VIJF

Toen Stroma kleiner was probeerde ze altijd overal achter te kijken. Elke keer dat iemand Het verhaal van Babar het olifantje voorlas, hield ze stil bij de bladzijde waarop Babars moeder wordt vermoord en wrong ze zichzelf in bochten om het gezicht van de jager te kunnen zien die haar doodschoot. Ik heb haar nooit verteld dat je op een plat stuk papier niet om dingen heen kan kijken, maar op de een of andere manier is ze erachter gekomen, want ze is opgehouden met zoeken.

Ik deed mezelf aan Stroma denken toen ik verscholen in Bees badkamer Jacks foto afspeurde naar dingen die er niet waren. Zijn ogen waren licht en glazig, met een zwarte rand om de iris en pupillen als speldenknoppen. In het grijs van de afdruk leken ze op spiegels. Ik dacht dat ik er misschien iets in weerspiegeld kon zien, zoals je dingen op de bolle kant van een lepel kan zien of in de zonnebril van iemand anders, maar er was niets waar ik wat aan had, alleen de schaduw van mijn eigen gezicht dat naar het glanzende papier tuurde.

Bees vader kwam me uiteindelijk halen omdat Sonny naar de wc moest en het echt niet langer kon ophouden zonder er een troep van te maken. Bij de foto weglopen leek op een bioscoop uit lopen op een zonnige dag. Ik wist niet waar ik mijn ogen op moest richten, omdat ze niet meer naar Jack keken.

Stroma klampte zich in de gang aan me vast en kwebbelde honderduit over dat ze taartjesdeeg had uitgerold en speciale vormpjes had gebruikt en overal maar een halve lepel jam op had gedaan en wilde ik zien hoe ze gebakken werden? Ja? Wilde ik dat? Maar ik wilde niet.

Bee gaf me een glas water en kwam in de woonkamer bij me zitten. Ze keek uit het raam, met haar handen in haar schoot, rug kaarsrecht, kaken stijf opeengeklemd alsof ze haar tanden op elkaar dwong. Ze moet zich opgelaten hebben gevoeld.

Ik zei: ‘Weet je wie dat is?’ en ze knikte.

Ik zei: ‘Hoe weet je dat? Van schoolfoto’s?’ en ze knikte weer.

Ik neem aan dat ze ook niet wist wat ze moest zeggen.

Maar zo niet, dan had ik toch niet naar haar geluisterd. Elk geluid klonk plotseling te luid in mijn oren en ik kreeg mijn ademhaling niet op orde en had die overweldigende behoefte om alleen te zijn in het donker en niets te horen of te zien.

Sonny kwam de kamer binnen met overal jam op zijn handen en op zijn T-shirt. Hij begon in me te klimmen alsof ik gewoon een stoel was.

‘Sorry,’ zei Bee en ze greep hem om zijn middel, draaide hem om en drukte een kus op de jam op zijn neus.

‘Ga papa maar zoeken.’

Ik was helemaal verstijfd.

==

Ik liet het negatief achter en nam Jack in een envelop mee naar huis. Mam lag in bed en als ze ons al hoorde binnenkomen, liet ze het niet merken. Ik draaide een blik soep open voor Stroma, sloeg het bad over en las het kortste verhaal voor dat ik kon vinden. Ik beloofde dat ik mam als die opstond zou vragen om welterusten te komen zeggen. Daarna nam ik mijn broer mee naar mijn kamer, ging tegen de deur zitten zodat er niemand in kon, en keek en keek.

Ik heb er veel over nagedacht dat Jack zo veranderde in de tijd na zijn dood. Vraag niet hoe, maar hij was zichzelf niet meer.

Maar wat moest je ook als je overal schoolfoto’s en clubfoto’s met gekamd haar en een opgeplakte glimlach tegenkwam? Geen van die foto’s was de echte Jack. Jack zou nooit goedgevonden hebben dat mam die foto’s tevoorschijn had gehaald om ze aan mensen te laten zien. Als hij kon, had hij ze verbrand. Ze maakten er ruzie over. En zijn kamer was hetzelfde, maar totaal anders, als een toneeldecor van zichzelf, een museumstuk, een nepjongenskamer. Ik geloof niet dat ik zijn bed ooit opgemaakt heb gezien toen hij nog leefde. Op zijn bureau stond altijd een groeiende stapel borden en kopjes wekenlang te stinken. Eten schoof hij onder zijn bed en hij rookte uit het raam, ook al blies de wind het regelrecht terug naar binnen zodat alles stonk naar wiet, oude bananen en sokken, niet naar luchtverfrisser en stof en het stilstaan van de tijd.

Als ik denk aan mensen als Kurt Cobain, River Phoenix of Marilyn Monroe, dan lijkt het of het beroemdste wat ze ooit hebben gedaan, jong sterven was. Ze waren niet langer mensen die drugs gebruikten of leugens ophingen of naar de wc gingen of wat dan ook. In één klap werden het heiligen en genieën. Ze werden wat wie dan ook van ze wilde maken.

Zo was het ook met Jack. Hij was een heilige. Wij waren alleen maar de levenden.

Ik haalde me mam, liggend in haar kamer, voor de geest, een en al afwezigheid, stilte en vel over been. Die jongen om wie ze treurde, die volmaakte jongen die haar leven de moeite waard maakte, die haar liet vergeten dat ze nog meer kinderen had om van te houden – wie was dat eigenlijk? Ze hield van hem en zo, dat lag voor de hand, maar ik herinner me niet dat ze hem toen hij nog leefde zo op handen droeg. Ik weet nog dat ze hem een akelig rotventje noemde en hem huisarrest gaf, omdat hij geld uit haar portemonnee had gepikt. Ik weet nog dat ze tegen hem schreeuwde dat hij ’s morgens uit bed moest komen en niet meer in de kamerplanten moest pissen.

Zelfs Jack zou er slecht van afkomen als je hem met zijn dode versie zou vergelijken. Het was alsof ze, door hem te verliezen, de zoon terugkreeg die ze wilde, degene die ze had willen hebben voor Jack werd geboren en voor zijn persoonlijkheid daar een stokje voor stak.

Terwijl ik naar die foto keek, realiseerde ik me dat die iets had wat verschilde van al die andere foto’s waarmee het huis volhing. Zijn haar zag er niet gekamd of heel glanzend uit. Het was dik, donker en warrig, zoals altijd. Zijn huid zag eruit alsof je je hand kon uitsteken en hem aan kon raken. Je zag alles: het litteken van de waterpokken op zijn voorhoofd, de blos op zijn wangen, de manier waarop een lach zijn gezicht totaal kon veranderen als het een echte lach was. Hij had iets levenslustigs. Hij was gelukkig en deed niet alsof, zoals voor zo’n waardeloos achtergronddecor.

Het was geen geposeerde foto. Het was hem echt. Het was de Jack die ik miste.

Het was de meest Jackachtige foto van Jack die ik ooit had gezien.