Mei 1970 David

'Pap? Papa?'

Bij het horen van Pauls stem, zijn lichte voetstappen op de trap, keek David op van het vel papier dat hij net in de ontwikkelaar had laten glijden.

'Wacht even!' riep hij. 'Heel even, Paul.' Maar daar zwaaide de deur al open.

'Verdomme!' David zag het papier zwart worden. Door de plotselinge lichtval ging het beeld verloren. 'Verdomme Paul, ik heb je toch al een miljoen, nee, een miljard keer uitgelegd dat je niet binnen mag komen als het rode lampje brandt?'

'Sorry. Het spijt me, pap.'

David haalde diep adem en riep zichzelf tot de orde. Paul was pas zes en hij zag er zo klein uit, daar in de deuropening. 'Het is al goed, Paul. Kom maar binnen. Sorry dat ik zo tegen je uitviel.'

Hij hurkte en strekte zijn armen uit. Paul holde op hem af en legde zijn hoofd even op Davids schouder, zodat David zijn pasgeknipte haar in zijn nek voelde prikken. Het was een dun, pezig ventje en sterk. Een watervlugge jongen, rustig, oplettend en meegaand. David drukte een kus op zijn voorhoofd en had spijt van dat moment van woede. Hij voelde de schouderbladen van zijn zoon, zo sierlijk, zo perfect, die zich als vleugels uitstrekten onder een laag van huid en spieren.

'Zeg het eens, wat was er zo belangrijk?' vroeg hij, nog altijd gehurkt. 'Waarom was het nodig om zomaar naar binnen te stormen en al mijn foto's te verpesten?'

'Kijk eens,' zei Paul. 'Kijk eens wat ik gevonden heb!'

Hij vouwde zijn hand open. Op zijn handpalm lagen platte stenen zo groot als knopen, dunne schijfjes met een gaatje in het midden.

'Wat zijn ze mooi,' zei David, er een oppakkend. 'Waar heb je ze gevonden?'

'Gisteren ben ik met Jason naar de boerderij van zijn opa gegaan. Er is daar een beek. Je moet er wel uitkijken, want Jason heeft er vorige zomer een koperkop gezien, maar het is nu te koud, dus we gingen het water in en toen vond ik deze, vlak bij de kant. '

'Mooi zeg. ' David bekeek de fossielen eens goed. Ze waren licht en broos, duizenden jaren oud en vormden een veel rijker beeld dan welke foto dan ook. 'Deze fossielen maakten deel uit van een zeelelie, Paul. Heel, heel lang geleden bestond een groot deel van Kentucky uit zee.

'Echt waar? Gaaf. Staat er een foto van zeelelies in het stenenboek?'

'Misschien wel. We kunnen wel even kijken zodra ik hier klaar ben. Hoe laat is het?' vroeg hij zich hardop af, terwijl hij de deur van de doka opende om naar buiten te kijken. Het was een prachtige, warme lentedag en de kornoelje die hun tuin omzoomde stond vol in bloei. Norah had tafels neergezet en er kleurige tafelkleden over uitgespreid. Ze had stoelen, borden, punch en servetten geregeld en vazen vol bloemen neergezet. Aan de populier in het midden van de tuin had ze een meiboom bevestigd en er linten in vrolijke kleuren aan gehangen. Ook dit had ze alleen gedaan. David had aangeboden haar te helpen, maar ze had zijn hulp afgeslagen. Laat mij het maar doen, had ze gezegd. Dat is echt het beste. En hij had naar haar geluisterd.

Hij ging de doka weer binnen, die koele en besloten plek, met zijn rode licht en de scherpe geur van chemicaliën.

'Mama is zich aan het omkleden,' zei Paul. 'En ik mag me niet vuilmaken.'

'Dat zal niet meevallen!' zei David droogjes, terwijl hij de flessen op een hoge plank plaatste, waar Paul er niet bij zou kunnen. 'Ga jij vast naar binnen? Ik kom zo. Dan zoeken we die zeelelie even op.'

Paul holde de trap af. David zag hem door de tuin sprinten en de hordeur achter hem dichtvallen. Hij spoelde de ontwikkelbakken uit, legde ze omgekeerd te drogen en haalde de film uit de ontwikkelaar en borg hem op. De doka had iets vredigs, het was er zo rustig en koel, en hij bleef een paar seconden langer staan dan nodig was voor hij eveneens het huis binnenging. Buiten wapperden de tafelkleden. Op ieder bord stond een papieren meimandje vol lentebloemen. Eerder die week, precies op 1 mei, had Paul dergelijke mandjes bij de buren langsgebracht. Hij hing ze aan de deurknop, klopte aan en verstopte zich dan gauw om te zien hoe de buren keken. Het was Norah’s idee geweest. Artistieke, energieke en vindingrijke Norah.

Ze stond in de keuken en had een schort voor om haar zijden, perzikkleurige mantelpak niet te bevlekken terwijl ze peterselie en kerstomaatjes op een grote schaal rangschikte.

'Alles klaar?' vroeg hij. 'Het ziet er prachtig uit allemaal. Kan ik nog ergens mee helpen?'

'Je kunt je omkleden,' stelde ze voor, na een vlugge blik op de klok. Ze droogde haar handen af. 'Maar wil je eerst even deze schaal in de ijskast beneden zetten? Die hier zit al helemaal vol. Dank je.'

David nam de schaal aan. Het glas voelde koud aan. 'Wat een werk,' merkte hij op. 'Waarom huur je toch nooit een cateraar in?'

Hij bedoelde het goed, maar Norah fronste haar wenkbrauwen terwijl ze koers zette richting tuindeur.

'Omdat ik dit leuk vind,' zei ze. 'Het plannen, het koken, alles gewoon. Omdat het me veel voldoening schenkt om uit het niets iets moois voor te bereiden. Ik beschik over tal van talenten,' voegde ze er koeltjes aan toe. 'Of jij er nu oog voor hebt of niet.'

'Zo bedoelde ik het niet.' David slaakte een zucht. De laatste tijd cirkelden ze als twee afzonderlijke planeten rond dezelfde zon. Zonder te botsen, maar ook zonder elkaar ooit te naderen. 'Ik vroeg me alleen af waarom je geen hulp aanvaardt. Je kunt toch keukenpersoneel inhuren? Om het geld hoef je het niet te laten.'

'Het is geen kwestie van geld,' zei ze hoofdschuddend en liep de tuin in.

Hij zette de schaal weg en ging naar boven om zich te scheren. Paul kwam achter hem aan en ging op de badrand zitten. Hij zat al kletsend met zijn hielen tegen het porselein te bonzen. Hij had zo genoten op de boerderij van Jasons opa, hij had een koe gemolken en mocht van Jasons opa de warme melk opdrinken, die naar gras smaakte. David drukte de zachte scheerkwast in de zeep en luisterde tevreden. Met het scheermes, dat trillende glinsteringen naar het plafond zond, trok hij gladde banen in de zeep op zijn huid. De wereld leek even stil te staan: de zachte lentelucht, de geur van zeep en het opgewekte gepraat van zijn zoon.

'Vroeger molk ik ook vaak koeien,' zei David. Hij droogde zijn gezicht af en strekte zijn hand uit naar zijn overhemd. 'Ik kon zelfs een straaltje melk recht in de bek van de kat spuiten.'

'Dat deed Jasons opa ook! Ik vind Jason aardig. Ik wou dat hij mijn broer was.'

Terwijl hij zijn das strikte, peilde David via de spiegel Pauls blik. In de stilte die niet echt een stilte was - de kraan drupte nog na, de klok tikte zachtjes, er klonk het geruis van kleding - dacht hij aan zijn dochter. Om de paar maanden trof hij in de post op kantoor het krullerige handschrift van Caroline aan. De eerste paar brieven waren afgestempeld in Cleveland, maar nu stond er op iedere envelop een ander stempel. Soms voegde Caroline een nieuw postbusnummer toe, ook altijd weer ergens anders, in grote, onpersoonlijke steden - en altijd als ze dit had gedaan stuurde David haar geld. Ze hadden elkaar goed gekend, maar haar brieven waren met de jaren steeds intiemer geworden. De meest recente hadden niet misstaan in haar dagboek. De aanhef luidde Lieve David, of anders gewoon David, en daaronder stortte ze een vloed aan gedachten over hem uit. Hij probeerde wel eens de brieven ongeopend weg te gooien, maar uiteindelijk viste hij ze iedere keer uit de prullenbak om ze vluchtig door te lezen. Hij bewaarde ze in het archief in zijn doka, zodat hij altijd wist waar ze waren. Zodat Norah ze nooit zou vinden.

Ooit, jaren geleden, na de eerste brieven van Caroline, had hij de acht uur durende autorit naar Cleveland gemaakt in een poging Caroline en Phoebe te vinden. Drie dagen lang had hij door de stad gedwaald, had telefoonboeken doorgesnuffeld en had informatie ingewonnen bij alle ziekenhuizen. Op het hoofdpostkantoor had hij het koperen deurtje nummer 621 even aangeraakt, maar de beambte had geweigerd naam en adres van de eigenaar te noemen. 'Dan blijf ik hier gewoon wachten,' zei David, en de man had zijn schouders opgehaald. 'Prima,' zei hij. 'Maar u kunt beter wel wat te eten gaan halen, want sommige postbussen worden wekenlang niet geleegd.'

Uiteindelijk had hij het natuurlijk opgegeven en was naar huis gegaan. Een voor een waren de dagen voorbij gegaan en Phoebe groeide op zonder hem. Iedere keer dat hij geld stuurde, sloot hij een briefje bij waarin hij Caroline vroeg hem te laten weten waar ze woonde. Verder drong hij niet aan en hij huurde ook geen privé-detective in, ook al speelde hij wel eens met die gedachte. Het initiatief zou van haar uit moeten gaan, vond hij. Hij geloofde werkelijk dat hij haar wilde vinden. Hij was ervan overtuigd dat hij, als hij haar gevonden had, de zaak recht kon breien, dat hij dan in staat zou zijn Norah de waarheid te vertellen.

Hij geloofde dit allemaal en hij stond iedere ochtend op en wandelde naar het ziekenhuis. Hij voerde operaties uit, bestudeerde röntgenfoto's, ging naar huis, maaide het gras en speelde met Paul; hij leidde een rijk leven. En toch schrok hij, zonder aanwijsbare reden, om de zoveel maanden 's nachts op uit een droom waarin Caroline Gill vanuit de deuropening of vanaf de andere kant van het grasveld voor de kerk naar hem stond te kijken. Trillend stond hij dan op, kleedde zich aan en ging de trap af naar zijn werkkamer of naar de doka, waar hij dan werkte aan een of ander artikel of foto's in de ontwikkelaar liet glijden, waarin hij beelden zag ontstaan die er eerst niet waren.

'Papa, je bent vergeten die fossielen op te zoeken,' zei Paul. 'Je had het beloofd.'

'Da's waar ook,' zei David, die zijn best moest doen om terug te keren naar het hier en nu. Hij trok zijn das recht en zei: 'Dat is waar. Ik had het beloofd.'

Samen liepen ze de trap af naar de studeerkamer en spreidden de vertrouwde boeken uit op het bureau. Het fossiel was een lid van de klasse der Crinoidea, een klein zeediertje dat op een bloem leek. De 'knopen' waren de schijfjes waaruit de steel was opgebouwd. Zijn hand steunde lichtjes op Pauls rug en hij voelde zijn huid, zo warm en zo vol leven, en de fijne ruggenwervels vlak daaronder.

'Ik ga ze even aan mama laten zien,' zei Paul. Hij griste de fossielen bijeen en holde door het huis naar de tuindeur. David schonk zich een drankje in en ging voor het raam staan. Er hadden zich al een paar gasten in de tuin verspreid: de mannen in donkerblauwe pakken en de vrouwen als frisse lentebloemen in roze, felgeel en lichtblauw. Norah zweefde tussen hen door, drukte de vrouwen aan haar hart, schudde handen, stelde mensen aan elkaar voor. Ze was zo'n stille vrouw geweest toen hij haar had leren kennen, rustig, op zichzelf en op haar hoede. Hij had nooit kunnen vermoeden dat ze dit ook in zich had, zo op haar gemak in een groep dat ze het aandurfde om een feestje te geven en het ook nog tot op het allerkleinste detail zelf te willen organiseren. Hij volgde haar met zijn blik en werd vervuld van een vaag verlangen. Maar waarnaar? Naar het leven dat ze hadden kunnen leiden misschien. Norah oogde heel gelukkig daar, lachend op het gazon. En toch wist David dat een succesvol feestje als dit niet voldoende zou zijn. Het zou haar nog geen dag tevreden stellen. Die avond al zou ze zich op het volgende richten, en als hij vannacht wakker werd en zijn hand langs haar ruggengraat liet glijden in de hoop haar verlangen te wekken, zou ze mompelend zijn hand pakken en zich zonder wakker te worden van hem af draaien.

Paul zat op de schommel en zoefde door de blauwe lucht. De fossielen hingen aan een lang koord om zijn nek. Ze vlogen op en daalden neer op zijn jongensborst en tikten soms tegen de touwen.

'Paul,' riep Norah. Haar stem drong gemakkelijk door de hordeur het huis binnen. 'Doe die ketting eens af. Het is gevaarlijk.'

David pakte zijn glas en liep naar buiten. Op het gazon voegde hij zich bij Norah.

'Laat hem toch,' zei hij zachtjes en legde zijn hand op haar arm. 'Hij heeft hem zelf gemaakt.'

'Ik weet het. Ik heb hem het koord gegeven. Hij mag hem straks om. Als hij tijdens het spelen valt en die ketting blijft haken, dan kan hij wel stikken.'

Ze was zo gespannen; hij liet zijn hand omlaag zakken.

'Dat lijkt me niet waarschijnlijk,' zei hij. Kon hij hun verlies maar ongedaan maken en tegelijkertijd het effect ervan op hun relatie. 'Er zal met hem niets ergs gebeuren, Norah.

'Dat kun je toch nooit weten.'

'En toch heeft David gelijk, Norah.'

De stem kwam van achter hen. Hij draaide zich om en zag Bree staan, wier onbevangenheid, passie en schoonheid een wervelwind door het huis leek te zenden. Ze droeg een jurk van doorkijkstof die om haar lijf leek te zweven en stond hand in hand met een jonge man die iets kleiner was dan zij. Hij was frisgeschoren, had kort, rossig haar, droeg sandalen en had de bovenste knoopjes van zijn overhemd losgemaakt.

'Bree, als hij vast komt te zitten, dan stikt hij,' hield Norah vol, terwijl ook zij zich omdraaide.

'Hij is aan het schommelen,' zei Bree op luchtige toon. Paul schoot hoog de lucht in, met zijn hoofd naar achteren, de zon op zijn gezicht. 'Kijk nou eens, hij heeft het zo naar zijn zin. Zadel hem nu niet met jouw zorgen op. David heeft gelijk. Het kan geen kwaad.'

Norah lachte geforceerd. 'O nee? De wereld kan wel vergaan, dat heb je gisteren zelf nog gezegd.'

'Maar dat was gisteren,' zei Bree. Ze raakte even Norah's arm aan en ze keken elkaar daarbij indringend aan, in een blik van verstandhouding die ieder ander buitensloot. David zag het aan en voelde weer dat verlangen. Hij dacht aan zijn zusje. Hij had zich met June onder de keukentafel verstopt en ze gluurden onder het tafelkleed door, bijna stikkend van de lach. Hij herinnerde zich haar ogen en de warmte van haar arm, het fijne gevoel dat haar aanwezigheid in hem opriep.

'Wat was er gisteren?' vroeg David, de herinnering verdringend, maar Bree was met Norah in gesprek en antwoordde niet.

'Sorry zusje,' zei ze. 'Het was gisteren een beetje een gekke dag. Ik ben te ver gegaan.'

'Het spijt mij ook,' zei Norah. 'Ik ben blij dat je vanavond gekomen bent.'

'Wat was er gisteren? Heb jij die brand gezien?' vroeg David weer. Norah en hij waren 's nachts wakker geworden van de sirenes, de geur van rook en hadden een vreemde gloed waargenomen. Met hun buren hadden ze op het donkere, bedauwde gras gestaan in de tuin, terwijl op de campus het rotc-gebouw afbrandde. Gedurende een paar dagen waren de protesten steeds heviger geworden, de stemming steeds grimmiger, terwijl langs de rivier de Mekong bommen neervielen en mensen op de vlucht sloegen met hun stervende kinderen in de armen. Aan de andere kant van de rivier in Ohio waren vier studenten overleden, maar niemand had verwacht dat er in Lexington, Kentucky, een gebouw in de as zou worden gelegd door een molotovcocktail of dat er zoveel politie op de been zou zijn.

Bree wendde zich tot hem, waarbij haar lange haar even opwaaide, en schudde haar hoofd. 'Nee. Ik ben er niet bij geweest, maar Mark wel.' Ze glimlachte naar de jonge man naast haar en stak haar slanke arm door die van hem.

'Mark heeft in Vietnam gevochten,' voegde Norah eraan toe. 'Hij is hier om te protesteren tegen de oorlog.'

'Ah,' zei David. 'Een oproerkraaier.'

'Een betoger, zou ik eerder zeggen,' verbeterde Norah hem, met een armgebaar richting haar gasten. 'Daar zie ik Kay Marshall,' zei ze. 'Willen jullie me even excuseren?'

'Goed dan, een betoger,' herhaalde David. Hij keek Norah na en zag hoe de mouwen van haar dunne zijden pak lichtjes door een briesje werden beroerd.

'Inderdaad ja,' zei Mark. Hij sprak met lichte zelfspot en had een licht accent dat David bekend voorkwam. Het deed hem denken aan de lage, zangerige stem van zijn vader. 'Altijd op de bres voor gerechtigheid en rechtvaardigheid.'

'Ik heb jou op het nieuws gezien,' riep David opeens uit. 'Gisteravond. Je hield een toespraak. Dus je zult wel blij zijn met die brand.'

Mark haalde zijn schouders op. 'Niet blij. Maar ik voel me er ook niet schuldig over. Het is gewoon gebeurd. We gaan door.'

'Waarom stel je je zo vijandig op, David?' vroeg Bree, hem met haar groene ogen fixerend.

'Dat doe ik helemaal niet,' zei David, maar terwijl hij dit zei, besefte hij dat ze gelijk had. Hij merkte ook dat bij het spreken zijn klinkers langer en vlakker waren geworden en dat hij teruggleed in oude, vertrouwde zinsconstructies waartegen hij geen weerstand kon bieden. 'Ik probeer gewoon wat dingen te weten te komen. Waar kom je vandaan?' vroeg hij aan Mark.

'West Virginia. Bij Elkins. Hoezo?'

'Zomaar. Ik had daar vroeger familie.'

'Dat wist ik helemaal niet, David,' zei Bree. 'Ik dacht dat jij uit Pittsburgh kwam.'

'Er woonde vroeger familie van mij bij Elkins,' herhaalde David. 'Heel lang geleden.'

'Is dat zo?' Mark Furman keek hem nu iets minder argwanend aan. 'Werkten ze in de kolenmijn?'

'Soms. In de winter. Ze hadden een boerderij. Sappelen. Maar niet zo erg als in de mijn.'

'Hebben ze hun grond verkocht?'

'Nee.' David dacht aan het huis waar hij nu al bijna vijftien jaar niet meer was geweest.

'Goeie zet. Mijn vader heeft het ouderlijk huis verkocht. Toen hij vijf jaar later omkwam in de mijn, konden we nergens heen.' Mark lachte bitter en was even stil. 'Ga je er nog wel eens heen?' vroeg hij.

'Ik ben er al eeuwen niet meer geweest. Jij?'

'Nee. Na Vietnam ben ik gaan studeren. Morgantown, op een legerbeurs. Het was vreemd om terug te zijn. Ik voelde me hier thuis en toch ook niet. Toen ik vertrok, was ik me er niet van bewust dat ik een keuze maakte. Maar dat bleek toch zo te zijn. '

David knikte. 'Ik weet precies wat je bedoelt.'

'Nou,' zei Bree en brak daarmee een langdurige stilte. 'Jullie zijn nu allebei hier en ik krijg met de seconde meer dorst,' zei ze. 'Mark? David? Iets drinken?'

'Ik loop wel even mee,' zei Mark, zijn hand naar David uitstrekkend. 'Wat is de wereld toch klein, hè? Leuk je ontmoet te hebben.'

'David is een man met veel geheimen,' zei Bree en trok hem het gazon op. 'Vraag maar eens aan Norah.'

David keek toe terwijl ze in de bonte menigte verdwenen. Het was maar een toevallige ontmoeting, en toch voelde hij zich nu onrustig, bloot en kwetsbaar. Zijn verleden leek als een golf omhoog te komen. Iedere ochtend stond hij even stil op de drempel van zijn kantoor en liet zijn blik over zijn netjes geordende instrumenten glijden, langs de apparatuur en de witte strook papier op de onderzoekstafel. Ogenschijnlijk was hij in alle opzichten een succesvol man, en toch voelde hij altijd een leemte, was hij nooit geheel vervuld van trots en zelfverzekerdheid. 'Nou, dat was het dan,' had zijn vader gezegd toen hij het portier van de pick-up had dichtgeslagen en naar de bushalte liep om David uit te zwaaien op de dag dat hij naar Pittsburgh vertrok. 'We zullen niet veel meer van je horen, nu je je eigen weg in de wereld gaat zoeken. Je zult straks geen tijd meer hebben voor eenvoudige mensen als wij.' David, die vol vertwijfeling op de stoep stond en de herfstbladeren zag neerdwarrelen, wist instinctief dat zijn vader gelijk had. Hoeveel hij ook van zijn ouders hield, hoe goed zijn bedoelingen ook waren, ze zouden onherroepelijk uit elkaar groeien.

'Gaat het wel, David?' vroeg Kay Marshall. Ze passeerde hem met een vaas lichtroze tulpen, met blaadjes zo fijn en teer als de uiteinden van een long. 'Je staat zo glazig te kijken.'

'Ah, Kay, ' zei hij. Ze leek wel wat op Norah, vond hij. Onder die zorgvuldig opgepoetste façade nam hij eenzelfde soort eenzaamheid waar. Een tijd geleden had ze op een feestje te veel gedronken en was hem achterna gelopen een donkere gang in. Ze had haar armen om hem heen geslagen en had hem gekust. Compleet verrast had hij haar kus beantwoord. Hoewel hij nog vaak terugdacht aan het gevoel van haar lippen op de zijne vroeg hij zich regelmatig af of het wel echt gebeurd was. 'Je ziet er weer geweldig uit, Kay. ' Hij hief zijn glas. Ze lachte naar hem en vervolgde haar weg.

Hij ging de koele garage binnen en liep de trap op, waar hij zijn fototoestel uit de kast nam en er een nieuw rolletje in deed. Hij hoorde Norah's stem boven het geroezemoes uit en hij dacht aan het gevoel van haar zachte huid toen hij die ochtend haar rug gestreeld had. Hij dacht aan haar gesprek met Bree. Wat hadden die twee toch een sterke band, veel sterker dan hij ooit weer met haar zou kunnen krijgen. 'Ik ben niet compleet,' dacht hij, de camera om zijn nek hangend. 'Ik ben niet compleet.'

Hij hield zich een beetje afzijdig, glimlachte, groette hier en daar een gast, schudde wat handen, liep weg bij gesprekken om momenten van het feestje vast te leggen. Bij Kays tulpen bleef hij even staan en zoemde erop in. Hij vond het frappant hoe sterk ze leken op het fijne weefsel van de longen en vroeg zich af hoe het zou zijn als hij foto's naast elkaar zou kunnen leggen. Op de een of andere mysterieuze manier, dacht hij, was het menselijk lichaam een perfecte afspiegeling van de wereld. Hij ging helemaal op in deze gedachte en de geluiden van het feest verdwenen naar de achtergrond terwijl hij zijn volledige aandacht op de bloemen richtte. Hij schrok op toen Norah haar hand op zijn arm legde.

'Doe die camera eens weg,' zei ze. 'Toe nou, David, het is een feestje!'

'Die tulpen zijn zo prachtig,' begon hij, maar hij kon niet verwoorden waarom ze hem zo mateloos boeiden.

'Het is een feestje,' herhaalde ze zachtjes. 'Je kunt je afzijdig houden en er foto's van maken, of je kunt jezelf een drankje inschenken en ervan genieten.'

'Ik heb mezelf iets ingeschonken,' legde hij uit. 'Niemand heeft er bezwaar tegen als ik wat foto's neem, Norah.'

'Nou, ik wel. Het is onbeleefd.'

Ze spraken zachtjes, en al die tijd was Norah blijven lachen. Haar gezicht verried niets. Ze knikte en wuifde naar iemand. En toch voelde David dat er spanning van haar uitging, dat ze zich inhield.

'Ik heb zo mijn best gedaan,' zei ze. 'Ik heb alles geregeld. Ik heb al het eten zelf gemaakt, heb zelfs dat wespennest verwijderd. Waarom kun je er nu niet gewoon van genieten?'

'Wanneer heb je dat nest opgeruimd?' vroeg hij, het veilige gespreksonderwerp omarmend. Hij keek naar de daklijst van de garage.

'Gisteren.' Ze liet hem de lichte zwelling op haar pols zien. 'Paul en jij zijn allergisch en ik wilde daar geen risico's mee nemen.'

'Het is een prachtig feest,' zei hij. Impulsief pakte hij haar pols en drukte een kus op de plek waar ze gestoken was. Haar wenkbrauwen gingen van verbazing iets omhoog en haar ogen verrieden haar plezier. Toen trok ze haar hand terug.

'David,' fluisterde ze. 'In godsnaam niet hier. Niet nu.'

'Papa!' riep Paul. David keek zoekend rond. 'Pap, mam, kijk eens. Hier!'

'Hij zit in die boom daar, ' zei Norah, met haar hand boven haar ogen en wijzend naar de andere kant van de tuin. 'Kijk daarboven, ongeveer halverwege. Hoe heeft-ie dat nu weer gedaan?'

'Hij zal er wel via de schommel ingeklommen zijn. Hé!' riep David en wuifde naar hem.

'Kom onmiddellijk naar beneden!' riep Norah. 'Ik word hier bloednerveus van,' zei ze tegen David.

'Het is nog maar een kind,' zei David. 'En kinderen klimmen in bomen. Maak je geen zorgen.'

'Hé, mam! Pap! Help!' riep Paul, maar toen ze naar hem opkeken, zagen ze dat hij lachte.

'Weet je nog dat hij dat altijd deed in de supermarkt?' vroeg Norah. 'Toen hij net begon te praten? Hij schreeuwde altijd "help" door de winkel. Iedereen dacht dan dat ik hem ontvoerd had!'

'Hij heeft het ook wel eens op de kliniek gedaan,' zei David. 'Kun je je dat nog herinneren?'

Ze schoten in de lach en David voelde zich opgelucht.

'Doe je die camera nu weg?' vroeg ze, met haar hand op zijn arm.

'Ja,' zei hij. 'Nu meteen.'

Bree was naar de meiboom gewandeld en had een paars lint gepakt. Enkele nieuwsgierige gasten hadden haar voorbeeld gevolgd. David keek naar de bontgekleurde linten terwijl hij naar de garage liep. Plotseling hoorde hij bladeren ritselen en het geluid van een afbrekende tak. Hij zag Brees handen omhoog schieten. Het lint gleed daarbij uit haar handen. De stilte die viel werd verbroken door een kreet van Norah. David draaide zich om en zag nog net hoe Paul op de grond terechtkwam, nog eenmaal stuiterde en op zijn rug terechtkwam. De ketting met de zeelelies was afgebroken en de gekoesterde fossielen lagen verspreid op de aarde. David baande zich gehaast een weg tussen de gasten door en knielde naast zijn zoon. Pauls ogen, donkergroen, net als die van Norah, keken hem angstig aan. Hij pakte Davids hand en hij hapte naar adem.

'Stil maar,' zei David en aaide hem over zijn voorhoofd. 'Doordat je uit de boom gevallen bent, kost het nu even moeite om adem te scheppen. Gewoon rustig blijven. Nog eens inademen. Er is niets aan de hand.'

'Is alles goed met hem?' vroeg Norah, die naast hem neerknielde in haar perzikkleurige zijden pak. 'Paul, schatje, is alles goed met je?'

Paul kuchte en ademde moeizaam. De tranen brandden in zijn ogen. 'Mijn arm doet pijn,' zei hij, zodra hij iets uit kon brengen. Hij zag bleek en er was een dun blauw adertje op zijn voorhoofd te zien. David kon zien dat hij vreselijk zijn best deed om niet te huilen. 'Mijn arm doet echt heel erg pijn.'

'Welke?' vroeg David op een zo rustig mogelijke toon. 'Kun je de plek eens aanwijzen?'

Het was zijn linkerarm en toen David hem voorzichtig bij de elleboog en de pols optilde, kermde Paul van de pijn.

'David!' zei Norah. 'Is het gebroken?'

'Moeilijk te zeggen,' zei hij, hoewel hij vrijwel zeker wist van wel. Voorzichtig drukte hij Pauls arm tegen zijn borst en legde zijn hand even op Norah's rug. 'Paul, ik ga je nu optillen. Ik draag je naar de auto en dan gaan we even naar mijn kantoor. Oké? Ik zal je alles vertellen over röntgenstralen.'

Heel behoedzaam tilde hij Paul op. Zijn zoon voelde zo licht aan. Hun gasten weken uiteen om ze door te laten. Hij zette Paul op de achterbank en pakte een deken uit de achterbak om die over hem heen te leggen.

'Ik ga ook mee,' zei Norah, die plaatsnam op de passagiersstoel.

'En onze gasten dan?'

'Er is meer dan voldoende wijn en eten, ' zei ze. 'Ze vinden alles heus zelf wel. '

Door de zwoele lenteavond reden ze naar het ziekenhuis. Nu en dan plaagde Norah hem nog wel eens met zijn rijgedrag op de avond van de geboorte, maar ook vandaag hield hij zich keurig aan de verkeersregels. Ze reden langs het smeulende rotc-gebouw. Rookpluimpjes kringelden op als strookjes zwart kant. De kornoeljestruiken langs het gebouw stonden in bloei en de bloesems staken licht en kwetsbaar af tegen de geblakerde muren.

'Soms lijkt het wel of de wereld uiteenvalt,' zei Norah zachtjes.

'Nu niet, Norah.' David keek via de achteruitkijkspiegel naar Paul. Hij klaagde nergens over en huilde niet, maar er biggelden tranen over zijn bleke wangen.

Bij de eerstehulpafdeling wendde David zijn invloed aan om Paul zo snel mogelijk door de procedures te loodsen. Er werd een röntgenfoto gemaakt. Hij installeerde Paul op een ziekenhuisbed en drukte Norah een paar boekjes in de hand die hij uit de wachtkamer had weggegrist. Daarna haastte hij zich om de röntgenfoto's op te halen. Toen hij ze aannam, merkte hij dat zijn handen beefden. Hij besloot daarom door de lange gangen, waar het op deze zonnige zaterdagmiddag heel stil was, naar zijn kantoor te lopen. De deur viel achter hem dicht en David bleef een poosje in het donker staan in een poging zijn kalmte te herwinnen. Hij wist dat de muren zeegroen geschilderd waren en dat op zijn bureau paperassen uitgespreid lagen. Hij wist dat in de latjes onder die glazen kast zijn glimmende instrumenten in hun bakjes lagen. Maar hij zag het niet. Hij hief zijn hand op en raakte zijn neus aan, maar zelfs toen kon hij zijn eigen vlees niet zien. Hij voelde het alleen.

Hij zocht het lichtknopje en deed het licht aan. De lichtbak die aan de muur bevestigd was, knipperde en verspreidde weldra een constant licht, waarin alles van zijn kleur werd ontdaan. Op de lichttafel zag hij de negatieven liggen die hij de week daarvoor had ontwikkeld. Het waren foto's van een menselijke ader, die hij keurig naast elkaar had geplaatst, daarbij speciaal lettend op de hoeveelheid licht, die per foto verschilde. David was opgetogen over het resultaat, over de mate van precisie die hij had weten te bereiken. De beelden leken helemaal niet op een onderdeel van het menselijk lichaam; het zouden net zo goed opnames kunnen zijn van een wijdvertakte bliksemstraal op weg naar de aarde, duistere rivieren, een close-up van de zee.

Zijn handen trilden. Hij nam de tijd om een paar maal diep in te ademen, haalde de negatieven weg en schoof Pauls röntgenfoto's in de klemmetjes. De sterke, maar fragiele botten van Paul waren uitstekend te zien. David liet zijn vinger langs het oplichtende beeld glijden. Wat prachtig. De botten van zijn zoontje, doorschijnend en toch zichtbaar, alsof ze waren vervuld van licht. In het donkere kantoor leken het net de sterke, maar delicate takken van een oude boom.

Het was geen gecompliceerde breuk. David zag dat het spaakbeen en de ellepijp gebroken waren. Doordat deze botten parallel lopen bestaat het gevaar dat ze in het helingsproces aan elkaar groeien.

Hij deed de tl-verlichting aan en liep terug de gang in, nog nadenkend over de prachtige wereld die het lichaam herbergde. Jaren geleden had hij in een schoenenwinkel in Morgantown, terwijl zijn vader werkschoenen stond te passen en zich fronsend over de prijskaartjes boog, op een apparaat gestaan dat röntgenbeelden van zijn voeten maakte. De vertrouwde tenen waren veranderd in mysterieuze, spookachtige dingen. In vervoering had hij zitten kijken naar de oplichtende stokjes en blokjes die samen zijn tenen, zijn hielen vormden.

Jaren later zou hij beseffen dat het een bepalend moment was geweest. Het was toen tot hem doorgedrongen dat er andere, onzichtbare en onbekende werelden waren. Onvoorstelbaar haast. In de daaropvolgende weken had David met andere ogen staan kijken als er herten wegschoten, vogels opvlogen of konijntjes de struiken in schoten. Wat voor een structuur ging er schuil onder hun huid? Ook zijn zusje June bestudeerde hij, terwijl ze op de verandatrap in alle rust en in opperste concentratie boontjes zat te doppen of maïskolven zat schoon te maken. Zij was net als hij en toch was er op onverklaarbare wijze een wezenlijk verschil.

Zijn zusje, dat meisje dat zo dol was op de wind, dat lachte als de zon op haar gezicht scheen en dat niet bang was voor slangen. Op twaalfjarige leeftijd was ze overleden en nu was er niets meer van haar over dan de herinnering aan liefde - niets meer dan een hoopje botten.

En zijn dochter, zes jaar oud nu, liep ergens rond, maar hij kende haar niet.

Toen hij terugkwam zat Paul bij Norah op schoot. Hij was daar eigenlijk al te groot voor en zijn hoofd hing ongemakkelijk op haar schouder. Zijn arm trilde lichtjes.

'Is het gebroken?' vroeg ze meteen.

'Ja, ik ben bang van wel,' zei David. 'Kijk maar even.'

Hij legde de foto's op de lichtbak en wees de donkere lijntjes van de fractuur aan. Op zijn laatste benen lopen, zeiden mensen, en vel over been en botvieren. Maar botten leefden; ze heelden meestal prachtig na een breuk.

'Ik was juist zo voorzichtig met die bijen,' zei Norah, die hem hielp om Paul weer op de behandeltafel te manoeuvreren. 'Wespen, bedoel ik. Ik heb dat wespennest opgeruimd, en nu krijgen we dit!'

'Het was een ongeluk,' zei David.

'Weet ik,' zei ze, tegen de tranen vechtend. 'Dat is het hem nu juist.'

David gaf geen antwoord. Hij had alle benodigdheden voor het gips klaargelegd en wijdde al zijn aandacht aan zijn taak. Het was lang geleden dat hij het had moeten doen - meestal zette hij de breuk en liet hij de rest over aan de verpleegster - en hij vond er troost in. Pauls arm was dun en het gips werd ras dikker. Het was helderwit, net zo wit en verleidelijk als een maagdelijk vel papier, en binnen een paar dagen zou het grijs geworden zijn en overdekt met kinder-graffiti.

'Drie maanden,' zei David. 'Over drie maanden is je arm zo goed als nieuw.'

'Tegen die tijd is de zomer alweer voorbij,' zei Norah.

'En hoe moet het met honkbal?' vroeg Paul. 'En met zwemmen?'

'Geen honkbal,' zei David. 'En geen gezwem. Sorry.'

'Maar Jason en ik zouden samen op honkbal.'

'Het spijt me vreselijk,' zei David terwijl Paul in snikken uitbarstte.

'Jij zei dat er niets zou gebeuren,' zei Norah. 'En nu heeft hij een gebroken arm. Hij had zijn nek wel kunnen breken, of zijn rug.'

David was opeens heel moe. Hij voelde zich schuldig over het ongeluk en vond dat Norah zat te zeuren.

'Dat had gekund ja. Maar het is niet gebeurd. Dus houd er alsjeblieft over op. Oké? Lukt dat, Norah?'

Paul hoorde het allemaal stilletjes aan, de plotselinge verandering van toon en cadans. David vroeg zich af wat Paul zich later zou herinneren van deze dag. Hij dacht na over die toekomst vol onzekerheden, over een wereld waarin je naar een protestbijeenkomst ging en een kogel in je nek kon krijgen, en hij deelde Norah's angst. Ze had gelijk. Alles was mogelijk. Hij legde zijn hand op Pauls hoofd en voelde het kortgeknipte haar prikken.

'Sorry, papa,' zei Paul met een klein stemmetje. 'Dat ik binnenkwam en je foto's heb verpest.'

Het duurde een seconde voor David doorhad waar hij over sprak, maar toen herinnerde hij zich zijn uitval toen de deur openzwaaide en Paul geschrokken met zijn hand op de lichtknop was blijven staan, te bang om zich nog te verroeren.

'Ach, nee. Nee hoor kleintje, ik ben daar niet meer boos over. Echt niet.' Hij raakte Pauls wang even aan. 'Die foto's zijn niet belangrijk. Ik was gewoon een beetje moe. Goed?'

Paul liet zijn vinger langs het gips glijden.

'Het was niet mijn bedoeling om je zo te laten schrikken,' zei David. 'Ik ben niet boos meer.'

'Mag ik even met de stethoscoop?'

'Natuurlijk.' David stak de uiteinden in Pauls oren en hurkte neer. Hij plaatste het koude metalen schijfje op zijn eigen borst.

Hij zag vanuit een ooghoek dat Norah hen gadesloeg. Weggerukt uit de drukte van haar feestje droeg ze haar verdriet met zich mee als een donkere steen in haar handpalm. Hij zou haar willen troosten, maar hij wist niet wat hij moest zeggen. Had hij maar een röntgenapparaat voor het hart, voor dat van Norah en dat van hemzelf.

'Ik wou dat je gelukkiger was, ' zei hij zachtjes. 'Ik wou dat ik iets kon doen. '

'Maak je maar geen zorgen,' zei ze. 'Niet over mij.'

'Is dat niet nodig?' David haalde zo diep adem dat Paul de lucht hoorde ruisen.

'Nee. Ik heb sinds gisteren een baan.' 'Een baan?'

'Ja. Een goede baan.' Ze vertelde hem dat ze in de ochtenduren op een reisbureau ging werken en dat ze op tijd klaar zou zijn om Paul van school te halen. Terwijl ze aan het woord was had David het gevoel dat ze van hem wegvloog. 'Ik werd gek de laatste tijd,' voegde Norah eraan toe met een felheid die hem verbaasde. 'Ik had gewoon veel te veel vrije tijd. Het werken zal me goed doen.'

'Oké,' zei hij. 'Prima. Als je zo graag wilt werken, doe dat dan maar.' Hij kietelde Paul en pakte zijn otoscoop. 'Hier,' zei hij. 'Kijk maar eens in mijn oor. Misschien zitten er wel kleine vogeltjes in.'

Paul schaterde en het koele metaal gleed in Davids oor.

'Ik wist wel dat je het niks zou vinden,' zei Norah.

'Hoe bedoel je? Ik zei toch net dat je die baan moest aannemen?'

'Ik heb het over de toon. Je zou jezelf eens moeten horen.'

'Tja, wat had je dan verwacht?' zei hij. Omdat Paul erbij was, probeerde hij zijn stem niet te verheffen. 'Het lijkt toch verdacht veel op kritiek.'

'Het zou kritiek zijn als het iets met jou te maken had,' zei ze langzaam. 'Maar dat snap jij niet. Het gaat niet om jou. Het gaat om vrijheid. Het gaat om het hebben van een eigen leven. Ik wil een eigen leven leiden. Ik wou dat dat eens tot je doordrong.'

'Vrijheid?' zei hij. Hij durfde er iets om te verwedden dat ze weer met haar zus had gepraat. 'Denk jij dat er ook maar iemand vrij is, Norah? Denk je dat ik vrij ben?'

Er viel een stilte en hij was dankbaar toen Paul hem eindelijk verbrak.

'Geen vogeltjes, pap. Alleen giraffen.'

'Echt? Hoeveel?'

'Zes.'

'Zes! Tjongejonge. Dan kun je maar beter ook even in het andere oor kijken.'

'Misschien vind ik het er vreselijk,' zei Norah. 'Maar dan weet ik het tenminste.'

'Geen vogeltjes,' zei Paul. 'En geen giraffen. Alleen olifanten.'

'Olifanten in de gehoorbuis, ' zei David, de otoscoop van hem overnemend. 'Laten we maar meteen naar huis gaan. ' Hij lachte geforceerd en hurkte neer om Paul op te tillen. Hij voelde het gewicht van zijn zoon, de warmte van zijn goede arm tegen zijn nek en vroeg zich af hoe het met ze zou zijn gegaan als hij al die jaren geleden een andere beslissing genomen had. De sneeuw bleef maar vallen en hij had in die stille wereld gestaan, moederziel alleen, en in luttele, cruciale seconden had hij hun levens voorgoed veranderd. 'David,' had Caroline Gill geschreven, 'ik heb tegenwoordig een vriend. Hij is heel aardig en met Phoebe gaat het prima. Ze zingt graag en probeert vlinders te vangen.'

'Ik ben zo blij dat je die baan hebt,' zei hij tegen Norah terwijl ze op de lift wachtten. 'Niet om moeilijk te doen hoor, maar ik geloof alleen niet dat het niets met mij te maken heeft.

Ze slaakte een zucht. 'Nee,' zei ze. 'Dat geloof je niet, hè.'

'Wat is dat nu weer voor een opmerking?'

'Jij beschouwt jezelf als het middelpunt van het universum,' zei ze. 'De as waar alles omheen draait.'

Ze raapten hun boeltje bijeen en stapten de lift in. Het was buiten nog altijd helder en zonnig, een prachtige namiddag. Tegen de tijd dat ze thuis aankwamen, waren de gasten al vertrokken. Alleen Bree en Mark waren er nog, die droegen schalen vol voedsel naar binnen. De linten van de meiboom dansten in de wind. Davids fototoestel lag op tafel met daarnaast Pauls fossielen, die keurig op een stapeltje waren gelegd. David bleef even staan en keek naar de tuin, waarin de stoelen door elkaar stonden. Ooit ging de hele aardkorst schuil onder een ondiepe zee. Hij droeg Paul naar binnen en ging de trap op. Hij gaf hem een glas water en een oranje kauwtablet aspirine dat Paul altijd zo lekker vond. Hij ging op Pauls bed zitten en pakte zijn hand. Zo'n fijn, warm en levend handje. Onder de lichte huid lagen de ligamenten, dat fijne netwerk boven de vingerkootjes, die wijdvertakte verbinding tussen bot en spier en huid. David dacht terug aan de foto's van Pauls botten en werd wederom overweldigd door de schoonheid ervan. Dat was precies wat hij op film wilde vastleggen: dergelijke zeldzame momenten waarop de wereld een eenheid leek, een coherent geheel dat kon worden vervat in een enkel beeld. Een soberheid die schoonheid, hoop en beweging in zich droeg - een zilverachtige poëzie, net als het lichaam poëzie was, maar dan van vlees en bloed.

'Wil je een verhaaltje voorlezen, pap?' vroeg Paul en David installeerde zich op het bed, met zijn arm om Paul heen. Hij koos een boekje over Nieuwsgierige George, die in het ziekenhuis belandt met een gebroken been. Beneden was Norah bezig met opruimen. De hordeur ging open en weer dicht, open en weer dicht. Hij zag haar door die deur gaan, netjes gekleed, op weg naar haar nieuwe baan en een leven waarvan hij geen deel uitmaakte. Het was laat in de middag en de kamer was gevuld met gouden licht. Hij sloeg de bladzijde om en voelde Paul, voelde zijn warmte, zijn rustige ademhaling. De gordijnen bolden even op. De kornoelje in de tuin stak als een vrolijke wolk af tegen de donkere planken van het hek. David viel even stil en zag de witte blaadjes omlaag dwarrelen. Hun schoonheid gaf hem troost, maar vervulde hem eveneens van onrust, omdat ze hem van deze afstand aan sneeuw deden denken.