2 juli 1989 Paul

'Luister eens, jij kunt dat gemakkelijk zeggen, Paul.' Michelle stond met haar armen over elkaar bij het raam en toen ze zich omdraaide waren haar ogen donker van emotie, met een sluier van woede. 'Zolang het abstract is kun je zeggen wat je wilt, maar het feit is dat een baby alles zou veranderen en het meeste voor mij.'

Paul zat op de donkerrode bank, warm en oncomfortabel op deze zomerochtend. Michelle en hij hadden hem op straat gevonden, toen ze net hier in Cincinnati samenwoonden, in die onbezonnen dagen toen het niets betekende om hem drie trappen op te sjouwen. Of het betekende uitputting, wijn en lachen, en later traag vrijen op de ruwe fluwelen bekleding. Nu keerde ze zich af om uit het raam te kijken, met een zwiep van haar donkere haren. Een ijle leegte, een val in het niets vulde zijn hart. De laatste tijd voelde de wereld kwetsbaar aan, als een leeggeblazen ei, alsof hij bij een roekeloze aanraking verbrijzeld zou kunnen worden. Hun conversatie was best vriendschappelijk begonnen, gewoon een discussie over wie er voor de kat zou zorgen als ze allebei de stad uit waren: zij moest naar Indianapolis voor een concert, hij naar Lexington om zijn moeder te helpen. En nu bevonden ze zich plotseling hier, op dit onbeschutte terrein van het hart, de plek waar ze de laatste tijd allebei voortdurend naartoe leken te worden getrokken.

Paul wist dat hij van onderwerp moest veranderen. 'Gaan trouwen betekent niet direct een baby,' zei hij in plaats daarvan, koppig.

'O, Paul. Wees nou eerlijk. Een kind krijgen is je hartenwens. Het gaat je zelfs niet eens om mij. Het gaat je om die mythische baby.'

'Onze mythische baby,' zei hij. 'Ooit, Michelle. Niet direct. Luister, ik wilde het alleen over trouwen hebben. Zo belangrijk is het niet.'

Ze maakte een geïrriteerd geluid. De zolderverdieping had een vurenhouten vloer, witte muren en accenten van primaire kleuren in de flessen, de kussens, de meubelbekleding. Michelle was ook in het wit gekleed, haar huid en haren in de warme tint van de vloerplanken. Paul voelde pijn toen hij naar haar keek, wetend dat ze in zekere zin al een belangrijke beslissing had genomen. Ze zou heel binnenkort weggaan, mét haar wilde schoonheid en haar muziek.

'Interessant,' zei ze. 'Ik vind het in ieder geval heel interessant. Dat dit allemaal ter sprake komt, Paul, net nu mijn carrière op het punt staat in een stroomversnelling te komen. Niet eerder, maar nu. Ik denk dat je een manier hebt gevonden om van me af te komen.'

'Dat is belachelijk. Het moment ervan heeft er niets mee te maken.'

'Nee?'

'Nee!'

Verscheidene minuten zeiden ze niets en de stilte groeide in de witte kamer, vulde de ruimte en duwde tegen de muren. Paul was bang om iets te zeggen en nog banger om niets te zeggen, maar ten slotte kon hij zich niet langer inhouden.

'We zijn nu twee jaar samen. Of de dingen groeien en veranderen, of ze bloeden dood. Ik wil dat het blijft groeien, verder niet.'

Michelle zuchtte. 'Alles verandert hoe dan ook, met of zonder dat papiertje. Daar houd je geen rekening mee. En wat je ook zegt, het is wél belangrijk. Wat je ook zegt, trouwen verandert alles, en het zijn altijd de vrouwen die de offers brengen, wat er ook gezegd wordt.'

'Dat is theorie. Dat is niet het echte leven.'

'O! Je bent om razend van te worden, Paul - zo verdomde zeker van alles.'

De zon was op en streek over de rivier. Hij vulde de kamer met een zilverachtig licht en wierp golvende patronen op het plafond. Michelle ging naar de badkamer en deed de deur op slot. Gerommel in laden, stromend water. Paul liep de kamer door naar de plek waar zij had gestaan en nam het uitzicht in zich op, alsof dat hem zou kunnen helpen om haar te begrijpen. Toen klopte hij zachtjes op de deur.

'Ik ga,' zei hij.

Stilte. Toen riep ze terug: 'Ben je morgenavond weer terug?'

'Jouw concert is om zes uur, toch?'

'Ja.' Ze deed de badkamerdeur open en bleef gewikkeld in een rulle witte handdoek staan, terwijl ze lotion op haar gezicht wreef.

'Goed dan,' zei hij. Hij kuste haar en snoof haar geur op, voelde de zachtheid van haar huid. 'Ik hou van je,' zei hij toen hij achteruit stapte.

Ze keek hem een ogenblik aan. 'Dat weet ik,' zei ze. 'Tot morgen.'

Dat weet ik. De hele weg naar Lexington piekerde hij over haar woorden. De rit duurde twee uur, de rivier de Ohio over, door het drukke verkeer in de buurt van het vliegveld en ten slotte de prachtige golvende heuvels in. Toen reed hij door de rustige straten van het centrum van Lexington, langs lege gebouwen. Hij herinnerde zich hoe het was toen Main Street nog het centrum van het leven was, de plaats waar mensen winkelden, aten en elkaar ontmoetten. Hij herinnerde zich dat hij naar het kleine warenhuis ging en dan achterin bij de ijsautomaat een plekje zocht. Scheppen chocolade in een metalen, met ijs bedekte beker, het gesnor van de blender; de gemengde geuren van gegrild vlees en schoonmaakmiddel. Zijn ouders hadden elkaar in het centrum ontmoet. Zijn moeder had op een roltrap gestaan en was boven de menigte uit gestegen, en zijn vader had haar als een zon gevolgd.

Hij reed voorbij het nieuwe bankgebouw en het oude gerechtsgebouw, langs de lege plek waar vroeger het theater stond. Een magere vrouw liep over het trottoir, met gebogen hoofd en over elkaar geslagen armen, haar donkere haar dansend in de wind. Voor het eerst in jaren dacht Paul aan Lauren Lobeglio, aan de stille, vastberaden manier waarop ze week in week uit door de lege garage naar hem toe was komen lopen. Hij had zich telkens weer naar haar uitgestrekt; zoveel keer was hij midden in de donkere nacht wakker geworden, toen met Lauren bang voor alles waar hij nu met Michelle zo naar verlangde: trouwen, kinderen en een verstrengeling van levens.

Hij reed en neuriede in zichzelf zijn nieuwste nummer. A tree in the heart heette het - misschien zou hij het vanavond wel in Lynagh's café gaan spelen. Michelle zou daar geschokt door zijn, maar dat kon Paul niet schelen. De laatste tijd, sinds de dood van zijn vader, had hij behalve in concertzalen ook in informelere gelegenheden gespeeld. Hij pakte een gitaar en speelde in bars of restaurants, klassieke stukken maar ook populairdere nummers waar hij in het verleden altijd op had neergekeken. Hij kon zijn veranderende behoefte niet verklaren, maar het had iets te maken met de intimiteit op die plekken, het contact dat hij met het publiek voelde, dat dichtbij genoeg zat om aan te raken als hij zich uitstrekte. Michelle vond het maar niets; ze geloofde dat het een gevolg was van zijn verdriet en wilde dat hij eroverheen kwam.

Maar Paul kon het niet opgeven. Al die jaren van zijn puberteit had hij gespeeld uit woede en verlangen naar contact, alsof hij door middel van muziek een bepaalde orde, een soort onzichtbare schoonheid bij zijn gezinsleden kon oproepen. Nu was zijn vader er niet meer; er was niemand om tégen te spelen. En dus had hij deze nieuwe vrijheid.

Hij reed naar de oude buurt, langs de statige huizen en diepe voortuinen, de trottoirs en de eeuwige rust. De voordeur van zijn moeders huis was dicht. Hij zette de motor uit en bleef een ogenblik zitten, luisterend naar de vogels en het verre geluid van grasmaaiers.

A tree in the heart. Zijn vader was nu een jaar dood en zijn moeder ging met Frederic trouwen en een tijdje in Frankrijk wonen, en hij was hier niet als kind of als bezoeker, maar als schatbewaarder van het verleden. Het was aan hem om te kiezen wat er bewaard moest worden en wat weggegooid. Hij had geprobeerd er met Michelle over te praten, over zijn enorme gevoel van verantwoordelijkheid, hoe alle dingen die hij uit dit huis van zijn kindertijd bewaarde op hun beurt de dingen zouden worden die hij op een dag aan zijn eigen kinderen zou doorgeven - alles wat ze ooit zouden weten, in tastbare zin, van wat hem had gevormd. Hij had aan zijn vader gedacht, wiens verleden nog altijd een mysterie was, maar Michelle begreep het verkeerd; ze verstijfde bij zijn terloopse opmerking over kinderen. 'Dat bedoelde ik niet,' protesteerde hij kwaad, en zij was ook kwaad. 'Bewust of niet, je bedoelde het wel.'

Hij leunde achterover en zocht in zijn zak naar de huissleutel. Toen zijn moeder eenmaal had begrepen dat zijn vaders werk waarde had, was ze begonnen de deuren op slot te houden, hoewel de dozen ongeopend in de studio stonden.

Nou, hij wilde ze ook niet gaan bekijken.

Toen Paul uit de auto stapte bleef hij een ogenblik op de stoeprand staan en keek hij de buurt rond. Het was heet. Een zwak briesje hoog in de lucht bewoog door de boomtoppen. Bladeren van de Amerikaanse eik filterden het licht en vormden een schaduwspel op de grond. Vreemd genoeg leek de lucht ook vol sneeuw te zitten, een vederlichte grijswitte substantie die door de blauwe hemel naar beneden zweefde. Paul greep ernaar in de hete, vochtige lucht. Hij had het gevoel alsof hij een droom was binnengegaan, alsof hij in een van zijn vaders foto's stond, waar bomen in een hartslag opbloeiden, waar de wereld plotseling niet was wat hij leek. Hij ving een vlokje in een hand; toen hij hem tot een vuist sloot en daarna weer opende, zat er een zwarte veeg op zijn handpalm. As, die als sneeuw in de dichte julihitte neerdaalde.

Hij liet voetstappen achter op het trottoir toen hij het trapje opliep. De voordeur was niet op slot, maar het huis was leeg. 'Hallo?' riep Paul terwijl hij door de kamers liep. Het meubilair was naar het midden van de vloer geduwd en afgedekt met lakens, de muren waren kaal, klaar om te worden geschilderd. Hij woonde hier nu al jaren niet meer, maar bleef toch staan in de woonkamer, ontdaan van alles wat het een betekenis had gegeven. Hoe vaak had zijn moeder deze kamer opgeknapt? En toch was het uiteindelijk gewoon een kamer. 'Mam?' riep hij, maar hij kreeg geen antwoord. Boven bleef hij in de deuropening van zijn eigen kamer staan. Ook hier stonden dozen opgestapeld, vol oude dingen die hij moest uitzoeken. Ze had niets weggegooid; zelfs zijn posters waren netjes opgerold, met een elastiekje erom. Er zaten bleke rechthoeken op de muren waar ze eens hadden gehangen.

'Mam?' riep hij nogmaals. Hij ging naar beneden en liep naar de achterveranda.

Daar zat ze op het trapje, in een oude blauwe korte broek en een wijd wit T-shirt. Sprakeloos bleef hij staan om het vreemde tafereel in zich op te nemen. In een cirkel van stenen smeulde nog een vuurtje na en de as, de vlokjes verbrand papier die in de voortuin om hem heen waren gevallen, waren hier op de bosjes en in zijn moeders haar neergedaald. Het hele gazon lag ook bezaaid met papieren, onder aan de boomstammen en tegen de roestende metalen poten van de oude schommel. Paul besefte met een schok dat zijn moeder zijn vaders foto's had zitten verbranden. Ze keek op, haar gezicht besmeurd met as en tranen.

'Het is al goed,' zei ze met vlakke stem. 'Ik ben ze niet meer aan het verbranden. Ik was zo kwaad op je vader, Paul, maar toen drong het tot me door - dit is ook jouw erfenis. Ik heb maar één doos verbrand. De doos met al die meisjes, dus ik denk dat die niet zo veel waard was.'

'Waar heb je het over?' vroeg hij, terwijl hij naast haar ging zitten.

Ze overhandigde hem een foto van hemzelf, een die hij nog nooit had gezien. Hij was een jaar of veertien en zat over zijn gitaar gebogen op de schommelbank op de veranda, geconcentreerd spelend, alles om zich heen vergetend, opgenomen in de muziek. Het schokte hem dat zijn vader dat moment had vastgelegd - een privé-moment waarin hij zich helemaal niet meer van zichzelf bewust was, een van de momenten van zijn leven waarin Paul zich het meest voelde leven.

'Oké. Maar ik begrijp het niet - waarom ben je zo kwaad?'

Zijn moeder duwde kort haar handen tegen haar gezicht en zuchtte. 'Herinner je je het verhaal van de nacht dat je geboren bent, Paul? De sneeuwstorm, hoe we maar net op tijd bij de kliniek kwamen?'

'Natuurlijk.' Hij wachtte tot ze verder ging. Hij wist niet wat hij moest zeggen, maar begreep al op een soort instinctief niveau dat dit te maken had met zijn zuster, die gestorven was.

'Herinner je je de verpleegster? Caroline Gill? Hebben we je over haar verteld?'

'Ja. Niet haar naam. Jullie zeiden dat er een verpleegster was die blauwe ogen had.'

'Dat heeft ze zeker. Heel blauw. Ze kwam hier gisteren langs, Paul. Caroline Gill. Ik had haar sinds die nacht niet gezien. Ze bracht nieuws. Schokkend nieuws. Ik zal het je maar gewoon vertellen, want ik weet niet wat ik anders moet.'

Ze pakte zijn hand. Hij trok hem niet weg. Zijn zuster, vertelde ze hem rustig, was helemaal niet bij de geboorte gestorven. Ze was geboren met het syndroom van Down en zijn vader had aan Caroline Gill gevraagd om haar naar een inrichting in Louisville te brengen.

'Om ons te ontzien,' zei zijn moeder, en haar stem haperde. 'Dat zei ze. Maar ze kon het niet, Caroline Gill. Ze nam je zusje mee, Paul. Ze nam Phoebe mee. De afgelopen jaren is je tweelingzus levend en wel opgegroeid in Pittsburgh.'

'Mijn zuster?' zei Paul. 'In Pittsburgh? Ik was vorige week nog in Pittsburgh,' voegde hij eraan toe, wetend dat dat nergens op sloeg. Toch wist hij niet wat hij anders moest zeggen: hij zat vol met een vreemde leegheid, een soort geschokte afstandelijkheid. Hij had een zuster: dat was al nieuws genoeg. Ze had een verstandelijke handicap, was niet perfect en dus had zijn vader haar weggedaan. Het was vreemd genoeg geen kwaadheid, maar angst die vervolgens opkwam, een soort oude vrees die was voortgekomen uit alle druk die zijn vader op hem, als enig kind, had gelegd. Voortgekomen, ook, uit Pauls behoefte om zijn eigen weg te zoeken, ook al keurde zijn vader dat zo af dat hij weg was gegaan. Een angst die Paul de afgelopen jaren als een bekwaam alchemist had omgezet in woede en rebellie.

'Caroline is naar Pittsburgh gegaan en is daar een nieuw leven begonnen,' zei zijn moeder. 'Ze heeft je zuster opgevoed. Ik neem aan dat ze heeft moeten knokken. Ik neem aan dat dat wel moest, vooral in die tijd. Ik probeer steeds maar dankbaar te zijn dat ze goed is geweest voor Phoebe, maar ik ben vooral woedend.'

Paul sloot een ogenblik zijn ogen en probeerde al die gedachten bij elkaar te houden. De wereld voelde vlak, vreemd en niet meer vertrouwd. Al die jaren had hij geprobeerd zich zijn zuster voor te stellen, hoe ze geweest zou zijn, maar nu kon hij zich geen enkel beeld meer van haar vormen.

'Hoe kon hij?' vroeg hij ten slotte. 'Hoe kon hij dit geheimhouden?'

'Ik weet het niet,' zei zijn moeder. 'Ik heb me urenlang hetzelfde afgevraagd. Hoe kon hij? En hoe had hij het lef om dood te gaan en ons achter te laten zodat we er alléén achter moesten komen?'

Ze zaten zwijgend bij elkaar. Paul herinnerde zich een middag dat hij met zijn vader foto's had afgedrukt, op de dag nadat hij en zijn vrienden zo'n puinhoop van de doka hadden gemaakt, toen hij zich ontzettend schuldig voelde en zijn vader ook, en de lucht geladen was met wat ze zeiden en wat ze ongezegd lieten. Het woord camera, had zijn vader hem verteld, kwam uit het Latijn en betekende eigenlijk kamer. Een kamer was een afgesloten ruimte. Dat was wat zijn vader had geloofd: dat elke persoon een geïsoleerd universum was. Duistere bomen in het hart, een handvol beenderen: dat was de wereld van zijn vader geweest, en het had hem nooit zo bitter gestemd als op dit moment.

'Het verbaast me dat hij mij niet heeft weggegeven,' zei hij, denkend aan hoe hard hij zich altijd tegen zijn vaders wereldbeeld had verzet. Hij was weggegaan en had op zijn gitaar gespeeld, muziek die in hem opwelde en de wereld in stroomde, en mensen draaiden zich om, zetten hun drankjes neer en luisterden, en de ruimte vol vreemden had contact, iedereen met iedereen. 'Ik weet zeker dat hij dat wilde.'

'Paul!' Zijn moeder fronste. 'Nee. Als hij iéts wilde, was het wel voor jou, vanwege dit alles. En hij eiste meer. Eiste dat hij zelf perfect was. Dat is een van de dingen die me duidelijk zijn geworden. Dat is eigenlijk het ergste. Nu ik dit over Phoebe weet, worden zoveel mysteries over je vader begrijpelijk. Die muur die ik altijd voelde - die was echt.'

Ze stond op, ging naar binnen en kwam terug met twee polaroids. 'Hier is ze,' zei ze. 'Dit is je zuster, Phoebe.'

Paul pakte ze aan en staarde van de ene naar de andere: een geposeerde foto van een glimlachend meisje en een spontane opname waarop ze een basketbal gooide. Hij probeerde nog steeds te begrijpen wat zijn moeder hem had verteld: dat deze vreemde met de amandelvormige ogen en stevige benen zijn tweelingzus was.

'Jullie hebben hetzelfde haar,' zei Norah zacht toen ze weer naast hem kwam zitten. 'Ze houdt van zingen, Paul. Vind je dat niet bijzonder?' Ze lachte. 'En weet je waarvan ze nog meer houdt? Van basketbal.'

Pauls lach was scherp en vol pijn.

'Nou,' zei hij. 'Ik denk dat papa het verkeerde kind heeft gekozen.'

Zijn moeder nam de foto's over in haar met as bevlekte handen.

'Niet bitter zijn, Paul. Phoebe heeft het syndroom van Down. Ik weet er niet zoveel van, maar Caroline Gill had een hoop te vertellen. Zo veel dat ik het eerlijk gezegd allemaal nauwelijks kon bevatten.'

Paul had zijn vinger heen en weer gehaald langs de betonnen rand van de trap en stopte daar nu mee, kijkend hoe bloed opwelde op de plek waar hij het vel eraf had geschraapt.

'Niet bitter zijn? We hebben haar graf bezocht,' zei hij, zich herinnerend hoe zijn moeder met haar armen vol bloemen door het smeedijzeren hek liep en tegen hem zei dat hij in de auto moest wachten. Zich herinnerend hoe ze in de aarde knielde en haagwindezaadjes plantte. 'Wat vind je daar dan van?'

'Ik weet het niet. Het was het land van dokter Bentley. Dus hij moet het ook hebben geweten. Je vader wilde me daar nooit heen brengen. Ik moest zo hard vechten. In die tijd dacht ik dat hij bang was dat ik een zenuwinzinking zou krijgen. O, het maakte me zo woest - de manier waarop hij altijd alles wist.'

Paul was geschokt door de felheid in haar stem en dacht terug aan zijn gesprek met Michelle, die ochtend. Hij duwde de rand van zijn duim tegen zijn lippen en zoog de druppeltjes bloed op, blij met de scherpe kopersmaak. Ze bleven een tijd in stilte zitten, kijkend naar de achtertuin met zijn asvlokjes, zijn verspreid liggende foto's en vochtige dozen.

'Wat betekent het,' vroeg hij ten slotte, 'dat ze een verstandelijke handicap heeft? Ik bedoel, in het dagelijks leven?'

Zijn moeder keek weer naar de foto's. 'Ik weet het niet. Caroline zei dat ze op een behoorlijk hoog niveau functioneert, wat dat dan ook betekent. Ze heeft een baan. Een vriendje. Ze is naar school geweest. Maar ze schijnt niet echt zelfstandig te kunnen wonen.'

'Die verpleegster - die Caroline Gill - waarom is die nu hierheen gekomen, na al die jaren? Wat wilde ze?'

'Ze wilde het me vertellen,' zei zijn moeder zacht. 'Verder niets. Ze vroeg niets. Ze deed een deur open, Paul. Dat geloof ik echt. Het was een uitnodiging. Maar wat er nu verder gebeurt hangt van ons af.'

'En wat is dat?' vroeg hij. 'Wat gebeurt er nu?'

'Ik ga naar Pittsburgh. Ik moet haar zien, dat weet ik. Maar daarna weet ik het ook niet. Moet ik haar hier terugbrengen? Wij zijn vreemden voor haar. En ik moet met Frederic praten, hij moet het weten.' Ze verborg een ogenblik haar gezicht in haar handen. 'O, Paul - hoe kan ik nu twee jaar naar Frankrijk gaan en haar hier laten? Ik weet niet wat ik moet doen. Het is te veel voor me, zo alles ineens.'

Een briesje deed de over het gazon verspreid liggende foto's opwaaien. Paul bleef stil zitten, worstelend met al die verwarde emoties - woede op zijn vader, en verbazing, en verdriet om wat hij was kwijtgeraakt. Bezorgdheid ook - het was afschuwelijk om zich daar zorgen over te maken, maar stel je voor dat hij deze zuster die niet zelfstandig kon wonen onder zijn hoede moest nemen? Hoe zou hij dat in hemelsnaam kunnen doen? Hij had zelfs nog nooit een verstandelijk gehandicapte ontmoet, en hij realiseerde zich dat de beelden die hij van hen had heel negatief waren. Geen een daarvan klopte met het lief glimlachende meisje op de foto, en ook dat was verwarrend.

'Ik weet het ook niet,' zei Paul. 'Misschien moeten we eerst deze rotzooi maar gaan opruimen.'

'Je erfenis,' zei zijn moeder.

'Niet alleen de mijne,' zei hij bedachtzaam, de woorden proevend. 'Ook die van mijn zuster.'

Ze werkten die dag en de volgende hard door, zochten de foto's uit, pakten de dozen opnieuw in en sleepten ze in de koele diepten van de garage. Toen zijn moeder de curatoren ontving, belde Paul Michelle om uit te leggen wat er was gebeurd, om haar te vertellen dat hij toch niet bij haar concert zou zijn. Hij verwachtte dat ze kwaad zou zijn, maar ze luisterde zonder iets te zeggen en hing toen zacht op. Toen hij probeerde terug te bellen, kreeg hij het antwoordapparaat; dat bleef de hele dag zo. Meer dan eens overwoog hij in zijn auto te stappen en als een gek naar Cincinnati te rijden, maar hij wist dat dat de zaken geen goed zou doen. Hij wist ook dat hij eigenlijk niet op deze manier verder wilde, dat hij altijd meer van Michelle zou houden dan zij van hem. Dus hij dwong zichzelf om te blijven. Hij wijdde zich aan het fysieke werk van het inpakken van het huisraad en 's avonds liep hij naar het centrum, naar de Carnegiebibliotheek, om boeken over het syndroom van Down in te zien.

Maandagochtend stapten zijn moeder en hij stil, in zichzelf gekeerd en vol spanning in haar auto en reden ze terug over de rivier, door het weelderige, laatzomerse groen van Ohio. Het was heel heet en de maïsbladeren glinsterden tegen de uitgestrekte blauwe hemel. Ze arriveerden op spitsuur in Pittsburgh en reden door de tunnel die uitkwam bij de brug, met een adembenemend uitzicht op de twee samenstromende rivieren. Ze werkten zich door het stadsverkeer, volgden "de Monagahela en reden door nog een lange tunnel. Ten slotte arriveerden ze bij Caroline Gills bakstenen huis aan een drukke, met bomen omzoomde straat.

Ze had hun gezegd op de ventweg te parkeren en dat deden ze. Ze stapten uit de auto en rekten zich uit. Achter een grasstrook voerden treden omlaag naar een smal lapje grond en het hoge bakstenen huis waar zijn zuster was opgegroeid. Paul nam het huis in zich op, zo vergelijkbaar met Cincinnati en zo anders dan zijn eigen rustige kindertijd, dan het gemak en comfort van een buitenwijk. Verkeer raasde op straat voorbij, langs de kleine tuinen, naar de stad die zich om hen heen uitstrekte, heet en dicht bebouwd.

De tuinen stonden vol bloemen, stokrozen en irissen in alle kleuren, hun witte en paarse bloembladen helder tegen het gras en de bloeiende magnolia's. In deze tuin was een vrouw aan het werk, gebogen bij een rij weelderige tomatenplanten. Achter haar groeide een heg van seringen. De bladeren vertoonden hun bleekgroene onderkanten in een briesje dat de hete lucht verplaatste zonder verkoeling te brengen. De vrouw, in een donkerblauwe korte broek, een wit t-shirt en heldere, gebloemde katoenen handschoenen, ging op haar hurken zitten en veegde met de achterkant van haar hand over haar voorhoofd. Het verkeer raasde voorbij; ze had hen niet horen komen. Ze trok een blad van een tomatenplant en duwde hem onder haar neus.

'Is dat haar?' vroeg Paul. 'Is dat de verpleegster?'

Zijn moeder knikte. Ze had haar armen stijf, beschermend, over haar borst gevouwen. Haar zonnebril verborg haar ogen, maar desondanks kon hij zien hoe nerveus ze was, hoe bleek en gespannen.

'Ja. Dat is Caroline Gill. Paul, nu we zover zijn weet ik niet zeker of ik het wel kan. Misschien moeten we maar weer naar huis gaan.'

'We zijn helemaal hierheen gereden. En ze verwachten ons.'

Ze glimlachte een kleine, vermoeide glimlach. Ze had de afgelopen nachten nauwelijks geslapen; zelfs haar lippen waren bleek.

'Ze kunnen ons onmogelijk verwachten,' zei ze. 'Niet echt.'

Paul knikte. De achterdeur zwaaide open, maar de figuur op de veranda stond verborgen in de schaduw. Caroline stond op en veegde haar handen af aan haar korte broek.

'Phoebe,' riep ze. 'Daar ben je.'

Paul voelde zijn moeder naast zich verstrakken, maar hij keek niet naar haar. In plaats daarvan keek hij naar de veranda. Het moment rekte zich uit, verlengde zich, en de zon drukte op hen neer. Ten slotte kwam de figuur tevoorschijn, met twee glazen water in haar handen.

Hij staarde ingespannen naar haar. Ze was klein, veel kleiner dan hij, en haar haar was donkerder, dunner en zwieriger, geknipt in een eenvoudige coupe rond haar gezicht. Ze was bleek, net als zijn moeder, en vanaf deze afstand leken haar trekken verfijnd in een breed gezicht, een gezicht dat een beetje platgedrukt leek, alsof het te lang tegen een muur was geduwd. Haar ogen stonden een beetje schuin, haar ledematen waren kort. Ze was geen meisje meer, zoals op de foto's, maar volwassen, van zijn eigen leeftijd, met grijs in haar haar. Bij hem verschenen er ook een paar grijze haren in zijn baard, als hij die liet staan. Ze droeg een gebloemde korte broek en was gedrongen, een beetje mollig; bij het lopen wreven haar benen langs elkaar.

'O,' zei zijn moeder. Ze had een hand op haar hart gelegd. Haar ogen waren verscholen achter de zonnebril en daar was hij blij om; dit ogenblik was té privé.

'Het is goed,' zei hij. 'Laten we hier gewoon een tijdje blijven staan.'

De zon was heet en het verkeer raasde voorbij. Caroline en Phoebe zaten naast elkaar op het trapje van de veranda en dronken hun water.

'Ik ben zover,' zei zijn moeder ten slotte, en ze liepen de treden af naar het smalle grasveldje tussen de groenten en de bloemen. Caroline Gill zag hen het eerst; ze hield haar hand boven haar ogen, kneep ze samen tegen de zon en stond op. Ook Phoebe stond op en een paar seconden lang keken ze naar elkaar over het grasveld. Toen nam Caroline Phoebes hand in de hare. Ze ontmoetten elkaar bij de tomatenplanten, waarvan het zware fruit al rijp begon te worden en de lucht met een schone, scherpe geur vulde. Niemand sprak. Phoebe staarde Paul aan en na een lang ogenblik overbrugde ze de ruimte tussen hen en raakte zijn wang aan, licht, zachtjes, alsof ze wilde kijken of hij wel echt was. Paul knikte sprakeloos terwijl hij haar ernstig aankeek - haar gebaar leek hem op de een of andere manier goed. Phoebe wilde hem leren kennen, verder niet. Hij wilde haar ook leren kennen, maar hij had geen idee wat hij tegen haar moest zeggen, tegen deze plotseling opgedoken zuster die zo intiem met hem was verbonden en zo'n vreemde was. Hij was zich ook verschrikkelijk van zichzelf bewust, bang om het verkeerde te doen. Hoe praatte je tegen een verstandelijk gehandicapte? Van de boeken die hij dit weekend had gelezen, van al die klinische uiteenzettingen had er geen een hem voorbereid op de mens van vlees en bloed, zijn zuster, die met haar hand zo licht langs zijn gezicht streek.

Phoebe was degene die zich het eerst herstelde.

'Hallo,' zei ze terwijl ze formeel haar hand naar hem uitstak. Paul schudde hem en voelde hoe klein haar vingers waren. Hij was nog steeds niet in staat om ook maar een woord te zeggen. 'Ik ben Phoebe. Aangenaam.' Haar uitspraak was onduidelijk, moeilijk te verstaan. Toen draaide ze zich naar zijn moeder en deed hetzelfde.

'Hallo,' zei zijn moeder, terwijl ze haar hand nam en die toen tussen haar eigen handen vastklemde. Haar stem was hees van emotie. 'Hallo, Phoebe. Ik ben zo blij om je te ontmoeten.'

'Het is warm,' zei Caroline. 'Zullen we naar binnen gaan? De ventilators staan aan. En Phoebe heeft vanochtend ijsthee gemaakt. Ze was heel opgewonden over jullie bezoek, hè lieverd?'

Phoebe glimlachte en knikte, plotseling verlegen. Ze volgden haar de koelte van het huis in. De kamers waren klein maar heel netjes, met prachtig houtwerk en openslaande deuren tussen de woonkamer en de eetkamer. De woonkamer was heel licht, met versleten wijnkleurig meubilair. Een groot weefgetouw stond in de verste hoek.

'Ik ben een sjaal aan het maken,' zei Phoebe.

'Wat prachtig,' zei zijn moeder en ze liep de kamer door om het garen te betasten, donkerroze, crème, geel en bleekgroen. Ze had haar zonnebril afgezet en keek nu op, haar ogen vochtig, haar stem nog vol emotie. 'Heb je al die kleuren zelf uitgekozen, Phoebe?'

'Mijn favoriete kleuren,' zei Phoebe.

'De mijne ook,' zei zijn moeder. 'Toen ik net zo oud was als jij waren dit ook mijn favoriete kleuren. Mijn bruidsmeisjes droegen donkerroze en crème en ze hadden gele rozen.'

Paul was geschokt dit te horen; alle foto's die hij had gezien waren zwartwit.

'Jij mag deze sjaal hebben,' zei Phoebe. Ze ging achter het weefgetouw zitten. 'Ik ga hem voor jou maken.'

'O,' zei zijn moeder en ze sloot even haar ogen. 'Phoebe, wat lief van je.'

Caroline bracht ijsthee. Met hun vieren zaten ze ongemakkelijk in de woonkamer en praatten opgelaten over het weer en over de voorzichtige nieuwe start van Pittsburgh na het instorten van de staalindustrie. Phoebe zat stilletjes achter het weefgetouw, bewoog de schietspoel heen en weer en keek zo nu en dan op als haar naam werd genoemd. Paul bleef schuine blikken op haar werpen. Phoebes handen waren klein en mollig. Ze concentreerde zich op de schietspoel en beet op haar onderlip. Ten slotte nam zijn moeder haar laatste slok thee en begon te praten.

'Nou,' zei ze. 'Hier zijn we. En ik weet niet hoe het nu verder moet.'

'Phoebe,' zei Caroline. 'Kom je even bij ons zitten?' Stil kwam Phoebe naar hen toe en ging naast Caroline op de bank zitten.

Zijn moeder begon. Ze praatte te snel en vouwde nerveus haar handen. 'Ik weet niet wat het beste is. Er bestaan geen richtlijnen voor de situatie waar we nu inzitten, of wel? Maar ik wil mijn huis voor Phoebe openstellen. Ze kan bij ons komen wonen als ze dat wil. Ik heb er zoveel over nagedacht, de afgelopen dagen. Het kost een heel leven om alles in te halen.' Ze pauzeerde even om adem te halen en draaide zich toen naar Phoebe, die haar met grote, behoedzame ogen zat aan te kijken. 'Je bent mijn dochter, Phoebe, begrijp je dat? Dit is Paul, je broer.'

Phoebe greep Carolines hand. 'Dit is mijn moeder,' zei ze.

'Ja.' Norah keek even naar Caroline en probeerde het opnieuw. 'Dat is je moeder,' zei ze. 'Maar ik ben ook je moeder. Je bent in mijn lichaam gegroeid, Phoebe.' Ze klopte op haar buik. 'Je bent hier gegroeid. Maar toen ben je geboren en toen heeft je moeder Caroline je grootgebracht.'

'Ik ga met Robert trouwen,' zei Phoebe. 'Ik wil niet bij jou wonen.'

Paul, die zijn moeder het hele weekend had zien worstelen, voelde Phoebes woorden fysiek aankomen, alsof ze hem een schop had gegeven. Hij zag dat zijn moeder dat ook zo voelde.

'Het is goed, Phoebe,' zei Caroline. 'Niemand stuurt je weg.'

'Ik bedoelde niet... ik wilde alleen aanbieden...' zei zijn moeder. Toen stopte ze en haalde ze nogmaals diep adem. Haar ogen waren diepgroen, verward. Ze probeerde het nog een keer. 'Phoebe, Paul en ik, wij willen je graag leren kennen. Verder niet. Wees alsjeblieft niet bang voor ons, oké? Wat ik wil zeggen... wat ik bedoel is... is dat mijn huis voor je openstaat. Altijd. Waar ik ook heen ga in de wereld, je kunt daar altijd ook komen. En ik hoop dat je dat zult doen. Ik hoop dat je een keer langskomt, op bezoek, dat is alles. Zou je dat goed vinden?'

'Misschien,' gaf Phoebe zich gewonnen.

'Phoebe,' zei Caroline. 'Wil je Paul niet even het huis laten zien? Dan kunnen mevrouw Henry en ik even een beetje praten. En maak je geen zorgen, lieverd,' voegde ze eraan toe terwijl ze haar hand licht op Phoebes arm legde. 'Niemand gaat ergens heen. Alles is in orde.'

Phoebe knikte en stond op.

'Wil je mijn kamer zien?' vroeg ze aan Paul. 'Ik heb een nieuwe pick-up.'

Paul keek snel zijn moeder aan. Die knikte en keek hoe ze samen de kamer doorliepen. Paul volgde Phoebe de trap op.

'Wie is Robert?' vroeg hij.

'Hij is mijn vriend. We gaan trouwen. Ben jij getrouwd?'

Paul, getroffen door een herinnering aan Michelle, schudde zijn hoofd. 'Nee.'

'Heb je een vriendin?'

'Nee. Eerst had ik wel een vriendin, maar ze is weggegaan.'

Phoebe bleef op de bovenste trede staan en draaide zich om. Ze stonden oog in oog, zo dicht bij elkaar dat Paul zich niet op zijn gemak voelde, aangetast in zijn persoonlijke ruimte. Hij keek weg en toen weer terug. Ze stond hem nog steeds recht aan te kijken.

'Het is niet beleefd om mensen aan te staren,' zei hij.

'Ja, maar je ziet er verdrietig uit.'

'Ik ben ook verdrietig,' zei hij. 'Eigenlijk ben ik heel erg verdrietig.'

Ze knikte. Een ogenblik leek het alsof ze deelde in zijn verdriet, want haar gezicht betrok. Toen, een ogenblik later, klaarde het op.

'Kom op,' zei ze en liep voor hem uit door de hal. 'Ik heb ook een paar nieuwe platen.'

In haar kamer gingen ze op de vloer zitten. De muren waren roze en er hingen roze met wit geblokte gordijnen voor de ramen. Het was de kamer van een klein meisje, vol knuffeldieren en met kleurige plaatjes aan de muren. Paul dacht aan Robert en vroeg zich af of het waar was dat Phoebe zou gaan trouwen. Daarna voelde hij zich slecht dat hij zich dat afvroeg - waarom zou ze niet trouwen, of iets anders doen? Hij dacht aan de extra slaapkamer in het huis van zijn ouders, waar zijn oma af en toe had gelogeerd toen hij een jongen was. Dat zou Phoebes slaapkamer zijn geweest; ze zou hem hebben gevuld met haar muziek en haar spulletjes. Phoebe zette de plaat op en draaide het volume van haar kleine pick-up voluit. Love, love me do schalde door de kamer en ze zong met half gesloten ogen mee met de muziek. Ze had een leuke stem, realiseerde Paul zich. Hij draaide het volume iets lager en bladerde door haar andere platen. Ze had een heleboel popmuziek, maar ook symfonieën.

'Ik hou van trombones,' zei ze en deed alsof ze aan een lange schuif trok, en toen Paul lachte, lachte zij ook. 'Ik hou echt van trombones,' zuchtte ze.

'Ik speel gitaar,' zei hij. 'Wist je dat?'

Ze knikte. 'Dat zei mijn moeder. Net als John Lennon.'

Hij glimlachte. 'Een beetje,' zei hij, verbaasd dat hij plotseling midden in een gesprek zat. Hij was al gewend aan haar manier van praten, en hoe meer hij met Phoebe praatte, hoe meer ze gewoon zichzelf was, onmogelijk om in een vakje te plaatsen. 'Heb je weleens gehoord van Andres Segovia?'

'Hm-hm.'

'Hij is echt goed. Hij is mijn favoriet. Ik zal een keertje zijn muziek voor je spelen, oké?'

'Ik vind jou aardig, Paul. Je bent lief.'

Hij merkte dat hij glimlachte, gecharmeerd en gevleid. 'Dank je,' zei hij. 'Ik vind jou ook aardig.'

'Maar ik wil niet bij jullie wonen.'

'Dat hindert niet. Ik woon ook niet bij mijn moeder,' zei hij. 'Ik woon in Cincinnati.'

Phoebes gezicht fleurde op. 'Helemaal alleen?'

'Ja,' zei hij, in de wetenschap dat Michelle vertrokken zou zijn als hij terugkwam. 'Helemaal alleen.'

'Geluksvogel.'

'Waarschijnlijk wel,' zei hij ernstig, plotseling wetend dat het waar was - de dingen die hij in het leven als zo vanzelfsprekend aannam, waren het onderwerp van Phoebes dromen. 'Ik ben een geluksvogel, ja. Dat is zo.'

'Ik ben ook een geluksvogel,' zei ze tot zijn verrassing. 'Robert heeft een goede baan en ik ook.'

'Wat doe je voor werk?' vroeg Paul.

'Ik maak kopieën.' Ze zei het met stille trots. 'Heel erg veel kopieën.'

'En vind je het leuk?'

Ze glimlachte. 'Max werkt er ook. Ze is mijn vriendin. We hebben drieëntwintig verschillende kleuren papier.'

Ze neuriede een beetje, tevreden, terwijl ze de eerste plaat zorgvuldig in zijn hoes deed en een andere uitkoos. Haar bewegingen waren niet snel, maar ze waren efficiënt en doelgericht. Paul kon zich haar voorstellen in de kopieerwinkel, bezig met haar werk, grapjes makend met haar vriendin, zo nu en dan even pauzerend om te genieten van de regenboog aan papier of een afgemaakte klus. Beneden hoorde hij de mompelende stemmen van zijn moeder en Caroline Gill, die bespraken wat ze zouden doen. Hij besefte met een diep gevoel van schaamte dat zijn medelijden met Phoebe, net als zijn moeders veronderstelling van haar afhankelijkheid, belachelijk en onnodig was geweest. Phoebe was tevreden met zichzelf en ze was tevreden met haar leven; ze was gelukkig. Hij dacht aan al zijn inspanningen, alle competities en prijzen, het lange en nutteloze gevecht om zowel zichzelf plezier te doen als indruk te maken op zijn vader; naast Phoebes leven geplaatst leek dat alles ook een beetje belachelijk.

'Waar is je vader?' vroeg hij.

'Op zijn werk. Hij is buschauffeur. Vind je Yellow submarine leuk?'

'Ja. Ja, die vind ik leuk.'

Phoebe glimlachte breeduit en zette de plaat op.