November 1988 Caroline

Hij heette Robert en hij was knap, met een dikke bos donker haar dat over zijn voorhoofd viel. Hij liep het middenpad van de bus op en neer, stelde zich aan iedereen voor en gaf commentaar op de route, de chauffeur, de dag. Bij de laatste bank draaide hij zich om en begon weer van voren af aan. 'Ik vind het hier geweldig,' meldde hij terwijl hij Carolines hand onderweg schudde. Ze glimlachte geduldig; zijn greep was stevig en zelfverzekerd. Andere mensen meden zijn blik. Ze bestudeerden hun boek, hun krant, of keken hoe buiten de wereld voorbijgleed. Toch ging Robert onverschrokken door, alsof hij net zo goed opmerkingen kon maken tegen de mensen in de bus als tegen bomen, stenen of wolken, en net zo weinig reacties hoefde te verwachten. Onder zijn volharding, dacht Caroline, die vanaf de laatste bank toekeek en besloot niet tussenbeide te komen, lag een diep verlangen om een persoon te vinden die hem echt zou zien.

Die persoon leek Phoebe te zijn, die de indruk gaf op te fleuren, omgeven met een soort innerlijk licht, als Robert in de buurt was. Ze keek nu hoe hij over het middenpad op en neer liep, alsof hij een of ander schitterend nieuw schepsel was, een pauw misschien, mooi, opvallend en trots. Toen hij ten slotte op de plaats naast haar ging zitten, nog steeds pratend, glimlachte Phoebe alleen maar naar hem. Een stralende glimlach; ze hield niets achter. Geen voorbehoud, geen behoedzaamheid, geen afwachtendheid om zeker te zijn dat hij dezelfde groeiende liefde voelde. Caroline sloot haar ogen bij haar dochters pure uiting van haar gevoelens - de wilde argeloosheid, het risico! Maar toen ze ze weer opende glimlachte Robert terug, net zo ingenomen met Phoebe, net zo verwonderd als wanneer een boom zijn naam had uitgeschreeuwd, onder woorden had gebracht.

Ach ja, dacht Caroline, en waarom niet? Was zulke liefde niet zeldzaam genoeg in de wereld? Ze gluurde naar Al, die naast haar zat te dommelen. Zijn grijzende haar golfde omhoog als de bus over bulten reed, bochten nam. Hij was gisteravond laat thuisgekomen en zou morgenochtend weer vertrekken, om met overwerk geld te verdienen voor het nieuwe dak en de goten. De afgelopen maanden waren hun dagen samen bijna helemaal opgegaan aan zaken. Soms herinnerde Caroline zich plotseling even de begintijd van hun huwelijk - zijn lippen op de hare, of de aanraking van zijn hand op haar middel -, een bitterzoete nostalgie. Hoe waren ze zo druk en zorgelijk geworden, allebei? Hoe waren er zoveel dagen weggeglipt, de een na de ander, om hen bij dit moment te brengen?

De bus spoedde zich over het ravijn, de helling naar Squirrel Hill op. De auto's hadden in de vroege winterschemering hun koplampen al aan. Phoebe en Robert zaten stil aan weerszijden van het middenpad, mooi aangekleed voor de jaarlijkse dansavond van de Upside Down Society. Roberts schoenen waren glanzend gepoetst en hij had zijn mooiste pak aan. Onder haar winterjas droeg Phoebe een gebloemde witte met rode jurk, een sierlijk wit kruisje van haar heilig vormsel aan een dunne ketting om haar nek. Haar haar was de afgelopen jaren donkerder en dunner geworden en in een kort, zwierig kapsel geknipt, hier en daar vastgezet met rode speldjes. Ze was bleek, met lichte sproeten op haar armen en haar gezicht. Met een vage glimlach staarde ze uit het raam, in gedachten verzonken. Robert bestudeerde de reclameborden boven Carolines hoofd, advertenties voor klinieken en tandartsen, routekaarten. Hij was een goede man, elk moment bereid om verrukt te worden door de wereld, hoewel hij gesprekken vrijwel direct weer vergat en Caroline elke keer als ze elkaar ontmoetten om haar telefoonnummer vroeg.

Toch herinnerde hij zich Phoebe altijd. Hij herinnerde zich altijd liefde.

'We zijn er bijna,' zei Phoebe en schudde aan Roberts arm toen ze de top van de heuvel naderden. Het dagverblijf was een half blok verderop, het licht ervan scheen zacht over het bruin geworden gras, over de sneeuwkorsten. 'Ik heb zeven haltes geteld.'

'Al,' zei Caroline, terwijl ze aan zijn schouder schudde. 'Al, lieverd, we moeten er uit.'

Ze stapten de bus uit, de vochtige kilte van de novemberavond in, en liepen twee aan twee door de schemering. Caroline gleed met haar hand rond Al's arm.

'Je bent moe,' zei ze, in een poging de stilte te verbreken die tussen hen steeds gewoner was geworden. 'Je hebt een stel lange weken achter de rug.'

'Het gaat wel,' zei hij.

'Ik wou dat je niet zo veel weg hoefde te zijn.' Ze had spijt van haar woorden zodra ze ze had uitgesproken. De ruzie was inmiddels oud, een gevoelig probleem binnen hun huwelijk, en zelfs in haar eigen oren klonk haar stem schel, schril, alsof ze eropuit was om ruzie te krijgen.

Sneeuw knarste onder hun schoenen. Al zuchtte diep, zijn adem een vage wolk in de kou.

'Luister, ik doe zo goed mogelijk mijn best, Caroline. Het betaalt nu goed en ik heb op grond van mijn dienstjaren een voordelige positie opgebouwd. Ik ben bijna zestig. Ik moet daar gebruik van maken zolang het nog kan.'

Caroline knikte. Zijn arm onder haar hand was sterk en stevig. Ze was zo blij dat hij nu hier was, zo moe van hun vreemde levensritme waardoor hij elke keer dagenlang weg was. Wat ze wilde, meer dan wat dan ook, was om elke ochtend met hem te ontbijten en elke avond samen te eten; om wakker te worden met hem naast zich in bed, en niet in een of andere anonieme hotelkamer honderd of vijfhonderd kilometer verderop.

'Ik mis je gewoon,' zei Caroline zacht. 'Verder bedoel ik er niets mee. Dat is het enige wat ik ermee wil zeggen.'

Phoebe en Robert liepen hand in hand voor hen. Caroline keek naar haar dochter. Ze had donkere handschoenen aan en droeg een sjaal die Robert haar had gegeven losjes rond haar nek. Ze wilde met Robert trouwen, met hem leven; de laatste tijd praatte ze over niets anders. Linda, de directeur van het dagverblijf, had gewaarschuwd: 'Phoebe is verliefd. Ze is vijfentwintig, een beetje een laatbloeier, en ze begint haar eigen seksualiteit te ontdekken, Caroline. We moeten hier over praten.' Maar Caroline, die niet wilde toegeven dat er iets was veranderd, had de discussie afgehouden.

Phoebe liep geconcentreerd te luisteren, met haar hoofd licht voorovergebogen, en toen klonk haar plotselinge lach door de schemering. Caroline ademde de scherpe, koude lucht in en voelde een golf plezier bij haar dochters vrolijkheid. Op hetzelfde moment zag ze de wachtkamer van de kliniek weer voor zich, met zijn neerhangende varens en zijn rammelende deur, en bij de balie Norah Henry die haar handschoenen uittrok om haar trouwring aan de receptioniste te laten zien en die op precies dezelfde manier lachte.

Dat was een leven geleden. Caroline had die tijd bijna helemaal uit haar gedachten gebannen. Maar vorige week, toen Al nog steeds weg was, was er een brief van een notariskantoor in de binnenstad gekomen. Caroline had hem verbaasd opengescheurd en hem op de veranda gelezen, in de kille novemberlucht.

U wordt verzocht contact op te nemen met ons kantoor vanwege een rekening op uw naam.

Ze had onmiddellijk gebeld en stond bij het raam, kijkend naar de stroom verkeer, toen de notaris haar het nieuws vertelde: David Henry was dood. Hij was in feite al ruim drie maanden dood. Ze namen contact met haar op om haar te informeren over een bankrekening die hij op haar naam had nagelaten. Caroline had de telefoon tegen haar oor gedrukt, terwijl er iets diep en donker in haar wegzonk bij dit nieuws, en bestudeerde de spaarzame overgebleven blaadjes van de platanen die trilden in het kille morgenlicht. De notaris, mijlenver weg, praatte door. Het was een vruchtgebruikrekening: David had hem op hun beider naam geopend en daarom viel hij buiten het testament en het erfrecht. Ze wilden haar niet vertellen hoeveel er op de rekening stond, niet door de telefoon. Caroline zou naar het kantoor moeten komen.

Nadat ze had opgehangen ging ze terug naar de veranda, waar ze een hele tijd op de schommelbank zat en het nieuws probeerde te verwerken. Het schokte haar dat David op deze manier aan haar had gedacht. Het schokte haar nog meer dat hij dood was. Wat had ze zich voorgesteld? Dat David en zij op de een of andere manier eeuwig zouden doorgaan, hun eigen levens zouden leven en toch verbonden bleven met dat ogenblik in zijn kantoor, toen hij opstond en Phoebe in haar armen legde? Dat ze hem ooit, ergens, als het haar uitkwam, zou opzoeken en hem zijn dochter zou laten ontmoeten? Auto's reden in een constante stroom de heuvel af. Ze kon niet besluiten wat ze moest doen, en uiteindelijk was ze gewoon maar weer naar binnen gegaan en had ze zich klaargemaakt om naar haar werk te gaan. De brief had ze in de bovenste la van het bureau gelegd, tussen de elastiekjes en de paperclips. Ze zou wachten tot Al thuiskwam en haar zou helpen de zaken in hun juiste verhouding te zien. Ze had er nog niets over gezegd - hij was zo moe geweest - maar het onuitgesproken nieuws hing nog tussen hen in de lucht, samen met Linda's bezorgdheid over Phoebe.

Uit het dagverblijf scheen volop licht op het trottoir, op de bruine grassprieten. Ze duwden de dubbele glazen deuren naar de hal open.

Achter in de hal was een dansvloer gemaakt en er hing een discobal te draaien, die heldere vlekjes licht over het plafond, de muren en de opgeheven gezichten strooide. Er werd muziek gedraaid, maar niemand danste. Phoebe en Robert stonden aan de rand van de menigte en keken hoe het licht over de lege vloer bewoog.

Al hing hun jassen op en tot Carolines verrassing nam hij haar toen bij de hand. 'Herinner je je die dag in de tuin, die dag dat we besloten te trouwen? Laten we ze leren hoe je moet rock-en-rollen. Goed?'

Caroline voelde tranen opwellen bij de gedachte aan die dag, lang geleden, aan de blaadjes die glinsterden als munten, de heldere hemel en zon en het gezoem van bijen in de verte. Ze hadden in het gras gedanst en uren later had ze in het ziekenhuis Al's hand genomen en gezegd: 'Ja, ik wil met je trouwen, ja.'

Al gleed met zijn hand om haar middel en ze stapten de dansvloer op. Caroline was vergeten - het was lang geleden - hoe gemakkelijk en soepel hun lichamen samen bewogen, hoe vrij ze zich door het dansen voelde. Ze liet haar hoofd tegen zijn schouder rusten en snoof zijn kruidige aftershave op, met een zweem van pure motorolie eronder. Al's hand lag stevig op haar rug, zijn wang tegen de hare. Ze draaiden, en langzamerhand stapten andere mensen de dansvloer op, met een glimlach in hun richting. Caroline kende bijna iedereen in de ruimte, het personeel van het dagverblijf, de andere ouders van Upside Down, de bewoners van het begeleid-wonenhuis ernaast. Phoebe stond op de wachtlijst voor een kamer daar, een plek waar ze met verschillende andere volwassenen en een begeleider kon wonen. In sommige opzichten leek het ideaal - meer onafhankelijkheid en zelfstandigheid voor Phoebe, in elk geval gedeeltelijk een antwoord op haar toekomst - maar in werkelijkheid kon Caroline zich niet voorstellen dat Phoebe niet meer bij haar zou wonen. De wachtlijst voor het begeleid-wonenhuis had bij de inschrijving heel lang geleken, maar het afgelopen jaar was Phoebe's naam gestaag opgeschoven. Caroline zou spoedig een beslissing moeten nemen, hoe dan ook. Ze keek nu naar Phoebe, die gelukzalig glimlachte, haar dunne haar naar achteren gestoken met de helderrode speldjes, en verlegen met Robert de dansvloer op stapte.

Ze danste nog drie nummers met Al, met haar ogen gesloten, en liet zich meevoeren door zijn stappen te volgen. Hij danste goed, vloeiend en zeker, en het leek alsof de muziek dwars door haar heen stroomde, als een rivier door de aarde. Phoebes stem kon dit ook bij haar opwekken, als de zuivere tonen van haar liedjes door de kamers klonken. Dan hield Caroline op met waar ze dan ook maar mee bezig was en stond ze stil, terwijl de wereld als licht door haar heen stroomde. 'Heerlijk,' mompelde Al, trok haar dichter tegen zich aan en duwde zijn wang tegen de hare. Toen de muziek veranderde in een snel rocknummer hield hij bij het verlaten van de dansvloer zijn arm om haar heen.

Caroline, een beetje duizelig, zocht uit gewoonte de ruimte af naar Phoebe en voelde de eerste scheut bezorgdheid toen ze haar niet zag.

'Ik heb haar weggestuurd om meer punch te gaan halen,' riep Linda van achter de tafel. Ze wees naar de slinkende hoeveelheid verfrissingen. 'Vind je de opkomst niet ongelooflijk, Caroline? We zijn ook al bijna door de koekjes heen.'

'Ik zal wel even nieuwe halen,' bood Caroline aan, blij met een excuus om achter Phoebe aan te gaan.

'Ze redt zich wel,' zei Al. Hij greep haar hand en gebaarde naar de stoel naast zich.

'Alleen even kijken,' zei Caroline. 'Ik ben zo terug.'

Ze liep door de lege zalen, zo fleurig en stil, Al's aanraking nog voelbaar op haar huid. Ze liep de trap af naar de keuken, duwde met de ene hand de metalen klapdeuren open en zocht met de andere het lichtknopje. Het plotselinge tl-licht versteende hen als een foto: Phoebe in haar bloemetjesjurk, met haar rug tegen het aanrecht, Robert dicht tegen haar aan, met een arm om haar heen en een hand die langs haar been omhooggleed. In het ogenblik voordat ze zich omdraaiden zag Caroline dat hij haar ging kussen, dat Phoebe gekust wilde worden en klaar was om hem terug te kussen: deze Robert, haar eerste echte liefde. Haar ogen waren gesloten, haar gezicht straalde van plezier.

'Phoebe,' zei Caroline scherp. 'Phoebe en Robert, dat is genoeg.'

Ze stapten van elkaar weg, geschrokken maar zonder berouw.

'Het is niet erg,' zei Robert. 'Phoebe is mijn vriendin.'

'We gaan trouwen,' voegde Phoebe eraan toe.

Bevend probeerde Caroline kalm te blijven. Phoebe was per slot van rekening een volwassen vrouw.

'Robert,' zei Caroline, 'ik moet even met Phoebe praten. Alleen, alsjeblieft.'

Robert aarzelde en liep toen langs Caroline heen. Al zijn enthousiasme was verdwenen.

'Het is niet slecht,' zei hij, toen hij bij de deur was. 'Phoebe en ik - we houden van elkaar.'

'Dat weet ik,' zei Caroline toen de deuren achter hem dichtklapten.

Phoebe stond onder het harde licht en frummelde aan haar ketting.

'Iemand van wie je houdt mag je zoenen, mam. Jij zoent Al ook.'

Caroline knikte en herinnerde zich Al's hand op haar heup. 'Dat is zo. Maar liefje, het zag er uit als meer dan zoenen.'

'Mam!' Phoebe hapte naar adem. 'Robert en ik gaan tróuwen.'

Zonder na te denken gaf Caroline antwoord. 'Jullie kunnen niet trouwen, schatje.'

Phoebe keek op, met op haar gezicht de dwarse uitdrukking die Caroline goed kende. Tl-licht viel door een vergiet en maakte een patroon op haar wangen.

'Waarom niet?'

'Lieverd, trouwen...' Caroline zweeg en dacht weer aan Al, zijn vermoeidheid van de laatste tijd, de afstand die hij bij elke reis tussen hen veroorzaakte. 'Luister, het is ingewikkeld, liefje. Je kunt van Robert houden zonder met hem te trouwen.'

'Nee. Robert en ik - we gaan trouwen.'

Caroline zuchtte. 'Goed. Stel dat jullie dat doen. Waar gaan jullie dan wonen?'

'We kopen een huis,' zei Phoebe, nu met een vastberaden, ernstige uitdrukking op haar gezicht. 'Daar gaan we wonen, mam. En dan krijgen we een paar baby's.'

'Baby's zijn heel erg veel werk,' zei Caroline. 'Weten Robert en jij wel hoeveel werk baby's zijn? En ze zijn duur, lieverd. Hoe gaan jullie dat huis betalen? En eten?'

'Robert heeft een baan. Ik ook. We hebben héél veel geld.'

'Maar als je op de baby's moet passen, kun je niet meer werken.'

Phoebe dacht daar fronsend over na en Carolines hart stroomde vol. Zulke intense en eenvoudige dromen en die konden niet uitkomen, hoe eerlijk was dat?

'Ik hou van Robert,' hield Phoebe vol. 'Robert houdt van mij. En Avery heeft ook een baby.'

'O, lieverd,' zei Caroline. Ze herinnerde zich dat ze Avery Swann achter een kinderwagen tegenkwamen, en dat ze bleef staan zodat Phoebe eroverheen kon buigen en de nieuwe baby zachtjes over zijn wang kon aaien. 'O, schat.' Ze liep naar Phoebe toe en legde haar handen op haar schouders. 'Weet je nog dat Avery en jij Rain hadden gered? En we zijn dol op Rain, maar hij kost heel veel werk. Je moet de kattenbak legen en zijn vacht kammen, je moet de rommel die hij maakt opruimen en hem naar binnen en naar buiten laten, en je bent heel ongerust als hij niet thuis komt. Een baby hebben is nog veel meer werk, Phoebe. Een baby is zoiets als twintig Rains.'

Phoebes gezicht betrok en tranen biggelden over haar wangen.

'Het is niet eerlijk,' fluisterde ze.

'Het is niet eerlijk,' beaamde Caroline.

Ze bleven een ogenblik staan, zwijgend in het felle, harde licht.

'Luister, Phoebe, wil je me helpen?' vroeg ze ten slotte. 'Linda heeft ook nog wat koekjes nodig.'

Phoebe knikte en wreef haar tranen weg. Zonder te spreken liepen ze met dozen en flessen terug de trap op en de hal door.

Later die avond vertelde Caroline aan Al wat er was gebeurd. Hij zat naast haar op de bank, met zijn armen over elkaar, al half in slaap. Zijn nek was nog steeds zacht, een beetje rood van de eerdere scheerbeurt, en hij had donkere kringen onder zijn ogen. De volgende ochtend zou hij bij zonsopgang opstaan en wegrijden.

'Ze wil zo graag haar eigen leven hebben, Al. En het zou zo eenvoudig moeten zijn.'

'Hm,' zei hij, wakker wordend. 'Nou, misschien is het wel eenvoudig, Caroline. Er wonen andere mensen in het begeleid-wonenhuis en die lijken zich prima te redden. En wij zijn in de buurt.'

Caroline schudde haar hoofd. 'Ik kan me haar gewoon niet in de buitenwereld voorstellen. En ze kan zeker niet trouwen, Al. Stel dat ze zwanger wordt? Ik ben niet in staat om nog een kind op te voeden, en dat zou het wel betekenen.'

'Ik wil ook niet nog een kind opvoeden,' zei Al.

'Dus misschien moeten we ervoor zorgen dat ze Robert een tijdje niet ziet.'

Verbaasd draaide Al zich naar haar toe om haar aan te kijken. 'Denk je dat dat goed zou zijn?'

'Ik weet het niet,' zuchtte Caroline. 'Ik weet het gewoon niet.'

'Luister eens,' zei Al vriendelijk. 'Vanaf het moment dat ik je tegenkwam, Caroline, heb je geëist dat de wereld geen deuren voor Phoebes neus zou dichtslaan. Onderschat haar niet - hoe vaak heb ik je dat niet horen zeggen? Dus waarom wil je haar niet laten gaan? Waarom laat je het haar niet proberen? Misschien vindt ze het er wel heerlijk. Misschien vind jij de vrijheid wel heerlijk.'

Ze staarde naar het bladvormige lijstwerk, bedacht dat het nodig geschilderd moest worden en liet een moeilijke waarheid zich naar het oppervlak worstelen.

'Ik kan me mijn leven niet zonder haar voorstellen,' zei ze zacht.

'Maar niemand vraagt je daarom. Ze is volwassen, Caroline. Daar gaat het om. Waarvoor heb je je hele leven gewerkt, als het niet voor een soort onafhankelijk leven voor Phoebe is?'

'Jij wilt waarschijnlijk wel vrij zijn,' zei Caroline. 'Jij zou weg willen gaan. Willen reizen.'

'Jij dan niet?'

'Natuurlijk wel,' huilde ze, verbaasd door de heftigheid van haar reactie. 'Maar Al, zelfs als Phoebe hier weggaat zal ze nooit helemaal onafhankelijk zijn. En ik ben bang dat jij daardoor ongelukkig bent. Ik ben bang dat je bij ons weg zult gaan. Lieverd, je bent de afgelopen jaren zo veel weg geweest. Meer en meer.'

Al zei een hele tijd niets. 'Waarom ben je zo kwaad?' vroeg hij ten slotte. 'Wat heb ik ooit gedaan waardoor jij het gevoel hebt gekregen dat ik ervandoor zal gaan?'

'Ik ben niet kwaad,' zei ze snel, want ze hoorde aan zijn stem dat ze hem had gekwetst. 'Al, wacht even.' Ze liep de kamer door en haalde de brief uit de la. 'Dit is de reden waarom ik overstuur ben. Ik weet niet wat ik moet doen.'

Hij pakte de brief aan en bestudeerde hem een hele tijd, draaide hem een keer om alsof het mysterie ervan opgelost zou worden door iets dat achterop stond geschreven, en las hem toen nog een keer.

'Hoeveel staat er op die rekening?' vroeg hij, terwijl hij opkeek.

Ze schudde haar hoofd. 'Dat weet ik nog niet. Ik moet er persoonlijk heen om erachter te komen.'

Al knikte en bestudeerde de brief nogmaals. 'Vreemd, de manier waarop hij dit heeft gedaan. Een geheime rekening.'

'Ik weet het. Misschien was hij bang dat ik het aan Norah zou vertellen. Dat is het enige dat ik kan bedenken.' Ze dacht aan Norah, die zich door de wereld bewoog zonder ooit te vermoeden dat haar dochter nog leefde. En Paul - wat was er van hem geworden? Moeilijk voor te stellen wie hij nu zou zijn, die donkerharige baby die ze maar één keer had gezien.

'Wat moeten we volgens jou doen?' vroeg ze.

'Tja - ik zou eerst de details uitzoeken. Laten we samen naar die notaris gaan als ik terugben. Ik kan een dag of twee vrij nemen. En daarna weet ik het ook niet, Caroline. Dan slapen we er een nachtje over, denk ik. We hoeven niet dadelijk iets te doen.'

'Goed,' zei ze, en al haar verwarring van de afgelopen week viel van haar af. Al liet het zo eenvoudig klinken. 'Ik ben blij dat je er bent,' zei ze.

'Echt, Caroline.' Hij nam haar hand in de zijne. 'Ik ga nergens heen. Behalve dan naar Toledo, morgenochtend om een uur of zes. Dus ik denk dat ik nu naar boven ga en ons bed in duik.'

Hij kuste haar, vol op de mond, en trok haar tegen zich aan. Caroline duwde haar wang tegen de zijne, snoof zijn geur en warmte op en dacht aan die dag in het kindertehuis buiten Louisville. De zure lucht, haar voetstappen in de hal en de opluchting die ze voelde toen ze Phoebe had opgetild en haar door de dubbele deuren naar buiten had gedragen: het moment dat haar leven had bepaald.

Al stond op, zijn hand nog steeds in de hare. 'Ga je mee naar boven?' vroeg hij.

Ze knikte en stond op, hand in hand.

De volgende ochtend stond ze vroeg op en maakte ontbijt, met op de borden eieren, bacon en gebakken aardappels met takjes peterselie.

'Dat ruikt goed,' zei Al toen hij binnenkwam. Hij kuste haar op de wang en gooide de krant op tafel, samen met de post van de vorige dag. De brieven voelden koud en een beetje vochtig in haar handen. Ze dacht er weer aan dat ze hem over de notaris had verteld. Er waren twee rekeningen en een kleurige ansichtkaart van de Egeïsche Zee, met een briefje van Doro op de achterkant.

Caroline gleed met haar vinger over de koude, blauwe zee. 'Tracé heeft in Parijs zijn enkel verstuikt.'

'Wat een pech.' Al sloeg de krant open en schudde zijn hoofd bij het nieuws over de verkiezingen.

'Hé, Caroline,' zei hij een ogenblik later, en legde de krant neer. 'Ik dacht vannacht, waarom ga je niet met me mee? Linda wil Phoebe vast wel voor het weekend nemen. We kunnen samen weggaan. Jij en ik. Het zou je een kans geven om te zien hoe Phoebe zich redt als ze een tijdje alleen is. Wat denk je?'

'Nu? Gewoon weggaan, bedoel je?'

'Ja. Pluk de dag. Waarom niet?'

'O,' zei ze, verward en blij, hoewel ze niet van die lange uren op de weg hield. 'Ik weet het niet. Ik heb deze week zoveel te doen. Misschien de volgende keer,' zei ze er vlug achteraan, omdat ze hem niet voor het hoofd wilde stoten.

'We zouden deze keer een paar uitstapjes kunnen maken,' probeerde hij haar over te halen. 'Om het voor jou interessanter te maken.'

'Het is wel een goed idee,' zei ze, en bedacht verrast dat ze dat echt vond.

Hij glimlachte teleurgesteld en leunde voorover om haar te kussen, zijn lippen kort en koel op de hare.

Nadat Al was weggereden, hing Caroline Doro's ansichtkaart van de heldere, verlokkelijke zee op de koelkast. Het was een gure novembermaand, met vochtig, grijs weer dat naar sneeuw neigde, en ze vond het prettig om naar die zee te kijken, naar die rand van warm zand. De hele week, als ze patiënten hielp of eten kookte of de was opvouwde, herinnerde Caroline zich Al's uitnodiging. Ze dacht na over de gepassioneerde kus van Robert en haar dochter die ze had onderbroken, en over het huis waar Phoebe wilde gaan wonen. Al had gelijk - op een dag zouden zij tweeën hier niet meer zijn. En Phoebe had recht op een eigen leven.

Toch was de wereld niet minder wreed dan anders; toen ze dinsdag in de eetkamer gehaktbrood met aardappelpuree en tuinbonen zaten te eten, greep Phoebe in haar zak en haalde er een plastic puzzeltje uit, zo een met getallen op verschuifbare vierkantjes. Het trucje was om de getallen in volgorde te zetten, en ze verschoof ze tussen de happen door.

'Wat leuk,' zei Caroline terloops en nam een slok melk. 'Waar heb je dat vandaan, liefje?'

'Van Jack.'

'Werkt die bij jullie?' vroeg Caroline. 'Is hij nieuw?'

'Nee,' zei Phoebe. 'Ik ben hem in de bus tegengekomen.'

'In de bus?'

'Hm-hm. Gisteren. Hij was aardig.'

'O.' Caroline had het gevoel dat de tijd een beetje trager ging en al haar zintuigen op scherp kwamen te staan. Ze moest zichzelf dwingen om rustig en gewoon te praten. 'Heeft Jack je die puzzel gegeven?'

'Hm-hm. Hij was aardig. En hij heeft een nieuwe vogel. Die wil hij aan me laten zien.'

'O ja?' zei Caroline, terwijl ze een kille hand om haar hart voelde. 'Phoebe, liefje, je weet dat je nooit met vreemden mee moet gaan.

Daar hebben we het over gehad.'

'Dat weet ik. Dat heb ik tegen hem gezegd,' zei Phoebe. Ze duwde de puzzel weg en goot meer ketchup over haar gehaktbrood. 'Hij zei, ga je met me mee naar huis, Phoebe. En ik zei oké, maar ik moet het eerst aan mijn moeder vragen.'

'Wat een goed idee,' lukte het Caroline uit te brengen.

'Dus mag het? Mag ik morgen naar Jacks huis?'

'Waar woont Jack?'

Phoebe haalde haar schouders op. 'Dat weet ik niet. Ik zie hem in de bus.'

'Elke dag?'

'Hm-hm. Mag het? Ik wil zijn vogel zien.'

'Weet je, wat vind je ervan als ik ook meega?' zei Caroline voorzichtig. 'Als we morgen samen de bus nemen? Dan kan ik Jack ontmoeten en dan ga ik met je mee om de vogel te zien. Wat vind je daarvan?'

'Dat is goed,' zei Phoebe blij en dronk haar melk op.

De twee volgende dagen nam Caroline de bus met Phoebe naar haar werk en terug, maar Jack liet zich niet zien.

'Lieverd, ik ben bang dat hij heeft gelogen,' zei ze donderdagavond tijdens de afwas tegen Phoebe. Phoebe droeg een gele sweater en haar handen vertoonden door haar werk een tiental door papier veroorzaakte sneetjes. Caroline keek hoe ze elk bord voorzichtig oppakte en afdroogde, dankbaar dat Phoebe veilig was, als de dood dat ze dat op een dag niet zou zijn. Wie was die vreemdeling, die Jack, en wat had hij Phoebe kunnen aandoen als ze met hem was meegegaan? Caroline had aangifte gedaan bij de politie, maar ze had weinig hoop dat ze hem zouden vinden. Feitelijk was er per slot van rekening niets gebeurd en Phoebe kon de man niet beschrijven, behalve dat hij een gouden ring en blauwe sportschoenen droeg.

'Jack is aardig,' hield Phoebe vol. 'Hij liegt niet.'

'Schat, niet iedereen deugt, of wil het beste voor je. Hij is niet meer naar de bus gekomen, zoals hij had beloofd. Hij probeerde je mee te lokken, Phoebe. Je moet voorzichtig zijn.'

'Dat zeg jij altijd,' antwoordde Phoebe terwijl ze de theedoek op het aanrecht gooide. 'Dat zeg je ook over Robert.'

'Dat is wat anders. Robert wil je geen pijn doen.'

'Ik hou van Robert.'

'Dat weet ik.' Caroline sloot haar ogen en haalde diep adem. 'Luister, Phoebe, ik hou van je. Ik wil niet dat iemand je pijn doet. Soms is de wereld gevaarlijk. Ik denk dat deze man gevaarlijk is.'

'Maar ik ben niet met hem meegegaan,' zei Phoebe, die het grimmige en de angst in Carolines stem oppikte. Ze zette het laatste bord op het aanrecht, plotseling bijna in tranen. 'Ik ben niet meegegaan.'

'Je was verstandig,' zei Caroline. 'Je hebt het goed gedaan. Je moet nooit met iemand meegaan.'

'Tenzij ze het woord weten.'

'Precies. En het woord is geheim, dat vertel je aan niemand.'

'Sterrenvuur!' fluisterde Phoebe luid, stralend. 'Het is geheim.'

'Ja,' zuchtte Caroline. 'Ja, het is geheim.'


De twee volgende dagen bracht Caroline Phoebe met de auto naar haar werk en haalde haar ook weer op. 's Avonds zat ze in haar auto te wachten en keek door het raam naar Phoebe, die achter de balie heen en weer liep, documenten aan elkaar niette of grapjes maakte met Max, haar collega, een jonge vrouw met haar haar in een paardenstaart, die elke vrijdag met Phoebe uit lunchen ging en niet bang was haar flink aan te pakken als ze een order had verknald. Phoebe werkte er nu drie jaar. Ze was dol op haar baan en ze was er goed in. Caroline, die keek hoe haar dochter achter de vensterruit bezig was, dacht terug aan de lange uren die het had gekost om het te regelen, alle presentaties en ruzies en het papierwerk om dit moment voor Phoebe mogelijk te maken. Toch bleef er nog zo veel over. Het incident in de bus was maar een van haar zorgen. Phoebe verdiende niet genoeg om van te leven en ze kon gewoonweg niet op zichzelf wonen, niet eens een weekend - als er brand zou uitbreken of de elektriciteit zou uitvallen, zou ze in paniek raken en niet weten wat ze moest doen.

En dan Robert. Toen ze vrijdagavond naar huis reden kletste Phoebe honderduit over haar werk, over Max en over Robert, Robert, Robert. Hij zou de volgende dag langskomen om samen met Phoebe een taart te bakken. Caroline luisterde, blij dat het bijna zaterdag was en dat Al er weer zou zijn. Dat was een voordeel van de vreemde man in de bus: hij had haar een excuus gegeven om Phoebe op te halen en zo de tijd die ze met Robert doorbracht te beperken.

Toen ze naar binnen liepen ging de telefoon. Caroline zuchtte - waarschijnlijk een telefonische enquête, of een buurman die geld inzamelde voor de hartstichting, of een verkeerd nummer. Rain verwelkomde haar mauwend en draaide rondjes om haar enkels. 'Donder op,' zei ze en nam de telefoon op.

Het was de politie. De agent aan de andere kant schraapte zijn keel en vroeg naar haar. Caroline was verbaasd, en toen blij - misschien hadden ze ten slotte toch de man van de bus gevonden.

'Ja,' zei ze, terwijl ze keek hoe Phoebe Rain optilde en hem knuffelde. 'U spreekt met Caroline Simpson.'

Hij schraapte opnieuw zijn keel en begon.

Later zou Caroline zich deze ogenblikken herinneren als ontzettend groot, alsof de tijd uitdijde tot hij de hele kamer vulde en haar in een stoel duwde, hoewel het nieuws eenvoudig genoeg was en niet heel lang geduurd kon hebben om uit te spreken. Al's vrachtwagen was in een bocht van de weg af geraakt, door een vangrail geschoten en van een lage heuvel af gevlogen. Hij lag in het ziekenhuis met een gebroken been; in hetzelfde traumacentrum waar Caroline er zoveel jaren geleden in had toegestemd om met hem te trouwen.

Phoebe neuriede tegen Rain, maar ze leek aan te voelen dat er iets mis was en keek vragend op zodra Caroline de telefoon neerlegde. Onderweg legde Caroline uit wat er was gebeurd. In de betegelde ziekenhuisgangen werd ze overspoeld door herinneringen aan die dag lang geleden: Phoebes lippen die opzwollen, haar moeizame ademhaling, Al die binnenkwam toen ze zo kwaad was op die verpleegster. Nu was Phoebe een volwassen vrouw, die in haar werkkleding naast haar liep; nu waren Al en zij al achttien jaar getrouwd.

Achttien jaar.

Hij was wakker. Zijn donkere en zilvergrijze haren staken af tegen het witte kussen. Hij probeerde te gaan zitten toen ze binnenkwamen, maar vertrok zijn gezicht toen van pijn en ging langzaam weer liggen.

'O, Al.' Ze liep naar hem toe en pakte zijn hand.

'Het gaat wel,' zei hij, sloot een ogenblik zijn ogen en haalde diep adem. Ze voelde zich heel stil van binnen worden, want ze had Al nooit op deze manier gezien, zo geschrokken dat hij licht beefde en er een spier in zijn kaak, vlak bij zijn oor, krampachtig samentrok.

'Hé, je maakt me bang,' zei ze en probeerde haar toon licht te houden.

Hij deed zijn ogen open en een ogenblik keken ze elkaar recht aan en viel alles tussen hen weg. Hij reikte omhoog en raakte met een grote hand zacht haar wang. Ze duwde haar eigen hand ertegenaan en voelde tranen in haar ogen.

'Wat is er gebeurd?' fluisterde ze.

Hij zuchtte. 'Ik weet het niet. Het was zo'n zonnige middag. Licht, helder. Ik zat de hele weg te neuriën. Met de radio mee te zingen. Eraan te denken hoe fantastisch het zou zijn als je mee zou gaan, zoals we hadden besproken. Het volgende moment schoot de vrachtwagen dwars door de vangrail heen. En daarna herinner ik me niets meer. Niet tot ik hier bijkwam. Ik heb de vrachtwagen in puin gereden. Total loss. De politie zei dat ik er niet meer was geweest als ik nog een meter of tien verder was doorgeschoten.'

Caroline boog voorover en sloeg haar armen om hem heen, rook zijn vertrouwde luchtje. Zijn hart klopte regelmatig in zijn borst. Nog maar een paar dagen geleden hadden ze samen op de dansvloer gestaan, bezorgd over het dak, de goten. Ze haalde haar vingers door zijn haar, dat achter in zijn nek te lang was gegroeid.

'O, Al.'

'Ik weet het,' zei hij. 'Ik weet het, Caroline.'

Naast hen begon Phoebe met haar ogen opengesperd te huilen. Met haar hand duwde ze de snikken terug haar mond in. Caroline ging rechtop zitten en legde een arm om haar heen. Ze streelde Phoebes haar, voelde de stevige warmte van haar lichaam.

'Phoebe,' zei Al. 'Kijk jou nu eens hier, net uit je werk. Heb je een fijne dag gehad, lieverd? Ik ben niet in Cleveland geweest, dus ik heb die taartjes die jij zo lekker vindt niet meegebracht, dat spijt me. De volgende keer weer, oké?'

Phoebe knikte en veegde met haar handen over haar wangen.

'Waar is je vrachtauto?' vroeg ze, en Caroline dacht aan de keren dat Al hen beiden voor een ritje had meegenomen, aan Phoebe die hoog in de cabine zat en haar vuist naar beneden duwde als ze andere vrachtwagens passeerden, zodat ze gingen toeteren. 'Ik vind je vrachtwagen leuk.'

'Liefje, hij is stuk,' zei Al. 'Het spijt me, maar hij is echt helemaal kapot.'

Al lag maar twee dagen in het ziekenhuis en kwam toen thuis. Carolines tijd vloog in een roes voorbij. Ze bracht Phoebe naar haar werk, ging dan zelf werken, verzorgde Al, maakte eten en probeerde de was weg te werken. Elke avond viel ze uitgeput in bed, werd dan 's ochtends weer wakker en begon weer van voor af aan. Het hielp niet mee dat Al een vreselijke patiënt was, chagrijnig dat zijn bewegingsvrijheid zo beperkt was, opvliegend en veeleisend. Het deed haar met een ongelukkig gevoel denken aan de vroegere dagen met Leo in ditzelfde huis, alsof de tijd niet in een rechte lijn vooruit ging, maar in plaats daarvan lussen maakte.

Een week ging voorbij. Op zaterdag deed Caroline uitgeput een lading was in de machine en ging toen naar de keuken om avondeten te koken. Ze trok een bos worteltjes uit de koelkast om een salade te maken, en rommelde in de vriezer in de hoop op wat inspiratie. Niets. Nou, Al zou het niet leuk vinden, maar misschien zou ze een pizza bestellen. Het was al vijf uur en over een paar minuten moest ze weg om Phoebe uit haar werk te halen. Ze hield even op met schillen, keek voorbij haar eigen zwakke reflectie in de spiegel naar de lichtreclame van Foodland, die rood door de kale boomtakken heen flitste, en dacht aan David Henry. Ze dacht ook aan Norah, die in zijn foto's zo'n object was geworden, haar vlees dat als jonge heuvels oprees en haar haar dat met onverwacht licht het kader vulde. De brief van de notaris lag nog steeds in de bureaulade. Ze had de afspraak die ze vóór Al's ongeluk had gemaakt niet afgezegd, het dure kantoor met eiken lambriseringen bezocht en de details van David Henry's legaat vernomen. Het gesprek had de hele week door haar hoofd gespookt, hoewel ze geen tijd had gehad om erover na te denken of er met Al over te praten.

Er was een geluid buiten. Caroline draaide zich geschrokken om. Door het raam in de achterdeur ving ze een glimp op van Phoebe, buiten op de veranda. Ze was op de een of andere manier zelf thuis gekomen; ze had haar jas niet aan. Caroline liet de dunschiller vallen en liep naar de deur, terwijl ze haar handen aan haar schort afveegde. Daar zag ze wat binnen niet te zien was geweest: Robert stond naast Phoebe, met zijn arm om haar schouders.

'Wat doen jullie hier?' vroeg ze scherp toen ze naar buiten stapte.

'Ik heb vrij genomen,' zei Phoebe.

'Echt waar? En je werk dan?'

'Max is er. Ik neem haar uren op maandag over.'

Caroline knikte langzaam. 'Maar hoe ben je thuisgekomen? Ik stond net op het punt om je te gaan halen.'

'We hebben de bus genomen,' zei Robert.

'Ja.' Caroline lachte, maar toen ze sprak was haar stem scherp van bezorgdheid. 'Goed. Natuurlijk. Jullie hebben de bus genomen. O, Phoebe, ik heb toch gezegd dat je dat niet moest doen. Het is niet veilig.'

'Robert en ik zijn veilig,' zei Phoebe, met haar onderlip een beetje naar voren, zoals ze deed als ze kwaad werd. 'Robert en ik gaan trouwen.'

'O, in godsnaam,' zei Caroline, tot het uiterste van haar geduld gedreven. 'Hoe kunnen jullie nu trouwen? Jullie weten helemaal niets over het huwelijk, geen van beiden.'

'Wel,' zei Robert. 'We weten wel wat over het huwelijk.'

Caroline zuchtte.

'Luister, Robert, je moet naar huis,' zei ze. 'Je hebt de bus hierheen genomen, dus je kunt ook de bus naar huis nemen. Ik heb geen tijd om je ergens heen te brengen. Het is me te veel. Je moet naar huis gaan.'

Tot haar verrassing glimlachte Robert. Hij keek Phoebe aan, liep toen naar het donkere gedeelte van de achterveranda en bukte naar iets onder de schommelbank. Hij kwam terug met een bos rode en witte rozen, die in de invallende schemering een beetje licht leken te geven. Hij gaf ze aan Caroline. De zachte knoppen streelden langs haar huid.

'Robert?' zei ze, van haar stuk gebracht. Een zwak parfum vulde de koude lucht. 'Wat is dit?'

'Ik heb ze bij de kruidenier gekocht,' zei hij. 'In de uitverkoop.'

Caroline schudde haar hoofd. 'Ik begrijp het niet.'

'Het is toch zaterdag,' herinnerde Phoebe haar.

Zaterdag - de dag dat Al thuiskwam van zijn ritten, altijd met een cadeautje voor Phoebe en een bos bloemen voor haar. Caroline stelde zich hen tweeën voor, Robert en Phoebe, dat ze de bus namen naar de kruidenierswinkel waar Robert als vakkenvuller werkte, de prijzen van de bloemen bestudeerden, uitrekenden hoeveel wisselgeld ze precies zouden krijgen. Toch wilde ze eigenlijk gillen, Robert weer naar de bus en uit hun levens sturen, wilde ze eigenlijk zeggen: het is te veel voor me. Ik hoef ze niet.

Binnen rinkelde nadrukkelijk het belletje dat ze bij Al had gelaten. Caroline zuchtte en deed een stap naar achteren. Ze gebaarde naar de keuken, het licht en de warmte.

'Goed,' zei ze. 'Kom maar binnen, jullie allebei. Kom binnen voordat jullie bevriezen.'

Ze haastte zich de trap op en probeerde zich te beheersen. Hoeveel kon er van één vrouw verlangd worden? 'Je hoort geduldig te zijn,' zei ze bij het binnenlopen van hun slaapkamer, waar Al met zijn been op een bankje zat, een boek op schoot. 'Een patiënt moet geduldig zijn, Al, het woord komt van het Latijnse patientia, dat lijden, maar ook geduld betekent. Ik weet dat het onuitstaanbaar is, maar in hemelsnaam, genezing kost tijd.'

'Jij wilde mij meer thuis hebben,' kaatste Al terug. 'Pas maar op met wat je wenst.'

Caroline schudde haar hoofd en ging op de rand van het bed zitten. 'Dit wilde ik niet.'

Hij keek een paar tellen uit het raam.

'Je hebt gelijk,' zei hij ten slotte. 'Sorry.'

'Gaat het een beetje?' vroeg ze. 'Heb je pijn?'

'Niet zo erg.'

Achter het raam bewoog de wind de laatste bladeren van de plataan tegen de paarsblauwe lucht. Zakken tulpenbollen lagen onder de boom te wachten om in de grond te worden gestopt. Vorige week hadden Phoebe en zij chrysanten geplant, heldere uitbarstingen van oranje, crème en donkerpaars. Ze had ze op haar hurken zitten bewonderen, terwijl ze de aarde van haar handen veegde en terugdacht aan de keren dat ze net zo met haar moeder in de tuin had gewerkt, verbonden door hun handelingen, maar niet door woorden. Ze hadden zelden over iets persoonlijks gepraat. Nu was er zoveel dat Caroline zou willen zeggen.

'Ik ga het niet meer doen,' zei hij. Hij gooide de woorden eruit zonder haar aan te kijken. 'In een vrachtwagen rijden, bedoel ik.'

'Oké,' zei ze langzaam en probeerde zich voor te stellen wat dat voor hun leven zou kunnen betekenen. Ze was blij - elke keer dat ze zich voorstelde dat hij weer weg zou rijden, was er iets in haar dichtgeklapt - maar plotseling ook een beetje ongerust. Sinds ze waren getrouwd hadden ze nog nooit langer dan een week samen doorgebracht.

'Ik zit straks de hele tijd op je lip,' zei Al, alsof hij haar gedachten kon lezen.

'Denk je?' Ze keek aandachtig naar hem, nam zijn bleekheid, zijn serieuze ogen in zich op. 'Ben je dan van plan om al helemaal te stoppen met werken?'

Hij schudde zijn hoofd, terwijl hij nog steeds zijn handen bestudeerde. 'Daar ben ik te jong voor. Ik heb zitten denken dat ik iets anders kan gaan doen. Op kantoor, misschien - ik ken het systeem van binnen en buiten. Op een stadsbus rijden. Ik weet het niet - het kan eigenlijk van alles zijn. Maar ik kan niet meer de weg op.'

Caroline knikte. Ze was naar de plaats van het ongeluk gereden, had het verwrongen gat in de vangrail gezien, de omgewoelde plek aarde waar de vrachtwagen terecht was gekomen.

'Ik heb altijd een voorgevoel gehad,' zei Al terwijl hij naar zijn handen keek. Hij liet zijn baard staan; zijn gezicht was vol stoppels. 'Dat dit een keer moest gebeuren. En nu is het gebeurd.'

'Dat wist ik niet,' zei Caroline. 'Je hebt nooit gezegd dat je bang was.'

'Niet bang,' zei Al. 'Ik had alleen een voorgevoel. Dat is wat anders.'

'Maar toch. Je hebt nooit iets gezegd.'

Hij haalde zijn schouders op. 'Het had niets uitgemaakt. Het was maar een gevoel, Caroline.'

Ze knikte. Nog een paar meter en Al was dood geweest, had de politie meer dan eens gezegd. De hele week had ze zichzelf ervan weerhouden om zich voor te stellen wat er niet gebeurd was. Maar de waarheid was dat ze weduwe had kunnen zijn en er de rest van haar leven alleen voor had gestaan.

'Misschien moet je stoppen met werken,' zei ze langzaam. 'Ik ben bij de notaris geweest, Al. Ik had de afspraak al gemaakt en wilde hem niet afzeggen. David Henry heeft veel geld voor Phoebe nagelaten.'

'Ja, maar dat is niet van mij,' zei Al. 'Al is het een miljoen dollar, het is niet van mij.'

Ze herinnerde zich weer hoe hij had gereageerd toen Doro hun het huis had gegeven: diezelfde onwil om iets aan te nemen dat hij niet met zijn eigen handen had verdiend.

'Dat is waar,' zei ze. 'Het geld is voor Phoebe. Maar jij en ik, wij hebben haar opgevoed. Als zij financieel gezien geen problemen hoeft te hebben, hoeven wij ons minder zorgen te maken. We kunnen meer vrijheid hebben. Al, we hebben hard gewerkt. Misschien is het gewoon tijd voor ons om het rustig aan te gaan doen.'

'Wat bedoel je?' vroeg hij. 'Wil je dat Phoebe weggaat?'

'Nee. Dat wil ik helemaal niet. Maar Phoebe wil het. Robert en zij zijn nu beneden.' Caroline glimlachte een beetje bij de herinnering aan de bos rozen die ze op het aanrecht had laten liggen, naast de berg halfgeschilde worteltjes. 'Ze zijn samen naar de kruidenierswinkel gegaan. Met de bus. Ze hebben bloemen voor me gekocht omdat het zaterdag is. Dus ik weet het niet, Al. Wie ben ik om het te bepalen? Misschien redden ze het wel samen, min of meer.'

Hij knikte nadenkend en het trof haar hoe moe hij eruitzag, hoe kwetsbaar hun leven uiteindelijk was. Al die jaren had ze geprobeerd zich elke mogelijkheid voor te stellen, iedereen in veiligheid te houden, en toch zat hij hier, Al, een beetje ouder geworden, met een gebroken been - een uitkomst die ze nooit voorzien had.

'Morgen ga ik gestoofde runderlapjes maken,' zei ze, zijn favoriete eten. 'Is pizza oké voor vanavond?'

'Pizza is prima,' zei Al. 'Maar dan wel van die tent op Braddock.'

Ze raakte zijn schouder aan en liep naar de trap om te gaan bellen. Op de overloop bleef ze staan luisteren naar Robert en Phoebe in de keuken, hun zachte stemmen onderbroken door een lachsalvo. De wereld was een grote, onvoorspelbare en soms beangstigende plek. Maar op dit moment was haar dochter lachend met haar vriendje in de keuken, zat haar man te soezen met een boek op schoot en hoefde zij geen eten te koken. Ze haalde diep adem. In de lucht hing een verre geur van rozen - een heldere, koele geur, als sneeuw.