eerste doel was Monsieur V.: de eigenaar was van een transportbedrijf met een jaloerse vrouw. De gendarmes hadden hun informatie voor wat die waard was overgebriefd aan de detectives, en het was het beste spoor dat ze tot nu toe hadden. Monsieur V. leek het centrale punt te zijn in het mysterie van de villa in Castagniers.
De villa zou zeer geschikt zijn als hoofdkwartier van een bende. Hij lag op het platteland, en was toch redelijk dichtbij de stad Nice, het vliegveld, en de hoofdweg naar Lyon. Verschillende grotere en kleinere wegen leidden erheen, zodat een herhaaldelijk komen en gaan van mensen weinig opviel.
De geruchten die Jacques Tholance via zijn onderwereldcontacten opving, luidden eveneens ten nadele van Monsieur V. Hij had niet alleen een huis ter gebruik aangeboden, zeiden ze: hij was ook nog ten zeerste betrokken bij de kraak zelf. Het geld had hij niet nodig, hij deed het voor de lol. Hij was een avonturier. Hij was in de tunnel aan het graven geweest... hij had zijn hand erbij gewond .. .
Aan de andere kant liepen er ook tientallen geruchten over andere mensen. De kraak zou zijn uitgevoerd door linkse activisten, de terrorist Carlos, de Rode Brigades, rechtse activisten . ..
Daarbij kwam nog, dat leden van het publiek in drommen kwamen opzetten om andere leden van het publiek aan te geven die zich verdacht gedroegen. De meeste van deze informanten waren oudere mensen, en de verdachte personen waren jong en langharig. De gepensioneerde ingezetenen van Nice gaven van de meeste dingen de schuld aan de hippies, die spijkerbroek dragende jongelui die er zo slonzig uitzagen; maar de enige ernstige misdaad van de hippies was het verkopen van marihuana in de middenstandsbuurten van de stad.
Dus, om 10 uur in de ochtend van 27 juli, acht dagen na de kraak, stempelde Rechter Richard Bouazis een bevel tot huiszoeking voor de villa in Castagniers.
Eduard Taligault was aanwezig in het kantoor aan de Promenade Corniglion Molinier om het bevel op te halen. In zijn zwarte Peugeot 204 reed hij regelrecht naar de villa. Daar stonden op hem te wachten: de gendarmes van het bureau Plan du Var, het gerechtelijk onderzoeksteam en jongens van de daktyloskopische dienst uit Nice, plus Monsieur V., die nog steeds de sleutel bezat.
Het huis was vuil. De bekleding zat vol met vlekken en de Italiaanse stenen vloer lag bezaaid met zwarte schoenafdrukken. De asbakken zaten barstensvol met as en sigaretten en sigarenpeukjes. En alles stonk behoorlijk.
Taligault merkte op, dat geen van de peukjes afdrukken van lippenstift vertoonde, en beval het onderzoeksteam de tabak te analyseren.
In de keuken vond hij een halflege fles MargnatVillage wijn. In de garage trof men een heel krat aan met diezelfde wijn.
Oók in de garage bevond zich een zwaar industrieel verwarmingstoestel, van het soort dat gebruikt wordt om vochtige of ondergelopen ruimten weer droog te krijgen. De rubber basis van het toestel zat onder de opgedroogde modder.
Monsieur V. ging overal de sloten van de ramen en deuren controleren. Een detective grapte: 'Bang dat je beroofd bent?' Niemand lachte.
Toen ze teruggingen, zei er iemand: 'Nou, als er daar vrouwen zijn geweest, dan weten we in elk geval zeker dat ze niet rookten of geen lippenstift gebruikten. Daar zullen we veel mee opschieten.'
De man bleek te pessimistisch.
De wijn was van hetzelfde merk als die in de leeggeroofde kluis.
De sigarenpeukjes bevatten Havanna tabak, waarschijnlijk van het merk Don Miguel; alweer dezelfde als die in de kluis.
Maar het werkelijk doorslaggevende was, dat de modder op de rubberbasis van het industriële verwarmingstoestel afkomstig bleek uit de riolen van Nice.
Taligault had het hoofdkwartier van de bende gevonden.
Het verhoor van Monsieur V. was kort en vruchteloos.
'Wie heeft die sleutel van U geleend?'
'Dominique Poggi.'
'Waarom heeft hij de villa gehuurd?'
'Hij ging er een feestje geven.'
'En dat geloofde u?'
Zeker wel waarom niet?'
'Waarom heeft u de eigenaar niet verteld wat u deed?'
'Is geen bijzondere reden voor. Ik hou een oogje op de villa, en in ruil daarvoor laat hij mij hem soms gebruiken. Ik hoef hem niet elke keer om toestemming te vragen.'
'Maar niet uzelf gebruikte hem u gaf de sleutel aan iemand anders.'
Er volgde een schouderophalen.
'Wat heeft u aan uw hand?'
'Een ongelukje met de auto.'
'Wie heeft dat verbonden?'
'Ik ben naar een kliniek in Marseille geweest.'
'Waarom zo ver weg? Was het zo'n groot geheim?'
'Ik was aan het rijden in de Camargue. Ik liet mijn hand verbinden op de terugweg.'
'Koesterde u geen achterdocht tegen een groep mannen die een feestje gaven zonder vrouwen?'
Weer een schouderophalen.
'Leent u wel vaker huizen uit aan mensen die u niet kent?'
'Ze zagen er eerlijk uit.'
'Vindt u dat niet erg naïef van uzelf?'
'Ik veronderstel van wel.'
De beste manier om deze zaak aan te pakken, besloot de politiechef Albert Mouray, was om een net uit te zetten. Hij zou een groot aantal verdachten identificeren, inclusief degenen tegen wie er vrijwel geen bewijs zou zijn; ze dan allemaal tegelijk op laten plakken en ze later gaan sorteren.
Waar hij mee moest beginnen was de informatie van de gendarmes. Er waren twaalf namen: Dominique Poggi, Daniël Michelucci, Christian Duche, 'Alain Pons' (een valse naam), Monsieur en Madame V. en hun zoon, Raymond, de café eigenaar, de verkoper van muziekinstrumenten die de metaalgrijze Peugeot bezat, en de eigenaars van de Mercedes, de Renault 17 en de Renault 5 die zo snel was omgedraaid.
Zij allemaal werden gelokaliseerd, en werden dag en nacht geschaduwd. Aantekeningen werden gemaakt over de mensen die ze ontmoetten, en sommigen hiervan vooral goede vrienden of mensen met een strafblad werden ook gevolgd. De lijst met namen werd langer ...
Lea droeg hooggehakte laarzen, een zeer strakzittend hotpantsbroekje, en een bloesje dat nauwelijks haar grote borsten bedekte. Ze was zwaar opgemaakt, en haar adem rook naar whiskey. Ze wandelde langzaam heen en weer over een deel van de Promenade des Anglais, zwaaiend met een handtas.
Lea was een hoer.
Het was elf uur, een warme zomernacht en de promenade was erg druk, maar Lea's gedachten waren vannacht niet bij haar werk. Ze had goed nieuws, en ze brandde van verlangen om dat aan iemand te vertellen.
Ze besloot om er even tussenuit te gaan, en liep een bar binnen aan de Rue Maccarani om er nog een whiskey te drinken. De bar had een gemengde cliëntele: studenten, musici, advocaten, hoeren en kruimeldieven. Daar had je Odile: niemand die beter kon luisteren. Lea liet een whiskey voor haar komen.
'Je zult je oren niet geloven: mijn man neemt een appartement in de Marine des Anges! Het is sjiek, duur en ongelooflijk lelijk!'
Odile wist niet zeker of ze haar moest geloven. Het was een erg duur gebied. Arabieren en andere rijke buitenlanders woonden daar. Het was moeilijk om je Lea en haar man voor te stellen, die zouden verhuizen naar tussen de Cadillacs, bontjassen en litho's van Picasso.
'Het is waar!' zei Lea met grote nadruk. 'Het heeft airconditioning en mooie meubels en dikke tapijten...' Ze vertelde Odile de naam van het agentschap waar haar man mee onderhandelde, het adres van het appartement, de prijs ervan en alles. Toen zei ze: 'Ik kan er toch op vertrouwen dat je niemand iets zegt, hè? Mijn man heeft ergens veel geld mee verdiend. Hij zegt dat ik op kan houden met tippelen. Maar je mag er absoluut niemand iets van zeggen, hoor.'
Nog vóór de dageraad wist de helft van de hoeren op de promenade af van Lea's grote meevaller.
Twee dagen later begon men met het schaduwen van Lea's man: Francis Pellegrin.
Mireille, de secretaresse, draaide het contract in haar schrijfmachine, een Olivetti, en typte de naam van de klant: Pellegrin, Francis. Hij had een mooi appartement genomen in Juan les Pins: marmeren vloeren, veel glas en hout, uitzicht op het strand. Huur: vierduizend per maand, exclusief.
Hij zag er niet uit als een rijk man, maar hij had het appartement nauwelijks bekeken, en hij tekende het contract zonder te vragen 'Exclusief watV Hij betaalde drie maanden huur vooruit, allemaal in biljetten van vijftig en honderd francs, en was haastig weer vertrokken.
Mireille was niet eens erg verbaasd toen spoedig daarna de politie binnenkwam en het contract even wilde zien.
Pellegrin had haast gehad omdat hij een afspraak had met de tandarts in Cannes. Hij had stifttanden in laten zetten, in Hollywoodstijl. Niet veel later vroeg de politie aan de tandarts hoeveel dat had gekost. Bijna elfduizend, zei die hen.
Kort na middernacht, op de eerste verdieping van een klein hotel aan de Rue de Pournet te Toulon, was Michelle Seaglie haar bed aan het opmaken. Ze klopte haar kussen op en trok de gehaakte sprei er overheen. Gekleed in zachte suède laarzen en panties ging ze voor de spiegel zitten om haar gezicht op te maken.
Ze was mooi, elegant en discreet. Haar telefoonnummer werd zo tussen de kaas en het fruit door mannen tijdens zakenlunches aan elkaar doorgegeven. Ze wist hoe ze zich in de 'high society' moest gedragen, ze wist wanneer ze moest praten en wanneer ze haar mond moest houden, en je kon je zonder schaamte met haar in het openbaar vertonen. Ze had een appartement in Marseille en een villa in Bandol. En ze had veel klasse.
Michelle was een hoer.
Ze trok een witte doorkijkbloes aan en een kleurige zigeunerrok, en bond haar haren op. Toen verliet ze de kamer, deed hem achter zich op slot, en liep de trap af naar de straat waar ze haar carrière was begonnen.
Ze glimlachte naar Isis en Mariene, twee beginnelingen in haar beroep. Isis, het Aziatische meisje, zei: 'Kom je vannacht met ons mee?'
'Ik niet,' zei Michelle glimlachend, en liep verder.
Ze merkte niet, dat een oude Renault 12 langs het trottoir op gang kwam en haar begon te volgen. Er binnen in zaten de hoofdinspecteurs Thomasset en Spyron. Spyron, die bekend stond als de Griek, zei: 'Die Daniël Michelucci heeft een verdomd goede smaak wat vrouwen betreft.' Dat had hij al eerder gezegd. Ze volgden Michelle nu al zeven dagen en nachten lang.
Ze zagen haar in een Renault 5 klimmen en haar autogordel aandoen. Ze volgden de auto langs dé Boulevard de Strasbourg. Op een gegeven moment waren ze zelfs dichtbij genoeg om de muziek uit haar cassetterecorder te kunnen horen: het was Fats Domino met zijn lied Blueberry Hill. Maar toen ze op de grote straatweg kwam, trapte ze het gaspedaal in, en de oude Renault van de detectives kon haar niet bijhouden.
Teleurgesteld reed Rhomasset terug naar het centrum van Toulon. 'Vandaag moeten we die nieuwe Simca 1501 krijgen. Eens kijken of ze ons dan nog zo makkelijk kwijt kan raken.'
Albert Spaggiari was al lang vóór de kraak overeengekomen om de gouden staven uit de kluis op de markt te brengen. Hij zou ze dan verkopen voor dertig procent beneden de marktwaarde een zeer redelijke prijs voor gestolen goud. Alain Bournat vond dat echter geen redelijke prijs. Dat kwam omdat Alain Bournat een ontzettende sufferd was.
Hij stond erop, zijn deel van het goud zelf te houden. Goud was het veiligste om in te investeren, had hij gehoord. Spaggiari gaf hem, dom genoeg, zijn zin.
Eerst probeerde Bournat het goud te verkopen aan een man die Tschoa heette. Tschoa bezat een bar aan de haven van Nice. Overdag konden de arbeiders uit de buurt daar broodjes en koffie krijgen, maar 's nachts werden de gordijnen dichtgetrokken, werd er champagne en Chivas Regal geserveerd, en een paar goed bekende klanten speelden poker en bar butté om ongewoon hoge inzetten.
Tschoa zelf gokte niet. Hij gaf meer de voorkeur aan een spelletje jeu de boules. Op de avond van 9 augustus 1976 hield hij toezicht op de jeu de boulespelen op de Place Arson tot elf uur, toen hij weer terug ging naar zijn bar.
Hoewel al over de vijftig, had hij nog krullend zwart haar en een goed, zonverbrand uiterlijk. Hij droeg een wit katoenen shirt, een marineblauwe broek en witte tennisschoenen, en hij reed een Mercedes 350. Hij had een strafblad, maar al vele jaren had hij geen moeilijkheden meer gehad: de politie was er niet zeker van of hij nu eerlijk was geworden, of alleen maar slimmer.
Hij liep de bar binnen, begroette een paar klanten, en wandelde verder naar achteren, waar hij verdween door een deur waar met rode letters Privé op stond.
Bournat zat in het kantoor te wachten.
De afspraak was gemaakt door Tschoa's jeu de boule spelende vrienden, maar de bareigenaar was nog steeds wantrouwig. Hij ging zitten en viste een Dunhill sigaret uit zijn gouden sigarettenkoker: 'Wat kan ik voor je doen?'
'Ik heb wat goud te verkopen.'
'Munten of juwelen?'
'Geen van tweeën,' zei Bournat. 'Kijk maar.' Hij haalde een gouden staaf tevoorschijn en stak die naar voren.
Tschoa raakte hem niet aan. 'Hoeveel?' vroeg hij.
'Misschien behoorlijk veel.'
'Wat voor prijs vraag je?'
'Zeventienduizend francs per staaf.'
'Verdomde ezel!' zei Tschoa verachtelijk. 'De officiële marktprijs ligt maar net boven de achttienduizend. Wie denk je dat ik ben?'
'Kalm maar ik ben maar een bemiddelaar ik zal de andere partij zeggen dat je er niet mee akkoord gaat '
'Zeg je baas maar, dat ie 't in z'n gat kan steken,' zei Tschoa kwaad. Hij stond op en duwde zijn stoel achteruit. 'Ik weet verdomd goed waar dat spul vandaan komt, en dat weet iedereen in Nice. Dat zou ik voor geen prijs willen aanraken. Jij bent zo loslippig, dat je evengoed een advertentie in de Nice Matin kunt zetten. Donder op en laat ik je hier niet meer zien.'
Bournat had een oude vriend, die luisterde naar de naam Alfred Aimar, beter bekend als Fred de Juwelier. Fred was nu begin zestig, en had al vijftien jaar geen last meer met de wet gehad, maar hij had nog steeds een paar banden met vroeger. Hij stelde Bournat voor aan een man die dringend om contant geld verlegen zat.
Adrien Zeppi was geen bandiet. Hij had een kleine winkel in lederwaren, maar de tijden waren slecht. Hij was hertrouwd, met een jongere vrouw, en ze hadden een baby. Zeppi, vierenvijftig jaar, was een goed gerespecteerd burger in het Plateau Forigebied, maar hij scheen er geen bezwaar tegen te hebben om te gaan met lui als Fred de Juwelier. Fred kenschetste hem als een kleine jongen.
Fred en Bournat ontmoetten hem in een bar in Mougins en deden hem een voorstel.
'We hebben wat goud onze levensverzekeringsbelegging en dat willen we in geld omzetten. Maar we hebben geen bankrekeningen, en als ze ons goud zien verkopen, dan krijgen we er last mee, wij met ons strafblad ... je weet hoe dat gaat. Je zou ons dus een groot plezier kunnen doen door het vóór ons te verkopen. Jij bent een algemeen geacht man jou zullen ze geen vragen stellen. En we betalen je duizend francs per staaf. Voor je moeite.'
Zeppi aarzelde niet. Het geld zou voor hem een geschenk uit de hemel zijn. De volgende dag ging hij naar zijn eigen bank: de Crédit Agricol aan de N85 weg tussen Nice en Grasse. Hij inde een paar chèques, en vroeg toen, zo voor de vuist weg, aan de kassier: 'Ik wou een beetje goud verkopen ik denk dat ik beter in iets anders kan investeren. Kunt u dat voor me regelen?'
'Natuurlijk, Monsieur Zeppi. Had u het geld op uw rekening gestort willen hebben?'
Zeppi aarzelde. 'Wel, eigenlijk had ik het liever contant... begrijpt u?'
'Natuurlijk, meneer. Hoeveel staven wilde u verkopen?'
'Negen.'
'Geen probleem. Brengt u ze maar wanneer u wilt.'
Twee dagen later kwam Zeppi terug met negen goudstaven en vertrok weer met meer dan honderdvijfenzestig duizend francs contant.
Hij had afgesproken met Bournat en Fred, gaf hen het geld, en nam zelf zijn negenduizend francs commissiegeld.
Bournat was geweldig in zijn sas. Hij had de volle marktprijs gekregen voor zijn goud, en alle anderen hadden het verkocht voor dertig procent minder. En hij had Adrien Zeppi het risico voor hem laten nemen. Hij vond dat hij erg slim was geweest.
Edoch, goudstaven dragen een nummer, en elke transactie ermee wordt geregistreerd. En sinds de kraak had elke bank in Frankrijk een lijst met de nummers van de uit de Société Générale gestolen staven. De kassier van de Crédit Agricol controleerde de nummers aan de hand van deze lijst en belde prompt de politie in Nice. Zeppi werd geschaduwd, en hij leidde de detectives naar Fred de Juwelier en naar Alain Bournat.
Marie Françoise Astolfi was een stuk respectabeler dan de meeste vrouwen in dit verhaal; maar discreet was ze al evenmin als Lea en Odile.
Marie was inspectrice van de schoolmaaltijden dienst te Marseille. Op zaterdag 9 oktover 1976 was ze in haar appartement aan de Rue Charasse een weekend koffertje aan het pakken: pyjama's, een tandenborstel, een broekpak. Met haar zesentwintig jaar was ze een welopgevoede vrouw die naar een pensionaat was geweest. Haar eerste baan was onderwijzeres geweest. De laatste tijd was zij in een ander milieu terecht gekomen, maar oude gewoontes zijn moeilijk uit te roeien.
Sinds de zomer was ze verliefd op een lange, blonde man die Henri Michelucci heette. Twee dagen geleden had hij haar gevraagd om iets voor zijn broer Daniël te doen. Daniël wilde met de auto een snelle reis naar Brussel maken, en hij had een bijrijder nodig. De reis was heen en terug meer dan duizend kilometer, maar hij wilde het in één weekend doen.
Marie wist, dat Henri en zijn broer nou niet bepaald erg wetvrezende mannen waren. Ze vroeg: 'Die reis van Daniël is die ... problematisch?'
'Ja,' gaf Daniël toe.
Maar ze mocht Daniël wel, die er bijna even knap uitzag als zijn broer; en ze hield van snelle wagens. Dus stemde ze toe.
Ze ontmoette Daniël om één uur die zaterdagmiddag in het gebied van Prado. Op zijn aanwijzingen had ze bij Eurocar een Renault 20 gehuurd. Terwijl zij de stad uit reed, las Daniël Le Soir. Na een poosje zei hij haar te stoppen, en hij ontkoppelde de kilometerteller om geld uit te sparen de auto was per kilometer gehuurd. Toen ze verder reden, zei hij: 'Let op je snelheid. Ik heb liever niet dat de politie ons aanhoudt!'
Kort voor vijven namen ze even een rustpauze bij Villefranche sur Saöne. Daniël zei: 'Ik moet in Valenciennes nog een paar mensen spreken. Misschien is het beter als je me daar morgen afzet en alléén verder rijdt naar Brussel. De kamers zijn gereserveerd in het Président. Ik zou me dan wat later weer bij je kunnen voegen.'
'Het is jouw tocht,' zei ze schouderophalend.
De nacht brachten ze door in een hotel in Parijs slapend in aparte kamers. De volgende dag reden ze verder naar de grens. Marie vroeg: 'Wil je nog steeds dat ik je bij Valenciennes afzet?'
Een paar kilometer verder nam Daniël zijn besluit: 'Nee,' zei hij. 'Ik doe het wel op de terugweg.' Toen vroeg hij haar om te stoppen terwijl hij een wegenkaart uit het handschoenenkastje haalde.
Hij leidde haar van de hoofdweg af en verder langs plattelandsweggetjes. Ze raakten twee keer verdwaald. Tenslotte staken ze de grens over bij een kleine post in Ermitage, en bereikten Brussel vijfenveertig minuten later.
Marie vroeg niet, waarom Daniël zo bang was om gebruik te maken van een hoofd douanepost.
De volgende ochtend vroeg al reed ze hem naar de Banque Lambert vlakbij het Station Centraal. Hij liep naar binnen met zijn koffertje in de hand. Toen hij een paar minuten later weer naar buiten kwam, droeg hij nog steeds het koffertje, maar dat was duidelijk een stuk lichter geworden.
Bij de lunch was hij erg opgewekt. Ze dronken champagne bij hun dessert. Daniël leunde over de tafel heen en zei op zachte toon: 'Weet je wat er in dat koffertje zat? Goud van de Société Générale in Nice. Niet alles, natuurlijk dat had ik nooit allemaal in een kluisloket kunnen krijgen.'
Marie kon die nacht niet slapen. Ze had niet gedacht dat de gebroeders Michelucci echt grote gangsters waren. Toen ze alleen was in haar hotelkamer, vertrouwde ze haar angsten toe aan haar dagboek.
Ze verliet het hotel de volgende ochtend vroeg, en liet voor Daniël alleen een briefje achter met Ciao erop. Ze reed heel vlug. Ze stopte in Lyon om te pauzeren en toen nog één keer buiten Marseille om de kabel van de kilometerteller weer te verbinden.
Eurocar kreeg betaald voor honderdzeventig kilometer in plaats van over de duizend.
En Marie Frangoise Astolfi liet haar dagboek in de auto liggen.
Marie vormde een late toevoeging aan de lijst met namen in het kantoor van Albert Mouray. Al lang vóór oktober was hij gereed geweest om toe te slaan. Om eerlijk te zijn had hij al op vrijdag 13 augustus besloten dat het net nu wijd genoeg was uitgespreid, en hij had de datum vastgesteld op de volgende maandag, 16 augustus. Maar juist in dat weekend gebeurde er iets, dat hem zich af deed vragen of het hele onderzoek niet op een volkomen verkeerd spoor zat.