Maart 1965 Caroline

De douche was helemaal opengedraaid en de stoom zorgde voor een laag condens op de spiegel en het raam en onttrok de bleke maan aan het gezicht. Caroline liep met Phoebe in haar armen heen en weer in de kleine, paarse badkamer. Haar ademhaling was oppervlakkig en snel, haar hartje ging tekeer. 'Word gauw weer beter, schatje,' mompelde Caroline, onderwijl haar zachte, zwarte haar strelend. 'Word weer beter, meisje, toe maar.' Ze was moe en nam even rust om naar de maan te kijken, die niet meer was dan een veegje licht achter de takken van de platanen, maar meteen kwam er diep uit Phoebes borst weer gehoest. Het geluid kwam van heel diep. Haar lijfje verstijfde onder Carolines handen terwijl ze de lucht blaffend uit haar nauwe luchtpijp stiet. Ze had valse kroep, alles wees erop. Caroline streek over Phoebes rug, die nauwelijks groter was dan haar hand. Toen het gehoest minder werd, begon ze weer te lopen, omdat ze bang was dat ze anders staand in slaap zou vallen. Het was haar het afgelopen jaar al een paar keer overkomen dat ze staand wakker werd met Phoebe, gelukkig ongedeerd, in haar armen.

De trap kraakte en daarna, dichterbij, de houten vloer. De paarse deur zwaaide open en er kwam een vlaag koude lucht binnen. Doro droeg een lichtblauwe, flanellen nachtpon, haar grijze haar hing los op haar schouders.

'Hoe gaat het met haar?' vroeg ze. 'Het klinkt vreselijk. Zal ik de auto halen?'

'Nee, dat is denk ik niet nodig. Maar wil je de deur weer dichtdoen? De stoom helpt wel wat. '

Doro duwde de deur dicht en ging op de badrand zitten.

'We hebben je wakker gemaakt, ' zei Caroline, die Phoebes adem in haar hals voelde. 'Sorry. '

Doro haalde haar schouders op. 'Je weet hoe slecht ik slaap. Ik was toch al wakker. Lag te lezen.'

'Iets interessants?' vroeg Caroline. Met haar mouw veegde ze het raam schoon. De maan bescheen de tuin, drie verdiepingen lager. Het gras lichtte op als water.

'Wetenschappelijke tijdschriften. Gortdroog, zelfs voor mij, maar wel slaapverwekkend dus.'

Caroline lachte. Doro had medicijnen gestudeerd en ze werkte op de faculteit waar haar vader ooit een leerstoel had bekleed. Leo March, briljant en zeer bekend, was nu de tachtig gepasseerd. Lichamelijk was hij sterk, maar zijn geheugen en zintuigen lieten hem in de steek. Elf maanden geleden had Doro Caroline aangenomen om hem gezelschap te houden.

Dit baantje was een geschenk uit de hemel, dat wist ze. Toen ze de Fort Pitt-tunnel was uitgekomen en de hoge brug over de Monogahela River op reed, de smaragdgroene heuvels zag oprijzen langs het vlakke rivierdal, en de stad Pittsburgh voor zich zag opdoemen, was het beeld zo intens, zo levendig, zo mooi en indrukwekkend dat ze naar adem had gehapt en vaart had geminderd uit angst de macht over het stuur te verliezen.

Een maand lang had ze gebivakkeerd in een goedkoop motelletje aan de rand van de stad, waar ze advertenties omcirkelde en haar spaargeld zag verdampen. Tegen de tijd dat ze werd uitgenodigd voor dit sollicitatiegesprek was haar euforie overgegaan in blinde paniek. Ze drukte op de bel en wachtte. Felgele narcissen rezen op uit het lange lentegras en de buurvrouw veegde in een lichtblauwe kamerjas haar stoepje schoon. De bewoners hier hadden daar blijkbaar geen zin in gehad; op de veranda, waar ze Phoebes autostoeltje had neergezet, was zo te zien in geen tijden geveegd. In het stof, dat deed denken aan zwarte sneeuw, waren scherp omlijnde voetafdrukken te zien.


Toen Dorothy March, een lange en slanke verschijning in een getailleerd grijs pak, eindelijk aan de deur verscheen, wierp ze even een vermoeide blik op Phoebe. Caroline schonk er geen aandacht aan, maar tilde het autostoeltje op en volgde haar naar binnen. Ze ging zitten op het randje van een gammele stoel. De bordeauxrode kussens waren, afgezien van een paar donkere plekken rond de knoopjes, met de tijd roze geworden. Dorothy March ging tegenover haar zitten op een oude leren bank, die aan één kant werd ondersteund door een baksteen. Ze stak een sigaret op. Ze nam Caroline met haar beweeglijke, blauwe ogen rustig op. Het duurde enkele minuten voor ze iets zei. Ze schraapte haar keel en blies daarbij de rook uit.

'Eerlijk gezegd had ik geen baby verwacht,' zei ze.

Caroline haalde haar cv tevoorschijn. 'Ik heb vijftien jaar expertise als verpleegkundige. Ik heb heel wat ervaring in te brengen en ben een zeer toegewijd verpleegster.'

Met haar vrije hand nam Dorothy March de papieren van haar aan en keek ze door.

'U hebt inderdaad heel veel ervaring. Maar er staat nergens waar u hebt gewerkt. U bent niet bepaald precies.'

Caroline aarzelde. In de afgelopen weken was haar dit bij sollicitatiegesprekken al talloze malen voor de voeten geworpen en al haar antwoorden hadden tot niets geleid.

'Dat is omdat ik ben weggelopen,' zei ze, bijna draaierig. 'Ik ben weggegaan bij Phoebes vader. Ik kan u daarom ook niet vertellen waar ik vandaan kom en ik heb ook geen getuigschriften. Dat is de enige reden waarom ik nog geen baan gevonden heb. Ik ben een uitmuntend verpleegkundige en u boft met iemand als ik, vooral gezien de uurprijs die u bereid bent te betalen.'

Dorothy March stiet een verbaasd lachje uit.

'U hebt wel lef, zeg! Luister, ik zoek een inwonend personeelslid. Waarom zou ik een volslagen onbekend persoon in huis nemen?'

'Ik ben bereid te werken voor kost en inwoning,' drong Caroline aan, denkend aan de motelkamer met zijn afbladderende behang en de vochtplekken in het plafond, de kamer die ze na vanavond niet meer kon betalen. 'Twee weken op proef, en daarna kunt u beslissen.'

De sigaret hing opgebrand tussen Dorothy's vingers. Ze zag het en deponeerde de peuk in een overvolle asbak.

'Maar hoe wilt u dat allemaal doen?' vroeg ze zich hardop af. 'Met die baby erbij? Mijn vader is ongeduldig. Het is een veeleisend persoon, dat kan ik u verzekeren. '

'Een week dan, ' drong Caroline zachtjes aan. 'Als ik u binnen een week nog niet heb weten te overtuigen, dan vertrek ik. '

Er was sindsdien bijna een jaar verstreken. Doro kwam overeind in de met stoom gevulde badkamer. De mouwen van haar zwarte zijden nachtpon, die een dessin van felgekleurde tropische vogels had, gleden omlaag tot aan haar ellebogen. 'Geef haar maar aan mij. Je ziet er doodmoe uit, Caroline.'

Phoebe haalde minder piepend adem en ze had weer wat kleur op haar wangen. Caroline reikte Doro Phoebe aan, die een koele plek achterliet op haar borst.

'Hoe ging het met Leo vandaag?' vroeg Doro. 'Is hij lastig geweest?'

Caroline antwoordde niet meteen. Ze was zo moe en ze had het afgelopen jaar van zo ver moeten komen, had van dag tot dag geleefd. Haar veilige, eenzame leventje was totaal veranderd. Op de een of andere manier was ze hier in deze paarse badkamer terechtgekomen, was ze Phoebes moeder geworden, de metgezel van een hyperintelligente man met afnemende verstandelijke vermogens, en de trouwe vriendin van deze vrouw, Doro March. Een jaar geleden kenden ze elkaar nog niet, hadden ze elkaar op straat kunnen tegenkomen zonder de ander ook maar een seconde extra aandacht te geven, maar nu waren hun levens nauw met elkaar verbonden door de dagelijkse beslommeringen en een voorzichtig, maar onwankelbaar respect.

'Hij wilde niets eten. Hij beweerde dat ik schuurmiddel in de puree had gedaan. Niets bijzonders dus.'

'Het is niet persoonlijk bedoeld,' zei Doro zachtjes. 'Vroeger deed hij zulke dingen niet.'

Caroline draaide de kraan dicht en ging op de rand van het paarse bad zitten.

Doro maakte een hoofdbeweging richting het beslagen raam. Phoebes handjes staken bleek af tegen haar kamerjas. 'Vroeger was er een speeltuin, daar boven op de heuvel. Voordat de snelweg werd aangelegd. Er nestelden altijd reigers in die bomen, wist je dat? Mijn moeder heeft er ooit narcissen gepoot, honderden bollen. Iedere dag, als mijn vader met de trein van zes uur terugkwam van zijn werk, liep hij altijd eerst daarheen om een bosje bloemen voor haar te plukken. Je zou hem niet herkennen,' zei ze. 'Echt niet.'

'Ik weet het,' zei Caroline op vriendelijke toon. 'Ik kan me er iets bij voorstellen.'

Ze zwegen. De kraan drupte en de stoom hing in flarden in de badkamer.

'Volgens mij slaapt ze,' zei Doro. 'Wordt ze wel weer beter?'

'Ja, dat denk ik wel.'

'Wat is er toch met haar, Caroline?' Doro's stem klonk nu serieus, een beetje gespannen. 'Lieve help, ik weet helemaal niets over baby's, maar zelfs ik voel dat er iets niet klopt. Phoebe is een prachtig kind, lief ook, maar er is iets met haar aan de hand, of niet? Ze is al bijna een jaar en ze kan nog maar net zitten.'

Caroline keek door het beslagen raam naar de maan en sloeg haar ogen neer. In de tijd dat Phoebe kleiner was, leek haar rustige gedrag nog een teken van innerlijke rust of oplettendheid en daardoor had Caroline zichzelf kunnen aanpraten dat er niets aan de hand was. Maar na een maand of zes, toen Phoebe wel gegroeid was, maar nog altijd klein voor haar leeftijd was en slap in Carolines armen hing, een rinkelende sleutelbos voor haar neus wel aandachtig bekeek maar er nooit haar handjes naar uitstrekte, en niet van plan leek te zijn uit eigen beweging te gaan zitten, nam Caroline haar op haar vrije dagen mee naar de bibliotheek. Gezeten aan de brede, eikenhouten tafels van de Carnegie-bibliotheek, een ruim, licht gebouw met hoge plafonds, werkte ze stapels boeken en artikelen door. Het was een sombere ontdekkingstocht langs naargeestige berichten. Korte levensverwachting, geen hoop op verbetering. Het was een vreemde gewaarwording - met ieder woord werd de steen in haar maag zwaarder. En toch, daar zat Phoebe, wippend in haar autostoeltje, lachend en wuivend met haar handjes. Het was een baby, geen medisch dossier.

'Phoebe heeft het syndroom van Down,' dwong ze zichzelf te zeggen. 'Zo noem je dat.'

'O, Caroline,' zei Doro. 'Ik vind het zo erg voor je. Is dat de reden waarom je bij je man bent weggegaan? Je zei dat hij haar niet wilde. O, lieverd, ik heb zo met je te doen.'

'Dat is niet nodig,' zei Caroline, die haar handen naar Phoebe uitstrekte. 'Ik vind haar prachtig.'

'O, dat is ze zeker. Ja. Dat is ze ook. Maar Caroline. Hoe moet het nu verder met haar?'

Phoebe lag warm en zwaar in haar armen, haar zachte, donkere haar stak af tegen haar bleke huid. Caroline maakte een felle, beschermende indruk. Ze streek lichtjes langs Phoebes wang.

'Geldt die vraag niet voor ons allemaal? Zeg nu eens eerlijk, Doro. Had jij ooit gedacht dat jouw leven zo zou uitpakken?'

Doro keek opzij. De pijn was van haar gezicht af te lezen. Jaren geleden was haar verloofde omgekomen. Vol bravoure was hij van een brug in de rivier gesprongen. Doro was er kapot van en was nooit getrouwd, had nooit de kinderen gekregen die ze zo graag had gewild.

'Nee,' zei ze na een tijdje. 'Maar dit is iets anders.'

'Hoezo? Wat is hier anders aan?'

'Caroline,' zei Doro, die even haar arm aanraakte. 'Niet doen. Je bent moe. En ik ook.'

Caroline legde Phoebe in haar ledikantje en ze hoorde Doro zachtjes de trap af lopen. In het vage schijnsel van de straatlantarens zag ze er net zo uit als alle andere kinderen, haar toekomst net zomin in kaart gebracht als de bodem van de oceaan, maar even vol met beloftes. Auto's raasden over de groene heuvels van Doro's jeugd. Hun koplampen wierpen schaduwen op de muur, en Caroline zag voor zich hoe reigers opvlogen uit het drassige veld, hun vleugels breed uitgespreid in het vaalgouden licht van de vroege ochtend. Hoe moet het nu verder met haar? Caroline kon er soms niet van slapen, zo worstelde ze met die vraag.

De gordijnen in haar eigen kamer, die tientallen jaren geleden door Doro's moeder waren gemaakt en opgehangen, zetten de kamer in een schemerduister. De maan scheen zo fel dat je erbij zou kunnen lezen. Op haar bureau lag een envelop met drie foto's van Phoebe erin. Ernaast lag een velletje papier, dat tweemaal was dubbelgevouwen. Caroline opende de brief en herlas wat ze had geschreven.


'Beste dokter Henry,


Ik schrijf deze brief om je te laten weten dat Phoebe en ik het goed maken. We zijn in veiligheid en voelen ons gelukkig. Ik heb een goede baan gevonden. Phoebe is over het algemeen een gezonde baby, maar ze heeft wel regelmatig ademhalingsproblemen. Ik stuur een paar foto 's mee. Tot nu toe lijkt er met haar hart gelukkig niets aan de hand.'


Die brief had allang weg moeten zijn. Ze had hem al weken geleden geschreven, maar iedere keer dat ze hem wilde posten, dacht ze aan Phoebe, de zachte aanraking van haar handjes en het gekir dat te horen viel als ze het naar haar zin had, en dan kon ze het niet over haar hart verkrijgen. Ze stopte de brief weer weg en kroop in bed, waar ze al gauw indommelde. Half slapend droomde ze over de wachtkamer van de kliniek, met zijn troosteloze planten, de blaadjes trillend boven de kokende verwarming. Toen ze wakker schrok, was ze gedesoriënteerd en voelde ze zich ongemakkelijk.

Hier, dacht ze, de koele lakens aanrakend. Ik ben gewoon hier.


Toen Caroline de volgende ochtend wakker werd, baadde haar kamer in het zonlicht. Er klonk luide trompetmuziek. Phoebe lag in haar ledikantje en strekte haar handjes uit, alsof de noten gevleugelde wezentjes waren, vlinders of vuurvliegjes, die ze kon vangen. Caroline kleedde zich aan en daarna ook Phoebe. Ze nam haar mee naar beneden. Op de tweede verdieping bleef ze even staan. Leo had zich verschanst in zijn zonnige, gele studeerkamer, en zat op de bank, omringd door wanordelijke stapels boeken. Hij zat onderuit, met zijn handen gevouwen achter zijn hoofd naar het plafond te staren. Caroline bleef in de deuropening staan - ze mocht zijn kamer alleen op uitnodiging betreden - maar hij gaf geen sjoege. Een oude, kalende man met alleen nog een randje grijs pluishaar. Hij droeg dezelfde kleren als gisteren en lag geconcentreerd te luisteren naar de muziek, die zo hard stond dat de boxen en het hele huis trilden.

'Zal ik ontbijt voor u maken?' schreeuwde ze.

Hij wuifde met zijn hand, ten teken dat hij zelf wel iets zou pakken. Ook goed.

Caroline daalde nog een verdieping af naar de keuken en zette water op voor koffie. Zelfs hier was de trompetmuziek nog hoorbaar. Ze zette Phoebe in de kinderstoel en voerde haar appelmoes, een gekookt eitje en een beetje kwark. Drie keer drukte ze de lepel in Phoebes hand en drie keer kletterde het ding op het metalen plateautje.

'Geeft niets,' zei Caroline hardop, maar haar hart verstijfde. Ze hoorde het Doro nog zeggen: hoe moet het nu verder met haar? Wie zal het zeggen? Phoebe was elf maanden en zou nu toch echt kleine voorwerpen moeten kunnen vasthouden.

Ze ruimde de keuken op en ging naar de eetkamer om de was op te vouwen. Het wasgoed rook naar de wind. Phoebe lag kirrend op haar rug in de box te maaien naar de ringen en speeltjes die Caroline daar had opgehangen. Af en toe ging Caroline even naar haar toe om de felgekleurde voorwerpen te verhangen, in de hoop dat Phoebe zich daardoor zou laten verleiden zich om te rollen.

Na een halfuur hield de muziek plotseling op en verschenen Leo's voeten op de trap in keurig gestrikte en gepoetste leren schoenen. Ze ontwaarde een stukje bleke huid boven de enkels; zijn broek stond op hoogwater. Stukje bij beetje kwam hij in beeld - een lange man die vroeger stevig gebouwd en gespierd moest zijn geweest, maar wiens huid nu losjes over zijn botten hing.

'Ah, prima, ' zei hij, met een knik richting het wasgoed. 'Een dienstmeisje kunnen we goed gebruiken hier.'

'Ontbijt?' vroeg ze.

'Ik pak zelf wel iets.'

'Goed hoor.'

'Nog voor de lunch ben jij ontslagen!' riep hij uit de keuken.

'Ik merk het wel,' antwoordde ze.

Ze hoorde de pannen met donderend geraas naar beneden vallen. De oude man vloekte. Caroline zag voor zich hoe hij voorovergebogen voor het keukenkastje stond en de potten en pannen terug aan het plaatsen was. Ze moest hem eigenlijk even gaan helpen. Maar nee - hij moest het zelf maar oplossen. De eerste paar weken had ze hem niet tegen durven spreken en sprong ze op zodra Leonard March een kik gaf, totdat Doro haar even apart had genomen. 'Je bent zijn dienstmeisje niet. Je bent bij mij in dienst en je hoeft niet alles te doen wat hij zegt. Je functioneert prima en je woont hier ook, ' had ze gezegd, en Caroline had daaruit de conclusie getrokken dat haar proeftijd erop zat.

Leo kwam binnen met een glas sinaasappelsap en een bord met een gebakken ei erop.

'Wees maar niet bang,' zei hij, voordat ze iets kon zeggen. 'Ik heb het gas heus wel uitgezet. En nu neem ik mijn ontbijt mee naar boven, waar het tenminste een beetje rustig is.'

'Dat kan wel wat vriendelijker,' zei Caroline.

Hij gromde nog wat en stampte de trap op. Ze stond daar, voelde de tranen branden. Ze zag een rode kardinaal neerstrijken op de sering en even later weer opvliegen. Wat deed ze hier eigenlijk? Welk gevoel, welk verlangen had haar tot deze radicale beslissing gedreven? Ze bevond zich in een doodlopende steeg. Wat zou er eigenlijk van haar terechtkomen?

Na een paar minuten hoorde ze, boven het trompetgeschal dat van boven kwam uit, dat de bel tweemaal werd ingedrukt. Caroline tilde Phoebe uit de box.

'Daar zul je ze hebben,' zei ze en veegde met haar pols haar ogen af. 'Tijd voor wat oefeningen.'

Sandra stond op de veranda met Tim aan haar ene en een zware weekendtas in haar andere hand. Caroline had de deur nog niet geopend of ze stormde al naar binnen. Het was een lange, blonde vrouw, die stevig gebouwd was. Zonder verdere plichtplegingen ging ze midden op het kleed zitten en kieperde de tas met blokken om.

'Sorry dat ik zo laat ben,' zei ze. 'Het is hier altijd zo druk. Word jij er nooit gek van om zo dicht bij de stad te wonen? Ik zou er niet tegen kunnen, hoor. Maar goed, kijk eens wat ik op de kop heb getikt. Wat een geweldige blokken, hè - plastic en in al die verschillende kleurtjes. Tim is er helemaal weg van.'

Caroline ging ook op de grond zitten. Sandra was, net als Doro, een onwaarschijnlijke vriendin, iemand die Caroline in haar oude leven nooit gekend zou hebben. Op een kille dag in januari hadden ze elkaar leren kennen in de bibliotheek. Caroline had een medisch handboek met allerlei grimmige toekomstscenario's doorgenomen en had het boek ten slotte met een luide klap dichtgesmeten. Sandra, die twee tafeltjes verder een stapel boeken zat door te werken waarvan de omslagen haar maar al te bekend voorkwamen, had opgekeken. Ze dacht: ik weet precies wat er door je heen gaat. Ik zou het liefst een ruit ingooien, zo kwaad ben ik.

Ze waren met elkaar aan de praat geraakt. Eerst voorzichtig, later steeds geanimeerder. Tim, het zoontje van Sandra, was nu bijna vier. Hij had ook het syndroom van Down, maar dat wist ze aanvankelijk niet. Ze had wel gemerkt dat hij minder snel vooruit ging dan haar drie oudere kinderen, maar ze had er verder niets achter gezocht. Zoals iedere moeder had ze het druk, en ze was ervan uitgegaan dat Tim zich op dezelfde manier zou ontwikkelen als haar andere kroost. Dat hij pas na zijn tweede verjaardag kon lopen en na zijn derde pas zindelijk was, had ze geaccepteerd. Ze was behoorlijk geschrokken van de diagnose. Toen de arts voorstelde dat Tim maar beter af zou zijn in een tehuis, was ze in woede ontstoken.

Caroline had aan haar lippen gehangen en had bij ieder woord meer hoop gekregen.

Ze liepen de bibliotheek uit en streken ergens neer voor een kop koffie. Caroline zou die middag nooit meer vergeten; het was net of ze langzaam wakker werd na een beklemmende droom. Wat zou er gebeuren, dachten de vrouwen, als ze ervan uitgingen dat hun kinderen alles konden leren? Misschien niet snel en misschien via wat omwegen. Maar wat als ze al die groeicurves en ontwikkelingsschema's met hun precieze en benauwende ijkpunten nu eens buiten beschouwing lieten? Wat als ze hun kinderen nu eens tot alles in staat achtten, maar ze er meer tijd voor gunden? Daar is toch niets mis mee? Zullen we het proberen?

Ja, we doen het! Ze spraken regelmatig met elkaar af, hier of in Sandra's huis met al die oudere en rumoerige jongens erbij. Ze namen boeken en speelgoed mee, medische lectuur en verhalen en natuurlijk hun eigen ervaringen - Caroline was verpleegster, Sandra lerares en moeder van vier kinderen. Met een portie boerenverstand kwam je al een heel eind, dachten ze. Wil je dat Phoebe omrolt? Dan zet je toch gewoon een felgekleurde beker nét even buiten haar bereik? En kan Tims oog-handcoördinatie wat beter? Dan zet je hem aan de keukentafel met een kinderschaar en een stapel kleurig papier. De vorderingen van de kinderen waren minimaal, soms zelfs nauwelijks waarneembaar, maar Caroline was zielsdankbaar voor deze middagen.

'Je ziet er een beetje moe uit,' zei Sandra.

Caroline knikte. 'Phoebe heeft de hele nacht gehoest. Ik weet niet hoe lang ze het volhoudt vandaag. Nog nieuws over Tims gehoor?'

'De nieuwe dokter is heel aardig, ' zei Sandra en leunde achterover. Ze had lange, stevige vingers. Ze glimlachte naar Tim en reikte hem een felgele beker aan. 'Hij kwam heel professioneel over. Stuurde ons niet met een kluitje in het riet. Maar hij had niet zulk goed nieuws. Tims gehoor is niet honderd procent, dus waarschijnlijk heeft hij daarom een spraakachterstand. 'Hier liefje, ' vervolgde ze, tikkend op de vloer met de beker. 'Laat Caroline en Phoebe maar eens zien wat je daar allemaal mee kunt doen. '

Het boeide Tim niet zo; hij was veel meer geïnteresseerd in de structuur van het kleed. Steeds weer gleed zijn handje eroverheen, maar Sandra hield voet bij stuk. Uiteindelijk nam hij de gele beker van haar aan, drukte hem even tegen zijn wang, legde hem neer en begon een toren te bouwen van andere bekers.

Twee uur lang speelden ze zo met hun kinderen en kletsten wat af. Sandra had een uitgesproken mening over veel zaken en was niet bang om ervoor uit te komen. Caroline vond het heerlijk om in de huiskamer te zitten praten met deze intelligente, openhartige vrouw. Caroline moest de laatste tijd veel aan haar moeder denken, die nu al bijna tien jaar dood was. Ze had haar graag willen opbellen om advies te vragen en zou het fijn gevonden hebben om te zien hoe ze Phoebe in haar armen had genomen. Had haar moeder dezelfde gevoelens gehad - liefde, maar ook frustratie - toen Caroline nog klein was? Dat kon haast niet anders, en opeens bezag Caroline haar eigen jeugd in een ander perspectief. De niet-aflatende angst voor polio, die vreemd genoeg als liefde kon worden uitgelegd. En al dat gezwoeg van haar vader, de toewijding waarmee hij zich 's avonds over de administratie boog, dat moet ook liefde zijn geweest.

Haar moeder was er niet meer, maar Sandra was er wel en de uren in haar gezelschap vormden voor haar het hoogtepunt van de week. Ze vertelden elkaar anekdotes over hun leven, toetsten hun opvattingen over het ouderschap aan elkaar, schaterden het uit als Tim de bekers op hun hoofden probeerde te zetten of als Phoebe haar arm zo ver uitstak om bij een bal met glittertjes te komen dat ze vanzelf omrolde. Caroline was echter nog niet tevreden en rinkelde met haar sleutelbos voor Phoebes neus. Het zonlicht weerkaatste in de sleutels en Phoebe opende haar handjes, de vingers uitgespreid als de armen van een zeester. Muziek, blikkerend licht: ze deed zo haar best de sleutels te bemachtigen, maar wat ze ook probeerde, ze kreeg ze niet te pakken.

'Volgende keer beter,' zei Sandra. 'Je zult het zien, ooit lukt het haar.'

Tegen het middaguur droeg Caroline de tas naar Sandra's stationcar en stond op de veranda haar vriendin met een vermoeide, maar tevreden Phoebe op de arm uit te zwaaien. Toen ze naar binnen ging, hoorde ze dat Leo's plaat was blijven hangen en alsmaar drie dezelfde maten herhaalde.

Chagrijnige ouwe knar, dacht ze, de trap oplopend. Mafkees.

Ze duwde de deur open. 'Kan het niet wat zachter?' begon ze, met een geërgerde toon in haar stem. De plaat sloeg over in een lege kamer. Leo was nergens te bekennen.

Phoebe begon te huilen, alsof ze een aangeboren barometer had waarmee ze spanning en tegenslag kon aanvoelen. Hij was waarschijnlijk door de achterdeur weggeglipt toen zij Sandra even hielp met die tas. Wat een sluwe vos was het ook. Laatst had hij zijn schoenen nog in de ijskast gezet; hij beleefde er veel plezier aan om haar op het verkeerde been te zetten. Leo was al drie keer eerder weggelopen, waarvan één keer poedelnaakt.

Caroline schoot de trap af en trok Doro's instappers aan, een maat te klein, koud. Een jas voor Phoebe, die in de kinderwagen mocht zitten - zij kon wel zonder jas.

Er was laaghangende bewolking ontstaan. Phoebe begon te mopperen en zwaaide zwakjes met haar handen terwijl Caroline langs de garage naar het steegje liep. 'Ik weet het' fluisterde Caroline, haar even over haar hoofd strijkend. 'Ik weet het, schatje. ' Ze ontwaarde Leo's voetafdruk in een smeltend hoopje sneeuw. Een afdruk van de profielzool van zijn laars. Wat een opluchting. Hij was deze kant op gelopen en hij was tenminste aangekleed.

Nou ja, in ieder geval had hij zijn laarzen aan.

Aan het einde van het volgende blok bereikte ze de 105 treden die uitkwamen op Koening Field. Leo had haar dat zelf eens in een opwelling van beleefdheid verteld tijdens het eten. Hij zat op de onderste trede van deze betonnen waterval en maakte zo'n verwarde en ongelukkige indruk, dat haar woede direct wegebde. Caroline mocht Leo March niet - hij was geen aimabel persoon - maar haar afkeer van hem werd verzacht door medelijden. Op dit soort momenten zag ze hem zoals de rest van de wereld hem zag: een oude man, seniel en vergeetachtig, nog maar een schim van zijn vroegere zelf, de briljante Leo March.

Hij draaide zich om en zag haar staan. Na enige ogenblikken gleed de verwarring van zijn gelaat.

'Moet je eens zien!' schreeuwde hij. 'Kijk, vrouw, en huiver.'

Razendsnel en zonder acht te slaan op het ijs dat zich op het midden van iedere tree had afgezet, holde Leo met maaiende benen omhoog, gedreven door een vergeten adrenalinebron.

'Ik durf te wedden dat je nog nooit zoiets hebt gezien,' zei hij, toen hij uitgelaten boven was aangekomen.

'Klopt,' zei Caroline, 'ik heb nog nooit zoiets gezien. En ik hoop het ook nooit meer mee te maken.'

Leo lachte en zijn lippen staken felroze af tegen zijn bleke huid.

'Ik ben ontsnapt,' zei hij.

'Je bent niet ver gekomen.'

'Het had gekund. Als ik had gewild. Volgende keer.'

'Trek de volgende keer alsjeblieft een jas aan,' zei Caroline.

'De volgende keer,' zei hij, terwijl ze zich in beweging zetten, 'ga ik naar Timboektoe.'

'Moet je vooral doen,' zei Caroline, die moedeloos werd van deze opmerking. In het felgroene gras kwamen al witte en paarse krokusjes op. Phoebe huilde nu uit volle borst. Caroline was opgelucht dat ze Leo gevonden had en dat hij ongedeerd was. Ze was dankbaar dat het noodlot was afgewend. Als hij verdwenen was, of gewond was geraakt, zou het haar schuld zijn geweest omdat ze alleen maar oog had gehad voor Phoebe, die nog steeds die sleutelbos niet wist te grijpen.

Ze liepen zwijgend door.

'Je bent een verstandige vrouw,' zei Leo.

Ze bleef staan, verbijsterd.

'Wat? Wat zei je?'

Hij keek haar met heldere blik aan, zijn ogen net zo fel blauw als die van Doro.

'Ik zei dat je verstandig bent. Mijn dochter had al acht andere verpleegsters aangenomen voordat jij kwam. Ze hielden het geen van allen langer dan een week vol. Dat wist je zeker niet.'

'Nee,' zei Caroline. 'Dat wist ik inderdaad niet.'


Later, terwijl Caroline de keuken opruimde en de vuilniszak aan de straat zette, dacht ze na over Leo's woorden. Ik ben verstandig, zei ze tegen zichzelf. Ze stond in het kille steegje bij de vuilniscontainer. Het rook er muf. Er kwamen wolkjes uit haar mond. Verstandig, maar nog steeds ongetrouwd, vulde haar moeder aan, maar deze vinnige opmerking kon het plezier over deze eerste vriendelijke woorden uit Leo's mond niet bederven.

Caroline bleef nog even staan in de kille steeg, was dankbaar voor de stilte. Een lange rij garages reeg zich aaneen tot onder aan de heuvel. Langzaam drong tot haar door dat er aan het eind van de steeg iemand stond. De lange man droeg een donkere spijkerbroek en een jack in gedekte kleuren, waardoor hij bijna wegviel tegen het winterse landschap. Er was iets - zijn houding en de manier waarop hij haar stond op te nemen - dat Caroline onrustig maakte. Ze plaatste de metalen deksel op het vuilnisvat en sloeg haar armen over elkaar. De man kwam met vlugge tred op haar toe gelopen. Het was een boom van een vent met brede schouders. Bij nadere beschouwing was zijn jack geruit met rode strepen. Uit een van de zakken haalde hij een rode muts te voorschijn en zette hem op. Gek genoeg werd Caroline door dit gebaar enigszins gerustgesteld.

'Hallo,' riep hij. 'Doet die Fairline van jou het nog steeds?'

Zodra ze zich herinnerde wie hij was, bekroop haar een ongemakkelijk gevoel. Ze draaide zich om naar het huis, dat donker oprees tegen de witte lucht. Ja, daar was de badkamer waar ze de afgelopen nacht had staan kijken hoe de maan het gazon bescheen. Daar bevond zich haar raam, dat op een kier stond om frisse lentelucht binnen te laten. De lichte gordijnen bewogen. Toen ze zich weer omdraaide was de man haar heel dicht genaderd. Ze kende hem, ze voelde het nog voor ze het beredeneerd had. Het was zo iets vreemds dat ze het nauwelijks kon bevatten.

'Hoe heb je me in vredesnaam -, ' begon ze.

'Nou, het viel ook niet mee, hoor!' zei Al, lachend. Hij droeg een baardje en zijn witte tanden schitterden. Zijn donkere ogen stonden vriendelijk, geamuseerd en heel tevreden. Ze herinnerde zich hoe hij gebakken spek op haar bord had laten glijden en naar haar had gezwaaid vanuit de cabine van zijn zilveren vrachtwagen toen hij de parkeerplaats af reed. 'Je bent moeilijk te vinden, jij. Maar je had het over Pittsburgh en toevallig moet ik hier eens in de zoveel weken overnachten. Het zoeken naar jou is een soort hobby van me geworden.' Hij glimlachte. 'Ik weet me nu alleen geen houding te geven.'

Caroline stond met haar mond vol tanden. Ze was blij om hem te zien, maar ze vond het ook verwarrend. Ze had zichzelf het afgelopen jaar niet toegestaan al te diep na te denken over het leven dat ze achter zich gelaten had, maar nu kwam alles weer naar de oppervlakte. De geur van schoonmaakmiddel en de zonnige wachtkamer en hoe fijn het was om na een dag hard werken thuis te komen in haar rustige, opgeruimde appartement, waar ze een bescheiden maaltijd bereidde en de avond doorbracht met een goed boek. Dat alles had ze uit eigen vrije wil opgegeven; ze had deze verandering verwelkomd omdat die een diep verlangen bevredigde. Nu stond ze daar met bonzend hart en keek schichtig om zich heen in de steeg, alsof David Henry er elk moment ook bij kon komen staan. Opeens begreep ze waarom ze die brief nooit had gestuurd. Wat moest ze doen als hij of Norah Phoebe terugwilde? Deze gedachte joeg haar angst aan.

'Hoe heb je het klaargespeeld?' vroeg Caroline streng. 'Hoe heb je me weten te vinden? En waarom?'

Al haalde zijn schouders op, verbaasd door haar vragen.

'Ik ging bij je langs in Lexington, maar het appartement was leeg. Er waren schilders bezig. Die buurvrouw van je vertelde dat je al drie weken weg was. Ik houd niet van open eindes en ik moest steeds aan je denken.' Hij zweeg even, alsof hij zich afvroeg of hij verder zou gaan. 'Ja, eh - verdorie Caroline, ik vind je leuk en ik dacht dat je misschien in de problemen was geraakt. Een mens gaat er toch niet zomaar vandoor? Ik dacht dat je hulp nodig had.'

'Ik red me prima,' zei ze. 'Zo. En wat ben je nu verder van plan?'

Het was niet haar bedoeling om zo bits over te komen. Het duurde even voor Al de stilte verbrak.

'Ik heb me waarschijnlijk vergist, ' zei Al. Hij schudde zijn hoofd. 'Ik dacht dat jij mij ook wel zag zitten. '

'Dat is ook zo,' zei Caroline. 'Je overvalt me alleen een beetje, dat is alles. Ik dacht al mijn schepen achter me verbrand te hebben.'

Hij keek haar met zijn bruine ogen indringend aan.

'Het heeft me een vol jaar gekost,' zei hij. 'Denk daar maar aan als je bang bent dat anderen je ook kunnen vinden. En ik wist waar ik moest zoeken en daarbij heb ik veel geluk gehad. Bij hotels vroeg ik of ze een vrouw met een baby hadden gezien. Ik overnachtte iedere keer in een ander hotel en vorige week was het raak. Een medewerkster van het motel waar jij gelogeerd hebt, herinnerde zich jou nog. Ze gaat trouwens volgende week met pensioen.' Hij maakte een gebaar met zijn duim en wijsvinger. 'Het had maar zoveel gescheeld of ik had je nooit gevonden.'

Caroline knikte en dacht aan de vrouw achter de balie met haar witte, zorgvuldig gekapte haar en glimmende pareltjes in haar oren. Het motel was al vijftig jaar in bezit van haar familie. De verwarming tikte er de hele nacht en de muren waren zo vochtig dat het behang losliet. 'Tegenwoordig moet je maar afwachten wie je binnen krijgt,' had de vrouw gezegd toen ze de sleutel over de balie schoof.

Al maakte een hoofdbeweging richting de lichtblauwe Fairline.

'Toen ik die zag staan, wist ik dat ik je gevonden had,' zei hij. 'Hoe is het met je baby?'

Ze dacht aan de verlaten parkeerplaats, haar koplampen die zinloos de sneeuw beschenen en langzaam uitdoofden, en het tedere gebaar waarmee hij Phoebes voorhoofd had gestreeld.

'Wil je even binnenkomen?' hoorde ze zichzelf vragen. 'Ik was net van plan haar wakker te maken. Ik zal een kop thee voor je zetten.'

Caroline liep voor hem uit over de smalle stoep en leidde hem naar de veranda achter het huis. Ze liet hem achter in de zitkamer en ging de trap op. Ze was draaierig. Het leek net of de grond onder haar voeten opeens was veranderd in lucht, waardoor haar wereld op zijn kop stond, hoezeer ze ook haar best deed alles gewoon te laten zijn. Ze verschoonde Phoebe en schepte met haar handen wat water in haar gezicht in een poging zichzelf bijeen te rapen.

Al zat aan de eettafel naar buiten te kijken. Toen hij haar de trap zag afkomen, begon hij breed te grijnzen. Hij strekte zijn armen naar Phoebe uit en uitte zijn verbazing over hoe groot ze geworden was en hoe mooi. Caroline werd vervuld van trots en Phoebe schaterde uitgelaten, haar gezicht omlijst door dansende, donkere krullen. Al stak zijn hand in zijn overhemd en haalde een medaillon tevoorschijn. Het was een kitscherig geval met turkooizen letters. Grand Ole Opry stond erop. Hij had hem in Nashville gekocht. 'Ga je met me mee?' had hij gezegd, zoveel maanden geleden, voor de grap, maar toch ook weer niet.

En daar was hij dan - wat had hij zijn best gedaan om haar te vinden.

Phoebe maakte zachte geluidjes en strekte haar armpjes uit. Ze raakte Al's nek aan, zijn sleutelbeen, zijn donkere overhemd. Aanvankelijk had Caroline niet door wat er gebeurde, maar opeens drong het tot haar door. Al's stem verdween naar de achtergrond, versmolt met Leo's voetstappen boven en het gedruis van het verkeer op straat, geluiden waaraan Caroline voor altijd fijne herinneringen aan zou houden.

Phoebe probeerde het medaillon te pakken te krijgen. Ze maaide niet door de lucht, zoals ze die ochtend had gedaan, maar ze zette zich af tegen Al's borst en bewoog net zolang met haar vingers tot ze het ding helemaal omklemde. Met een triomfantelijke blik rukte ze hard aan de ketting en Al bracht zijn hand naar zijn nek.

Caroline deed onwillekeurig hetzelfde. Ze was opgetogen.

'Ja, schatje,' dacht ze. 'Toe maar. Pak maar wat je pakken kunt.'