Juni 1970 Caroline

'Phoebe heeft jouw haar,' merkte Doro op.

Caroline voelde even aan haar nek en dacht na. Ze waren aan de oostkant van Pittsburgh in een voormalige fabriek, waar een progressieve kleuterschool was gevestigd. Het licht dat door de hoge ramen naar binnenkwam, viel in rechthoeken op de houten vloer en deed de koperglans in Phoebes vlechtjes oplichten. Ze stond bij een grote houten ton linzen in potjes te scheppen. Ze was zes, een beetje mollig, had putjes in haar knieën en een innemende lach. Ze had licht amandelvormige, donkerbruine ogen, die aan de uiteinden iets omhoog wezen, en kleine handjes. Die ochtend droeg ze een roze-wit gestreept jurkje dat ze zelf had uitgekozen en - achterstevoren - had aangetrokken. Ze had er een roze trui overheen aangedaan, iets wat thuis heel wat trammelant had veroorzaakt. 'Dat driftige heeft ze van jou, ' mompelde Leo, die meer dan een jaar geleden was overleden, maar al te vaak, en Caroline had zich hier altijd over verbaasd. Niet alleen omdat er een genetische band werd verondersteld die er niet was, maar ook omdat ze werd omschreven als een opvliegend persoon.

'Vind je?' vroeg ze Doro, een pluk haar naar achteren schuivend. 'Vind je echt dat haar haar op dat van mij lijkt?'

'O ja, zeker.'

Phoebe duwde haar handen nu heel diep in de fluweelzachte linzen en lachte naar het jongetje naast haar. Ze schepte haar handen vol en liet de linzen door haar vingers glijden, terwijl het jongetje ze opving in een geel plastic bakje.

De kinderen op deze school beschouwden Phoebe als een doodgewoon meisje, een vriendinnetje dat hield van blauw, van ijs en van rondjes draaien. Dat ze anders was viel hier niemand op. De eerste paar weken had Caroline de kat uit de boom gekeken en was beducht geweest voor de opmerkingen die ze al zo vaak te horen had gekregen, in de speeltuin, bij de supermarkt, in de wachtkamer bij de huisarts. Wat vreselijk voor je. Dit is altijd mijn grootste angst geweest. Ooit had iemand iets gezegd als: in ieder geval leeft ze niet lang, wat een opluchting zal dat voor je zijn. Onnadenkend, onwetend of wreed, noem het hoe je wilt, in de loop der jaren had men Caroline vaak op het hart getrapt. De leraren hier waren jong, enthousiast en de ouders respecteerden hun beslissing. Phoebe zou overal meer moeite mee hebben, zich langzamer ontwikkelen, maar net als ieder ander kind zou ze vooruitgaan.

Tikkend vielen de linzen op de grond toen het jongetje het bakje liet vallen en de gang in holde. Met wapperende vlechtjes rende Phoebe achter hem aan naar het groene lokaal met zijn schildersezels en potten verf.

'Het doet haar goed om naar school te gaan,' zei Doro.

Caroline knikte. 'Ik wou dat de inspecteur haar eens kon zien.'

'Je hebt een goed verhaal, Caroline. En een uitstekende advocaat. Het komt wel goed.'

Ze keek op haar horloge. Haar vriendschap met Sandra was uitgegroeid tot een politieke beweging en vandaag zou de Upside Down Society, die meer dan 500 leden telde, de Onderwijsraad vragen om hun kinderen toe te laten op de basisschool. Ze maakten een goede kans, maar toch was Caroline bloednerveus. Er hing zo veel van vandaag af.

Een jongetje schoot rakelings langs Doro, die hem behoedzaam bij de schouders pakte. Doro's haar was helemaal wit nu en stak af tegen haar donkere ogen en haar olijfkleurige huid. Iedere ochtend ging ze zwemmen en ze was begonnen met golf. Caroline had gemerkt dat er de laatste tijd regelmatig een geheimzinnig lachje rond haar lippen speelde.

'Wat lief van je om er vandaag bij te zijn, Doro, ' zei Caroline terwijl ze haar jas aantrok.

Doro wuifde met haar hand. 'Natuurlijk ben ik erbij. Ik ben trouwens veel liever hier dan dat ik met het ministerie in de clinch moet over mijn vaders archief.'

Haar stem klonk vermoeid, maar er verscheen ook iets van een lachje op haar gezicht.

'Doro, het is dat ik beter weet, maar anders zou ik denken dat je verliefd was.'

Doro lachte. 'Wat een absurde gedachte,' zei ze. 'En over de liefde gesproken, komt Al nog vanmiddag? Het is tenslotte vrijdag.'

Het spel van licht en schaduw in de platanen had iets rustgevends, net als stromend water. Het was vrijdag ja, maar Caroline had de hele week nog niets van Al gehoord. Meestal belde hij haar wel een paar keer, uit Columbus, Atlanta of zelfs Chicago. Hij had haar dit jaar tweemaal ten huwelijk gevraagd. Beide keren had haar hart verwachtingsvol gebonsd, maar ze had hem afgewezen. Tijdens zijn laatste bezoek hadden ze ruzie gehad. 'Je houdt me aan het lijntje,' had hij gezegd en was kwaad weggelopen zonder gedag te zeggen.

'Al en ik zijn gewoon goede vrienden. Zo simpel ligt het allemaal niet.'

'Doe niet zo gek,' zei Doro. 'Wat is er nu simpeler dan dat?'

Dus ze was toch verliefd, dacht Caroline. Ze kuste Phoebes zachte wang en reed weg in Leo's oude Buick: zwart, groot en deinend als een schip. Gedurende het laatste jaar van zijn leven was Leo steeds brozer geworden. Het grootste deel van de dag bracht hij door in een leunstoel bij het raam met een boek op schoot, zijn blik op de straat gericht. Op een dag had Caroline hem voorovergebogen aangetroffen, het grijze haar op een vreemde manier naar voren gevallen, en zijn huid, zelfs zijn lippen helemaal bleek. Dood. Ze hoefde hem niet aan te raken om het zeker te weten. Ze nam zijn bril af en sloot voorzichtig zijn oogleden. Toen hij was weggehaald, nam ze plaats in zijn stoel en probeerde ze zich voor te stellen hoe zijn leven moest zijn geweest, de drie takken die buiten geluidloos heen en weer wiegden, haar voetstappen en die van Phoebe die figuren beschreven op zijn plafond. 'O, Leo, ' had ze hardop verzucht in die stoel. 'Het spijt me dat je zo eenzaam bent geweest. '

Na de begrafenis, een rustig geheel met gardenia's en een stoet hoogleraren, had Caroline voorgesteld om te vertrekken, maar Doro had er niets van willen weten. 'Ik ben zo aan je gewend geraakt. Ik zou je gezelschap missen. Nee, jij blijft. We zien gaandeweg wel hoe het gaat,' had ze gezegd.

Caroline reed door de stad waaraan ze zo verknocht was geraakt, deze harde, smoezelige, maar verbluffend mooie stad met zijn hoog oprijzende gebouwen, rijk gedecoreerde bruggen en uitgestrekte parken, op iedere smaragden heuvel een andere wijk. In de smalle straat vond ze een parkeerplaats en ze ging het gebouw binnen, waarvan de gevel was bedekt met een dikke laag roet. De hal was hoog en bezat een fraaie mozaïekvloer. Ze ging twee trappen op. De oude houten deur, waarop in koperen cijfers stond vermeld dat dit kamer 304 B was, bevatte een matglazen ruit. Ze haalde diep adem - sinds de tijd dat ze mondelinge examens moest doen was ze niet meer zo zenuwachtig geweest - en duwde de deur open. Verbaasd stelde ze vast hoe slecht het gebouw onderhouden was. Er stond een bekrast eiken bureau en de ramen waren zo vies dat het leek of het een donkere, sombere dag was. Sandra had al plaatsgenomen met een stuk of zes andere ouders van het bestuur van Upside Down. Caroline voelde een golf van genegenheid opwellen. Een voor een waren ze binnengedruppeld bij de vergaderingen, aanvankelijk mensen die Sandra en zij waren tegengekomen in supermarkten en in de bus. Later, toen ze meer en meer bekendheid vergaarden, kwamen de leden ook van verder weg. Hun advocaat, Ron Stone, zat naast een gespannen Sandra, die haar blonde haar strak naar achteren droeg. Ze zag bleek. Caroline ging zitten op de lege stoel naast haar.

'Je ziet er moe uit,' fluisterde ze.

Sandra knikte. 'Tim heeft griep. Uitgerekend nu. Mijn moeder moest helemaal uit McKeesport komen om voor hem te zorgen. '

Voordat Caroline iets kon zeggen, zwaaide de deur open en kwamen de heren van de Onderwijsraad naar binnen, elkaar begroetend en ontspannen converserend. Toen iedereen was gaan zitten en de vergadering geopend was, stond Ron Stone op en schraapte zijn keel.

'Ieder kind heeft recht op onderwijs,' begon hij. Deze woorden klonken haar zo vertrouwd in de oren. Zijn uiteenzetting was helder en nauwgezet: de gestage groei van de vereniging, de doelen die al waren bereikt. Maar Caroline zag de onbewogen gezichten aan de andere kant van de tafel verder verstrakken. Ze dacht aan de avond tevoren, toen Phoebe aan tafel met een potlood in haar hand haar naam had geschreven. In spiegelbeeld en verspreid over het papier, in een beverig handschrift, maar toch. De mannen van de Onderwijsraad herschikten hun papieren en kuchten wat. Toen Ron Stone even stil viel, nam een jonge man met donker, golvend haar het woord.

'Wij bewonderen uw moed, Mr. Stone. Wij van de Onderwijsraad hebben goed naar u geluisterd en we hebben veel bewondering voor de toewijding en de gedrevenheid van deze ouders. Maar hoe je het ook wendt of keert, deze kinderen zijn geestelijk gehandicapt. Zij hebben vaardigheden opgedaan maar, hoe knap dat ook is, dat gebeurde in een beschermde omgeving, met leerkrachten die hun extra, misschien wel onverdeelde aandacht konden schenken. Dat weegt voor ons heel zwaar.'

Caroline en Sandra keken elkaar even aan. Deze woorden klonken hen ook vertrouwd in de oren.

'Geestelijk gehandicapt is een gekleurde term,' antwoordde Ron Stone op vlakke toon. 'Deze kinderen lopen achter, dat is waar. Maar ze zijn niet achterlijk. Niemand hier weet precies waar hun grenzen liggen. Net als bij andere kinderen zijn hun kansen op ontwikkeling optimaal in een leeromgeving waar geen vooraf opgelegde beperkingen gelden. Het enige waar wij vandaag om vragen is om gelijke behandeling.'

'Ah, gelijke behandeling. Maar daar hebben we geen budget voor,' zei een andere, magere man met dun, grijzend haar. 'Gelijke behandeling houdt in dat we ze allemaal moeten toelaten, en een hele stoet geestelijk gehandicapten zou een onaanvaardbare druk op het systeem geven. Kijkt u even mee.'

Hij deelde kopieën van een rapport rond en liet een kosten-baten-analyse op ze los. Caroline zuchtte. Het zou de zaak schaden als ze haar geduld verloor. Een vlieg, die tussen de dubbele beglazing terecht was gekomen, zoemde gestrest. Caroline dacht weer aan Phoebe, dat innemende, levendige meisje. Verloren voorwerpen vond ze zó terug, ze kon tot vijftig tellen, zichzelf aankleden en het alfabet opzeggen. Ze had misschien moeite zich uit te drukken, maar peilde in een halve seconde Carolines stemming.

Beperkingen, zei een stem. Scholen overspoeld. Een zware wissel op de budgetten, en op intelligentere kinderen.

Caroline zag het somber in. Ze zouden het nooit snappen, deze mannen, ze zouden in Phoebe nooit iets anders zien dan een kind dat langzaam sprak en moeite had met het leren van nieuwe dingen. Hoe kon ze hun haar prachtige dochter laten zien: Phoebe die in opperste concentratie op het vloerkleed in de zitkamer een blokkentoren bouwt, terwijl haar zachte haar over haar oren valt, Phoebe die een single op de platenspeler legt die Caroline voor haar had gekocht en in vervoering over de gladde eikenhouten vloer zwiert. Of Phoebes handje dat opeens op Carolines knie ligt, als ze in gedachten verzonken is of zit te piekeren. Gaat het mam? zei ze dan, of: ik hou van je. Phoebe op Al's schouders in de avondschemering, Phoebe die haar armen om iedereen heen slaat. Phoebe met haar driftbuien en koppigheid, Phoebe die die ochtend zo trots was geweest dat ze zichzelf had aangekleed.

Het gesprek draaide nu om cijfers en statistieken, de onmogelijkheid van verandering. Trillend stond Caroline op. Van emotie sloeg ze haar hand voor haar mond, zoals haar moeder gedaan zou hebben. Caroline kon het zelf nauwelijks geloven, zozeer had het leven haar veranderd, zo ver was ze al gekomen. Maar ze kon nu niet meer terug. Ja, inderdaad, een grote toestroom van geestelijk gehandicapten zou het gevolg zijn. Ze steunde met haar handen op tafel en wachtte af. Een voor een hielden de mannen op met praten en uiteindelijk was het stil in de ruimte.

'Het gaat niet om aantallen,' zei Caroline, 'het gaat om kinderen. Ik heb een dochter van zes. Het is waar, het kost haar meer tijd om dingen te leren. Maar ze heeft alles geleerd wat andere kinderen ook kunnen: kruipen, lopen, praten, ze is zindelijk, ze kan zichzelf aankleden. Vanochtend deed ze dat ook. Ik zie in haar een meisje dat wil leren en dat van alle mensen houdt. En hier zie ik een ruimte vol mannen die vergeten zijn dat we in dit land de belofte hebben gedaan om ieder kind onderwijs te geven. Ongeacht zijn of haar mogelijkheden.'

Iedereen zweeg. Het hoge raam klapperde lichtjes in de sponning. De verf op de lichtblauwe muur bladderde af.

De donkerharige man sprak op vriendelijke toon.

'Ik heb veel begrip voor uw situatie, wij allemaal trouwens. Maar hoe groot is de kans dat uw dochter, of welk van deze kinderen dan ook, ooit een academisch niveau kan bereiken? En wat zou dat betekenen voor haar zelfbeeld? Als het mijn kind was, dan zou ik haar liever een nuttig vak leren.'

'Ze is zes jaar oud,' zei Caroline. 'Ze kan nog geen vak leren.'

Ron Stone had geconcentreerd zitten luisteren en nam nu het woord.

'Eigenlijk, ' begon hij. 'Is deze hele discussie overbodig. ' Hij opende zijn koffertje en nam er een dik pak papier uit. 'Dit is niet alleen een morele of logistieke kwestie. Het betreft de wet. Dit is een petitie, ondertekend door deze en door nog vijfhonderd andere ouders. Namens deze mensen span ik een rechtszaak aan met als inzet de toelating van hun kinderen op de basisscholen van Pittsburgh. '

'Maar dan hebben we het over de grondwet,' zei de man met het grijze haar, opkijkend uit het document. 'Daar kunt u zich in dit geval niet op beroepen. Dat is niet in overeenkomst met de letter en de geest van de wet.'

'Neemt u de documenten eens rustig door,' zei Ron Stone, zijn koffertje sluitend. 'U hoort nog van ons.'

Buiten, op de oude stenen trap, praatte iedereen door elkaar heen.

Ron was tevreden, gematigd optimistisch zelfs, maar de anderen waren uitgelaten en omhelsden Caroline vanwege de woorden die ze gesproken had. Glimlachend beantwoordde ze de omhelzingen en voelde naast moeheid een diepe genegenheid voor deze mensen. Sandra natuurlijk, die nog altijd iedere week koffie bij haar kwam drinken, Colleen, die met haar dochter alle handtekeningen op de petitie bijeen had gesprokkeld, Carl, een lange, opgewekte kerel wiens enige zoon al jong gestorven was aan een hartkwaal ten gevolge van het syndroom van Down, en die een deel van het kantoor in zijn tapijtwinkel ter beschikking had gesteld voor de voorbereiding van de rechtszaak. Twee jaar geleden kende ze geen van deze mensen nog, en nu was ze met hen verbonden via zoveel doorwaakte nachten, zoveel strijd en kleine overwinningen, zoveel hoop.

Nog altijd trillend vanwege haar toespraak reed ze terug naar de kleuterschool. Phoebe sprong op uit de kring, holde naar Caroline toe en sloeg haar armpjes om haar benen. Ze rook naar melk en chocola en er zat een vieze veeg op haar jurk. Haar haar lag als een zacht wolkje onder Carolines hand. Caroline vertelde in het kort aan Doro hoe het was gegaan, terwijl de harde woorden - scholen overspoeld, begrotingstekorten - nog altijd door haar hoofd spookten. Doro, die vlug naar haar werk moest, raakte even haar arm aan. 'We praten er vanavond verder over,' zei ze.

Het was een prachtige rit naar huis. Ze reed langs ruisende bomen en seringenstruiken, die de weg omzoomden als wallen van schuim en vuur. Het had de avond ervoor geregend en de hemel was helder en blauw.

Caroline parkeerde haar auto in het steegje en merkte teleurgesteld op dat Al nog niet was aangekomen. Met Phoebe aan de hand wandelde ze in de schaduw van de platanen naar huis, met op de achtergrond het gezoem van bijen. Caroline ging op de verandatrap zitten en zette de radio aan. Phoebe draaide met uitgestrekte armen en met haar gezicht naar de zon gewend rondjes in het zachte gras.

Caroline sloeg haar gade en was nog altijd de spanning van die ochtend niet kwijt. Ze zag geen reden tot overmatig optimisme; na al die jaren waarin ze zich had ingespannen om de heersende opinie te wijzigen, wist Caroline dat ze tot het laatst toe waakzaam moest zijn.

Phoebe holde naar haar toe, vouwde haar handen om haar oor en fluisterde haar een geheimpje in. Caroline hoorde alleen het opgewonden geadem en verstond er verder niets van, maar Phoebe was alweer weg; ze holde in haar roze jurk de zon weer in. Er lag een koperglans op haar donkere haar en Caroline dacht aan Norah Henry in het felle licht van de kliniek. Ze voelde een steek van verdriet en twijfel.

Phoebe hield op met draaien en strekte haar armen wijd uit om haar evenwicht niet te verliezen. Toen slaakte ze een kreet en holde de tuin door en de trap op, waar Al met een in vrolijk papier verpakt cadeau voor Phoebe en een bosje seringen, waarvan Caroline wist dat ze voor haar waren, in de hand naar hen stond te kijken.

Haar hart maakte een sprongetje. Hij had haar geduldig en uiterst kalm het hof gemaakt. Iedere week kwam hij bij haar langs met een bosje bloemen of een ander cadeautje en zijn gezicht straalde daarbij zo'n oprecht genoegen uit dat ze niet het hart had hem de deur te wijzen. Toch had ze zijn toenaderingspogingen niet beantwoord. De liefde kwam zo onverwacht en uit zo'n onverwachte hoek dat ze er niet in durfde geloven. Nu ze merkte hoe blij ze was om hem te zien, wist ze hoe bang ze was geweest dat hij niet meer terug zou komen.

'Lekker weer, ' zei hij, hurkend om Phoebe een knuffel te geven. Het pakje bevatte een vlindernetje met een fraai bewerkt, houten handvat, waarmee ze meteen wegholde naar een donkerblauwe hortensia. 'Hoe was de vergadering vanochtend?'

Ze vertelde hem het verhaal en hij luisterde hoofdschuddend.

'Tja, school is niet altijd even leuk,' zei hij. 'Ikzelf had er niet veel mee op, moet ik zeggen. Maar Phoebe is een lief kind en ze mogen haar niet buitensluiten.'

'Ik wil dat er ook voor haar een plekje in de wereld is,' zei Caroline, die plotseling begreep dat ze niet twijfelde aan Al's gevoelens voor haar, maar aan die van hem voor Phoebe.

'Schatje, dat heeft ze toch al. Hier! Maar ik vind toch dat je gelijk hebt. Ik vind het goed dat je zo voor haar in de bres springt.'

'Ik hoop dat jij een leukere week hebt gehad dan ik,' zei ze, met een blik op de donkere kringen onder zijn ogen.

'Ach ja, alles zijn gangetje,' zei hij en kwam naast haar zitten op de trap. Hij raapte een takje op en begon het van zijn bast te ontdoen. In de verte klonk het gezoem van grasmaaiers en op Phoebes radiootje werd Love, love me do gedraaid. 'Ik heb deze week 2398 mijl gereden, een record.'

Hij gaat het weer vragen, dacht Caroline, dit was een geschikt moment; hij kreeg genoeg van het leven op de snelweg en wilde zich settelen. Ze keek hoe zijn vingers snel en trefzeker het takje pelden en haar hart klopte vol verwachting. Ditmaal zou ze ja zeggen. Maar Al zweeg. De stilte hield zo lang aan dat ze vond dat ze hem moest doorbreken.

'Dat was een leuk cadeautje,' zei ze, met een hoofdknik naar de tuin, waar Phoebe met het vlindernet in het rond zwaaide.

'Gemaakt door een kerel in Georgia, ' zei Al. 'Zo'n aardige man. Hij had er een heel stel gemaakt voor zijn kleinkinderen. We raakten aan de praat in een winkel. Hij verzamelt kortegolfradio's en vroeg of ik ze wilde komen bekijken. We hebben de hele avond zitten praten. Dat is nou een leuke bijkomstigheid van mijn werk. O ja, ' vervolgde hij en voelde in zijn broekzak. Hij haalde een witte envelop tevoorschijn. 'Post uit Atlanta. '

Zonder commentaar nam Caroline de envelop van hem aan. Hij bevatte enkele briefjes van twintig dollar, gevouwen in een blanco papiertje. Al nam de enveloppen voor haar mee uit Cleveland, Memphis, Atlanta, Akron, steden die hij aandeed voor zijn werk. Ze had hem verteld dat het geld van Phoebes vader kwam. Al stelde geen vragen, maar Caroline had er best veel moeite mee. Soms droomde ze dat ze door Norah Henry's huis liep en spullen uit de kasten en van de planken in een jutezak stopte, totdat ze Norah Henry ergens bij het raam zag staan met een afwezige en intens verdrietige blik in haar ogen. Ze schoot dan trillend overeind en zette een kop thee, die ze in het donker opdronk. Het geld zette ze op de bank en ze dacht er niet meer aan totdat de volgende envelop kwam. Ze deed dit nu al vijf jaar en ze had bijna zevenduizend dollar gespaard.

Phoebe rende nog altijd achter vlinders, vogels en lichtvlekjes aan en de radio speelde zacht. Al draaide aan de knop.

'Het leuke aan deze stad is dat er tenminste echte muziek te vinden is. In sommige van die gehuchten waar ik wel eens overnacht, kun je alleen de top-veertig krijgen. Dat gaat wat vervelen zo langzamerhand. ' Hij neuriede mee met Begin the beguine.

'Mijn ouders dansten altijd op dit liedje,' zei Caroline, en eventjes zat ze weer op de trap in haar ouderlijk huis, onzichtbaar, en zag haar moeder in een jurk met wijde rok gasten verwelkomen bij de voordeur. 'Ik heb hier jaren niet aan gedacht. Maar eens in de zoveel tijd rolden ze op zaterdag het vloerkleed in de zitkamer op en nodigden wat andere echtparen uit om te komen dansen.'

'Wij zouden ook eens moeten gaan dansen,' zei Al. 'Houd je van dansen, Caroline?'

Caroline voelde vlinders in haar buik. Ze snapte niet waar het gevoel vandaan kwam: het had te maken met haar woede van die ochtend, het prachtige weer en de warmte van Al's arm naast die van haar. De blaadjes van de populieren ritselden in de wind en toonden hun witte achterzijde.

'Waar wachten we nog op?' vroeg ze. Ze stond op en stak haar hand uit.

Hij keek haar vragend, maar geamuseerd aan en even later stonden ze op het gras, zijn hand lichtjes steunend op haar schouder. Ze dansten op het ijle geluid van de radio, dat boven het geruis van het verkeer uitkwam. De zon bescheen haar haar, het gras veerde onder haar kousenvoeten en ze bewogen zo soepel samen, draaiend en zwierend, dat de spanning van die ochtend met iedere stap verder uit haar lichaam vloeide. Al lachte en drukte haar tegen zich aan. Ze voelde de zon op haar nek.

'O,' dacht ze, terwijl hij haar deed ronddraaien. 'Ik ga ja zeggen.'

Ze genoot van de zon, van het klaterende gelach van Phoebe en van Al's warme hand op haar rug. Ze dansten op het gras, lieten zich leiden door de muziek en werden erdoor verbonden. Het verkeer dat vlakbij voorbij trok, ruiste net zo geruststellend als de oceaan. De muziek vermengde zich met andere geluiden. Aanvankelijk had Caroline het niet in de gaten, maar toen Al haar ronddraaide, bleef ze plotseling stilstaan. Phoebe zat op haar knieën in het zachte, warme gras bij de hortensia's en huilde vreselijk. Ze hield haar hand omhoog. Caroline holde naar haar toe en knielde naast haar neer om de rode bult op Phoebe's hand te bekijken.

'Een bijensteek,' zei ze. 'Ach lieverd, dat doet pijn, hè?'

Ze drukte haar gezicht tegen Phoebes warme haar, voelde zachte huid, en haar borstkas die op en neer ging. Daaronder het gestage geklop van haar hart. Er waren dingen die niet te meten waren, die niet konden worden uitgelegd of uitgedrukt in telbare eenheden: Phoebe was een uniek persoon. Uiteindelijk kon je niemand in een hokje plaatsen. Je kon nooit pretenderen te weten wat het leven inhield, of wat het voor je in petto had.

'Lieverd, het is al goed,' zei ze sussend.

Maar Phoebe's gejammer ging over in een gierend inademen, net als toen ze als baby zo ziek was geweest. Haar handpalm zwol op, toen de rug van haar hand en vervolgens ook haar vingers. De schrik sloeg Caroline om het hart. Ze sprong op.

'Snel!' riep ze naar Al. Haar stem klonk schel. 'Al, vlug. Ze is allergisch. '

Ze tilde Phoebe op, maar bleef staan. Haar sleutels zaten in haar tasje op het aanrecht en ze wist niet hoe ze de deur moest openen met Phoebe in haar armen, die steeds moeilijker begon te ademen. Al nam Phoebe van haar over en holde met haar naar de auto, terwijl Caroline vlug haar sleutels en haar tasje haalde. Zo snel als ze durfde scheurde ze door de stad. Tegen de tijd dat ze bij het ziekenhuis waren aanbeland, was Phoebes ademhaling niet veel meer dan een wanhopig gehijg.

Ze parkeerden de auto bij de ingang en Caroline hield de eerste de beste verpleegkundige aan.

'Ze is allergisch. Er moet nu een dokter komen.'


De verpleegster was al iets ouder, een beetje mollig, met keurig gekapt grijs haar, dat aan de uiteinden opkrulde. Ze voerde ze mee door een aantal stalen deuren tot in een ruimte waar Al Phoebe heel, heel behoedzaam op een behandeltafel neerlegde. Ze kreeg nu haast geen lucht meer en haar lippen waren al wat blauwig. Caroline was zo bezorgd dat ook zij moeite had met ademen. De verpleegkundige schoof Phoebes haar opzij om in haar nek haar hartslag te kunnen voelen. Op dat moment zag Caroline dat ze naar Phoebe keek zoals ook dr. Henry gedaan had op die besneeuwde nacht, al die tijd geleden. Ze zag dat ze de amandelvormige ogen in zich opnam en de kleine handen, die het vlindernet zo stevig vast hadden gehouden. Caroline zag dat haar ogen zich iets vernauwden. En toch kwam de vraag als een schok.

'Weet u het zeker?' vroeg de verpleegkundige, naar haar opkijkend. 'Weet u zeker dat ik de dokter erbij moet halen?'

Caroline stond als aan de grond genageld. Ze herinnerde zich de geur van gekookte groente en de dag waarop ze met Phoebe was weggereden, en de ondoorgrondelijke gezichten van de leden van de Onderwijsraad. Een wilde alchemie deed haar angst omslaan in woede, onmetelijke woede. Ze hief haar hand en wilde uithalen naar het uitgestreken gezicht van de verpleegkundige, maar Al pakte haar bij de pols.

'Roep de dokter,' zei hij tegen de verpleegkundige. 'Nu.'

Hij sloeg zijn arm om Caroline heen en hield haar vast, ook toen de verpleegkundige de kamer uit liep en de dokter binnenkwam, en zelfs toen Phoebe gemakkelijker begon te ademen en er weer wat kleur op haar gezicht verschenen was. Ze liepen samen naar de wachtkamer en zegen neer in de oranje plastic stoelen, hand in hand, terwijl verpleegkundigen voorbijsuisden, stemmen door de intercom klonken en baby's huilden.

'Ze had wel dood kunnen gaan,' zei Caroline en begon te trillen als een rietje.

'Maar dat is niet gebeurd,' zei Al op ferme toon.

Al's hand was warm, groot en troostrijk. Hij was al die jaren zo geduldig geweest, hij bleef maar langskomen en zeggen dat hij haar geweldig vond. Maar ditmaal was hij twee weken weggebleven in plaats van een. Hij had in de tussentijd ook niet gebeld en, hoewel hij net als altijd bloemen voor haar had meegenomen, waren er al zes maanden voorbij gegaan sinds zijn laatste huwelijksaanzoek. Misschien zou hij wel voorgoed bij haar wegrijden in zijn vrachtwagen en zou ze nooit meer de kans krijgen om zijn aanzoek te aanvaarden.

Ze drukte een kus op de rug van zijn hand, die sterke, eeltige hand, gerimpeld ook. Hij schrok op uit zijn gedachten, alsof hij zelf door een bij gestoken was.

'Caroline.' Zijn stem klonk serieus. 'Ik wil je iets zeggen.'

'Ik weet het.' Ze legde zijn hand op haar hart en drukte deze tegen zich aan. 'O, Al. Ik ben zo dom geweest. Natuurlijk wil ik met je trouwen,' zei ze.